Het betreft de zaak tegen de verdachte [medeverdachte]; verdachte’s echtgenoot met wie zij (in ieder geval ten tijde van het bewezenverklaarde) samenwoont aan het [b-straat 1] te [plaats] .
HR, 19-12-2017, nr. 15/05057
ECLI:NL:HR:2017:3271
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
15/05057
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3271, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1459, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1459, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3271, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Schuldheling kledingstukken en schoenen aangetroffen in echtelijke woning en afkomstig uit een mede door haar echtgenoot gepleegde inbraak in tennisshop, art. 417bis.1.a Sr. Had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/01282.
Partij(en)
19 december 2017
Strafkamer
nr. S 15/05057
KD/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 oktober 2015, nummer 20/000847-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-presidentW.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017.
Conclusie 28‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Schuldheling kledingstukken en schoenen aangetroffen in echtelijke woning en afkomstig uit een mede door haar echtgenoot gepleegde inbraak in tennisshop, art. 417bis.1.a Sr. Had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/01282.
Nr. 15/05057 Zitting: 28 november 2017 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 7 oktober 2015 de verdachte ter zake van 1b. “schuldheling” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen vervangende hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de teruggave alsmede de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Deze zaak hangt samen met de zaak 16/01282, waarin ik vandaag eveneens concludeer.1.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel komt met een bewijsklacht op tegen de motivering van de bewezenverklaring. Meer in het bijzonder is naar het oordeel van de steller van het middel de bewezenverklaarde schuldheling onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed doordat het hof, zonder nadere motivering, enkel heeft gewezen op de omstandigheid dat de kledingstukken voorzien waren van labels.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op 12 februari 2013 te Rijkevoort, gemeente Boxmeer, kledingstukken van het merk Wilson en schoenen (merk Adidas) voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van bovengenoemde goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.”
6. De bewezenverklaring steunt, met weglating van verwijzingen, blijkens de aanvulling op het verkort arrest van 7 oktober 2015 op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Een proces-verbaal van aangifte (…), opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] (BOA), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1] :
Hij deed aangifte namens zichzelf en de benadeelde Naam: [A]
- Adres: [a-straat 1]
- Postcode/plaats: [plaats]
- Gemeente: Oss
en verklaarde het volgende:
‘Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik doe aangifte van inbraak in mijn winkel. Ik ben eigenaar van een winkel [A] gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op 4 december 2012, omstreeks 02.10 uur, hoorde ik van de meldkamer dat er een alarmmelding was bij mijn winkel. Ik ben naar mijn winkel toegereden. Ik zag dat het raam van de deur die naar het magazijn gaat stuk was. Ik zag dat er schoenen van het merk Adidas waren weggenomen. Ik zag dat een rek met kleding van het merk Wilson leeg was.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.’
2.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 14 februari 2013, (…), opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 2] (hoofdagent) en [verbalisant 3] (hoofdagent), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 12 februari 2013 waren wij werkzaam tijdens een doorzoeking in verband met het onderzoek Leibi op het perceel [b-straat 1] te [plaats] .
Tijdens de doorzoeking [b-straat 1] te [plaats] werden er diverse stukken sportkleding van het merk Wilson aangetroffen, alsmede 2 paar sportschoenen van het merk Adidas.
3.
