Rb. Overijssel, 17-12-2019, nr. 7566229 \ CV EXPL 19-1088
ECLI:NL:RBOVE:2019:4947
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
17-12-2019
- Zaaknummer
7566229 \ CV EXPL 19-1088
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2019:4947, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 17‑12‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2019:3957
ECLI:NL:RBOVE:2019:3957, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 22‑10‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Einduitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2019:4947
- Vindplaatsen
NTHR 2020, afl. 2, p. 99
Uitspraak 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Eindvonnis na uitlating door partijen over onredelijk bezwarend karakter rentewijzigingsbeding. Wijziging van eis wordt buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Na het afwegen van diverse omstandigheden wordt het beding onredelijk bezwarend geoordeeld en vernietigd.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 7566229 \ CV EXPL 19-1088
Vonnis van 17 december 2019
in de zaak van
1. [eiser 1] ,
wonende te [plaats] ,
2. [eiser 2],
wonende te [plaats] ,
eisende partij, hierna gezamenlijk te noemen [eiser 1 en 2] (mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: F.A. van den Braak van K&B Finance B.V.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eurofintus Financieringen B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij, hierna te noemen Eurofintus,
gemachtigde: mr. V.H. Affourtit.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 oktober 2019
- de akte eiswijziging van [eiser 1 en 2] , binnengekomen op 29 oktober 2019
- de brief van Eurofintus van 5 november 2019
- de brief van 6 november 2019 van [eiser 1 en 2]
- de akte bezwaar tegen eiswijziging van Eurofintus, binnengekomen op 13 november 2019
- de akte uitlating en overlegging producties tevens houdende akte uitlating eiswijziging van
Eurofintus van 19 november 2019
- de antwoordakte uitlating en overlegging producties van [eiser 1 en 2] , binnengekomen op
22 november 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Het tussenvonnis van 22 oktober 2019
2.1.
In het tussenvonnis van 22 oktober 2019 heeft de kantonrechter - kort gezegd - geoordeeld dat het in de algemene voorwaarden opgenomen rentewijzigingsbeding (artikel 3 onder b van de toepasselijke algemene voorwaarden, weergegeven in r.o. 2.3 van bedoeld tussenvonnis) onvoldoende duidelijk en begrijpelijk is in de zin van artikel 6:238 lid 2 BW en de Richtlijn 93/13. Aan de hand van de vorderingen van [eiser 1 en 2] heeft de kantonrechter vervolgens geoordeeld dat de uitleg zoals door [eiser 1 en 2] voorgestaan (namelijk een koppeling van de kredietvergoeding aan het Euribor 1-maands tarief) geen logische objectief te rechtvaardigen uitleg van het beding is vanwege het ontbreken van enig aanknopingspunt. Bovendien is onvoldoende door [eiser 1 en 2] gesteld en onderbouwd dat aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid zou moeten leiden tot het oordeel dat de wijziging van de kredietvergoeding gekoppeld zou moeten zijn aan het Euribor tarief. De conclusie was dat de vorderingen van [eiser 1 en 2] onder A t/m D moeten worden afgewezen.
2.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter de ambtshalve toetsing van de oneerlijkheid van het beding aan de orde gesteld (op uitdrukkelijk verzoek van [eiser 1 en 2] enkel indien alle andere vorderingen van [eiser 1 en 2] zouden worden afgewezen) en voorshands geoordeeld dat het rentewijzigingsbeding een oneerlijk beding betreft in de zin van de Richtlijn. Aangezien Eurofintus geen gelegenheid had gehad om hier inhoudelijk op te reageren en ter zitting om een reactiemogelijkheid had verzocht, heeft de kantonrechter in het tussenvonnis Eurofintus in de gelegenheid gesteld om zich hierover bij akte uit te laten en een renteberekening in het geding te brengen waaruit volgt hoeveel rente bij een eventuele vernietiging van het wijzigingsbeding teveel in rekening zou zijn gebracht. Vervolgens mocht [eiser 1 en 2] daarop bij antwoordakte reageren.
Eiswijziging
2.3.
Voordat Eurofintus in de gelegenheid was om bedoelde akte te nemen in reactie op het tussenvonnis, heeft [eiser 1 en 2] een akte eiswijziging ingediend. Op basis van het gegeven oordeel over de intransparantie van het wijzigingsbeding wijzigt [eiser 1 en 2] zijn eis in die zin dat hij een alternatieve lezing van het beding - naast zijn vorderingen onder A en B - wenst in te brengen. Dit betreft een lezing waarbij wordt uitgegaan van de werkelijke fundingskosten die door Eurofintus zijn gemaakt.
2.4.
Eurofintus maakt bezwaar tegen de eiswijziging. Volgens Eurofintus probeert [eiser 1 en 2] hiermee een in eerste aanleg definitief afgesloten discussie opnieuw te openen en is de eiswijziging in strijd met de goede procesorde.
