Dat is twee jaar meer dan de door de Rechtbank opgelegde gevangenisstraf.
HR, 11-12-2012, nr. 12/00340
ECLI:NL:HR:2012:BY4883
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-12-2012
- Zaaknummer
12/00340
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BY4883
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY4883, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY4883
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2011:BU3816
ECLI:NL:HR:2012:BY4883, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑12‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BU3816, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY4883
- Vindplaatsen
Conclusie 11‑12‑2012
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 12/00340
Mr. Hofstee
Zitting: 23 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Bij arrest van 9 november 2011 heeft het Gerechtshof te 's Gravenhage het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 9 augustus 2011 vernietigd ten aanzien van haar beslissingen omtrent (i) de straf en de motivering daarvan, (ii) de vordering van één van de twee benadeelde partijen en (iii) de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft het Hof zich verenigd met het vonnis, zij het met aanvulling van bewijsmiddelen. Verzoeker is door het Hof ter zake van "1. poging tot moord" en "2. verkrachting" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.1.
2.
Namens verzoeker heeft mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, vier slordig geschreven middelen van cassatie voorgesteld. Ten behoeve van verzoeker heb ik de middelen welwillend gelezen en geherformuleerd. Klachten (in de toelichting op het middel) die buiten het bestek van het middel vallen, heb ik onbesproken gelaten.
3.
Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof met betrekking tot feit 1 (poging tot moord) ten onrechte het verweer van de verdediging inzake de voorbedachte raad en de noodweer heeft verworpen.
4.
De steller van het middel noemt hier in één adem twee van elkaar te onderscheiden materieelrechtelijke onderwerpen die bovendien in het beslissingsschema van art. 350 Sv een eigen plaats innemen. Het beroep op het ontbreken van voorbedachte raad als delictsbestanddeel kan niet anders worden aangemerkt dan als een tot vrijspraak strekkend bewijsverweer. Het beroep op noodweer betreft bij delictsomschrijvingen als de onderhavige2. de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit en is dan als exceptie te verstaan. Om die reden zal ik hieronder eerst het beroep op het ontbreken van de voorbedachte raad en vervolgens het beroep op noodweer bespreken.
5.
Ten laste van verzoeker is onder 1 bewezen verklaard dat:
"hij op 23 februari 2011 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, [slachtoffer 1] (terwijl [slachtoffer 1] tegen de trap was gevallen) met een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en het hoofd en de nek en de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Een ambtsedig proces-verbaal (...), inhoudende de (...) afgelegde verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
Ik heb mijn vriendin in elkaar geslagen. Ik heb op haar gewacht totdat zij buiten zou komen. Toen ze buiten kwam ben ik naar binnen gegaan en begon ik haar te slaan. Ze wou naar buiten komen, maar ik ben naar binnen gegaan. Ik gaf haar geen kans. En toen begon ik haar te lijf te gaan. Ik heb haar toen gestoken. Ik heb haar gewoon voor haar deur opgewacht.
2.
Een ambtsedig proces-verbaal (...) inhoudende als (...) afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] (aangever) -zakelijk weergegeven -:
Ik deed de voordeur open en ik zag mijn ex staan, direct voor de deur. Op dat moment stak mijn ex mij al kennelijk in mijn zij maar ik voelde dat nog niet. Ik zei: "Hee" tegen mijn ex omdat ik zo verbaasd was en toen zag en voelde ik dat hij het voorwerp waarmee hij mij kennelijk had gestoken, uit mijn zij trok. Dat deed erg zeer en toen pas besefte ik dus dat ik was gestoken door hem. Die eerste steek beweging ging zo snel dat ik niet zag aankomen en in eerste instantie niet eens voelde. Direct nadat hij mij 1 keer had gestoken duwde hij mij naar binnen waardoor ik ten val kwam in de algemene hal, half tegen de trap aan. Ik zag dat mijn ex naar binnen was gestapt terwijl hij mij geduwd had en ik zag dat hij de voordeur dicht deed. Terwijl ik half op de grond en de trap lag en de deur dicht zat, begon mijn ex meerdere malen op mij in te steken. Het ging allemaal zo snel. Het enige wat ik nog wel goed kon zien was dat het steekwapen een schaar was met een rood handvat en een roestig lemmet. Hij hield de schaar vast in zijn rechterhand. Ik voelde ten tijde van het steken angst, pijn en paniek. Ik begon in paniek naar [getuige 1] te roepen. [Getuige 1] hoorde mij gelukkig want ik zag dat [getuige 1] om het hoekje kwam kijken en ik zag hem schrikken. Ik zag dat hij terug liep naar kennelijk zijn woning en ik hoorde dat hij de politie belde. Volgens mij hoorde mijn ex dit ook want hij stopte direct met steken. Ik zag dat hij de algemene voordeur opende en weg liep.
Ik ben in totaal 4 keer gestoken. 1 keer in mijn zij, 1 keer in mijn hoofd, 1 keer in mijn nek en 1 keer in mijn buik. Ik weet de volgorde echt niet meer maar hij stak mij eerst in mijn zij en de laatste keer in mijn hoofd. Ik wilde die laatste steek beweging nog afweren met mijn hand maar mijn ex was te sterk. Ik liep wel een klein wondje op aan mijn hand. Volgens de dokter is mijn long geraakt en daarom heb ik nu een drain in mijn lichaam om het vocht af te voeren.