Een (niet-doorgenummerde) kennisgeving van inbeslagneming te [b-straat 1] te [plaats] , d.d. 12 februari 2013, rapporteur [verbalisant 4] (BOA), voor zover inhoudende:
Beslagene:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [voornamen verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] in Nederland
Volgnummer 60
Goednummer: PL21YO-2012126312-505510
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Kleding (sport)
Merk/type: Wilson Sportshort
Volgnummer 61
Goednummer: PL21Y0-2012126312-505512
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Kleding (sport)
Merk/type: Wilson Sportshort
Bijzonderheden: Nieuw aan kleerhanger, slaapkamer 3.1
Volgnummer 62
Goednummer: PL21Y0-2012126312-505515
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Kleding (sport)
Merk/type: Wilson Shirt
Bijzonderheden: Nieuw aan kleerhanger, slaapkamer 3.1
Volgnummer 63
Goednummer: PL21YO-2012126312-505520
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Schoeisel (schoen)
Merk/type: Adidas Torsion System
Bijzonderheden: Zo te zien nog nieuw, gang 1.1
Volgnummer 64
Goednummer: PL21Y0-2012126312-505525
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Schoeisel (schoen)
Merk/type: Adidas Sport Bijzonderheden: Gang 1.2
Volgnummer 65
Goednummer: PL21YO-2012126312-505557
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Kleding (sport)
Merk/type: Wilson Shirt (Polo)
Volgnummer 66
Goednummer: PL21YO-2012126312-505561
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Kleding (sport)
Merk/type: Wilson Polo
Bijzonderheden: Slaapkamer 2
Volgnummer 67
Goednummer: PL21YO-2012126312-505564
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Kleding (sport)
Merk/type: Wilson Shirt
Bijzonderheden: Slaapkamer 2
Volgnummer 68
Goednummer: PL21YO-2012126312-505573
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Kleding (sport)
Merk/type: Wilson Sportshirt
Bijzonderheden: Slaapkamer 2
Volgnummer 69
Goednummer: PL21 YO-2012126312-505574
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Kleding (sport)
Merk/type: Wilson Sportshirt
Bijzonderheden: Slaapkamer 2
Volgnummer 70
Goednummer: PL21Y0-2012126312-505575
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Kleding (sport)
Merk/type: Wilson Sportshirt
Bijzonderheden: Slaapkamer 2
Volgnummer 71
Goednummer: PL21 YO-2012126312-505577
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Kleding (sport)
Merk/type: Wilson Poloshirt
Bijzonderheden: Slaapkamer 2
Volgnummer 72
Goednummer: PL21 YO-2012126312-505733
Categorie omschrijving: Kleding en schoeisel
Object: Kleding (sport)
Merk/type: Wilson Poloshirt
Bijzonderheden: Slaapkamer 2
4.
Een proces-verbaal van verhoor aangever (met foto-bijlage), d.d. 15 februari 2013, (…) opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 5] (BOA), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
Op 4 december 2012 is er ingebroken in de sportwinkel [A] , gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . U toont mij goederen die mogelijk uit deze winkel afkomstig zijn. Alle kleding en schoenen die u mij toont, zijn afkomstig uit mijn winkel en zijn mijn eigendom. Ik herken ze aan de unieke stickers en labels.
5.
Een proces-verbaal, d.d. 18 april 2013, (…), opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3] (hoofdagent), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 12 februari 2013 is een doorzoeking verricht in de woning van [medeverdachte] en [verdachte] (hof: verdachte), gelegen aan [b-straat 1] te [plaats] . Tijdens deze huiszoeking werden onder meer een aantal roodkleurige sport shirts en zwarte sportbroeken van het merk Wilson en sportschoenen van het merk Adidas aangetroffen.
De aangever [betrokkene 1] herkende de getoonde goederen, Wilson shirt en broek en schoenen welke bij de doorzoeking in de woning [b-straat 1] zijn aangetroffen.
6.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 18 februari 2013, (…) opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 6] (brigadier) en [verbalisant 7] (hoofdagent), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
Vr: Vraag
Antw: Antwoord
Vr: We willen het nu hebben over (het hof begrijpt:) de nacht van 3 op 4 december 2012. Met hoeveel waren jullie?
Antw: Met z’n drieën.
Vr: In die nacht zijn jullie achtervolgd. Wat weet je hiervan?
Antw: Dat klopt. In Berghem zijn we achtervolgd. We hadden eerst een kraak gezet bij een tenniswinkel/sportwinkel. Daar zijn alleen ons pap (hof: medeverdachte [medeverdachte]) en [betrokkene 3]' (medeverdachte [betrokkene 3]) binnen geweest. Ik heb toen op de uitkijk gestaan. Ons pap is in de winkel geweest. Samen zijn ze in het magazijn geweest. Daar hebben ze schoenen en kleding meegenomen. Verder is de kassalade weggenomen.