2.5.
Het door Eurofintus gemaakte bezwaar tegen de wijziging van eis is gegrond, omdat die wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De wijziging van eis is gebaseerd op de inhoudelijke afwijzing van de vorderingen van [eiser 1 en 2] in het tussenvonnis van 22 oktober 2019. De discussie over de wijze waarop het beding volgens [eiser 1 en 2] moet worden uitgelegd heeft de kantonrechter beoordeeld en de daaraan gekoppelde vorderingen afgewezen. Met de voorgestelde eiswijziging probeert [eiser 1 en 2] een reeds afgesloten discussie opnieuw te openen met een aangepaste vordering, zodat deze handelswijze moet worden aangemerkt als een verkapt hoger beroep. De enige inhoudelijke vraagpunten die nog openstaan zien op de ambtshalve toetsing van het oneerlijke karakter van het beding. Daar ziet de eiswijziging niet op, zodat de eiswijziging te laat in de procedure is ingediend en - nu het debat over bedoeld onderwerp reeds door de kantonrechter is beslecht - in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De kantonrechter laat de eiswijziging daarom buiten beschouwing.
Oneerlijk beding
2.6.
Vervolgens komt - zoals reeds is aangekondigd in het tussenvonnis van 22 oktober 2019, r.o. 4.15 tot en met 4.18 - aan de orde de vraag of het beding onredelijk bezwarend is in de zin van de wet (en via richtlijnconforme interpretatie oneerlijk in de zin van de Richtlijn).
2.7.
Eurofintus heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een oneerlijk beding, omdat a) het rentewijzigingsbeding is uitgezonderd van de bijlage bij de Richtlijn, b) geen sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht en c) er geen sprake is van strijd met de goede trouw.
2.8.
[eiser 1 en 2] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.
2.9.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een contractueel beding moet worden uitgegaan van het moment waarop de betrokken overeenkomst is gesloten, rekening houdend met alle omstandigheden waarvan de wederpartij van de consument kennis kon hebben en die gevolgen konden hebben voor de latere uitvoering van die overeenkomst, aangezien een contractueel beding een verstoring van het evenwicht tussen de contractspartijen in zich kan dragen die zich pas tijdens de uitvoering van de overeenkomst manifesteert. (HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830). Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding moet worden nagegaan wat het cumulatieve effect is van alle bedingen van de betrokken overeenkomst.
2.10.
Dat een beding voorkomt op de indicatieve lijst bij Richtlijn 93/13 leidt niet automatisch en op zichzelf tot de conclusie dat een beding een oneerlijk karakter heeft. Wel is dat een wezenlijk aspect waarop de kantonrechter de beoordeling van het oneerlijke karakter heeft gebaseerd.
2.11.
Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU (3 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:820) en de Hoge Raad (voornoemd) is een gebrek aan transparantie een omstandigheid die moet meewegen bij de beoordeling van de oneerlijkheid van een beding. In een recent arrest van het Hof van Justitie EU (7 november 2019, ECLI:EU:C:2019:930) is schending van het transparantievereiste van doorslaggevend belang geoordeeld bij de oneerlijkheidstoets.
2.12.
De kantonrechter heeft reeds in het tussenvonnis geoordeeld (r.o. 4.8 tot en met 4.10) dat het beding onduidelijk is in de zin van artikel 6:238 lid 2 BW (het transparantievereiste) en blijft bij dat oordeel. Hoewel het beding taalkundig duidelijk is, moet in het licht van de geldende (Europese) rechtspraak ook worden onderzocht of het beding voor ‘een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument’ voldoende duidelijk was, in die zin dat hij ook de economische gevolgen van het beding ten tijde van de contractsluiting kon inschatten. Aangezien op geen enkele wijze in het wijzigingsbeding is geregeld op welke wijze en volgens welke criteria Eurofintus de kredietvergoeding kan wijzigen (behoudens het wettelijke maximum), kon de gemiddelde consument de economische gevolgen van het beding niet goed inschatten. Voor het overige verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis.
2.13.
Voorts oordeelt de kantonrechter - onder verwijzing naar r.o. 4.16 van het tussenvonnis - dat het rentewijzigingsbeding niet is “uitgezonderd” van de bijlage bij de Richtlijn. De kantonrechter verwijst daarvoor naar de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5887, r.o. 4.14 en de Hoge Raad van 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830, r.o. 4.4.4. Volgens de Hoge Raad stelt het samenstel van de punten 1 onder j en 2 onder b van de bijlage bij de Richtlijn buiten twijfel dat een wijzigingsbeding alleen toelaatbaar is als het voor de wijziging als zodanig een geldige reden verlangt en dat een beding dat zou toelaten zonder geldige reden een wijziging door te voeren onder de indicatieve lijst van de Richtlijn valt. De kantonrechter heeft reeds vastgesteld dat in het betreffende beding niet is opgenomen dat een geldige reden wordt verlangd bij wijziging van het rentetarief. Voor de beantwoording van de vraag of het wijzigingsbeding oneerlijk is, is niet van belang welke concrete redenen Eurofintus tijdens de procedure voor de wijzigingen heeft gegeven, aangezien bepalend is wat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst kenbaar was. Dat het gehanteerde beding de gangbare marktpraktijk zou zijn geweest doet evenmin af aan het oneerlijke karakter van een beding.