3.
Een ambtsedig proces-verbaal (...) inhoudende als (...) afgelegde verklaring van [getuige 1] (getuige) -zakelijk weergegeven-:
Ik hoorde plotseling gegil. Mijn voordeur stond nog open. Ik herkende de stem van [slachtoffer 1]. Toen ben ik als een speer naar de voordeur gelopen. Toen ik halverwege de trap was zag ik dat [slachtoffer 1] met haar rug tegen de trap aan leunde, ze lag als het ware op de trap. Ik zag dat er een man die ik herkende als haar vriend, omdat ik die al eerder had gezien, binnen stond. Volgens mij was de buitendeur gesloten, maar dat weet ik niet helemaal zeker. Ik zag dat hij voorover stond gebukt over [slachtoffer 1] heen. Ik zag dat hij slaande bewegingen maakte met zijn rechterarm. Ik zag dat hij [slachtoffer 1] met zijn linkerhand vasthield bij haar arm of haar schouder. Toen ik dat zag dacht ik dat ze in elkaar geslagen werd.
Ik probeerde beneden te komen en ik schreeuwde. Ik weet niet meer wat precies, het zal wel iets zijn geweest als "Hee, ben je wel goed bij je hoofd?!". Ik had de indruk dat de vriend van [slachtoffer 1] mij zag, want hij keek omhoog in mijn richting. Ik hoorde [slachtoffer 1] nog altijd gillen. Ik zag dat de vriend van [slachtoffer 1] toen wegging. Ik weet wel dat hij er flink de pas in had. Toen ben ik terug naar boven gelopen om 112 te bellen.
[Slachtoffer 1] liep achter mij aan, want ze kwam bij mij de woonkamer ingelopen terwijl ik aan het bellen was. Ik zag dat ze onder het bloed zat. Haar gezicht, haar handen. Ik kon niet zien waar hij [slachtoffer 1] allemaal raakte. Ik zag wel dat hij haar een paar keer ter hoogte van haar borst raakte en op haar gezicht."
7.
Het Hof heeft in zijn bestreden arrest deze bewijsmiddelen als volgt aangevuld:
- "-
het bewijsmiddel als opgenomen onder "1." dient te worden aangevuld met de volgende passages:
"Ik heb meer dan een uur gewacht" en "Ik was gewoon de weg kwijt".
Deze passages dienen te worden ingevoegd direct na de reeds opgenomen zin "Ik heb op haar gewacht totdat zij buiten zou komen."
- -
Het bewijsmiddel als opgenomen onder "2." dient te worden aangevuld met de volgende passage:
"Ik woon aan de [a-straat 1] te Rotterdam. Dat is een studentenflat. Op woensdag 23 februari 2011 ben ik naar de algemene voordeur gelopen."
Deze passage dient te worden opgenomen voorafgaande aan het reeds opgenomen tekstblok onder bewijsmiddel 2.
(...)."
8.
Ten aanzien van hetgeen ik als bewijsklacht aanmerk (betreffende de voorbedachte raad), wordt in de toelichting op het middel gesteld dat het door het Hof aangevulde bewijsmiddel inhoudende de verklaring van verzoeker "ik was gewoon de weg kwijt" onderstreept dat verzoeker op het moment dat hij werd aangevallen door de aangeefster verward en in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, zodat het Hof niet tot de overtuiging kon komen dat verzoeker met voorbedachte raad heeft gehandeld, waaraan niet kan afdoen dat verzoeker enige tijd voor de deur van de woning van de aangeefster heeft gewacht.
9.
Op de terechtzitting van het Hof van 26 oktober 2011 heeft de raadsman van verzoeker het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en aan het proces-verbaal van die terechtzitting gehechte pleitnotities. Blijkens deze pleitnotities heeft de raadsman in het onderhavige verband slechts aangevoerd dat verzoeker ontkent met voorbedachte raad te hebben gehandeld. Van enige concrete onderbouwing van deze stelling is geen sprake.3. Het Hof heeft het verweer - door het vonnis mat betrekking daartoe te bevestigen - als volgt verworpen:
"Voorbedachte rade
Voor het bewijs van de voorbedachte rade is voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om zich voorafgaand aan de uitvoering van het feit te beraden op het door hem te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij is niet van belang of die gelegenheid slechts gedurende een korte tijd heeft bestaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zich vanaf omstreeks 06.30 uur voor de deur van de woning van zijn ex-vriendin [slachtoffer 1], aan de [a-straat 1] te Rotterdam, heeft opgehouden. Op het moment dat zijn ex-vriendin om omstreeks 08.30 uur de voordeur opendoet, steekt hij haar in haar zij. Voorts trekt hij het voorwerp waarmee hij heeft gestoken uit haar zij en duwt haar de woning in waardoor zij valt en tegen de trap aankomt. Terwijl zij half op de trap en half op de grond ligt, steekt hij nogmaals meerdere keren op haar in. Op het moment dat zij om hulp roept en de buurman (getuige [getuige 1]) - voor de verdachte hoorbaar - de politie belt, stopt de verdachte met steken en loopt hij weg. Nu de verdachte zich (voorzien van een voorwerp om mee te steken) gedurende (ongeveer) twee uren (met de kennelijke bedoeling om het slachtoffer op te wachten en met haar een confrontatie aan te gaan) bij de deur van het slachtoffer heeft opgehouden en (zoals zowel volgt uit de aangifte als de eerste verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd) vrijwel direct op het slachtoffer is gaan insteken nadat zij de deur opendeed, terwijl hij zelfs op haar is blijven insteken nadat zij was gevallen, kan geredelijk worden geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is geweest van een weloverwogen handelen. In ieder geval heeft de verdachte - zelfs nog op het moment dat het slachtoffer was gevallen en hij niettemin op haar is blijven insteken - (ruimschoots) voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis van zijn handelen en de gevolgen daarvan."