Vr: Hoe hebben jullie de winkel geopend?
Antw: Achteruit rijdende naar binnen. Ze zijn door de magazijndeur naar binnen gereden.
7.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 13 februari 2013, (...), opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 7] (hoofdagent) en [verbalisant 8] (hoofdagent), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Vr: Vraag
Antw: Antwoord
V: Waar woon je?
Antw: Ik woon in [plaats] op het adres [b-straat 1] .
V: We weten dat je daar woont met [medeverdachte] {hof: medeverdachte: [medeverdachte]). Wie wonen er nog meer?
A: Nu alleen met [medeverdachte].
V: Er is in je woning een doorzoeking geweest door ons. Wat kan je vertellen over de goederen die we hebben aangetroffen? Deze goederen zijn van jou en [medeverdachte]?
Antw: Ja, dat klopt.”
7. Voorts heeft het hof een ter terechtzitting gevoerd bewijsverweer als volgt weergegeven en verworpen:
“De verdachte heeft op 25 september 2013 bij de rechter-commissaris verklaard dat de in haar woning aangetroffen kleding en schoenen van de merken Wilson en Adidas van de rommelmarkt kunnen zijn, ondanks dat er kaartjes aan zijn gehecht. Haar raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1b ten laste gelegde feit. Hiertoe is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het niet ongebruikelijk is dat bekende merken partijen nieuwe kleding ter verkoop aanbieden op markten (outlet) en dat ook op het internet (Marktplaats) regelmatig partijen nieuwe kleding worden aangeboden waar de officiële prijskaartjes nog aan vast zitten. De enkele aanwezigheid van de prijskaartjes aan de kleding betekent nog niet dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die kleding van misdrijf afkomstig was, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
In de nacht van 3 op 4 december 2012 zijn uit de [A] te [plaats] onder meer schoenen van het merk Adidas en kledingstukken van het merk Wilson weggenomen (…). Gebleken is dat de inbraak is gepleegd door [betrokkene 3] en [medeverdachte]. Met de laatstgenoemde medeverdachte is verdachte gehuwd en zij woonden destijds op hetzelfde adres. Op 12 februari 2013 zijn tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] meerdere kledingstukken van het merk Wilson aangetroffen en schoenen van het merk Adidas. In ieder geval het gros van die kledingstukken is aangetroffen in een tweetal slaapkamers (…), waarvan een aantal kledingstukken aan een kleerhanger hing. In de gang van de woning (…) zijn twee paar Adidas schoenen aangetroffen (…). Aangever Doomernik heeft op 15 februari 2013 de bij verdachte aangetroffen kleding en schoenen herkend als zijnde afkomstig uit zijn winkel. Hij heeft de goederen herkend aan unieke stickers en labels (…).
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de in de woning aangetroffen goederen afkomstig waren van een mede door haar echtgenoot [medeverdachte] gepleegde inbraak, en derhalve niet van bijvoorbeeld een rommelmarkt, zoals de verdachte heeft verklaard.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de gestolen goederen op enig moment na de inbraak in verdachtes woning terecht zijn gekomen. Gelet op de plaatsen waar de goederen zijn aangetroffen in de woning, kan de aanwezigheid van die goederen verdachte niet zijn ontgaan en moet zij derhalve wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van de betreffende kleding en schoenen. Verdachte heeft dit overigens ook niet ontkend.
Het betrof merkkleding waaraan unieke labels en stickers van de [A] te [plaats] waren bevestigd.
Onder de gegeven omstandigheden had het op de weg van verdachte gelegen om zich ten tijde van het voorhanden krijgen van die kleding en schoenen te vergewissen van de herkomst die goederen. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft de verdachte gehandeld met verwaarlozing van de in het maatschappelijk verkeer geboden voorzichtigheid en zorgvuldigheid. Dientengevolge acht het hof bewezen dat zij - op zijn minst - redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de betreffende goederen van misdrijf afkomstig waren.