2.14.
Op zich kan Eurofintus gevolgd worden in haar stelling dat een rentewijzigingsbeding passend kan zijn om een eerlijke economische balans te vinden tussen de flexibiliteit van een krediet tegenover de mogelijkheid van bank om de kredietvergoeding te mogen aanpassen, maar het gaat er met name om dat het voor de consument wel duidelijk moet zijn op welke gronden en volgens welke maatstaf de rente kan worden gewijzigd. Eurofintus heeft op basis van het onderhavige beding zichzelf de bevoegdheid toegekend om na het sluiten van de overeenkomst de omvang van de tegenprestatie (overeengekomen op 7,2%) van haar wederpartij zelf te bepalen, met als enige beperking dat het wettelijk maximum (destijds variërend van 16-18%) niet mag worden overschreden.
2.15.
Om te bepalen of een beding een ‘aanzienlijke verstoring van het evenwicht’ tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen veroorzaakt, moet met name rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen op dit punt geen regeling hebben getroffen. Met betrekking tot de vraag in welke omstandigheden een aanzienlijke verstoring van het evenwicht ‘in strijd met de goede trouw’ wordt veroorzaakt, dient te worden nagegaan of de verkoper er redelijkerwijs van kon uitgaan dat de consument een dergelijk beding zou aanvaarden indien daarover op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk was onderhandeld.
2.16.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis reeds rekening gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht die zouden gelden als partijen op dit punt geen regeling zouden hebben getroffen, welke toets volgens de Hoge Raad moet worden verricht (vgl. voornoemd arrest van de HR, r.o. 4.3.2). Indien Eurofintus met [eiser 1 en 2] geen wijzigingsbeding zou zijn overeengekomen, zou zij om de rente te wijzigen een beroep hebben moeten doen op artikel 6:248 of 6:258 BW.
2.17.
Voorts betrekt de kantonrechter bij de beoordeling van het beding de omstandigheid dat [eiser 1 en 2] de mogelijkheid had om de overeenkomst op te zeggen op grond van artikel 14 van de algemene voorwaarden. Deze opzegmogelijkheid doet naar het oordeel van de kantonrechter aan het oneerlijke karakter van het eenzijdig wijzigingsbeding onvoldoende af. Daarbij weegt de kantonrechter allereerst mee dat het Hof van Justitie zeer recent heeft geoordeeld dat de schending van het transparantievereiste van doorslaggevend belang is bij de oneerlijkheidstoets. Voorts valt zonder nadere toelichting die ontbreekt niet in te zien dat - mede gelet op het feit dat uit datzelfde beding volgt dat de overeenkomst van kracht blijft totdat het verschuldigde geheel zal zijn afgelost - het voor [eiser 1 en 2] daadwerkelijk mogelijk was om (eerder dan in 2011) onmiddellijk het krediet af te lossen en/of het krediet over te sluiten (vgl. HvJ EU 21 maart 2013, ECLI:EU:C:2013:180, r.o. 54-55 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1819, r.o. 4.14).
Conclusie en kosten
2.18.
De kantonrechter concludeert dat het rentewijzigingsbeding zoals opgenomen in artikel 3, onder b van de algemene voorwaarden gelet op de in het tussenvonnis en hiervoor besproken omstandigheden moet worden aangemerkt als een onredelijk bezwarend beding en om die reden moet worden vernietigd. De vernietiging van het beding heeft tot gevolg dat het rentetarief over de gehele periode met terugwerkende kracht 7,2 % bedraagt. In dat kader heeft Eurofintus een renteberekening in het geding gebracht waaruit volgt dat er een bedrag van € 272,10 teveel aan rente in rekening is gebracht. [eiser 1 en 2] heeft de berekening van dit bedrag niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
2.19.
[eiser 1 en 2] heeft in zijn petitum vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd. Hij heeft echter nagelaten te stellen en te onderbouwen dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
2.20.
