HR, 03-04-2012, nr. S 10/03981
ECLI:NL:HR:2012:BV7017
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-04-2012
- Zaaknummer
S 10/03981
- LJN
BV7017
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV7017, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV7017
- Wetingang
art. 417bis Wetboek van Strafrecht; art. 420bis Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2012/221
Uitspraak 03‑04‑2012
Inhoudsindicatie
1. Bewijsklacht schuldheling en witwassen. 2. Bewijsklacht witwassen, art. 420bis Sr. Ad 1. Het Hof heeft de in het gewraakte p-v opgenomen mededeling van de filiaalhouders van winkels A, B, C en D “dat normaliter bij aankoop van de kleding de labels en prijskaartjes worden verwijderd” bij de bewijsvoering betrokken, en kennelijk en niet onbegrijpelijk aan deze mededelingen ontleend dat het i.h.a. gebruikelijk is dat in dergelijke kledingwinkels bij aankoop van kleding de labels en prijskaartjes worden verwijderd. Het Hof heeft deze mededeling - niettegenstaande de omstandigheid dat verdachte van het voorhanden hebben van de aan winkels A, B, C en D toebehorende kleding is vrijgesproken - redengevend kunnen achten voor zijn oordeel dat verdachte, bij wie een groot aantal splinternieuwe en voor een deel kostbare (merk)kleding voorzien van labels en prijskaartjes was aangetroffen, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de aan winkels E, F en G toebehorende kleding die verdachte voorhanden had van misdrijf afkomstig was c.q. dat zij wist dat die kleding afkomstig was uit enig misdrijf. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BM4440 m.b.t. het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. ’s Hofs oordeel geeft onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang. ’s Hofs oordeel geeft of blijk van een onjuiste rechtsopvatting, of het is ontoereikend gemotiveerd.
3 april 2012
Strafkamer
nr. S 10/03981
AGE/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Gravenhage van 27 augustus 2010, nummer 22/001628-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 1 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:
"zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 februari 2009 tot en met 30 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- een of meer kledingstuk(ken) (onder andere een of meer broek(en) en/of een of meer rok(ken)) met een totale waarde van ongeveer 789,65 euro toebehorende aan winkel "[A]" (gevestigd [a-straat 1]) en/of [betrokkene 1] en/of
- een of meer kledingstuk(ken)(onder andere een of meer slips en boxer(s) met een totale waarde van ongeveer 529,95 euro toebehorende aan winkel "Vof [B]" (gevestigd [b-straat 1]) en/of [betrokkene 2] en/of
- een of meer kledingstuk(ken)(onder andere een of meer jurk(en)) met een totale waarde van ongeveer 339,80 euro toebehorende aan winkel "Superstar" (gevestigd Kalverstraat 100-102) en/of [betrokkene 3]) en/of
- een of meer kledingstuk(ken) en/of schoenen (met een totale waarde van ongeveer 10340,60 euro toebehorende aan "Steps" en/of "H&M" en/of "Dolce Gabbana" en/of "Esprit")
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
en/of
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 februari 2009 tot en met 30 juni 2009 te Amsterdam en/of Aalsmeer, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen van diverse voorwerpen (kledingstukken) te weten:
- een of meer kledingstuk(ken) (onder andere een of meer broek(en) en/of een of meer rok(ken)) met een totale waarde van ongeveer 789,65 euro toebehorende aan winkel "[A]" (gevestigd [a-straat 1]) en/of [betrokkene 1] en/of
- een of meer kledingstuk(ken)(onder andere een of meer slip(s) en/of boxer(s)) met een totale waarde van ongeveer 529,95 euro toebehorende aan winkel "Vof [B]" (gevestigd [b-straat 1]) en/of [betrokkene 2] en/of
- een of meer kledingstuk(ken)(onder andere een of meer jurk(en)) met een totale waarde van ongeveer 339,80 euro toebehorende aan winkel "Superstar" ((gevestigd Kalverstraat 100-102) en/of [betrokkene 3]) en/of
- een of meer kledingstuk(ken) en/of schoenen (met een totale waarde van ongeveer 10340,60 euro toebehorende aan "Steps" en/of "H&M" en/of "Dolce Gabbana" en/of "Esprit") de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is op bovenomschreven kledingstukken en/of bovenomschreven kledingstukken heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf."