Het hof verwerpt het verweer.”
8. Om te beginnen stel ik vast dat de bestreden bewijsvoering van het hof inhoudt dat de verdachte op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van de kledingstukken alsmede de schoenen in haar woning. Dat heeft verdachte ook niet ontkend. Als bewijsmiddel 7 is een verklaring van verdachte opgenomen waarin zij aangeeft dat de goederen die in haar woning zijn aangetroffen van haar en medeverdachte [medeverdachte] zijn. Het hof stelt voorts vast dat ‘de in de woning aangetroffen goederen afkomstig waren van een mede door haar echtgenoot [medeverdachte] gepleegde inbraak’. Dat volgt uit de verklaring van [betrokkene 2] die als zesde bewijsmiddel is opgenomen. Dat de kleding en het schoeisel ‘door misdrijf verkregen goederen’ waren, wordt door het middel ook niet bestreden. Waar het de steller van het middel om gaat, is of uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
9. Het hof heeft vastgesteld dat het ‘merkkleding (betrof) waaraan unieke labels en stickers van de [A] te [plaats] waren bevestigd’. In verband met de bewijswaarde van deze vaststelling vestigt de steller van het middel de aandacht op HR 2 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7017. Het aan dat arrest ten grondslag liggende middel betrof eveneens een klacht dat de bewezenverklaring van schuldheling ontoereikend was gemotiveerd. Het hof had — onder meer — bewezen verklaard dat de verdachte een aantal kledingstukken voorhanden had gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Daarbij had het hof overwogen dat de verdachte in het bezit (was) van een grote voorraad splinternieuwe, voor een deel kostbare (merk)kleding en schoenen en dat bijna al deze kledingstukken waren voorzien van labels en prijskaartjes, terwijl deze normaal gesproken bij aankoop door de winkel worden verwijderd. Het hof had ook vastgesteld dat één van de kledingstukken, een rok, voorzien was van een alarmlabel. De klacht in cassatie richtte zich erop dat bij de bewijsvoering mededelingen van filiaalhouders van kledingwinkels waren betrokken die inhielden ‘dat normaliter bij aankoop van de kleding de labels en prijskaartjes worden verwijderd’, terwijl de verdachte van het voorhanden hebben van de aan die winkels toebehorende kleding was vrijgesproken. De Hoge Raad meende dat het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk aan deze mededelingen had ontleend ‘dat het in het algemeen gebruikelijk is dat in dergelijke kledingwinkels bij aankoop van kleding de labels en prijskaartjes worden verwijderd’. En voorts had het hof deze omstandigheid mede redengevend kunnen achten voor zijn oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de kleding die zij voorhanden had van misdrijf afkomstig was.
10. De steller van het middel attendeert erop dat in de onderhavige zaak, in tegenstelling tot het voornoemde arrest, van een dergelijk aanvullend bewijsmiddel geen sprake is, ‘zodat de enkele omstandigheid dat de aangetroffen kledingstukken voorzien waren van labels en stickers, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onvoldoende is voor een bewezenverklaring’. Als het inderdaad in het algemeen gebruikelijk zou zijn dat ‘labels en prijskaartjes’ bij de aankoop van kleding worden verwijderd, zou dat evenwel ook zonder verklaringen van filiaalchefs van kledingwinkels als feit van algemene bekendheid bij (de beoordeling van) bewijsconstructies kunnen worden betrokken.2.Zo bezien kan een kanttekening worden geplaatst bij de bewijswaarde van de verklaringen van de filiaalchefs. Belangrijker nog, bij het beoordelen van de relevantie van dergelijk aanvullend bewijs voor de onderhavige zaak, is dat de verdachte in deze zaak, anders dan in de voornoemde casus, niet heeft aangevoerd dat zij de kleding en het schoeisel in een winkel gekocht zou hebben waarbij zou zijn nagelaten labels en prijskaartjes te verwijderen. Zo bezien is er in de onderhavige zaak weinig tot geen aanleiding om een dergelijk scenario op basis van de gebezigde bewijsmiddelen uit te sluiten. Naar het mij voorkomt trekt de steller van het middel derhalve een te vergaande conclusie uit het genoemde arrest.
