Kamerstukken II 1989-1990, 21565, nr. 3, p. 4. Ook het gebruiken van een van misdrijf afkomstig goed valt hieronder, vgl. HR 21 maart 2000, NJ 2000/736, m. nt. Schalken. De verdachte was in deze zaak achterop een gestolen bromfiets gesprongen die door een ander werd bestuurd.
HR, 21-04-2020, nr. 18/05055
ECLI:NL:HR:2020:570
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-04-2020
- Zaaknummer
18/05055
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:570, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:106
ECLI:NL:PHR:2020:106, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑02‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:570
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0153
JIN 2020/124 met annotatie van Zilver, R.
JIN 2020/124 met annotatie van Zilver, R.
Uitspraak 21‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Witwassen door ruim € 923.000 en sieraden, aangetroffen in verborgen ruimte aan onderkant van zijn auto, voorhanden te hebben, art. 420bis.1.b Sr. Bewijsklacht. Heeft verdachte voorwerpen voorhanden gehad? Voor het (als pleger) ‘voorhanden hebben’ van voorwerp in de zin van artikel 420bis.1 Sr is vereist dat verdachte voorwerp opzettelijk aanwezig had. Dat houdt in dat verdachte zich bewust was van (waarschijnlijke) aanwezigheid van voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot precieze eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp (waaronder begrepen precieze omvang van geldbedrag) of tot exacte locatie daarvan. Voor bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat onder omstandigheden zoals vastgesteld in ’s hofs bewijsvoering van verdachte redelijke verklaring mag worden gevergd voor aantreffen van geld en voorwerpen in zijn auto, en dat in dat verband door verdachte geschetst scenario (iemand anders heeft zonder dat verdachte daarmee bekend was auto uitgerust met bergplaats waarin zich ruim € 900.000 en enkele waardevolle voorwerpen bevonden) niet geloofwaardig is. Gelet hierop en in het licht van hetgeen hiervoor is vooropgesteld, is ‘s hofs oordeel dat verdachte wist of moet hebben geweten van wat er zich in zijn auto bevond, in welk oordeel besloten ligt dat het niet anders kan dan dat verdachte deze voorwerpen bewust aanwezig en derhalve voorhanden heeft gehad, niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05055
Datum 21 april 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 juli 2018, nummer 23/004290-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de motivering van het bewezenverklaarde voorhanden hebben.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 1 juli 2017 te Wassenaar voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 923.190,00 euro,
- een horloge van het merk Rolex met een waarde van ongeveer 23.100,00 euro en
- een gouden ketting
voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedrag en voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017140210-7 van 5 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-461 en AML38458 (doorgenummerde pagina’s 1 en 2).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op 30 januari 2017 vond op het adres [a-straat 1] (het hof begrijpt: te Amsterdam), zijnde een woning, een onderzoek plaats waarbij drie verdachten, [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] werden aangehouden. Vlak voor het binnentreden van de woning werden door de verdachte [betrokkene 2] meerdere goederen van het balkon gegooid, waaronder een autosleutel van het merk Peugeot. Deze autosleutel bleek te horen bij een nabij de woning geparkeerde Peugeot 5008 voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 1]. Tijdens doorzoeking van deze auto werd een verborgen ruimte aangetroffen. Deze ruimte was op dat moment leeg.
Voornoemde auto stond op naam van een in Duitsland woonachtige man met de Italiaanse nationaliteit, te weten: [betrokkene 4], geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats].
Bij het natrekken van [betrokkene 4] in de politiesystemen bleek dat hij meerdere openstaande boetes had voor overtredingen begaan met drie verschillende voertuigen. Dit betrof onder meer het voertuig: Peugeot 3008 met het Duitse kenteken [kenteken 2]. In overleg met officier van justitie is er een aandachtvestiging opgemaakt met het verzoek tot inbeslagname van de voertuigen.
Op 1 juli 2017 werd de Peugeot 3008 voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 2] door collega’s van de Eenheid Den Haag rijdend aangetroffen op de N44. De collega’s kregen een ANPR-hit in verband met openstaande boetes en gaven de bestuurder een stopteken. De bestuurder bleek te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats].
Op het bureau namen de collega’s kennis van voornoemde aandachtvestiging en namen de auto in beslag.
Op 3 juli 2017 heb ik, T-461, de Peugeot met het Duitse kenteken [kenteken 2] laten overbrengen van Wassenaar naar Amsterdam. In Amsterdam is het voertuig door de Douane onderzocht op de aanwezigheid van verborgen ruimtes. De Douane trof tijdens dit onderzoek inderdaad een verborgen ruimte aan in de bodem van de auto, waarin zichtbaar pakketten met geld aanwezig waren. De verborgen ruimte bleek 63 pakketten met geld te bevatten. Tevens is er een Rolex horloge aangetroffen. Het geld is vervolgens in beslag genomen. Het totaalbedrag bleek 923.190,00 euro te zijn.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2017183965-4 van 1 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 9 tot en met 18).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op 1 juli 2017 kregen wij een ANPR hit op de N44. Wij bevonden ons op de Papeweg te Wassenaar. Het voertuig, voorzien van het kenteken [kenteken 2], Duits kenteken, Peugeot type 3008, stond voor meer openstaande bekeuringen gesignaleerd. De bestuurder bleek te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats], woonachtig [b-straat 1] te [plaats] Italië.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag aan de papieren dat de kentekenhouder niet de eigenaar van het genoemde voertuig was. Het bleek dat op het genoemde voertuig 18 signaleringen stonden.
Aan het bureau bleek na onderzoek dat er op het voertuig een bedrag van 6.145,- euro open stond. [verdachte] gaf aan dat hij dit bedrag niet direct bij zich had. Hij ging direct een vriend bellen om naar het bureau te komen om het openstaande bedrag voor hem te komen betalen. [verdachte] gaf aan dat hij het voertuig heeft gekocht van de huidige kentekenhouder, maar dat het voertuig nog niet is overgeschreven op zijn naam.
In afwachting van de betaling en het geld heeft [verdachte] in de hal van het politiebureau gezeten. Bij controle in de politie systemen bleek het voertuig betrokken te zijn bij een fraude (EAGLE EYE 2). Dit betreft een onderzoek dat loopt in de eenheid Amsterdam. In de registratie van dit onderzoek kwam naar voren dat het voertuig voor de Douane in beslag moest worden genomen op (het hof begrijpt: op grond van) artikel 1.37 van de Douanewet.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], werd aangesproken omstreeks 20.00 uur door [verdachte]. Deze vertelde mij dat zijn vriend er aan kwam voor het geld. Ik zag dat [verdachte] naar buiten liep in de richting van de Burmanlaan. Op de hoek van de Hofcampweg en Burmanlaan stonden twee mannen en een vrouw. Ik zag dat [verdachte] doelbewust naar deze twee mannen en vrouw toe liep. Ik zag dat [verdachte] met de twee mannen en de vrouw in gesprek ging. Tijdens dit gesprek zag ik dat de vrouw haar hand uit stak naar [verdachte]. Ik heb gezien dat er iets overhandigd werd. Ik zag dat de beide mannen en de vrouw in een rode personenauto van het merk Fiat, type Panda, voorzien van het kenteken [kenteken 3], stapten.
Omdat er sprake was van een fraudezaak heb ik, verbalisant [verbalisant 2], de noodhulpeenheid van bureau Wassenaar verzocht om het genoemde voertuig te controleren en de identiteit van de inzittenden vast te stellen.
[verdachte] gaf aan dat hij het openstaande bedrag van 6.144 euro wenste te betalen. Op de balie lag een pak met geld wat later bleek een totaal bedrag van 6150 euro. Na betaling is [verdachte] vertrokken.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2017183965-3 van 1 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 19 en 20).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op 1 juli 2017 omstreeks 20:20 uur hebben wij een voertuigcontrole uitgevoerd bij een voertuig dat betrokken was bij een zaak waar de collega’s van de 4302 mee bezig waren. Deze zaak is te lezen onder proces-verbaalnummer 2017183965-01.
