Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/7.4.3.1
7.4.3.1 Saldering
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS592239:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 17.
Brandsma, R.P.C.W.M.; Fiscale onderkapitalisatie van vennootschappen, Fiscale monografieën nr. 111, Kluwer, Deventer, 2004, blz. 54.
Brandsma stelt dienaangaande voor om de thans geldende generieke maatregel te vervangen door een specifieke maatregel voor banken e.d. Brandsma, R.P.C.W.M.; Fiscale onderkapitalisatie van vennootschappen, Fiscale monografieën nr. 111, Kluwer, Deventer, 2004, blz. 54.
Bij doorstroomvennootschappen ex art. 8c vallen de rentebaten en rentelasten niet in de grondslag, zodat zo’n vennootschap niet wordt getroffen door de thin-capitalisationwetgeving.
De term vreemd vermogen wordt in art. 10d, lid 4, tweede volzin nader gedefinieerd. Ingevolge deze bepaling dient het begrip vreemd vermogen te worden ingevuld volgens een saldobenadering. Als vreemd vermogen kwalificeert het bedrag van de verschuldigde geldleningen en de uitstaande geldleningen. De ratio achter deze saldobenadering is, dat geen sprake is van uitholling van de grondslag indien en voor zover tegenover de ingeleende gelden uitgeleende gelden staan.1 Brandsma ageert tegen deze benadering.2 Zijns inziens is evenmin sprake van uitholling van de belastinggrondslag als de opgenomen leningen dienen ter financiering van machines, bedrijfspanden etc. Tegenover de rentelasten staan in beginsel immers belaste baten uit de ondernemingsactiviteiten. Hoewel ik deze benadering op zichzelf juist acht, bestaat er een belangrijk verschil tussen de door Brandsma genoemde ‘reguliere’ activa en leningen u/g. Brandsma wijst in dit verband zelf onder andere op banken, waarvan de voornaamste bezigheid is het in- en uitlenen van geld. Voor dergelijke ondernemingen zou thin-capitalisationwetgeving zeer nadelige gevolgen kunnen hebben.3 Dit geldt ook voor vennootschappen die binnen een concern inlenen en vervolgens weer doorlenen. In zo’n situatie bestaat niet alleen een risico van beperking van de renteaftrek voor de uiteindelijke inlenende groepsvennootschap. Ook de ‘doorstroomvennootschap’ loopt het risico te worden getroffen door art. 10d. Hierbij doel ik niet voornamelijk op zuivere doorstroomvennootschappen, maar vooral op situaties waarin een ‘normale’ actieve vennootschap een lening verstrekt aan een gelieerde partij en deze gelden inleent bij haar moedervennootschap.4 Ik ben van mening dat de saldobenadering ook in dergelijke situaties terecht verlichting brengt. Op die manier wordt voorkomen dat een financieringsstroom op verschillende niveaus zou leiden tot toepassing van art. 10d.