10.
Voorbedachte raad vereist in ieder geval dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.4. In dat verband dient dus te worden vastgesteld dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad en dat de gelegenheid heeft bestaan. De betekenis van dit een en ander heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012, 518 nader - en ten opzichte van zijn eerdere rechtspraak over dit delictsbestanddeel in beperkter zin - gepreciseerd, en wel als volgt: "De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld". Meer in het oog springt de overweging van de Hoge Raad over het bestaan van gelegenheid. Ik citeer de volgende passage uit het arrest van de Hoge Raad: "Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven".
11.
Ik meen dat, blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven onder 9 is weergegeven, het Hof (door de bewijsoverweging van de Rechtbank te bevestigen) ruimschoots heeft voldaan aan (ook de nieuwe) richtsnoeren die door de Hoge Raad zijn geformuleerd in het arrest van 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012, 518. In het bijzonder gelet op de in de bewijsoverweging vermelde, uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, heeft het Hof als vaststaand aangenomen dat verzoeker voorafgaande aan en gedurende zijn gewelddadige handelingen tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, waarbij hij zich tevoren van een scherp voorwerp had voorzien, en voorts dat de vereiste gelegenheid heeft bestaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat verzoeker voorzien van dat scherpe voorwerp ongeveer twee uren bij de deur van de woning van het slachtoffer heeft staan wachten ('gewoon opgewacht' in de woorden van verzoeker zelf) tot zij de deur opendeed om direct daarna met dat scherpe voorwerp op haar in te steken, op vitale lichaamsdelen van haar is blijven insteken nadat het slachtoffer binnen was gevallen en direct met steken stopte en wegliep op het moment dat het slachtoffer om hulp riep en de buurman (volgens de aangeefster ook voor verzoeker) hoorbaar de politie belde. Uitgaande van die vaststellingen heeft het Hof kunnen oordelen dat de poging tot moord door verzoeker niet het gevolg is geweest van bijvoorbeeld een hevige drift of een ogenblikkelijke gemoedsbeweging maar dat voor hem de tijd en de gelegenheid hebben bestaan zoals bedoeld in het arrest van HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012, 518. Daaraan doet niet af dat het Hof de door de Rechtbank gebruikte bewijsmiddelen heeft aangevuld met onder meer de verklaring van verzoeker dat: "hij gewoon de weg kwijt was". Het oordeel van het Hof dat verzoeker heeft gehandeld met voorbedachte raad getuigt daarom niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voorts is dit oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
12.
Dan de klacht over 's Hofs verwerping van het beroep op noodweer. Namens verzoeker is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangevoerd dat verzoeker door de aangeefster werd aangevallen en dat verzoeker zich tegen deze fysieke aanval diende te verdedigen. Ook met betrekking daartoe heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bevestigd, inhoudend voor zover hier van belang:
"Strafbaarheid verdachte5.
Feit 1. (beroep op noodweer)
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van feit 1. betoogd dat er sprake is geweest van noodweer hetgeen moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke fysieke aanval door aangeefster op het moment dat de deur openging. De verdachte had op dat moment geen andere optie door de hevigheid van de gebruikte kracht en geweld door aangeefster dan zich daartegen te verdedigen.
(...)
De [rechtbank] overweegt naar aanleiding van deze verweren als volgt.
Beroep op noodweer
Zoals reeds hiervoor is overwogen, is verdachte degene geweest die met aangeefster de confrontatie is aangegaan. Bij zijn eerste verhoor door de politie heeft verdachte onder meer verklaard dat hij aangeefster gelijk toen die naar buiten kwam is gaan slaan. Over een (onverhoedse) fysieke aanval door aangeefster waartegen hij (verdachte) zich te weer moest stellen, is door de verdachte tijdens dit verhoor met geen woord gerept. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de door de verdachte gestelde noodweersituatie aannemelijk maken.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen."
13.
In die door het Hof overgenomen overweging is tot uitdrukking gebracht dat het beroep op noodweer voor zover dat berust op de door de verdediging daaraan ten grondslag gelegde stelling dat verzoeker zich heeft verdedigd tegen de fysieke aanval van de aangeefster, verworpen moet worden omdat (ook) naar het oordeel van het Hof die lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk is geworden. Dat oordeel getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting en is, tegen de achtergrond van de hierboven onder 9 weergegeven overwegingen en de in de gebezigde bewijsmiddelen vervatte vaststellingen omtrent de feitelijk toedracht, niet onbegrijpelijk, terwijl het naar mijn inzicht in cassatie niet verder kan worden getoetst. Het Hof heeft de verwerping van het beroep op noodweer toereikend gemotiveerd, zodat het middel ook in zoverre faalt.