Het voertuig hielden verbalisanten staande op de Hofcampweg te Wassenaar. Het betrof een rode Fiat, voorzien van kenteken [kenteken 3]. Desgevraagd gaf de bestuurder zijn legitimatiebewijs. Na controle bleek het te gaan om [betrokkene 3], [geboortedatum]-1992 geboren te [geboorteplaats].
Wij zagen dat er in het voertuig nog twee andere personen zaten. Het bleek te gaan om een manspersoon:
[betrokkene 5], geboren [geboortedatum]-1974 te [geboorteplaats].
De vrouwspersoon: [betrokkene 6], geboren [geboortedatum]-1971 te [geboorteplaats].
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017011759-81 van 5 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 22 en 23).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Naar aanleiding van het aantreffen van een Rolex horloge in een personenauto Peugeot 3008 zijn wij op 5 juli 2017 met dit horloge gegaan naar een filiaal van Schaap en Citroen juweliers. Na onderzoek door de medewerker werd ons medegedeeld dat het betreffende horloge als echt is aan te merken. De aanschafprijs bedraagt 23.100 euro.
Bij het horloge was een certificaat aanwezig. Hierop was te zien dat het horloge is gekocht in Rome (Italië).
Tevens was een goudkleurige zogenaamde “rozenkrans” aangetroffen. Deze is eveneens onderzocht en gebleken is dat deze van goud is. De waarde was niet precies vast te stellen maar zou mogelijk enkele honderden euro’s betreffen.
5. Een proces-verbaal van relaas met nummer 2017140210 van 3 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina’s A2 tot en met A6, in het bijzonder pagina A4).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Controle Fiat Panda
De inzittenden van de Fiat Panda, kenteken [kenteken 3] werden op 1 juli 2017 door collega’s van de politie-eenheid Den Haag gecontroleerd. Hierbij bleek dat de volgende personen in de auto zaten:
[betrokkene 3], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1992 (bestuurder);
[betrokkene 5], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972;
[betrokkene 6], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
De genoemde [betrokkene 3] betrof dezelfde persoon als de [betrokkene 3] die werd aangehouden tijdens de doorzoeking van perceel [a-straat 1] te Amsterdam op 30 januari 2017.
6. Een proces-verbaal van relaas (1e nazending) met nummer 2017140210 van 10 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina’s A7 tot en met A9, in het bijzonder pagina A8).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Bij de al eerder aangehaalde doorzoeking van perceel [a-straat 1] te Amsterdam werden in een tv-meubel diverse documenten aangetroffen. Tussen deze documenten bevond zich een kopie van een Italiaanse identiteitskaart op naam van de verdachte [verdachte]. Dit betrof exact dezelfde identiteitskaart waarmee hij zich op 1 juli 2017 identificeerde aan de collega’s van de Eenheid Den Haag.
7. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300‑2017140210-4, opgemaakt door opsporingsambtenaren am138458, am137173 en T461 (doorgenummerde pagina 52).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats : [c-straat 1], [postcode] Amsterdam
Datum en tijd : 4 juli 2017 te 12:00 uur
Reden : Witwassen
Grondslag : Waarheid aan de dag brengen
Omstandigheden : Geld is aangetroffen in verborgen ruimte onder auto (het hof begrijpt telkens: de Peugeot 3008, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 2])
Volgnummer 1
Goednummer : PL1300-2017140210-5412555
Categorie omschrijving : Geld
Object : Geld (Biljetten)
Aantal/eenheid : 923.700 euro (het hof begrijpt telkens: 923.190 euro)
Land : Nederland
Waarde : EUR 923.700,00
Bijzonderheden : Totaal 923.700,00 euro aangetroffen onder auto + in beslag genomen
8. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300‑2017140210-3, opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina 53).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats : [c-straat 1], [postcode] Amsterdam
Datum en tijd : 3 juli 2017 te 23:14 uur
Reden : Witwassen
Grondslag : Waarheid aan de dag brengen
Omstandigheden : Aangetroffen in verborgen ruimte van betrokken voertuig, rechterzijde onder bijrijdersstoel onder auto (het hof begrijpt: de Peugeot 3008, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 2])
Volgnummer 1
Goednummer : PL1300-2017140210-5412234
Categorie omschrijving : Horloges/klokken
Object : Horloge
Merk/type : Rolex
Land : Nederland
Spoor identificatienr. : AAKW0847NL
Bijzonderheden : Betreft Rolex, in plastic verpakt
9. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300‑2017140210-3, opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant 9] (doorgenummerde pagina 54).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats : [c-straat 1], [postcode] Amsterdam
Datum en tijd : 3 juli 2017 te 23:14 uur
Reden : Witwassen
Grondslag : Waarheid aan de dag brengen
Omstandigheden : Aangetroffen in verborgen ruimte voertuig voorzien van kenteken [kenteken 2]
Volgnummer 1
Goednummer : PL1300-2017140210-5413544
Categorie omschrijving : Sieraden/tafelzilver
Object : Ketting
Kleur : Goudkleurig
Land : Nederland
Bijzonderheden : Kralenketting afgesloten met een plaatje en een kruis
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 augustus 2017, opgemaakt door mr. M.G. Tarlavski-Reurslag, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam (ongenummerde pagina’s).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 augustus 2017 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van verdachte:
Ik heb de auto gekocht in Rome. Via een agentschap werd er gezorgd voor Duitse kentekenplaten.
U houdt mij voor dat bij het politiebureau is gezien dat ik contact had met personen, waarna ik heb betaald. Dat waren twee Italianen. U zegt dat de Fiat waarin deze personen reden later die avond is gecontroleerd door de politie en dat daar [betrokkene 3] in zat. U zegt ook dat op 30 januari 2017 deze [betrokkene 3] is aangehouden en bij een doorzoeking de autosleutel is aangetroffen die past op de auto waarin ik op 1 juli reed. Ik heb op 1 juli 2017 bij het politiebureau buiten gesproken met twee jongens. Ik heb toen geld van ze gekregen, dat zij mij nog verschuldigd waren.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2017140210 van 9 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 10] (doorgenummerde pagina’s 75 tot en met 79, in het bijzonder de pagina’s 76 en 77).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 augustus 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Ik had op 1 juli 2017 een afspraak met een Italiaanse vriend in Nederland. Hij zou mij helpen om werk te zoeken in Nederland, als bordenwasser ofzo. Hij heet [betrokkene 5].
In Italië bestaat een organisatie die schulden int die mensen bij de Italiaanse staat hebben. Ik had vroeger een klein transportbedrijf. Ik heb met dat bedrijf een belastingschuld opgebouwd. De organisatie is bezig mijn schulden te innen. Als ik dus bezittingen heb, zoals een auto, dan worden die gelijk weer van mij afgepakt.
Als ik in het buitenland ga wonen heb ik toch een auto nodig voor familiebezoek en dergelijke, vandaar dat ik deze auto heb gekocht (het hof begrijpt: de Peugeot 3008 met Duits kenteken [kenteken 2]). [betrokkene 5] en, ik denk dat het zijn vrouw was, kwamen lopend naar mij toe bij het politiebureau in Den Haag. [betrokkene 5] gaf mij gelijk het geld om die boetes te betalen.
Bewijsoverweging:
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“De raadsman stelt zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt dat bij de verdachte de wetenschap van de aanwezigheid van het geld en de voorwerpen in de auto ontbrak. Dientengevolge beschikte hij eveneens niet over de opzet die vereist is om tot een bewezenverklaring te komen van witwassen van het aangetroffen geld en de aangetroffen voorwerpen zodat vrijspraak moet volgen.