11. Waar het om gaat is of de bewijsmiddelen die het hof wel heeft opgenomen, toegelicht in de bewijsoverwegingen, de bewezenverklaring kunnen dragen. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, komt het mij voor dat het hof niet alleen de ‘unieke labels met stickers van [A] te [plaats]’ redengevend heeft geacht en kunnen achten voor het redelijkerwijs moeten vermoeden van (kort gezegd) de criminele herkomst. Onder de bewijsmiddelen is tevens een kennisgeving van inbeslagneming opgenomen, waaruit blijkt dat het om dertien stuks kleding of schoeisel gaat (elf Wilson –sport-shirts/shorts en twee –paar- Adidas schoenen), gedeeltelijk ‘nieuw aan kleerhanger’. Een onder de bewijsmiddelen opgenomen proces-verbaal (bewijsmiddel 5) van relaas spreekt (eveneens) van een aantal roodkleurige sport shirts en zwarte sportbroeken van het merk Wilson en sportschoenen van het merk Adidas die tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte in [plaats] zijn aangetroffen. En in aansluiting op de vaststelling ‘dat de in de woning aangetroffen goederen afkomstig waren van een mede door haar echtgenoot [medeverdachte] gepleegde inbraak’ stelt het hof vast dat ‘de gestolen goederen op enig moment na de inbraak in verdachtes woning terecht zijn gekomen’. Die vaststellingen behoren ook tot de ‘gegeven omstandigheden’ waarin het naar het oordeel van het hof op de weg van verdachte had gelegen zich te vergewissen van de herkomst van de kleding en schoenen.
12. Ik kom nog even terug op ’s hofs vaststelling ‘dat de in de woning aangetroffen goederen afkomstig waren van een mede door haar echtgenoot [medeverdachte] gepleegde inbraak, en derhalve niet van bijvoorbeeld een rommelmarkt, zoals de verdachte heeft verklaard’. De steller van het middel constateert terecht dat uit het verhandelde ter zitting niet blijkt dat verdachte heeft verklaard dat de inbeslaggenomen voorwerpen afkomstig waren van een rommelmarkt. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 16 september 2015 heeft de verdachte alleen een verklaring afgelegd over haar persoonlijke omstandigheden. De raadsman heeft in zijn pleidooi echter wel aangegeven ‘dat op Marktplaats partijen nieuwe merkkleding worden aangetroffen waar de prijskaartjes nog aanzitten’. Daarbij heeft hij verwezen naar de verklaring die de verdachte heeft afgelegd bij de rechter-commissaris. Daarin heeft zij –zo leert een blik achter de papieren muur— verklaard: ‘Schoenen en kleding Adidas en Wilson (pagina 262) met scankaartjes er aan. Dit kan ook van de rommelmarkt zijn. Dat kan ondanks dat er dit soort kaartjes aan zitten. Wij gaan wekelijks naar rommelmarkten, maar soms wel twee keer in een week.’ Zo bezien is het niet onbegrijpelijk dat het hof de procesopstelling van de verdediging zo heeft opgevat dat — als alternatief scenario — de mogelijkheid van verkrijging via de rommelmarkt naar voren is gebracht, en die mogelijkheid expliciet heeft uitgesloten.