14.
Het middel faalt in beide onderdelen.
15.
Het tweede middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, behelst de klacht dat het Hof met betrekking tot feit 1 ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van vrijwillige terugtred, nu het Hof op onjuiste gronden tot de conclusie is gekomen dat het stoppen met steken niet is toe te schrijven aan het handelen of de wil van verzoeker, waarbij de steller van het middel mede in aanmerking neemt dat verzoeker heeft betwist getuige [getuige 1] te hebben gezien.
16.
Blijkens de in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde pleitnotities is door de raadsman ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verzoeker vrijwillig is teruggetreden. Het Hof heeft zich op dit punt verenigd met het vonnis van de Rechtbank, waarin het verweer als volgt is verworpen:
"Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er in deze sprake is van een voltooide poging tot moord. De steekbewegingen die de verdachte heeft gemaakt hadden tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden. Dat dit niet is gebeurd, is niet toe te schrijven aan de wil of het handelen van de verdachte, maar aan het op de plaats delict verschijnen van de getuige [getuige 1]. Van vrijwillige terugtred is dan ook geen sprake."
17.
Artikel 46b Sr luidt:
"Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk."
18.
Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Van buiten komende factoren, die mede ertoe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid, behoeven niet aan vrijwillige terugtred in de weg te staan.6.
19.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - dat op het moment dat verzoeker de aangeefster aanvalt zij in paniek naar haar buurman, getuige [getuige 1], begint te roepen. Deze hoort plotseling gegil en loopt als een speer naar de woning van de aangeefster. Daar ziet hij dat verzoeker over de aangeefster gebukt staat en met zijn rechterarm slaande bewegingen maakt. [Getuige 1] schreeuwt of verzoeker wel goed bij zijn hoofd is. Verzoeker kijkt omhoog in de richting van [getuige 1] en schrikt, waarna [getuige 1] meteen en hoorbaar de politie belt. Verzoeker stopt dan direct met steken en gaat weg waarbij hij er flink de pas inzet.
20.
In het bijzonder gelet op voornoemde, uit de gebezigde bewijsmiddelen 2 en 3 blijkende feiten en omstandigheden kan bezwaarlijk iets anders volgen dan dat het voorgenomen misdrijf niet is voltooid doordat getuige [getuige 1] als een speer op het gegil van zijn buurvrouw afkomt, verzoeker aanschreeuwt en de politie belt. De stelling van de verdediging dat verzoeker [getuige 1] niet zou hebben gezien, maakt dat niet anders. Voorts heb ik in aanmerking genomen dat door of namens verzoeker niet aannemelijk is gemaakt dat het voorgenomen misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van verzoeker afhankelijk. Meer in het bijzonder is niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker naar zijn zeggen is weggegaan op het moment dat hij van de worsteling met de aangeefster kon loskomen.
21.
Het impliciete oordeel van het Hof dat de lezing van verzoeker over de gestelde vrijwillige terugtred niet aannemelijk is geworden, getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting. Voorts is dat oordeel in het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk. De verwerping van het onderhavige verweer is door het Hof toereikend gemotiveerd.
22.
Het middel faalt.
23.
Het derde middel klaagt dat het Hof ten onrechte het onder 2 tenlastegelegde feit bewezen heeft verklaard.
24.
Ten laste van verzoeker is onder 2 bewezen verklaard dat:
"hij, op 27 januari 2010 te Rotterdam,
door geweld iemand, te weten [slachtoffer 2], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het:
- -
meermalen (ruw en/of hardhandig) vingeren van [slachtoffer 2] en
- -
brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer 2],
het geweld heeft bestaan uit:
- -
(meermalen) slaan met een piano/keyboard tegen het hoofd van [slachtoffer 2] en
- -
aan de haren trekken van [slachtoffer 2]."
25.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"9.
Een ambtsedig proces-verbaal (...), inhoudende als (...) de afgelegde verklaring van verdachte -zakelijk weergegeven -:
Ik heb haar in het begin even gevingerd. Daarna ben ik boven op haar gaan liggen. [slachtoffer 2] lag op haar rug. Ik ben met mijn penis in haar vagina gegaan.
Kennelijk dacht zij dat ik een condoom had, maar toen ik in haar klaar kwam, merkte zij dat ik geen condoom omhad. Zij voelde dit.
Ik zag dat [slachtoffer 2] op de grond lag. Zij lag met haar hoofd op de tegels. Ik zag dat er overal bloed lag. Dat bloed kwam uit het hoofd van [slachtoffer 2]. Ik zag dat zij aan de linkerzijde van haar hoofd bloedde.
10.
Een ambtsedig proces-verbaal (...), inhoudende als (...) de afgelegde verklaring van verdachte -zakelijk weergegeven -:
Ik zag dat zij helemaal onder het bloed zat. Ik zag dat haar hoofd onder het bloed zat en ook de tegels waar zij op lag.