2.2.1. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 4 februari 2009 tot en met 30 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen:
- kledingstukken onder andere broeken en rokken met een totale waarde van 789,65 euro toebehorende aan de winkel "[A]" gevestigd [a-straat 1] en
- kledingstukken onder andere slips en boxers toebehorende aan winkel "Vof [B]" gevestigd [b-straat 1] en
- kledingstukken (onder andere een of meer jurk(en)) met een totale waarde van ongeveer 339,80 euro toebehorende aan winkel "Superstar" gevestigd Kalverstraat 100-102 voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
en
zij in de periode van 4 februari 2009 tot en met 30 juni 2009 te Amsterdam en in elk geval in Nederland, diverse voorwerpen kledingstukken te weten:
- kledingstukken onder andere een of meer broeken en een of meer rokken met een totale waarde van 789,65 euro toebehorende aan de winkel "[A]" gevestigd [a-straat 1] en
- kledingstukken onder andere slips en boxers toebehorende aan winkel "Vof [B]" gevestigd [b-straat 1] en
- kledingstukken jurken toebehorende aan winkel "Superstar" gevestigd Kalverstraat 100-102 heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat boven omschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof het volgende overwogen:
"Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Op 30 juni 2009 wordt in de woning [c-straat 1] te [plaats] binnengetreden. Bij de doorzoeking van die woning wordt een groot aantal kledingstukken en schoenen aangetroffen. Bijna alle kledingstukken zijn voorzien van labels en prijskaartjes. Het betreft splinternieuwe dure merkkleding. Een van de kledingstukken is voorzien van een alarmlabel. Onder andere de hoofdbewoonster van de woning, [verdachte] (hierna: de verdachte), geboren [geboortedatum] 1971, wordt aangehouden.
Op 30 juni 2009 doet [betrokkene 1] namens winkel "[A]", gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats], aangifte van diefstal uit die winkel, gepleegd tussen 4 februari 2009 en 30 juni 2009. Zij verklaart dat de op de bijlage genoemde kledingstukken, onder andere broeken en rokken met een totale waarde van 789,65 euro, toebehoren aan de winkel en dat deze goederen de winkel hebben verlaten zonder dat daarvoor is betaald. Aan niemand is toestemming gegeven de goederen weg te nemen.
Op 30 juni doet [betrokkene 4] namens de winkel "v.o.f. [B]", gevestigd aan het [b-straat 1] te [plaats], aangifte van diefstal uit die winkel, gepleegd tussen 20 april en 30 juni 2009. Zij verklaart dat de op de bijlage genoemde goederen, te weten kledingstukken, onder andere slips en boxers, toebehoren aan de winkel en dat de goederen de winkel hebben verlaten zonder dat daarvoor is betaald. Aan niemand is toestemming gegeven de goederen weg te nemen.
Op 23 juli 2009 doet [betrokkene 3] namens de winkel Superstar, gevestigd aan de Kalverstraat 100-102 te Amsterdam, aangifte van diefstal uit die winkel. Zij verklaart dat de op de bijlage genoemde goederen, te weten twee jurken, toebehorende aan de winkel Superstar en dat de goederen de winkel hebben verlaten zonder dat daarvoor is betaald.
Onder de verdachte zijn op 30 juni 2009 de goederen die staan vermeld op de bijlagen die zijn gevoegd bij de aangiftes van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] inbeslaggenomen.
Van de inbeslaggenomen kleding waaraan de prijskaartjes en labels nog bevestigd waren bleek dat diverse kleding afkomstig was van de winkel "[A]" en "Vof [B]" te [plaats]. Uit verder onderzoek naar de herkomst van de rest van de inbeslaggenomen kleding (Steps, H&M, Dolce Gabbana, Esprit) konden de desbetreffende filiaalhouders meedelen dat normaliter bij aankoop van de kleding de labels en prijskaartjes worden verwijderd. Onder de verdachte zijn vier zakken kleding en één zak schoenen inbeslaggenomen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het haar onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, in combinatie met de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de heling en het witwassen, daartoe voldoende wettig en overtuigend bewijs leveren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het onder 3 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit zal worden gekwalificeerd als gewoonteheling.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig zijn pleitnotities - betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar onder 3 tenlastegelegde, nu niet bewezen kan worden dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat de kleding gestolen was heeft aanvaard.
Ter adstructie van zijn betoog heeft de raadsman
- zakelijk weergegeven - aangevoerd dat:
- niet kan worden bewezen dat de kleding afkomstig is van de in de tenlastelegging genoemde winkels, noch dat ze daaruit zijn gestolen, nu de betreffende winkels daartoe weinig uitleg en onderbouwing hebben gegeven en de winkels geen aangifte van diefstal hebben gedaan;
- prijskaartjes bij aankoop niet altijd worden verwijderd en dat wel eens wordt vergeten een alarmlabel van een kledingstuk te verwijderen;
- de kleding is betaald met het eigen geld van de verdachte en met geld dat zij van haar zus heeft gekregen;
- de dure merkkleding deels is gekocht in winkels tegen kortingen van 50% en 70%. Dat er geen kortingstickers op de kledingstukken zitten komt doordat de verdachte deze er af heeft gehaald met het oog op de verkoop van deze kledingstukken;
- de verdachte veel merkkleding tegen lage prijzen op de markt heeft gekocht.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen die zij voorhanden had door misdrijf verkregen goederen waren op grond van de na te noemen feiten en omstandigheden.
De verdachte was in het bezit van een grote voorraad splinternieuwe, voor een deel kostbare (merk)kleding en schoenen. Bijna al deze kledingstukken waren voorzien van labels en prijskaartjes, terwijl deze normaal gesproken bij aankoop door de winkel worden verwijderd. Een rok was voorzien van een alarmlabel. Een deel van deze voorraad kledingstukken blijkt identificeerbaar afkomstig van kledingwinkels die aangifte hebben gedaan en hebben verklaard dat deze kledingstukken de winkels hebben verlaten zonder dat daarvoor is betaald, terwijl van het andere gedeelte van deze voorraad kledingstukken wel is vast te stellen van welke kledingzaken deze afkomstig is, maar niet meer van welk filiaal van deze kledingzaken deze kleding afkomstig is.