13. Daarbij begrijp ik uit dit onderdeel van de toelichting dat de steller meent dat het hof een niet aangevoerd alternatief scenario wel heeft uitgesloten. Veel ernstiger zou het zijn als het hof een alternatief scenario dat wel is aangevoerd niet heeft uitgesloten. Maar dat is niet het geval; de verdachte voert niet werkelijk een alternatief scenario aan. Zij stelt (bijvoorbeeld) niet dat haar man dikwijls alleen naar rommelmarkten gaat en daar partijen kleding en schoeisel koopt omdat hij daar in handelt. De verdachte verklaart enkel dat ‘wij’ wekelijks naar rommelmarkten gaan, en verklaart ook niet dat — laat staan waarom — zij in de veronderstelling verkeerde deze hoeveelheid sportkleding daar (samen met haar man) gekocht te hebben. Uit de verklaring die de dan 46-jarige verdachte ter terechtzitting aflegt blijkt vooral dat zij al langer met een broze gezondheid kampt. Een aanwijzing waarom het aantreffen van deze hoeveelheid sportkleren in haar woning bij de verdachte geen vergewisplicht zou doen ontstaan is ook daarin niet te vinden.3.
14. Het hof is van oordeel dat het onder de gegeven omstandigheden op de weg van verdachte had gelegen om zich ‘ten tijde van het voorhanden krijgen van die kleding en schoenen te vergewissen van de herkomst van die kleding en schoenen’. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte in ernstige mate is tekortgeschoten in haar onderzoeksplicht naar de herkomst van de betreffende goederen.4.Mij komt het voor dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is. Dat de verdachte, zodra zij met de aanwezigheid van die goederen in haar woning bekend raakte, de plicht had zich te vergewissen van de herkomst, kan naar het mij voorkomt in het bijzonder worden gebaseerd op het aantal voorwerpen, de aard daarvan en de labels en stickers die daarop waren bevestigd. Daarbij betrek ik voorts dat de enige verklaring die de verdachte aflegt welke in dit verband relevant is, naar het hof heeft vastgesteld geen geloofwaardig alternatief scenario oplevert. Het hof had de aanwijzingen die aan de procesopstelling en verklaring van de verdachte te ontlenen zijn mogelijk iets meer kunnen uitspinnen in de bewijsoverwegingen. Maar het heeft, in de kern, laten weten hoe het over de verklaring van de verdachte denkt, en zelf zou ik daar genoegen mee willen nemen.
15. Al met al is de bewezenverklaring naar het mij voorkomt toereikend en geenszins onbegrijpelijk gemotiveerd. Het eerste middel faalt.
16. Het tweede middel behelst de klacht dat de inzendtermijn is geschonden. Op 21 oktober 2015 is beroep in cassatie ingesteld door verdachte. De stukken zijn op 7 april 2017 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendingstermijn, die in dit geval acht maanden bedraagt, met afgerond acht maanden is overschreden. De klacht is terecht voorgesteld. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat de redelijke termijn ook in zoverre is overschreden. Een en ander behoeft gelet op de opgelegde straf evenwel niet tot strafvermindering te leiden. Uw Raad kan volstaan met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn.
17. Het tweede middel leidt niet tot cassatie.
18. Ambtshalve heb ik ook overigens geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑11‑2017
HR 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6943 levert nog niet meteen een contra-indicatie op; het is naar het mij voorkomt geen feit van algemene bekendheid dat stickers op kozijnen bij de aankoop verwijderd worden (vgl. ook de aan het arrest voorafgaande conclusie van A-G Hofstee).
In veel arresten waarin de bewijsvoering inzake schuldheling in cassatie ontoereikend is geoordeeld, is een bewijsverweer gevoerd dat inzicht biedt in de omstandigheden waaronder de verdachte stelt het goed voorhanden te hebben gekregen. Vgl. bijvoorbeeld HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1694 (motorblok); HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3263 (motorboot); HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:647 (scooter); HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4317, NJ 2013/31 (MP3-speler) en HR 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6636 (telefoon).
Vgl. HR 24 september 2013. ECLI:NL:HR:2013:772, rov. 5.2 en HR 24 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8631, NJ 2009/608. Ook wordt wel de formulering gebruikt dat de verdachte bij enig nadenken over de hem bekende gegevens betreffende het goed, had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals is bewezen verklaard. Vgl. bijvoorbeeld A-G Bleichrodt in zijn conclusie voorafgaand aan HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2647,ov. 35 (art. 81 RO).