Tot slot heeft Eurofintus nog verweer gevoerd tegen de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis. Eurofintus heeft echter onvoldoende onderbouwd op basis waarvan haar belangen gelet op de gegeven omstandigheden - waaronder de toewijzing van de vordering tot een beperkt bedrag - zwaarder zouden moeten wegen dan de belangen van [eiser 1 en 2] , terwijl van een reëel restitutierisico niet is gebleken. Het vonnis zal dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
2.21.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
3. De beslissing
De kantonrechter
3.1.
veroordeelt Eurofintus aan [eiser 1 en 2] te betalen een bedrag van € 272,10;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019. (SG)
Uitspraak 22‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Tussenvonnis. Uitleg rentewijzigingsbeding in een kredietzaak. Vordering tot uitleg contra proferentem in die zin dat de kredietvergoeding het 1-maands Euribortarief moet volgen. Beroep op verjaring slaagt niet. Primaire en subsidiaire vorderingen worden afgewezen. Kantonrechter toetst ambtshalve de oneerlijkheid van het beding. De kredietverstrekker mag zich hierover nog uitlaten.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 7566229 \ CV EXPL 19-1088
Vonnis van 22 oktober 2019
in de zaak van
1. [eiser 1] ,
wonende te [plaats] ,
2. [eiser 2],
wonende te [plaats] ,
eisende partij, hierna gezamenlijk te noemen [eiser 1 en 2] (mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: F.A. van den Braak (K&B Finance B.V. ),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eurofintus Financieringen B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij, hierna te noemen Eurofintus,
gemachtigde: mr. V.H. Affourtit.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 juni 2019;
- het proces-verbaal van comparitie van 22 augustus 2019, de daarin genoemde stukken en
de daaraan gehechte brief van Van den Braak d.d. 27 augustus 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 27 maart 2008 hebben [eiser 1 en 2] en Eurofintus een overeenkomst gesloten voor een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 32.000,00 (hierna: de overeenkomst).
2.2.
De maandelijkse kredietvergoeding bedroeg blijkens de overeenkomst 0,584% (effectief op jaarbasis: 7,2%). Over de kredietvergoeding is het volgende in de overeenkomst opgenomen:
“Cliënt is over het uitstaande saldo van deze overeenkomst kredietvergoeding verschuldigd. De kredietvergoeding zal maandelijks ten laste van het krediet worden geboekt en wordt van dag tot dag berekend over het uitstaand saldo.”
2.3.
Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet (hierna: de algemene voorwaarden) en de Algemene Voorwaarden Interbank Card van toepassing. In artikel 3 van de algemene voorwaarden is voor zover van belang het volgende bepaald:
“a) De kredietvergoeding wordt uitgedrukt in de effectieve rente op jaarbasis en omvat alle kosten van het krediet.
b) De kredietvergoeding wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo en kan door Kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima, worden gewijzigd. Kredietgever zal Cliënt van iedere wijziging schriftelijk in kennis stellen. (…)”
2.4.
Bij het aangaan van de kredietovereenkomst heeft [eiser 1 en 2] een prospectus ontvangen. Hierin staat onder meer het volgende:
“Tarieven Doorlopend Krediet
Het tarief dat u betaalt is afhankelijk van uw persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld uw inkomsten en vaste lasten, de hoogte van uw kredietlimiet en van de rentestand op dat moment. Zodra die rentestand verandert, verandert uw rente mee. Daardoor kan het zijn dat het iets langer of iets korter duurt voordat uw krediet is afgelost. De rente wordt berekend over het opgenomen bedrag volgens de algemeen geldende dagelijkse methode. Informatie over de tarieven kunt u via uw adviseur verkrijgen.”
2.5.
[eiser 1 en 2] heeft op 9 mei 2008 in totaal € 27.886,00 aan krediet opgenomen. Daarna heeft [eiser 1 en 2] op 13 oktober 2008 € 4.300,00 opgenomen. Vervolgens heeft [eiser 1 en 2] zowel op 19 januari 2010 als op 2 maart 2010 € 1.000,00 opgenomen. In totaal is dus € 34.186,00 opgenomen.
2.6.
Op 3 mei 2011 heeft [eiser 1 en 2] het doorlopende krediet afgelost door een bedrag van € 29.594,13 te betalen door middel van een herfinanciering (een persoonlijke lening bij Eurofintus). Daarna is de overeenkomst op 5 mei 2011 beëindigd.
2.7.
Op 2 juni 2008 is het effectief rentepercentage voor bedoeld krediet gewijzigd naar 7,8%, op 29 oktober 2008 naar 8,9%, op 2 december 2008 naar 7,9% en op 22 juni 2009 naar 6,9%.
3. Het geschil
3.1.