De verdachte heeft verklaard dat zij een deel van deze kledingstukken tegen kortingen van 50% en 70% in winkels heeft gekocht en een deel op de markt tegen een lage prijs. Zij heeft tevens verklaard dat zij met haar eigen geld en met geld dat haar zus vanuit Suriname heeft opgestuurd de betreffende kleding heeft betaald.
Nu de verdachte geen inkomen, anders dan uit een uitkering geniet, vijf kinderen onderhoudt, verkeert zij niet in de positie dat zij deze veelal kostbare kledingstukken - zelfs niet met een korting van 50% of 70% - heeft kunnen aanschaffen, van de betreffende kleding heeft zij geen aankoopbewijzen kunnen overleggen en tevens niets overgelegd waaruit blijkt dat zij geld heeft gekregen van haar zus vanuit Suriname. Gelet op het feit dat deze verklaring van de verdachte door geen enkel bewijsmiddel in het dossier wordt ondersteund, acht het hof deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk geworden.
Het hof is van oordeel dat de verdachte door het verwerven en voorhanden hebben van een grote voorraad splinternieuwe (merk)kleding zich had moeten realiseren dat er een gerede kans bestond dat deze goederen van enig misdrijf afkomstig waren. Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling en witwassen. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het haar onder 3 eerste en tweede cumulatief tenlastegelegde heeft begaan."
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het onder 3 eerste en tweede cumulatief bewezenverklaarde - kort gezegd: schuldheling en witwassen van de in de bewezenverklaring vermelde kleding - ontoereikend is gemotiveerd. Daartoe wordt aangevoerd dat het Hof voor de bewijsvoering dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen kleding betrof, respectievelijk dat zij wist dat deze kleding onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, gebruik heeft gemaakt van een proces-verbaal van bevindingen van 9 juli 2009 omtrent inbeslaggenomen kleding toebehorende aan Steps, H&M, Dolce Gabbana en Esprit, terwijl de verdachte van het voorhanden hebben van de aan die winkels toebehorende kleding is vrijgesproken.
3.2. Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof het in het middel bedoelde
proces-verbaal, voor zover inhoudende de mededeling van filiaalhouders van Steps, H&M, Dolce Gabbana, en Esprit
"dat normaliter bij aankoop van de kleding de labels en prijskaartjes worden verwijderd", bij de bewijsvoering betrokken. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof aan deze mededelingen ontleend dat het in het algemeen gebruikelijk is dat in dergelijke kledingwinkels bij aankoop van kleding de labels en prijskaartjes worden verwijderd. Het Hof heeft deze omstandigheid mede redengevend kunnen achten voor zijn oordeel dat de verdachte, bij wie een groot aantal splinternieuwe en voor een deel kostbare (merk)kleding voorzien van labels en prijskaartjes was aangetroffen, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de aan "[A]", "Vof [B]" en "Superstar" toebehorende kleding die de verdachte voorhanden had van misdrijf afkomstig was, respectievelijk dat zij wist dat die kleding afkomstig was uit enig misdrijf.
3.3. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel komt op tegen de veroordeling door het Hof ter zake van het onder 3, tweede cumulatief, tenlastegelegde feit - kort gezegd: witwassen.
4.2. In een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een verdachte die een voorwerp verwerft of voorhanden heeft als bedoeld in art. 420bis Sr dat afkomstig is uit het door hemzelf begane misdrijf van het voorhanden hebben van dat goed als bedoeld in art. 417bis Sr, kan het enkele verwerven of voorhanden hebben van dat voorwerp niet worden aangemerkt als witwassen indien die gedraging niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp (vgl. HR 26 oktober 2010, LJN BM4440, NJ 2010/655, rov. 2.4.2).
4.3.1. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte een grote voorraad splinternieuwe (merk)kleding, die bijna allemaal was voorzien van labels en prijskaartjes en in een enkel geval voorzien was van een alarmlabel, heeft verworven en in zakken in haar woning voorhanden heeft gehad waarvan zij zich had moeten realiseren dat er een gerede kans bestond dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. Het Hof heeft geoordeeld dat zij zich aldus heeft schuldig gemaakt aan "witwassen" als bedoeld in art. 420bis Sr.
4.3.2. Daarmee heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het Hof heeft geoordeeld dat sprake is van "witwassen" in de zin van voormelde bepaling in alle gevallen waarin de verdachte voorwerpen heeft verworven en voorhanden heeft die afkomstig zijn uit enig door haarzelf begaan misdrijf, heeft het gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is weergegeven blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof daaraan niet heeft voorbijgezien, is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, aangezien het Hof niet heeft vastgesteld dat het verwerven en voorhanden hebben van die kleding heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die kleding. 's Hofs arrest lijdt in zoverre dus aan een motiveringsgebrek.
4.4. Het middel klaagt daarover terecht.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 3 april 2012.