Einde inhoudsopgave
Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Geldend
Geldend van 01-09-2020 tot 01-04-2025
- Bronpublicatie:
16-07-2020, Stb. 2020, 287 (uitgifte: 24-07-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-09-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-07-2020, Stb. 2020, 287 (uitgifte: 24-07-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Politierecht / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht / Arbeidsvoorwaarden
1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
- a.
bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit algemene rechtspositie politie;
- b.
betrokkene: de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit algemene rechtspositie politie, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, die als gevolg van ontslag verleend op grond van de artikelen 89, eerste tot en met derde lid, 90, eerste, tweede en achtste lid, 91, eerste lid, 92, of 94, eerste lid, onderdelen e, f of g, van het Besluit algemene rechtspositie politie werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet;
- c.
aanvullende uitkering: de aanvullende uitkering bedoeld in hoofdstuk 2;
- d.
aansluitende uitkering: de aansluitende uitkering bedoeld in hoofdstuk 3;
- e.
bovenwettelijke uitkering: de aanvullende en aansluitende uitkering gezamenlijk;
- f.
dagloon: het dagloon als bedoeld in artikel 1b van de Werkloosheidswet, voor zover het betreft het loon dat betrokkene verdiende in de betrekking bij de politie waaruit hij werkloos is geworden, met uitzondering van het bedrag, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag, waarbij, in het geval sprake is van partieel uittreden of ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 13a respectievelijk 41 van het Besluit algemene rechtspositie politie, wordt uitgegaan van het feitelijke inkomen onmiddellijk voorafgaand aan het uittreden respectievelijk het verlof;
- g.
diensttijd:
voor zover gelegen voor 1 januari 1996:
de tijd die voor de betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet;
voor zover gelegen op of na 1 januari 1996: de tijd gedurende welke de betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP;
in beide gevallen met uitzondering van de tijd:
- 1°
die voorafgaat aan een ontslag uit een betrekking, bedoeld in de artikelen 88 en 88a van het Besluit algemene rechtspositie politie, mits op grond van dat ontslag een uitkering is toegekend;
- 2°
die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een wachtgeld of van een uitkering ter zake van onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;
- 3°
die voorafgaat aan een onderbreking in de diensttijd door onslag van langer dan een jaar;
- 4°
bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;
- 5°
in een aangehouden betrekking;
- h.
minimumloon: het minimumloon, bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
- i.
pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
- j.
pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement;
- k.
privatiseringsoperatie: het uitbesteden of overdragen van werkzaamheden van de overheid aan een bestaande of voor dat doel opgerichte privaatrechtelijke organisatie;
- l.
privaatrechtelijke organisatie: de privaatrechtelijke organisatie die de werkzaamheden uitvoert die in het kader van een privatiseringsoperatie door de overheid zijn uitbesteed of overgedragen;
- m.
privatiseringsontslag: het ontslag uit een overheidsbetrekking in het kader van een privatiseringsoperatie;
- n.
WW-uitkering: een uitkering krachtens de Werkloosheidswet;
- o.
ZW-uitkering: een uitkering krachtens de Ziektewet;
- p.
AOW-gerechtigde leeftijd: de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat;
- q.
maandloon: het dagloon, vermenigvuldigd met 21,75;
- r.
gerechtvaardigde aanspraak: het bedrag van de gecombineerde netto ouderdomspensioenen als bedoeld in artikel 9 van de Algemene ouderdomswet en het pensioenreglement, waarop een betrokkene aanspraak zou hebben gehad, indien de AOW-gerechtigde leeftijd en de pensioenrekenleeftijd als bedoeld in bijlage 2 bij het pensioenreglement 65 jaar zouden zijn gebleven.
2.
Bij de bepaling van diensttijd in een aangehouden betrekking wordt in voorkomend geval de diensttijd, bedoeld in artikel D1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals dat luidde op 31 december 1995, mede in aanmerking genomen. Het verzoek, bedoeld in artikel D2 van genoemde wet, wordt daarbij geacht te zijn gedaan. Indien voor diensttijd die bij de berekening van de bovenwettelijke uitkering in aanmerking is genomen recht op een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP bestaat, worden de duur en het bedrag van de bovenwettelijke uitkering met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
3.
In dit besluit wordt onder betrokkene mede verstaan: de directeur van de Politieacademie of zijn plaatsvervanger, die als gevolg van een ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet.