Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/82:82 Conclusie rechtsvernietigend bevrijdend verweer
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/82
82 Conclusie rechtsvernietigend bevrijdend verweer
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691864:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Op grond van de hoofdregel van stelplicht- en bewijslastverdeling rust op verweerder de bewijslast – in de zin van het bewijsrisico – van het feit dat de vordering is tenietgegaan. Het ligt op de weg van de partij die een beroep doet op het tenietgegaan zijn van een verbintenis daartoe concrete feiten en omstandigheden te stellen. Doet verweerder dat niet dan voldoet hij niet aan zijn stelplicht. In hoofdstuk 6 en 7 wordt nader uitgewerkt wat de stelplicht inhoudt en hoe bewijs kan worden geleverd van het tenietgegaan zijn van een verbintenis. In hoofdstuk 8 worden de genoemde rechtsvernietigende verweren uitgebreid beschreven.
Verweerder kan zowel de stellingen van eiser gemotiveerd betwisten als subsidiair andere dammen opwerpen tegen de toewijzing van de vordering. Het zal duidelijk zijn dat verweerder bij een rechtsvernietigend bevrijdend verweer – al dan niet impliciet – de stellingen van eiser, althans subsidiair, niet weerspreekt. Verweerder voert aan dat ondanks het bestaan van de grondslag zoals door eiser gesteld, eiser geen aanspraak (meer) kan maken op hetgeen hij vordert.