[eiser 1 en 2] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
A. Eurofintus te veroordelen tot restitutie van de door [eiser 1 en 2] onverschuldigd betaalde rente aan Eurofintus (ex artikel 6:238 lid 2 BW contra proferentem op grond van de relevante bepalingen uit de door [eiser 1 en 2] ontvangen algemene voorwaarden en prospectus) bestaande uit het verschil van de door [eiser 1 en 2] aan Eurofintus betaalde rente vanaf 27 maart 2008 tot het beëindigen van de kredietovereenkomst en de rente die door [eiser 1 en 2] verschuldigd zou zijn indien door Eurofintus het (variabele) 1-maands Euribortarief gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst was gehanteerd en dit (variabele) 1-maands Euribortarief gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst, telkens vermeerderd zou zijn met het opslagpercentage aan [eiser 1 en 2] ten tijde van het 1-maands Euribortarief bij het afsluiten van de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente over dit verschil telkens vanaf het moment dat [eiser 1 en 2] de rentes aan Eurofintus verschuldigd was (met een maximum van € 25.000,00);
Subsidiair:
B. Eurofintus te veroordelen tot restitutie van de door [eiser 1 en 2] onverschuldigd betaalde rente aan Eurofintus (ex artikel 6:238 lid 2 BW contra proferentem op grond van de relevante bepalingen uit de door [eiser 1 en 2] ontvangen algemene voorwaarden en prospectus) bestaande uit het verschil van de door [eiser 1 en 2] aan Eurofintus betaalde rente vanaf 27 maart 2008 tot het beëindigen van de kredietovereenkomst en de rente die door [eiser 1 en 2] verschuldigd zou zijn indien door Eurofintus het (variabele) 1-maands Euribortarief en de (variabele) liquiditeitsopslagen gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst waren gehanteerd en het (variabele) 1-maands Euribortarief en de (variabele) liquiditeitsopslagen gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst, telkens vermeerderd zouden zijn met het opslagpercentage aan [eiser 1 en 2] ten tijde van het 1-maands Euribortarief en de liquiditeitsopslag bij het afsluiten van de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente over dit verschil telkens vanaf het moment dat [eiser 1 en 2] de rentes aan Eurofintus verschuldigd was (met een maximum van € 25.000,00);
Meer subsidiair
C. Eurofintus te veroordelen tot restitutie van de door [eiser 1 en 2] onverschuldigd betaalde rente aan Eurofintus die ex artikel 6:248 lid 1 BW op grond van een redelijke en billijke uitleg (van de relevante bepalingen uit de door Eurofintus ontvangen algemene voorwaarden en prospectus) bestaat uit het verschil van de door [eiser 1 en 2] aan Eurofintus betaalde rente vanaf 27 maart 2008 tot het beëindigen van de kredietovereenkomst en de rente die door [eiser 1 en 2] verschuldigd zou zijn indien door Eurofintus het (variabele) 1-maands Euribortarief gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst was gehanteerd en dit (variabele) 1-maands Euribortarief gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst, telkens vermeerderd zou zijn met het opslagpercentage aan [eiser 1 en 2] ten tijde van het 1-maands Euribortarief bij het afsluiten van de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente over dit verschil telkens vanaf het moment dat [eiser 1 en 2] de rentes aan Eurofintus verschuldigd was (met een maximum van € 25.000,00);
Nog meer subsidiair:
D. Eurofintus te veroordelen tot restitutie van de door [eiser 1 en 2] onverschuldigd betaalde rente aan Eurofintus die ex artikel 6:248 lid 1 BW op grond van een redelijke en billijke uitleg (van de relevante bepalingen uit de door Eurofintus ontvangen algemene voorwaarden en prospectus) bestaat uit het verschil van de door [eiser 1 en 2] aan Eurofintus betaalde rente vanaf 27 maart 2008 tot het beëindigen van de kredietovereenkomst en de rente die door [eiser 1 en 2] verschuldigd zou zijn indien door Eurofintus het (variabele) 1-maands Euribortarief en de (variabele) liquiditeitsopslagen gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst waren gehanteerd en het (variabele) 1-maands Euribortarief en de (variabele) liquiditeitsopslagen gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst, telkens vermeerderd zouden zijn met het opslagpercentage aan [eiser 1 en 2] ten tijde van het 1-maands Euribortarief en de liquiditeitsopslag bij het afsluiten van de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente over dit verschil telkens vanaf het moment dat [eiser 1 en 2] de rentes aan Eurofintus verschuldigd was (met een maximum van € 25.000,00);
Uiterst subsidiair
E. te oordelen zoals de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
Voor zowel de vorderingen onder A, B, C, D en E:
F. Eurofintus te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten;
G. Eurofintus te veroordelen in de kosten en nakosten van dit geding.
3.2.