De advocaat-generaal is van oordeel, zakelijk weergegeven, dat de verklaring van de verdachte inhoudende dat hij de zo later bleek geprepareerde auto met Duitse kentekenplaten heeft gekocht via een agentschap in Rome met de bedoeling in Nederland werk te zoeken omdat hij schulden heeft, niet geloofwaardig is. Bovendien komt de verklaring van verdachte er op neer dat hij een auto heeft gekocht voor een bedrag van ongeveer 13.000,00 euro terwijl er daar bijna een miljoen euro in verstopt zat. De auto stond op naam van een ander, te weten: [betrokkene 4] omdat - zo stelt de verdachte - hij (de verdachte) een belastingschuld had en eventuele bezittingen van hem direct in beslag zouden worden genomen. In dit kader is voorts van belang dat de auto gesignaleerd stond in verband met op naam van die [betrokkene 4] staande boetes tot een totaal bedrag van € 6.144,00. Toen de verdachte daarop door de politie werd aangesproken werd dit bedrag door hem contant voldaan nadat een vriend het geld was komen brengen in gezelschap van onder meer [betrokkene 3]. Van [betrokkene 3] is bekend dat hij zich in een woning aan het [a-straat] in Amsterdam ophield toen daar op 30 januari 2017 de politie verscheen en een sleutel over het balcon werd gegooid die later op de auto van de verdachte bleek te passen. Bij de huiszoeking in deze woning is een auto met een lege verborgen ruimte op naam van [betrokkene 4] aangetroffen alsmede een grote som geld. De verdachte ontkent [betrokkene 3] te hebben gezien en hem te kennen. In die woning aan het [a-straat] is voorts een kopie van het legitimatiebewijs van de verdachte aangetroffen. De verdachte verschaft ook hierover geen enkele duidelijkheid maar ontkent ook iedere wetenschap en betrokkenheid met [a-straat] in Amsterdam.
De verdachte geeft geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring over deze hele gang van zaken en ook niet over de aanwezigheid van het geld in zijn geprepareerde auto. Alles overziend kan het niet anders zijn dan dat de verdachte weet had van de aanwezigheid van het geld en de voorwerpen in zijn auto, aldus de advocaat generaal.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat de verdachte naar Nederland is gekomen om werk te zoeken en daartoe een auto heeft aangeschaft, via een agentschap, die op naam van een ander stond. Verdachte moet als eigenaar en bestuurder geacht worden te hebben geweten wat er zich in zijn auto bevond. In dat verband is voorts nog het volgende van belang: toen de verdachte door de politie werd geconfronteerd met openstaande boetes waarvoor zijn auto gesignaleerd stond heeft hij zonder daar nader vragen over te stellen terstond actie ondernomen om deze te kunnen voldoen. Van het gezelschap dat het geld terstond kwam brengen maakte deel uit iemand ([betrokkene 3]) die in Amsterdam betrokken was geweest bij iets vergelijkbaars (beschikking over grote som geld en geprepareerde auto); de verdachte ontkent hem te hebben ontmoet (ondanks de waarneming van een verbalisant) en hem te kennen terwijl een kopie van zijn legitimatiebewijs en een sleutel van zijn auto bij een huiszoeking in de woning waar [betrokkene 3] zich ophield ([a-straat] in Amsterdam) bevonden. Het hof acht het door verdachte geschetste scenario dat hij niet wist dat het geld en de voorwerpen zich in een verborgen ruimte in zijn auto bevonden niet aannemelijk geworden.
Gelet op de aard van de voorwerpen en de wijze waarop deze vervoerd zijn, kan het niet anders dan dat verdachte wist dat deze van misdrijf afkomstig waren.
Het verweer wordt verworpen.”
2.3
Artikel 420bis lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.”
2.4
Voor het - als pleger - ‘voorhanden hebben’ van een voorwerp in de zin van artikel 420bis lid 1 Sr is vereist dat de verdachte het voorwerp opzettelijk aanwezig had. Dat houdt in dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de precieze eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp (waaronder begrepen de precieze omvang van een geldbedrag) of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
2.5
Blijkens zijn bewijsvoering heeft het hof vastgesteld dat:(i) op 30 januari 2017 bij een onderzoek in een woning te Amsterdam nabij de woning een auto met het Duitse kenteken [kenteken 1] werd aangetroffen met daarin een verborgen ruimte, bij dat onderzoek onder meer een persoon genaamd [betrokkene 3] werd aangehouden en in die woning een kopie van het legitimatiebewijs van de verdachte werd aangetroffen;(ii) voornoemde auto op naam stond van [betrokkene 4], op wiens naam meerdere openstaande boetes bleken te staan, onder meer begaan met een auto met het Duitse kenteken [kenteken 2];(iii) op 1 juli 2017 de verdachte werd aangetroffen als bestuurder van de auto met het kenteken [kenteken 2], die hij had gekocht, maar waarvan hij niet de kentekenhouder was;(iv) de verdachte zonder nader vragen te stellen terstond actie heeft ondernomen om openstaande boetes te voldoen waarvoor de door hem gekochte, maar niet op zijn naam overgeschreven auto stond gesignaleerd;(v) in een verborgen ruimte onder deze auto een geldbedrag van € 923.190, een horloge van het merk Rolex met een waarde van ongeveer € 23.100 en een gouden ketting werden aangetroffen;(vi) voornoemde [betrokkene 3] deel uitmaakte van het gezelschap dat, na een telefoontje van de verdachte, verscheen met geld om de op de auto openstaande boetes te betalen.Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat onder de hiervoor omschreven omstandigheden van de verdachte een redelijke verklaring mag worden gevergd voor het aantreffen van het geld en de voorwerpen in zijn auto, en dat het in dat verband door de verdachte geschetste scenario - erop neerkomend dat iemand zonder dat de verdachte daarmee bekend was de auto had uitgerust met een bergplaats waarin zich ruim € 900.000 en enkele waardevolle voorwerpen bevonden - niet geloofwaardig is. Gelet hierop en in het licht van hetgeen is vooropgesteld onder 2.4, is het oordeel van het hof dat de verdachte wist of moet hebben geweten van wat er zich in zijn auto bevond, in welk oordeel besloten ligt dat het niet anders kan dan dat de verdachte deze voorwerpen bewust aanwezig en derhalve voorhanden heeft gehad, niet onbegrijpelijk.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.7
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2020.
Conclusie 04‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Witwassen, art. 420bis Sr. Groot geldbedrag en gouden voorwerpen aangetroffen in een verborgen ruimte onder de auto die de verdachte in Rome heeft aangeschaft. De verdachte betwist daar enige wetenschap van te hebben gehad. Hof heeft dat onaannemelijk geacht omdat de verdachte als eigenaar en bestuurder geacht wordt te hebben geweten wat er zich in zijn auto bevond. Vraag of in de delictsomschrijving van art. 420bis Sr een subjectief bestanddeel moet worden ingelezen in die zin dat een verdachte zich in meer of mindere mate bewust moet zijn geweest dat hij de voorwerpen voorhanden heeft gehad en in hoeverre dit uit de bewijsconstructie moet blijken. Vergelijking met art. 13 en 26 WWM. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing van de zaak, mede omdat de bewijsmotivering van het hof strijdig lijkt met de gebezigde bewijsmiddelen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05055
Zitting 4 februari 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 27 juli 2018 door het gerechtshof Amsterdam wegens “witwassen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Daarnaast heeft het hof een aantal inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, voorwerpen verbeurdverklaard en van een ander voorwerp de teruggave gelast aan de verdachte, één en ander zoals nader in het arrest is vermeld.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld waarin wordt geklaagd over de bewezenverklaring van het witwassen.
1.3.
Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, omdat hij in een auto reed waar in een verborgen ruimte onder de auto € 900.000,-, een horloge van het merk Rolex en een gouden ketting zijn aangetroffen. Het hof heeft het door de verdachte geschetste scenario dat hij niet wist van de verborgen ruimte noch van het geld en de voorwerpen die zich daarin bevonden, niet aannemelijk geacht en heeft er daarbij op gewezen dat de verdachte als eigenaar en bestuurder geacht wordt te hebben geweten wat er zich in zijn auto bevond.
2. Het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde witwassen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen en/of dat de bewijsoverwegingen in strijd zijn met de gebezigde bewijsmiddelen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 1 juli 2017 te Wassenaar voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 923.190,00 euro,
- een horloge van het merk Rolex met een waarde van ongeveer 23.100,00 euro en
- een gouden ketting
voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedrag en voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PLI300-2017140210-7 van 5 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-461 en AML38458 [doorgenummerde pagina’s 1 en 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op 30 januari 2017 vond op het adres [a-straat 1] (het hof begrijpt: te Amsterdam), zijnde een woning, een onderzoek plaats waarbij drie verdachten, [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] werden aangehouden. Vlak voor het binnentreden van de woning werden door de verdachte [betrokkene 2] meerdere goederen van het balkon gegooid, waaronder een autosleutel van het merk Peugeot. Deze autosleutel bleek te horen bij een nabij de woning geparkeerde Peugeot 5008 voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 1] . Tijdens doorzoeking van deze auto werd een verborgen ruimte aangetroffen. Deze ruimte was op dat moment leeg.
Voornoemde auto stond op naam van een in Duitsland woonachtige man met de Italiaanse nationaliteit, te weten: [betrokkene 4] , geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] .
Bij het natrekken van [betrokkene 4] in de politiesystemen bleek dat hij meerdere openstaande boetes had voor overtredingen begaan met drie verschillende voertuigen. Dit betrof onder meer het voertuig: Peugeot 3008 met het Duitse kenteken [kenteken 2] . In overleg met de officier van justitie is er een aandachtvestiging opgemaakt met het verzoek tot inbeslagname van de voertuigen.
Op 1 juli 2017 werd de Peugeot 3008 voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 2] door collega’s van de Eenheid Den Haag rijdend aangetroffen op de N44. De collega’s kregen een ANPR-hit in verband met openstaande boetes en gaven de bestuurder een stopteken. De bestuurder bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] .
Op het bureau namen de collega’s kennis van voornoemde aandachtvestiging en namen de auto in beslag.
Op 3 juli 2017 heb ik, T-461, de Peugeot met het Duitse kenteken [kenteken 2] laten overbrengen van Wassenaar naar Amsterdam. In Amsterdam is het voertuig door de Douane onderzocht op de aanwezigheid van verborgen ruimtes. De Douane trof tijdens dit onderzoek inderdaad een verborgen ruimte aan in de bodem van de auto, waarin zichtbaar pakketten met geld aanwezig waren. De verborgen ruimte bleek 63 pakketten met geld te bevatten. Tevens is er een Rolex horloge aangetroffen. Het geld is vervolgens in beslag genomen. Het totaalbedrag bleek 923.190,00 euro te zijn.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2017183965-4 van 1 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 9 tot en met 18].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op 1 juli 2017 kregen wij een ANPR hit op de N44. Wij bevonden ons op de Papeweg te Wassenaar. Het voertuig, voorzien van het kenteken [kenteken 2] , Duits kenteken. Peugeot, type 3008, stond voor meer openstaande bekeuringen gesignaleerd. De bestuurder bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , woonachtig [b-straat 1] te [plaats] Italië.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag aan de papieren dat de kentekenhouder niet de eigenaar van het genoemde voertuig was. Het bleek dat op het genoemde voertuig 18 signaleringen stonden.
Aan het bureau bleek na onderzoek dat er op het voertuig een bedrag van 6.145 euro open stond. [verdachte] gaf aan dat hij dit bedrag niet bij zich had. Hij ging direct een vriend bellen om naar het bureau te komen om het openstaande bedrag voor hem te komen betalen. [verdachte] gaf aan dat hij het voertuig heeft gekocht van de huidige kentekenhouder, maar dat het voertuig nog niet is overgeschreven op zijn naam.
In afwachting van de betaling en het geld heeft [verdachte] in de hal van het politiebureau gezeten. Bij controle in de politie systemen bleek het voertuig betrokken te zijn bij een fraude (EAGLE EYE 2). Dit betreft een onderzoek dat loopt in de eenheid Amsterdam. In de registratie van dit onderzoek kwam naar voren dat het voertuig voor de Douane in beslag moest worden genomen op (het hof begrijpt: op grond van) artikel 1.37 van de Douanewet.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , werd aangesproken omstreeks 20:00 uur door [verdachte] . Deze vertelde mij dat zijn vriend er aan kwam voor het geld. Ik zag dat [verdachte] naar buiten liep in de richting van de Burmanlaan. Op de hoek van de Hofcampweg en Burmanlaan stonden twee mannen en een vrouw. Ik zag dat [verdachte] doelbewust naar deze twee mannen en vrouw toe liep. Ik zag dat [verdachte] met de twee mannen en de vrouw in gesprek ging. Tijdens dit gesprek zag ik dat de vrouw haar hand uit stak naar [verdachte] . Ik heb gezien dat er iets overhandigd werd. Ik zag dat de beide mannen en de vrouw in een rode personenauto van het merk Fiat, type Panda, voorzien van het kenteken [kenteken 3] , stapten.
Omdat er sprake was van een fraudezaak heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , de noodhulpeenheid van bureau Wassenaar verzocht om het genoemde voertuig te controleren en de identiteit van de inzittenden vast te stellen.
[verdachte] gaf aan dat hij het openstaande bedrag van 6.144 euro wenste te betalen. Op de balie lag een pak met geld wat later bleek een totaal bedrag van 6.150 euro. Na betaling is [verdachte] vertrokken.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL 1500-2017183965-3 van 1 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 19 en 20].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op 1 juli 2017 omstreeks 20:20 uur hebben wij een voertuigcontrole uitgevoerd bij een voertuig dat betrokken was bij een zaak waar de collega’s van de 4302 mee bezig waren. Deze zaak is te lezen onder proces-verbaalnummer 2017183965-01.
Het voertuig hielden verbalisanten staande op de Hofcampweg te Wassenaar. Het betrof een rode Fiat, voorzien van kenteken [kenteken 3] . Desgevraagd gaf de bestuurder zijn legitimatiebewijs. Na controle bleek het te gaan om [betrokkene 3] , [geboortedatum] -1992 geboren te [geboorteplaats] .
Wij zagen dat er in het voertuig nog twee andere personen zaten. Het bleek te gaan om een manspersoon:
[betrokkene 5] , geboren [geboortedatum] -1974 te [geboorteplaats] .
De vrouwspersoon: [betrokkene 6] , geboren [geboortedatum] -1971 te [geboorteplaats] .
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL 1300-2017011759-81 van 5 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] [doorgenummerde pagina’s 22 en 23].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Naar aanleiding van het aantreffen van een Rolex horloge in een personenauto Peugeot 3008 zijn wij op 5 juli 2017 met dit horloge gegaan naar een filiaal van Schaap en Citroen juweliers. Na onderzoek door de medewerker werd ons medegedeeld dat het betreffende horloge als echt is aan te merken. De aanschafprijs bedraagt 23.100 euro.
Bij het horloge was een certificaat aanwezig was. Hierop was te zien dat het horloge is gekocht in Rome (Italië).
Tevens was een goudkleurige zogenaamde “rozenkrans” aangetroffen. Deze is eveneens onderzocht en gebleken is dat deze van goud is. De waarde was niet precies vast te stellen, maar zou mogelijk enkele honderden euro’s betreffen.