V: Zij zegt dat jij haar piemel in haar vagina heb gestopt. A: Ja, dat klopt tijdens de seks.
11.
Een ambtsedig proces-verbaal (...), inhoudende als (...) verklaring van (aangeefster) -zakelijk weergegeven -:
Toen werd het ineens zwart voor mijn ogen. Ik voelde een harde klap aan de linkerkant van mijn gezicht. Ik hoorde ook een klap. Ik zag dat ik hevig bloedde aan de linkerkant van mijn hoofd. Ik keek toen in de richting van [verdachte] en zag dat [verdachte] de piano, die ik hierboven noemde, in zijn handen had. Ik zag dat [verdachte] die piano met twee handen vasthad en dat hij die piano omhoog hield ter hoogte van de linkerzijde van zijn gezicht. Ik zag dat hij die piano weer met kracht in de richting van mijn gezicht bracht. Ik voelde ook dat hij mij sloeg met die piano. Ik voelde weer pijn aan de linkerkant van mijn hoofd door die tweede klap. Op dat moment pakte [verdachte] mij bij mijn haren en ik voelde dat hij mij hard aan mijn haren trok. Hij trok mij omhoog en duwde mij toen in de richting van mijn logeerkamer. Toen we in de logeerkamer waren gooide hij mij op bed en hoorde ik [verdachte] zeggen: "Kleren uit, kleren uit". Ik zei toen dat dat niet kon omdat ik veel bloed had. Ik was toen helemaal naakt. Op de wc heb ik het alarmnummer 112 gebeld. Ik wilde hulp hebben. Ik was bang dat ik dood zou bloedden. Ik dacht ook dat [verdachte] seks met mij wilde hebben en dat wilde ik niet. Ik was vooral bang dat ik dood zou bloeden en dat ik mijn kind nooit meer zou zien. Ik heb toen op de wc 112 gebeld en gezegd: "Help, politie, ambulance alstublieft, help alstublieft". Ik hoorde aan de andere kant iemand zeggen: "Ik ga u doorverbinden". Op dat moment was [verdachte] al bij de wc gekomen en trok hij de wc deur open. De wc deur stond namelijk een beetje open. Ik was te duizeling om de wc deur op slot te draaien. Ik hoorde hem zeggen: "Jij gaat de politie voor mij bellen? Jij gaat de politie voor mij bellen". Hij had ook echt grote ogen en zei dit ook boos. Hij pakte mij toen met zijn rechterhand bij mijn haar en trok mij mee naar het bed in de logeerkamer.
Ik zag dat [verdachte] een vuist maakte van zijn hand en zag dat hij mij met die vuist ging slaan. Hij sloeg mij met zijn rechtervuist hard op mijn hoofd. Hij raakte mij aan de linkerkant van mijn hoofd. Die klappen deden echt pijn. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Pijpen, pijpen". Ik zei toen: "Nee". Op dat moment bracht [verdachte] mijn hoofd naar zijn piemel. Ik zag en voelde dat zijn penis niet echt stijf werd. Ik moest ook kokhalzen van die piemel in mijn mond. Ik kreeg toen een klap in mijn gezicht van hem.
[Verdachte] zei hierbij: "Doordoen". Met zijn vrije hand begon [verdachte] mij hierna te vingeren. Ik lag op dat moment op mijn rechterzij. Ik voelde het bloed over mijn gezicht lopen. Hij stopte zijn vingers in mijn vagina en heeft me snel gevingerd met twee of drie vingers. Dat deed wel pijn. Ik zei ook: "au, au". Ik voelde namelijk zijn nagels. Toen hij mij vingerde kreeg [verdachte] wel een stijve. Ik voelde dat zijn piemel groeide. Ik vond het vingeren niet lekker. Ik werd ook niet nat. Toen [verdachte] een stijve had trok hij mij op mijn rug en kwam hij op mij liggen. Ik voelde dat hij zijn piemel in mijn vagina stopte. Dit deed pijn. Ik was ook strak, ik bedoel hiermee niet nat. Ik zei ook: "[verdachte] een condoom". Ik hoorde dat [verdachte] een sjoerie maakte. Dat is een geluidje met je mond. Daar word mee bedoeld dat je er schijt aan hebt. Hij zei ook dat hij een kind met me wilde. Hij neukte me en zei hierbij dat ik alleen van hem was. Ik was niet nat en het was niet fijn. Ik wilde het ook niet. Ik heb hem toch zijn gang laten gaan omdat ik bang was dat hij mij anders dood zou maken. Ik heb niet tegengestribbeld, maar hij moest wel weten dat ik het niet wilde. Ik bloedde ook veel. Ik heb au gezegd. Meer niet want hij luisterde toch niet naar mij.
Na een half minuutje ongeveer zei ik tegen [verdachte] "Doe maar snel, ik kom klaar". Ik zei dit omdat hij dan sneller op en neer zou gaan en hij dan eerder klaar zou komen. Ik hoopte ook dat hij dan zijn piemel uit mijn vagina zou halen zodat ik niet zwanger zou worden. Op een gegeven moment haalde hij zijn piemel uit mijn vagina en ik weet niet of hij klaar gekomen was.