Eurofintus voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
In geschil is of het rentewijzigingsbeding zoals vermeld in r.o. 2.3 (onder b.) intransparant is en of dit beding op grond van artikel 6:238 lid 2 BW contra proferentem moet worden uitgelegd op de wijze zoals door [eiser 1 en 2] voorgestaan (namelijk dat de kredietvergoeding de externe rentevoet Euribor (met eventueel een liquiditeitsopslag) zou volgen). Subsidiair beroept [eiser 1 en 2] zich - zo begrijpt de kantonrechter - voor de uitleg van het beding op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Mochten vorenstaande stellingen niet slagen, dan heeft [eiser 1 en 2] ter zitting aangegeven dat hij zich niet verzet tegen ambtshalve toetsing van de oneerlijkheid van het beding door de kantonrechter.
Verjaring
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van Eurofintus is dat de vorderingen van [eiser 1 en 2] uit hoofde van onverschuldigde betaling ex artikel 3:309 BW zijn verjaard. Volgens Eurofintus was [eiser 1 en 2] in ieder geval op de laatste dag waarop hij beweerdelijk onverschuldigd heeft betaald (5 mei 2011) bekend met het bestaan van zijn vermeende vordering.
4.3.
[eiser 1 en 2] heeft ter zitting toegelicht dat hij in 2018 is benaderd door zijn huidige gemachtigde en dat hij er toen achter is gekomen dat hij mogelijk teveel rente heeft betaald. Hij dacht dat de rente gekoppeld was aan een rentetarief op de geld- en kapitaalmarkt, maar van zijn gemachtigde begreep hij dat er een koppeling zou zijn aan het 1-maands Euribortarief en daarmee dat hij onverschuldigd heeft betaald.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De termijn van vijf jaren zoals bedoeld in artikel 3:309 BW begint te lopen zodra aan twee vereisten is voldaan: bekendheid met de vordering en bekendheid met de schuldenaar. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad gaat het om daadwerkelijke bekendheid met het bestaan van de vordering. Daarvan is sprake als de betaler voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn - heeft verkregen dat de betaling zonder rechtsgrond is geschied. Bepalend is welke feiten en omstandigheden bekend zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser 1 en 2] voldoende gemotiveerd gesteld dat hij pas in 2018 met de omstandigheid bekend is geworden dat - volgens zijn gemachtigde - de rente gekoppeld had moeten zijn aan het 1-maands Euribortarief en dat hij om die reden mogelijk onverschuldigd heeft betaald. Vanaf dat moment in 2018 is de verjaring gaan lopen, zodat de vordering thans nog niet is verjaard. Het verweer van Eurofintus slaagt niet op dit punt.
Uitleg rentewijzigingsbeding
4.5.
[eiser 1 en 2] stelt zich op het standpunt dat het beding - kort gezegd - zo moet worden uitgelegd dat de ontwikkeling van de kredietvergoeding een externe rentevoet, namelijk het 1-maands Euribortarief, zou volgen.
Volgens Eurofintus is het beding voldoende helder en duidelijk, zodat niet aan een uitleg contra proferentem wordt toegekomen. Voorts kan het beding niet zo worden uitgelegd dat daarin een koppeling aan enige externe rentevoet kan worden gelezen.
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat het rentewijzigingsbeding zoals genoemd in artikel 3, onder b van de algemene voorwaarden kwalificeert als een algemene voorwaarde en een beding in de zin van artikel 3 Richtlijn 93/13. In dat beding is de bevoegdheid van Eurofintus opgenomen om de kredietvergoeding eenzijdig te wijzigen met de verplichting voor Eurofintus om [eiser 1 en 2] van elke wijziging schriftelijk in kennis te stellen. Voorts geldt dat bedingen in algemene voorwaarden duidelijk en begrijpelijk moeten worden opgesteld (artikel 6:238 lid 2 BW).
4.7.
Voor de uitleg van algemene voorwaarden in het algemeen geldt dat, omdat daarover niet afzonderlijk is onderhandeld, de uitleg daarvan met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de voorwaarden als geheel en van de eventueel verstrekte toelichting (Hoge Raad, 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1800).
4.8.
Op grond van artikel 6:238 lid 2 BW prevaleert de voor de wederpartij gunstigste uitleg bij twijfel over de betekenis van een beding. De vraag die allereerst moet worden beantwoord is of het beding duidelijk en begrijpelijk is opgesteld. Volgens het HvJ EU moet, vanuit de gedachte dat een consument zich tegenover een verkoper in een zwakke positie bevindt en met name over minder informatie beschikt, het vereiste van transparantie ruim worden opgevat. Daarom is het niet voldoende dat een beding taalkundig en grammaticaal begrijpelijk is, maar moet in de overeenkomst de concrete werking van het mechanisme waarop het betrokken beding betrekking heeft op een transparante wijze worden uiteengezet, zodat de consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die daaruit voor hem voortvloeien kan inschatten (zie o.m. HvJ EU 30 april 2014, C-26/13, ECLI:EU:C:2014:282 (Kásler) en HvJ EU 20 september 2017, C-186/16, ECLI:EU:C:2017:703 (Andriciuc/Banca Româneasca). Wanneer onduidelijk is welke gevolgen het beding voor de consument heeft, dan prevaleert volgens artikel 5 Richtlijn 93/13 de voor hem meest gunstige uitleg (contra proferentem) (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1819 en 16 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5887).