5. Een proces-verbaal van relaas met nummer 2017140210 van 3 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] [doorgenummerde pagina’s A2 tot en met A6, in het bijzonder pagina A4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Controle Fiat Panda
De inzittenden van de Fiat Panda, kenteken [kenteken 3] werden op 1 juli 2017 door collega’s van de politie-eenheid Den Haag gecontroleerd. Hierbij bleek dat de volgende personen in de auto zaten:
- [betrokkene 3] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 1992 (bestuurder);
- [betrokkene 5] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972;
- [betrokkene 6] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
De genoemde [betrokkene 3] betrof dezelfde persoon als de [betrokkene 3] die werd aangehouden tijdens de doorzoeking van perceel [a-straat 1] te Amsterdam op 30 januari 2017.
6. Een proces-verbaal van relaas (1e nazending) met nummer 2017140210 van 10 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] [doorgenummerde pagina’s A7 tot en met A9, in het bijzonder pagina A8].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Bij de al eerder aangehaalde doorzoeking van perceel [a-straat 1] te Amsterdam werden in een tv-meubel diverse documenten aangetroffen. Tussen deze documenten bevond zich een kopie van een Italiaanse identiteitskaart op naam van de verdachte [verdachte] . Dit betrof exact dezelfde identiteitskaart waarmee hij zich op 1 juli 2017 identificeerde aan de collega’s van de Eenheid Den Haag.
7. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL 1300-2017140210-4, opgemaakt door opsporingsambtenaren aml38458, aml37173 en T461 [doorgenummerde pagina 52].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats : [c-straat 1] , [postcode] Amsterdam
Datum en tijd : 4 juli 2017 te 12:00 uur
Reden : Witwassen
Grondslag : Waarheid aan de dag brengen
Omstandigheden : Geld is aangetroffen in verborgen ruimte onder auto (het hof begrijpt telkens: de Peugeot 3008, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 2] )
Volgnummer 1
Goednummer : PL 1300-2017140210-5412555
Categorie omschrijving : Geld
Object : Geld (Biljetten)
Aantal/eenheid : 923.700 euro (het hof begrijpt telkens: 923.190 euro)
Land : Nederland
Waarde : EUR 923.700,00
Bijzonderheden :Totaal 923.700,00 euro aangetroffen onder auto + in beslag genomen
8. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL 1300-2017140210-3, opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant 8] [doorgenummerde pagina 53].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats : [c-straat 1] , [postcode] Amsterdam
Datum en tijd : 3 juli 2017 te 23:14 uur
Reden : Witwassen
Grondslag : Waarheid aan de dag brengen
Omstandigheden : Aangetroffen in verborgen ruimte van betrokken voertuig, rechterzijde onder bijrijdersstoel onder auto (het hof begrijpt: de Peugeot 3008, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 2] )
Volgnummer 1
Goednummer : PL1300-2017140210-5412234
Categorie omschrijving : Horloges/klokken
Object : Horloge
Merk/type : Rolex
Land : Nederland
Spoor identificatienr. : AAKW0847NL
Bijzonderheden : Betreft Rolex, in plastic verpakt
9. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2017140210-3, opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant 9] [doorgenummerde pagina 54].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats : [c-straat 1] , [postcode] Amsterdam
Datum en tijd : 3 juli 2017 te 23:14 uur
Reden : Witwassen
Grondslag : Waarheid aan de dag brengen
Omstandigheden : Aangetroffen in verborgen ruimte voertuig voorzien van kenteken [kenteken 2]
Volgnummer 1
Goednummer : PL 1300-2017140210-5413544
Categorie omschrijving : Sieraden/tafelzilver
Object : Ketting
Kleur : Goudkleurig
Land : Nederland
Bijzonderheden : Kralenketting afgesloten met een plaatje en een kruis
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 augustus 2017, opgemaakt door mr M.G. Tarlavski-Reurslag, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam [ongenummerde pagina’s].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 augustus 2017 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van verdachte:
Ik heb de auto gekocht in Rome. Via een agentschap werd er gezorgd voor Duitse kentekenplaten.
U houdt mij voor dat bij het politiebureau is gezien dat ik contact had met personen, waarna ik heb betaald. Dat waren twee Italianen. U zegt dat de Fiat waarin deze personen reden later die avond is gecontroleerd door de politie en dat daar [betrokkene 3] in zat. U zegt ook dat op 30 januari 2017 deze [betrokkene 3] is aangehouden en bij een doorzoeking de autosleutel is aangetroffen die past op de auto waarin ik op 1 juli reed. Ik heb op 1 juli 2017 bij het politiebureau buiten gesproken met twee jongens. Ik heb toen geld van ze gekregen, dat zij mij nog verschuldigd waren.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2017140210 van 9 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 10] [doorgenummerde pagina’s 75 tot en met 79, in het bijzonder de pagina’s 76 en 77].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 augustus 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Ik had op 1 juli 2017 een afspraak met een Italiaanse vriend in Nederland. Hij zou mij helpen om werk te zoeken in Nederland, als bordenwasser ofzo. Hij heet [betrokkene 5] . In Italië bestaat een organisatie die schulden int die mensen bij de Italiaanse staat hebben. Ik had vroeger een klein transportbedrijf. Ik heb met dat bedrijf een belastingschuld opgebouwd. De organisatie is bezig mijn schulden te innen. Als ik dus bezittingen heb, zoals een auto, dan worden die gelijk weer van mij afgepakt. Als ik in het buitenland ga wonen heb ik toch een auto nodig voor familiebezoek en dergelijke, vandaar dat ik deze auto heb gekocht (het hof begrijpt: de Peugeot 3008 met Duits kenteken [kenteken 2] ). [betrokkene 5] en, ik denk dat het zijn vrouw was, kwamen lopend naar mij toe bij het politiebureau in Den Haag. [betrokkene 5] gaf mij gelijk het geld om die boetes te betalen.”
2.4.
Het arrest bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“De raadsman stelt zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt dat bij de verdachte de wetenschap van de aanwezigheid van het geld en de voorwerpen in de auto ontbrak. Dientengevolge beschikte hij eveneens niet over de opzet die vereist is om tot een bewezenverklaring te komen van witwassen van het aangetroffen geld en de aangetroffen voorwerpen zodat vrijspraak moet volgen.