Hij pakte mij toen weer bij mijn haren en heeft mij weer naar de logeerkamer getrokken en heeft mij daar weer op het bed gegooid en mij daar geslagen. Toen ik hem vastpakte, probeerde [verdachte] mij weer te vingeren. Hij wreef met zijn rechterhand over mijn vagina. Hij is ook met een of meerdere vingers mijn vagina in geweest.
12.
Een ander geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van de FARR d.d. 12 maart 2010, kenmerk 2010030664-1, betreffende [slachtoffer 2], opgemaakt door de forensisch arts J.R. van Leeuwen, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Objectieve bevindingen
Verwonding links op voorhoofd/wenkbrauw +/- 4 cm.
Drukpijnlijke linker gelaatshelft.
Bijkomende gegevens
De wond werd gehecht.
Genezingsduur
+/- 2 weken
13.
Een ambtsedig proces-verbaal (...), inhoudende als (...) afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] (getuige) -zakelijk weergegeven-:
V: vraag verbalisanten
A: antwoord getuige
V: Sinds wanneer kende jij [slachtoffer 2]?
A: Ik herinnerde mij dat [slachtoffer 2] een keer naar [verdachte] op straat had geroepen dat hij een moordenaar was. Ik vroeg toen door en hij zei toen dat hij haar verkracht had en dat hij haar met een piano had geslagen. Daarom zou [slachtoffer 2] hebben gezegd dat hij een moordenaar was.
V: En wat heeft zij jou verteld wat er was gebeurd?
A: [Slachtoffer 2] vertelde dat hun relatie toen al uit was. [verdachte] pakte de piano en sloeg haar hiermee hard op haar hoofd. Zij was toen gelijk bewusteloos en hij had haar toen verkracht.
V: En wat had [verdachte] aan jou hierover precies verteld?
A: Hij had verteld dat hij haar had verkracht en met de piano had geslagen."
26.
Het Hof heeft in zijn bestreden arrest deze bewijsmiddelen als volgt aangevuld:
- "-
het bewijsmiddel als opgenomen onder "11." dient te worden aangevuld met de volgende passage:
"Ik woon in Rotterdam. Op woensdag 27 januari 2010 omstreeks 10.30 uur werd ik door hem gebeld. Ik heb toen opgenomen en [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) zei dat hij nog wat spullen op moest halen. Ik zei toen dat dat goed was. Ik heb hem toen gezegd dat hij meekon naar de dermatoloog. [Verdachte] is toen naar mij toegekomen en was omstreeks 11.00 uur bij mij."
Deze passage dient te worden opgenomen voorafgaande aan het reeds opgenomen tekstblok onder bewijsmiddel 11.
- -
het bewijsmiddel als opgenomen onder "12.", dient te worden aangevuld met de volgende passage:
"Volgens informatie huisarts met betrekking tot onderzoek/behandeling in het MaasstadZH op 21-01-2010.".
Deze passage dient te worden ingevoegd direct na de reeds opgenomen zin "Objectieve bevindingen".
- -
aan de bewijsmiddelen dient te worden toegevoegd als bewijsmiddel "14., het navolgende":
"Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710 2010030864-38 (als bijlage gevoegd bij het (algemeen) proces-verbaal, nummer 2010030864-1), opgemaakt en op 26 april 2010 ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van eigen waarneming, verrichtingen en/of bevindingen van de verbalisant -zakelijk weergegeven - :
"Ik, verbalisant, heb de geluidsband, welke op 27 januari 2010 om 10.21 uur via het KLPD bij het CPA binnenkwam, bij de politiemeldkamer opgevraagd. Ik, verbalisant, heb nadat ik de opgevraagde geluidsbanden had ontvangen, de geluidsbanden beluisterd.
De geluidsband van het Korps landelijke politiediensten:
KLPD: Alarmcentrale 112, wie wilt u spreken?
Beller: [b-straat 1], politie en ambulance. Ik ga misschien dood. Ik heb, ik bloed dood, [b-straat 1] Rotterdam.
KLPD: U bent in Rotterdam. Ik verbind u door met de ambulance. Blijft u aan de lijn.
Beller: Ambulance."
- -
aan de bewijsmiddelen dient te worden toegevoegd als bewijsmiddel "15.", het navolgende:
"Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1110 2010030864-13 (als bijlage gevoegd bij het (algemeen) proces-verbaal, nummer 2010030864-1), opgemaakt en op 21 januari 2010 ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van eigen waarneming, verrichtingen en/of bevindingen van de verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Ik trof in de woonkamer van [b-straat 1] te Rotterdam diverse bloeddruppels op de vloer en bloeddruppels tegen de wand van de kast en de muur, waartegen deze kast stond, aan.
- -
aan de bewijsmiddelen dient te worden toegevoegd als bewijsmiddel "16.", het navolgende:
"De verklaring van verdachte als afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 juli 2011, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
In de tijd dat ik met [slachtoffer 1] omging hebben we [slachtoffer 2] wel vaker gezien. Ze heeft wel eens "moordenaar" geroepen toen we haar op de markt tegenkwamen."
27.
De Rechtbank heeft voorts in haar - door het Hof bevestigde - bewijsoverweging met betrekking tot feit 2 het volgende overwogen:
"feit 2.
Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde feit (verkrachting).