4.9.
Bij de uitleg van het wijzigingsbeding is van belang dat in de overeenkomst niet is opgenomen op welke grond een eenzijdige wijziging door Eurofintus is toegelaten. Uit de overeenkomst, de algemene voorwaarden en de prospectus blijkt niet welk mechanisme en welke redenen aan een wijziging van de kredietvergoeding ten grondslag zullen worden gelegd. Wel is bepaald dat de kredietvergoeding niet meer dan het wettelijk toegestane maximum (toen: variërend van 16 tot 18%) zal bedragen. Voor [eiser 1 en 2] is het daarmee echter onduidelijk wanneer van de bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt.
4.10.
De onduidelijkheid over de reikwijdte en het gebruik van de bevoegdheid van Eurofintus tot wijziging wordt versterkt doordat noch in de kredietovereenkomst zelf, noch in de algemene voorwaarden, noch in de prospectus inzichtelijk is gemaakt waaruit de door [eiser 1 en 2] verschuldigde kredietvergoeding concreet bestaat (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1819). Uit artikel 3, onder a van de algemene voorwaarden volgt dat de kredietvergoeding, uitgedrukt in de effectieve rente op jaarbasis, alle kosten van het krediet omvat, maar niet waaruit deze kosten bestaan en in welke mate deze kosten bijdragen aan de hoogte van de kredietvergoeding. Deze omschrijving is niet transparant in de zin van Richtlijn 93/13. Dat als gevolg van deze zeer algemene omschrijving er onduidelijkheid kon bestaan over de inhoud van de componenten van de vergoeding en daarmee ook over de aanleiding voor wijziging van de kredietvergoeding wordt ondersteund door het feit dat volgens de stellingen van Eurofintus de hoogte van de kredietvergoeding niet alleen wordt bepaald door de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt, maar tevens door factoren als de fundingskosten, de kosten van de bedrijfsvoering, risico-opslag, provisiekosten en winstmarge en dat bij het bepalen van de kredietvergoeding met al deze factoren afzonderlijk rekening wordt gehouden, terwijl dat niet blijkt uit de overeenkomst en de algemene voorwaarden en dat [eiser 1 en 2] ook niet duidelijk was. [eiser 1 en 2] dacht achteraf, zo heeft hij toegelicht, dat de eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van Eurofintus gekoppeld was aan het rentetarief op de geld- en kapitaalmarkt en dat de wijzigingen in de hoogte van de kredietvergoeding daardoor worden bepaald, terwijl volgens de ruime opvatting van Eurofintus zij tot aan het wettelijk maximum volledig vrij is in het bepalen van de hoogte van de kredietvergoeding.
4.11.
Nu de kantonrechter tot het oordeel is gekomen dat het beding onvoldoende duidelijk en begrijpelijk is in de zin van 6:238 lid 2 BW en de Richtlijn, is de vraag vervolgens wat een contra proferentem uitleg van dit beding zou moeten inhouden. Naar het oordeel van de kantonrechter is de uitleg zoals door [eiser 1 en 2] voorgestaan, namelijk een koppeling van de kredietvergoeding aan het Euribor 1-maands tarief, al dan niet vermeerderd met een liquiditeitsopslag, geen logische objectief te rechtvaardigen uitleg van het beding. Er is geen enkel aanknopingspunt voor een koppeling aan deze specifieke externe rente, een interbancair tarief. Een dergelijke uitleg volgt niet uit de algemene voorwaarden of de prospectus. In de prospectus wordt weliswaar gesproken over een koppeling met de rentestand in het algemeen, maar van enige koppeling met het specifieke interbancaire Euribor tarief (al dan niet verhoogd met liquiditeitsopslagen) is geen sprake.
4.12.
De conclusie is dat de vorderingen onder A en B zullen worden afgewezen.
Redelijkheid en billijkheid
4.13.
Voorts heeft [eiser 1 en 2] meer subsidiair onder C en D gevorderd Eurofintus te veroordelen tot terugbetaling van een deel van de betaalde rente op grond van een “redelijke en billijke uitleg” van het rentewijzigingsbeding ex artikel 6:248 lid 1 BW.
4.14.
[eiser 1 en 2] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat - anders dan hetgeen hiervoor is overwogen naar aanleiding van de primaire stellingen van [eiser 1 en 2] - aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid zou moeten leiden tot het oordeel dat de wijziging van de rente gekoppeld zou moeten zijn aan het Euribor tarief. Daarvoor ontbreken aanknopingspunten. Dit betekent dat de vorderingen onder C en D zullen worden afgewezen.