De advocaat-generaal is van oordeel, zakelijk weergegeven, dat de verklaring van de verdachte inhoudende dat hij de zo later bleek geprepareerde auto met Duitse kentekenplaten heeft gekocht via een agentschap in Rome met de bedoeling in Nederland werk te zoeken omdat hij schulden heeft, niet geloofwaardig is. Bovendien komt de verklaring van verdachte er op neer dat hij een auto heeft gekocht voor een bedrag van ongeveer 13.000,00 euro terwijl er daar bijna een miljoen euro in verstopt zat. De auto stond op naam van een ander, te weten: [betrokkene 4] omdat - zo stelt de verdachte - hij (de verdachte) een belastingschuld had en eventuele bezittingen van hem direct in beslag zouden worden genomen. In dit kader is voorts van belang dat de auto gesignaleerd stond in verband met op naam van die [betrokkene 4] staande boetes tot een totaal bedrag van € 6.144,00. Toen de verdachte daarop door de politie werd aangesproken werd dit bedrag door hem contant voldaan nadat een vriend het geld was komen brengen in gezelschap van onder meer [betrokkene 3] . Van [betrokkene 3] is bekend dat hij zich in een woning aan [a-straat] in Amsterdam ophield toen daar op 30 januari 2017 de politie verscheen en een sleutel over het balcon werd gegooid die later op de auto van de verdachte bleek te passen. Bij de huiszoeking in deze woning is een auto met een lege verborgen ruimte op naam van [betrokkene 4] aangetroffen alsmede een grote som geld. De verdachte ontkent [betrokkene 3] te hebben gezien en hem te kennen. In die woning aan [a-straat] is voorts een kopie van het legitimatiebewijs van de verdachte aangetroffen. De verdachte verschaft ook hierover geen enkele duidelijkheid maar ontkent ook iedere wetenschap en betrokkenheid met [a-straat] in Amsterdam. De verdachte geeft geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring over deze hele gang van zaken en ook niet over de aanwezigheid van het geld in zijn geprepareerde auto. Alles overziend kan het niet anders zijn dan dat de verdachte weet had van de aanwezigheid van het geld en de voorwerpen in zijn auto, aldus de advocaat generaal.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat de verdachte naar Nederland is gekomen om werk te zoeken en daartoe een auto heeft aangeschaft, via een agentschap, die op naam van een ander stond. Verdachte moet als eigenaar en bestuurder geacht worden te hebben geweten wat er zich in zijn auto bevond. In dat verband is voorts nog het volgende van belang: toen de verdachte door de politie werd geconfronteerd met openstaande boetes waarvoor zijn auto gesignaleerd stond heeft hij zonder daar nader vragen over te stellen terstond actie ondernomen om deze te kunnen voldoen. Van het gezelschap dat het geld terstond kwam brengen maakte deel uit iemand ( [betrokkene 3] ) die in Amsterdam betrokken was geweest bij iets vergelijkbaars (beschikking over grote som geld en geprepareerde auto); de verdachte ontkent hem te hebben ontmoet (ondanks de waarneming van een verbalisant) en hem te kennen terwijl een kopie van zijn legitimatiebewijs en een sleutel van zijn auto bij een huiszoeking in de woning waar [betrokkene 3] zich ophield ( [a-straat] in Amsterdam) bevonden. Het hof acht het door verdachte geschetste scenario dat hij niet wist dat het geld en de voorwerpen zich in een verborgen ruimte in zijn auto bevonden niet aannemelijk geworden.
“ Gelet op de aard van de voorwerpen en de wijze waarop deze vervoerd zijn, kan het niet anders dan dat verdachte wist dat deze van misdrijf afkomstig waren.
Het verweer wordt verworpen.”
3. Juridisch kader
3.1.
In het middel wordt gesteld dat uit de bewijsvoering van het hof niet kan volgen dat de verdachte wist van het geldbedrag en de voorwerpen die in de verborgen ruimte zijn aangetroffen en ziet daarmee op de bewezenverklaring van het ‘voorhanden hebben’ in de zin van art. 420bis lid 1 aanhef onder b Sr. Voordat ik tot de bespreking van het middel overga zal ik eerst ingaan op de vraag welke vereisten volgens de wetsgeschiedenis en jurisprudentie worden gesteld aan het bewijs van de wetenschap van de aanwezigheid van voorwerpen in de zin van art. 420bis Sr.
3.2.
Het bestanddeel ‘voorhanden hebben’ van art. 420bis Sr strekt zich uit tot ieder feitelijk voorhanden hebben, met welk doel en krachtens welke titel dan ook, waarbij niet is vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid van de betrokkene bevindt.1.Aan het ‘voorhanden hebben’ in de zin van deze bepaling moet dezelfde betekenis worden toegekend als aan het ‘voorhanden hebben’ in de helingsbepalingen.2.Volgens de jurisprudentie met betrekking tot art. 416 Sr hebben de woorden ‘verwerven, voorhanden hebben, overdragen’ voldoende feitelijke betekenis.3.Voorts geldt dat voor ‘voorhanden hebben’ in de zin van art. 416 Sr een zekere mate van feitelijke zeggenschap nodig is.4.Dat veronderstelt mijns inziens een zekere wetenschap of bewustheid van het voorhanden hebben zelf: je kunt jezelf immers pas bevoordelen in de zin van art. 416 Sr als je weet dat je het desbetreffende goed in je bezit hebt. Relevante rechtspraak op dit punt heb ik noch met betrekking tot art. 416 Sr, noch met betrekking tot art. 420bis Sr kunnen vinden. Het gaat bij helings- en witwasjurisprudentie meestal niet om de bewustheid van het aanwezig hebben, maar eerder om de wetenschap of het redelijkerwijs moeten vermoeden dat het goed dat de betrokkene voorhanden heeft van misdrijf afkomstig is.5.
3.3.
Over het begrip ‘voorhanden hebben’ in art. 13 en 26 WWM, waarin het voorhanden hebben van een wapen of munitie van de categorieën I, II en III strafbaar is gesteld is veel meer rechtspraak over de bewustheid van het voorhanden hebben. Net als bij art. 420bis lid 1 Sr bevat art. 26 WWM, ten aanzien van het ‘voorhanden hebben’ geen subjectief bestanddeel in de zin van opzet of culpa6., ook al betreft het een misdrijf. De Hoge Raad pleegt dit subjectieve bestanddeel in art. 26 lid 1 WWM in te lezen.7.Volgens vaste jurisprudentie is voor het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie in de zin van art. 13 of 26 WWM vereist, dat een verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat wapen of die munitie.8.De ondergrens van die bewustheid lijkt bij de bewuste schuld te liggen. Tenminste is vereist dat de dader zich bewust is van de mogelijkheid dat het wapen of de munitie aanwezig was, zonder dat hij die mogelijkheid hoeft te hebben aanvaard.9.Ook moet de verdachte een zekere beschikkingsmacht hebben gehad over het wapen.10.Ik meen dan ook dat er voldoende aanknopingspunten zijn om voor de nadere invulling van de betekenis van het ‘voorhanden hebben’ in art. 420bis Sr aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie die ziet op de vereisten die aan bewustheid worden gesteld bij overtreding van art. 13 en 26 WWM.
3.4.
Mijn ambtgenoot A-G Keulen heeft in een conclusie van 12 februari 201911.onderzocht welke indicaties uit de rechtspraak kunnen worden afgeleid met betrekking tot de eisen die aan het bewijs van bewustheid met betrekking tot art. 13 en 26 WWM worden gesteld. Hij onderscheidt in de jurisprudentie twee factoren die een rol spelen bij het oordeel over de toereikendheid van de bewijsconstructie.12.De eerste factor die van belang is, is waar het wapen en/of de munitie wordt aangetroffen en de tweede factor heeft betrekking op de mate waarin een alternatieve bezitter van het wapen in beeld is. Twee arresten die door Keulen worden aangehaald springen in het oog als het gaat om een vergelijkbare situatie met de onderhavige zaak. In een arrest van 25 januari 2011 was tijdens een doorzoeking in de afzuigkap van de woning een pistool aangetroffen.13.Namens de verdachte was aangevoerd dat het wapen was aangetroffen op een plaats waar de verdachte niet kwam en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van dit wapen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in het licht van wat was aangevoerd zijn in de bewezenverklaring besloten liggende oordeel dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van het wapen, nader had moeten motiveren.14.In een arrest van 25 september 200715.werd een wapen en munitie aangetroffen onder de bijrijdersstoel in een huurauto. Deze auto was door de vriendin van de verdachte gehuurd. De verdachte kon beschikken over de auto en had de autosleutels in zijn bezit maar had verklaard dat hij niet wist dat er een vuurwapen in de auto lag. Het hof had de bewezenverklaring niet nader gemotiveerd. Het kennelijk oordeel van het hof dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van het wapen was volgens de Hoge Raad daarom niet zonder meer begrijpelijk.
3.5.
De jurisprudentie is ontegenzeglijk casuïstisch. Desondanks meen ik met A-G Keulen dat de vindplaats een belangrijke indicatie is voor een eventuele bewustheid van de aanwezigheid van een voorwerp. A-G Hofstee overweegt in dit kader dat als een wapen wordt aangetroffen in een typisch voor de verdachte toegankelijke ruimte, dit redengevend kan zijn voor de vaststelling van de bewustheid (indien de verdachte daar geen redelijke verklaring voor heeft gegeven).16.Dat geldt ook voor de mate van aanwezigheid van een andere bezitter dan de verdachte. Hoe duidelijker die in beeld is, bijvoorbeeld omdat meerdere personen toegang hebben tot een bepaalde ruimte of omdat meerdere personen in een auto zitten, hoe eerder een verklaring van een verdachte aannemelijk wordt bevonden dat een ander dan verdachte de bezitter is van het wapen.17.