De rechtbank baseert dit oordeel met name op de gedetailleerde verklaring van de aangeefster, [slachtoffer 2], alsmede de verklaring van de getuige [slachtoffer 1], dat zij van de verdachte vernomen had dat hij [slachtoffer 2] ([slachtoffer 2]) had verkracht en met een piano had geslagen."
28.
Ik vat de toelichting op het middel aldus op dat de klacht meer in het bijzonder inhoudt dat het Hof niet tot de overtuiging kon komen dat verzoeker de tenlastegelegde verkrachting heeft begaan en er aan voorbij is gegaan dat namens verzoeker is aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster en de verklaring van getuige [slachtoffer 1] niet betrouwbaar zijn, mede gezien het intensieve contact tussen hen, en voorts onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Die overige bewijsmiddelen kunnen volgens de steller van het middel op hun beurt niet bijdragen aan de onderhavige bewijsconstructie, omdat verzoeker voor de feiten en omstandigheden die uit deze bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid een logische verklaring heeft gegeven.
29.
Vooropgesteld moet worden dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de feitenrechter die op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal tot het oordeel is gekomen dat het feit door de verdachte is begaan, terecht tot dat oordeel is gekomen. Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het ten laste gelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake de selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden.7.
30.
Het Hof heeft, evenals de Rechtbank, op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen geoordeeld dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde verkrachting. Door de (in processen-verbaal vervatte) verklaringen van de aangeefster en de (eveneens in een proces-verbaal gerelateerde) verklaring van de getuige [slachtoffer 1] voor het bewijs van feit 2 te gebruiken, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht deze verklaringen betrouwbaar te achten. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, nu de voornoemde verklaringen van de aangeefster en de bedoelde verklaring van de getuige niet alleen elkaar ondersteunen, maar ook steun vinden in de overige bewijsmiddelen, zoals in de geneeskundige verklaring met betrekking tot de hoofdwond bij de aangeefster en de door het Hof als bewijsmiddel 16 toegevoegde verklaring van verzoeker, ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegd. De gebezigde bewijsmiddelen zijn ruim voldoende ter onderbouwing van de overtuiging van het Hof, dat verzoeker het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
31.
Het middel faalt.
32.
Het vierde middel keert zich met een motiveringsklacht tegen 's Hofs strafoplegging.
33.
Het Hof heeft in dat verband het volgende overwogen:
"Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich allereerst op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging moord, waarbij hij het slachtoffer [slachtoffer 1] (verdachtes ex-vriendin) met een scherp voorwerp op verschillende plaatsen in haar lichaam, waaronder vitale lichaamsonderdelen, - te weten in de zij, het hoofd en in de nek ter hoogte van het linker schouderblad (waardoor een klaplong is ontstaan) - heeft gestoken. Door het slachtoffer dusdanig te verwonden heeft de verdachte een levensbedreigende situatie voor haar gecreëerd. Het slachtoffer heeft ten gevolge van verdachtes handelen dusdanig letsel overgehouden dat zij daar tot op de dag van vandaag hinder van ondervindt in haar dagelijkse bezigheden, getuige haar slachtofferverklaring zoals voorgelezen ter terechtzitting in hoger beroep. Voorts heeft zij blijvende littekens aan het voorval overgehouden en zal zij aldus in de toekomst iedere dag nog worden geconfronteerd met hetgeen zich op 23 februari 2011 te Rotterdam bij haar woning heeft afgespeeld. Voorts overweegt het hof dat de verdachte met het misdrijf gepoogd heeft zijn ex-vriendin haar kostbaarste bezit, het leven, te ontnemen en daarmee blijk heeft gegeven van ontbrekend respect voor het menselijk leven. Het bewezen verklaarde delict draagt bovendien een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt daarnaast bij ieder die daarmee wordt geconfronteerd gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Dit geldt in het onderhavige geval te meer nu het voormelde misdrijf voor derden waarneembaar zich heeft voorgedaan en tenminste één persoon directe getuige is geweest van het handelen van de verdachte.
Voorts heeft de verdachte zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn ex-vrouw, [slachtoffer 2]. De verdachte heeft het slachtoffer, met toepassing van geweld, bestaande onder andere uit het slaan met een piano/keyboard tegen het hoofd van het slachtoffer en het trekken aan de haren, op brute wijze verkracht door haar onder andere vaginaal te penetreren. Het slachtoffer heeft daarbij de verdachte te kennen gegeven dat zij geen seks met hem wilde en dat zij pijn had. Desondanks is de verdachte doorgegaan met zijn handelingen. Door aldus te handelen heeft de verdachte op respectloze wijze ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft enkel oog gehad voor de onmiddellijke bevrediging van zijn eigen gevoelens zonder zich te bekommeren om het slachtoffer. Ter terechtzitting in hoger beroep is de slachtofferverklaring van het slachtoffer [slachtoffer 2] voorgelezen. De ervaring leert dat slachtoffers van een ernstig delict als het onderhavige nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan ondervinden en het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep zelf geconstateerd dat de gebeurtenissen tot op de dag van vandaag heftige emoties bij het slachtoffer oproepen en nog steeds grote invloed hebben op haar leven.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij op geen enkele wijze te kennen heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Integendeel; de verdachte vindt zichzelf slachtoffer van de gebeurtenissen en zegt boos te zijn op zijn ex-vrouw. Dit doet het ergste vrezen voor de toekomst, te meer nu de verdachte samen met het slachtoffer een kind heeft en de kans niet denkbeeldig is dat zij in de toekomst geconfronteerd zal worden met de verdachte.