4. Bespreking van het middel
4.1.
Dan kom ik nu toe aan de bespreking van het middel. Dit valt uiteen in meerdere deelklachten. De eerste klacht is dat de wetenschap van het geldbedrag en de goederen die in de verborgen ruimte in de bodem van de auto zijn aangetroffen, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. Aangevoerd wordt dat het hof heeft overwogen dat de verdachte als eigenaar en bestuurder moet hebben geweten wat er zich in zijn auto bevond, terwijl volgens de steller van het middel uit de bewijsmiddelen volgt dat de verborgen ruimte, waar het geld en de voorwerpen in zijn gevonden, zich in de bodem van de auto en wel onder de auto bevond. Uit die omstandigheid kan de wetenschap van de verdachte niet worden afgeleid.
Ten tweede wordt aangevoerd dat redengevende geachte omstandigheden die door het hof worden genoemd, strijdig zijn met het gebezigde bewijs. Uit bewijsmiddel 1 volgt volgens de steller van het middel, anders dan het hof heeft vastgesteld, dat het niet de sleutel van de auto van de verdachte is die is aangetroffen in de woning van [betrokkene 3] . Daarnaast kan uit dat bewijsmiddel niet volgen dat [betrokkene 3] heeft beschikt over een grote som geld. Ook zijn volgens de steller van het middel de overwegingen die betrekking hebben op [betrokkene 3] en het onderzoek op het adres aan [a-straat] te Amsterdam, niet redengevend voor het bewijs, althans, zo begrijp ik de klacht, zijn de overwegingen van het hof die daarover gaan onbegrijpelijk. In dat verband wordt gewezen op de omstandigheid dat het onderzoek op genoemd adres plaatsvond op 30 januari 2017 terwijl de de auto van de verdachte een half jaar later in beslag is genomen, op 1 juli 2017.
Tot slot wordt aangevoerd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat het geldbedrag en de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. De overweging van het hof dat gelet op de aard van de voorwerpen en de wijze waarop deze zijn vervoerd, het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig waren, is, zo begrijp ik het middel, zonder nadere motivering eveneens onbegrijpelijk.
Ik zal de eerste twee deelklachten tezamen bespreken
4.2.
De bewijsconstructie van het hof kan, voor zover relevant voor de bespreking van het middel, als volgt worden samengevat:
(i) Het hof heeft blijkens de bewijsmiddelen 10 en 11 op grond van de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd, vastgesteld dat de verdachte naar Nederland is gekomen en dat hij daarom een auto heeft aangeschaft via een agentschap in Rome, welke auto op naam van een ander stond omdat hij schulden had in Italië en indien hij de auto op zijn naam zou zetten, deze van hem zou worden afgepakt. Toen bleek dat hij boetes moest betalen voor overtredingen die met deze auto waren begaan (zie ook bewijsmiddel 2), heeft hij actie ondernomen om deze te kunnen voldoen (zie ook bewijsmiddel 2 en 3). Het geld om de boetes te betalen werd hem overhandigd door zijn kennis [betrokkene 5] , die hem ook zou helpen werk te zoeken in Nederland.
(ii) Uit bewijsmiddel 8 kan worden opgemaakt dat de verborgen ruimte waarin het geldbedrag en de andere voorwerpen zijn aangetroffen zich aan de rechterzijde onder de bijrijdersstoel onder de auto bevond.
(iii) Uit de bewijsvoering volgt verder dat er nadat de verdachte was aangehouden drie mensen naar het politiebureau zijn gekomen om hem geld te brengen en dat een van deze personen [betrokkene 3] was (bewijsmiddel 5) die eerder, op 30 januari 2017 als verdachte in beeld is geweest en is aangehouden tijdens een onderzoek aan het adres [a-straat 1] te Amsterdam. Vlak voor het binnentreden van deze woning werd door een andere verdachte [betrokkene 2] onder andere een autosleutel van het balkon gegooid die bleek te horen bij een auto waarin zich een verborgen ruimte bevond, die op dat moment leeg was. Deze auto stond op naam van [betrokkene 4] , dezelfde persoon op wiens naam de auto stond die de verdachte had aangeschaft (bewijsmiddel 1).
(iv) Tot slot werd tijdens de doorzoeking op het adres [a-straat 1] te Amsterdam een kopie van de Italiaanse identiteitskaart aangetroffen op naam van de verdachte, dezelfde identiteitskaart waarmee hij zich op 1 juli 2017 had geïdentificeerd.
4.3.
Ik zal eerst ingaan op de tweede klacht, die inhoudt dat de redengevend geachte omstandigheden die door het hof in zijn bewijsoverwegingen worden genoemd strijdig zijn met het gebezigde bewijs. Ik ben het met de steller van het middel eens dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat [betrokkene 3] “in Amsterdam betrokken was geweest bij iets vergelijkbaars (beschikking over grote som geld en geprepareerde auto)”. Uit bewijsmiddel 1 volgt immers enkel dat [betrokkene 3] met twee andere mannen op 30 januari 2017, in een woning gelegen aan [a-straat] is aangehouden en dat een van die andere mannen, te weten [betrokkene 2] , een autosleutel over het balkon gooide en dat die sleutel paste op een auto niet zijnde de auto van de verdachte,18.waar een verborgen ruimte in was aangetroffen. Uit het bewijsmiddel blijkt bovendien niet dat het [betrokkene 3] was die de beschikking had over de auto met de verborgen ruimte, noch dat hij zou hebben beschikt over een grote som geld.
4.4.
Dan kom ik toe aan de belangrijkste klacht, namelijk dat de wetenschap van het geldbedrag en de goederen die in de verborgen ruimte in de bodem van de auto zijn aangetroffen, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. Het hof heeft de stelling van de verdachte dat hij niet wist dat het geld en de andere voorwerpen zich in een verborgen ruimte in zijn auto bevonden niet aannemelijk geacht omdat hij als eigenaar en bestuurder geacht wordt te hebben geweten wat er zich in zijn auto bevond. Als het hof hiermee tot uitdrukking heeft willen brengen dat het ontbreken van een verklaring van de verdachte voor de goederen die in de auto zijn aangetroffen een rol mag spelen bij de bewezenverklaring, dan getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat wordt anders als moet worden aangenomen – en van deze aanname ga ik uit – dat het hof van opvatting is dat een eigenaar van een auto zich bewust moet zijn van alles wat zich in of onder die auto bevindt.19.Die opvatting heeft immers tot gevolg dat een eigenaar en/of bestuurder van een auto strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden, terwijl de vereiste persoonlijke schuld mogelijk ontbreekt.20.
Daarom behoeft het naar mijn mening nadere motivering waarom het hof de verklaring van de verdachte dat hij niet wist van de verborgen ruimte en wat daarin was verborgen, niet geloofwaardig acht. Wat dat aangaat vind ik hetgeen het hof hierover nader heeft overwogen onvoldoende, met name gelet op de bijzondere plek van de verborgen ruimte: onder de bodem van de auto en daarmee dus kennelijk aan de buitenkant van de auto. Als we de overwegingen met betrekking tot [betrokkene 3] en de conclusies die het hof hieruit trekt, die zoals hiervoor besproken strijdig zijn met de gebezigde bewijsmiddelen, buiten beschouwing laten, dan blijven als redengevende omstandigheden uit de bewijsoverweging die betrekking heeft op de wetenschap of bewustheid van de verdachte nog over, dat de verdachte toen hij geconfronteerd werd met de openstaande boetes terstond actie heeft ondernomen om deze te voldoen, dat van het gezelschap dat het geld kwam brengen [betrokkene 3] deel uitmaakte en dat nabij en in de woning aan [a-straat] te Amsterdam, een half jaar tevoren respectievelijk een auto met een verborgen ruimte die op naam stond van dezelfde persoon als de auto waarin de verdachte reed en een kopie van het identiteitsbewijs van de verdachte werd aangetroffen.