Het hof heeft, in het nadeel van de verdachte, acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 oktober 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Het hof rekent hem dit eveneens aan.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Pro Justitia rapport, opgemaakt door drs. J.J. van der Weele, psycholoog, van 5 juli 2011 alsmede het Pro Justitia rapport, opgemaakt door dr. B.A. Blansjaar, psychiater, van 2 juni 2011. Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Reclasseringsadvies, van Reclassering Nederland in de persoon van reclasseringsmedewerker [betrokkene 1], van 16 mei 2011.
Uit het rapport van genoemde psycholoog blijkt dat bij de verdachte sprake is van afhankelijkheid van alcohol alsmede van een persoonlijkheidsstoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De psychiater komt tot nagenoeg dezelfde conclusie. Deze concludeert dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van onderzochte, met name bestaande uit antisociale en (secundair) narcistische trekken en een deels daaruit voortkomende ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de vorm van alcoholafhankelijkheid. De psychiater ziet een verhoogde kans op herhaling, vooral door die alcoholafhankelijkheid. De psycholoog deelt deze conclusie. De psycholoog constateert voorts - vanwege de lichte scheefgroei van de persoonlijkheid - bij de verdachte de neiging om emoties langdurig op te kroppen, waarna de kans op disproportionele ontremming toeneemt. Het verbreken van een relatie is bij de verdachte een trigger voor dergelijke agressieve ontremming. De verdachte blijkt zeer gevoelig voor breuken in de relationele sfeer en derhalve wordt de kans op herhaling van geweldsmisdrijven als onderhavige groot geacht indien een dergelijke breuk zich weer voortdoet. De psycholoog ziet voorts de maatregel van TBS voor de hand liggen bij eventuele nieuwe ernstige strafbare feiten.
Door beide gedragsdeskundigen Van der Weele en Blansjaar wordt geadviseerd om de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde als licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het hof neemt deze conclusies over.
Het hof houdt tenslotte bij haar (ik lees: zijn, EH) strafoplegging in strafverzwarende zin rekening met de houding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte heeft geen enkel inzicht getoond in de strafbaarheid en de ernst van zijn handelen.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op rechterlijke uitspraken in soortgelijke zaken - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt."
34.
Gezien de toelichting op het middel wordt onder meer geklaagd (i) dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat verzoeker geen inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen heeft getoond, (ii) dat het Hof ten onrechte de justitiële documentatie ten nadele van verzoeker bij de strafoplegging heeft betrokken en (iii) dat het Hof geen acht heeft geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, terwijl hierover nadrukkelijk verweer is gevoerd en daarbij namens verzoeker is verwezen naar de pro-justitia rapportage.
35.
Allereerst merk ik het volgende op. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is de feitenrechter in beginsel vrij in de keuze van de op te leggen straf en is aan hem de waardering voorbehouden van de factoren die voor de strafoplegging van belang zijn, terwijl dat oordeel ook geen nadere motivering behoeft. Voorts wordt in cassatie niet onderzocht of de juiste straf is opgelegd en evenmin of de straf beantwoordt aan alle daarvoor in aanmerking komende factoren, zoals de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, of de persoon van de verdachte.8.
36.
Ik meen dat 's Hofs motivering van de opgelegde straf geenszins onbegrijpelijk is. Het Hof heeft uitgebreid uiteengezet hoe het tot de opgelegde straf is gekomen. Daarbij heeft het Hof in het bijzonder acht geslagen op het gebrek aan inzicht dat verzoeker in de laakbaarheid van zijn strafbare handelen heeft getoond, de justitiële documentatie van verzoeker en de persoonlijke omstandigheden van verzoeker. Wat de persoonlijke omstandigheden betreft, heeft het Hof in het bijzonder de jegens verzoeker opgemaakte rapporten van de gedragsdeskundigen in ogenschouw genomen. Met betrekking tot al die factoren heeft het Hof niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd dat deze in het nadeel van verzoeker worden meegewogen in de op te leggen straf.
37.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
38.
De middelen falen en kunnen alle worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
39.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
40.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑12‑2012
Delictsomschrijvingen dus, waarin de wederrechtelijkheid niet als bestanddeel is opgenomen.
Ook in eerste aanleg is een dergelijk niet nader onderbouwd verweer door de raadsman gevoerd.
Zie onder meer HR 27 juni 2000, LJN AA6308, NJ 2000/605, HR 11 juni 2002, LJN AE1743 en HR 5 februari 2008, LJN BB4959, NJ 2008/97.
Bedoeld zal zijn: strafbaarheid van het feit.
HR 19 december 2006, LJN AZ2169, NJ 2007/29.
Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zevende druk, 2012, p. 253-254.
Van Dorst, a.w., p. 284 e.v.
Uitspraak 11‑12‑2012
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Partij(en)
11 december 2012
Strafkamer
nr. S 12/00340
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 november 2011, nummer 22/003987-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 11 december 2012.