Hoe suspect dit ook allemaal lijkt, daaruit volgt nog niet dat de verdachte zich van de mogelijke aanwezigheid van een verborgen ruimte onder de auto die hij had aangeschaft met daarin een grote som geld en andere goederen bewust moet zijn geweest. Immers, juist gelet op de bijzondere plek, een verborgen ruimte aan de buitenkant van een voertuig, kunnen anderen daar toegang toe hebben zónder dat een eigenaar of bestuurder daar enige weet van heeft. Alternatieve bezitters van het geldbedrag en de voorwerpen zijn dan goed mogelijk.
4.5.
Mijn slotsom is daarom dat in het licht van het gevoerde verweer en de tegenstrijdigheid van een aantal redengevende omstandigheden in de bewijsoverwegingen van het hof met de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, ik het kennelijk oordeel van het hof dat de verdachte enige bewustheid had van het geldbedrag en de aangetroffen voorwerpen niet zonder meer begrijpelijk acht, zodat het bewezenverklaarde onvoldoende met redenen is omkleed.
4.6.
Voor zover de Hoge Raad hierover een andere opvatting is toegedaan, merk ik ten aanzien van de laatste klacht nog op dat het hof wat mij betreft evident bewezen kon achten dat het geldbedrag en de aangetroffen voorwerpen ‘van misdrijf afkomstig zijn’. Het hof heeft daarbij het juiste toetsingkader toegepast en geoordeeld dat op grond van de aard van de voorwerpen en de wijze waarop deze zijn vervoerd, het niet anders kan zijn dat deze van misdrijf van misdrijf afkomstig zijn.21.In aanmerking genomen dat uit de bewijsvoering van het hof volgt (i) dat het gaat om een contant geldbedrag van € 923.190,00 een horloge van het merk Rolex ter waarde van ongeveer € 23.100,00 en een gouden ketting (ii) dat het geld en de voorwerpen zijn aangetroffen in een verborgen ruimte (iii) en de verdachte heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen om werk te zoeken en daartoe een auto heeft aangeschaft, die op naam staat van een ander, vind ik dat oordeel van het hof niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en ook niet onbegrijpelijk. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar mijn mening het vermoeden dat de verdachte, ervan uitgaande dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van het geldbedrag en de voorwerpen in de verborgen ruimte onder zijn auto, van misdrijf afkomstig waren.
4.7.
Het middel slaagt.
5. Conclusie
5.1.
Het middel slaagt.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑02‑2020
Vgl. HR 9 februari 1999, NJ 1999/327.
Zie Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 7, p. 1-2, waarin de minister naar aanleiding van een vraag van Dittrich zegt: “Onderscheid moet worden gemaakt tussen de handelingen omschreven in onderdeel a van het eerste lid van de artikelen 420bis en 420quater Sr en de handelingen omschreven in onderdeel b. Laatstbedoelde handelingen ('verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruik maken') veronderstellen inderdaad feitelijke zeggenschap ten aanzien van het voorwerp, al is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid van de verdachte bevindt (zie ook de memorie van toelichting, Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 14/15). Zie ook HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6053. In die zaak had de verdachte uit nieuwsgierigheid gedurende een ‘zeer korte tijdsspanne’ een gestolen voorwerp bekeken. De Hoge Raad oordeelde dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat de verdachte de voorwerpen in de zin van art. 416 Sr voorhanden heeft gehad. Zie ook HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1456.
Eén arrest, HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3631, is dat mogelijk relevant. Het ging hier om de verwerping van het (Meer-en-Vaart-) verweer dat gestolen ringen die in de sporttas van de verdachte waren aangetroffen, en waarvan de verdachte stelde dat hij dit niet wist, mogelijk door iemand anders in die tas waren verstopt. Het hof had uitdrukkelijk in het midden gelaten wie de ringen in de tas had gedaan en geoordeeld dat, gelet op de wijze van verpakkingen van de ringen, het onaannemelijk was dat de verdachte niet wist wat er zich in zijn tas bevond. Volgens de Hoge Raad had het hof de mogelijkheid opengelaten dat de ringen door een ander dan verdachte in zijn tas waren gestopt en was mede gelet op het gevoerde verweer, het oordeel van het hof volgens de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk.
Art. 420bis Sr bevat wel een subjectief bestanddeel, namelijk ‘weten’ dat een voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf, maar dat heeft geen betrekking op het voorhanden hebben.
Zie M.J.A. Duker, ‘Het subjectieve element bij het voorhanden hebben van wapens’, in: S. Franken & T. Kelder (Eds.), Sporen in het strafrecht (Sjöcrona-bundel), Deventer: Kluwer 2014, p. 49-59.
HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169, NJ 1999/537, m.nt. Schalken. Duker schrijft dat de Hoge Raad het criterium lijkt te hebben ontleend aan de rechtspraak over het delict doorrijden na een verkeersongeval. Voor het delict doorrijden na een verkeersongeval was destijds vereist dat de dader zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van het ongeval, Duker a.w. p. 51.
Zie de conclusie van A-G Knigge voorafgaand aan HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:679, ECLI:NL:PHR:2019:245 onder 5.2.
G. Knigge, Hoofdstuk 4: Delicten I: het voorhanden hebben van wapens en munitie, in: De Wet wapens en munitie. Een strafrechtelijk commentaar (onder redactie van D.H. de Jong en H.G.M. Krabbe), Alphen aan den Rijn: Samson H.D. Tjeenk Willink 1989, p. 82.
ECLI:NL:PHR:2019:132, zie met name onder kantlijnnummers 33-36 en de in de daarin voorkomende voetnoten vermelde jurisprudentie.
ECLI:NL:PHR:2019:132, onder kantlijnnummers 37 en 38.
HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN4133.
Volgens A-G Machielse in zijn aan dit arrest voorafgaande conclusie, ECLI:NL:PHR:2011:BN4133, gaven de gebezigde bewijsmiddelen echter voldoende tegengas om toch te komen tot een bewezenverklaring omdat daaruit volgde dat ook munitie in de meterkast was aangetroffen die bovendien geschikt was voor het wapen dat in de afzuigkap was aangetroffen. Hij meende dat het hof kennelijk zo had geredeneerd en de verklaring van verdachte dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de meterkast onwaarschijnlijk had geoordeeld.
HR 25 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7694.
Vgl. Conclusie A-G Hofstee van 3 december 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1247.
Zie bijvoorbeeld HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:680 waain het ging om de vraag wie de bezitter was van de jas die achter de bestuurdersstoel verstopt was. De verdachte was de passagier.
Weliswaar is blijkens bewijsmiddel 10 de verdachte tijdens zijn verhoor door de RC voorgehouden dat er tijdens de doorzoeking aan [a-straat] een sleutel is gevonden die past op de auto waarin hij reed, maar waarop dit is gebaseerd blijkt nergens uit.
Zie in dit verband de conclusie van A-G Knigge voorafgaand aan HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:679, ECLI:NL:PHR:2019:245, onder kantlijnnummers 5.7.-5.9.
Zie voor kritische opmerkingen wat betreft het toepassen van dit soort ervaringsregels J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Kluwer 2018, p. 246-247. Hij verwijst naar onder meer M.S. Groenhuijsen, Schuld en boete; een beschouwing over strafrechtelijke verantwoordelijkheid, in: Verantwoordelijkheid: retoriek en realiteit, Zwolle 1989, p. 47 en 54.
Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352 en HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456. Zie ook HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:325.