Oneerlijk beding
4.15.
Vervolgens komt aan de orde de vraag of het beding oneerlijk is in de zin van de Richtlijn en de wet, aangezien [eiser 1 en 2] ter zitting te kennen heeft gegeven zich niet te verzetten tegen ambtshalve toetsing indien de vorderingen onder A t/m D niet voor toewijzing in aanmerking zouden komen. Aangezien Eurofintus daarop heeft aangegeven zich alsnog te willen uitlaten over deze kwestie, zal de kantonrechter thans een voorlopig oordeel geven over de oneerlijkheid van het beding.
4.16.
Bij de - voorshandse - beoordeling van de vraag of hier sprake is van een oneerlijk beding stelt de kantonrechter voorop dat eenzijdige wijzigingsbedingen, zoals hier aan orde, vermeld staan op de bij de Richtlijn behorende indicatieve lijst van oneerlijke bedingen (hierna: de blauwe lijst). In punt 1, onder j, van de blauwe lijst is bepaald dat bedingen die tot doel of tot gevolg hebben de verkoper te machtigen om zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. Weliswaar is in punt 2, onder b, de draagwijdte van deze bepaling beperkt, doordat daar is vermeld dat punt 1 sub j niet in de weg staat aan bedingen waarbij de leverancier van financiële diensten zich het recht voorbehoudt de door of aan de consument te betalen rentevoet bij geldige reden zonder opzegtermijn te wijzigen, mits de verkoper verplicht wordt dit zo spoedig mogelijk ter kennis te brengen van de consument en deze vrij is de overeenkomst onmiddellijk op te zeggen; deze beperking heeft echter alleen betrekking op de wijze waarop een wijziging kenbaar moet worden gemaakt (met of zonder opzegtermijn) en laat onverlet dat een eenzijdige wijziging op een geldige, in de overeenkomst genoemde reden moet berusten om te voorkomen dat deze als oneerlijk wordt aangemerkt.
4.17.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de intransparantie van het beding (zie met name r.o. 4.9 en 4.10) en punt 1 onder j van de blauwe lijst is de kantonrechter voorshands van oordeel dat met het eenzijdig wijzigingsbeding in artikel 3, onder b van de algemene voorwaarden het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van [eiser 1 en 2] als consument aanzienlijk wordt verstoord. Samengevat komt het er op neer dat Eurofintus, als professionele opsteller van het beding, zich met dit beding de bevoegdheid heeft toegekend om na het sluiten van de overeenkomst de omvang van de tegenprestatie (overeengekomen op 7,2%) van haar wederpartij zelf te bepalen, met als enige beperking dat het wettelijk maximum (destijds variërend van 16-18%) niet mag worden overschreden. Dit zonder dat voor de consument inzichtelijk is wanneer en waarom en volgens welke maatstaf Eurofintus van deze bevoegdheid gebruik zal maken. Daarentegen zou zonder dit beding een wijziging van de tegenprestatie alleen zijn toegelaten met wederzijdse instemming van partijen of – onder bijzondere omstandigheden – met een beroep op artikel 6:248 BW (aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid) of 6:258 BW (onvoorziene omstandigheden). Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat de reikwijdte van de bevoegdheid van Eurofintus tot wijziging van de kredietvergoeding niet expliciet is gemaakt, waardoor [eiser 1 en 2] als consument in onvoldoende mate de financiële gevolgen die daaruit voor hem konden voortvloeien heeft kunnen inschatten. Eurofintus diende er redelijkerwijs van uit te gaan dat als zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst met [eiser 1 en 2] op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk over dit beding had onderhandeld, [eiser 1 en 2] dit beding niet zou hebben aanvaard.
4.18.
Eurofintus heeft ter zitting verzocht - in het geval de kantonrechter zou toekomen aan de (ambtshalve) beoordeling van de oneerlijkheid van het beding - om zich bij nadere akte uit te mogen laten over dit onderwerp. De kantonrechter zal Eurofintus daartoe in de gelegenheid stellen. Een vernietiging van het beding wegens het oneerlijke karakter daarvan zou tot gevolg hebben dat het rentetarief over de gehele periode met terugwerkende kracht 7,2 % bedraagt. In dat kader dient Eurofintus een renteberekening in het geding te brengen waaruit volgt hoeveel rente in dat geval teveel in rekening zou zijn gebracht. Vervolgens mag [eiser 1 en 2] daarop bij antwoordakte reageren. Beide partijen dienen zich te beperken tot de in deze rechtsoverweging genoemde onderwerpen.
4.19.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 19 november 2019 voor het nemen van een akte aan de zijde van Eurofintus zoals verwoord in r.o. 4.18, waarna [eiser 1 en 2] daarop mag reageren, uitstel zal niet worden verleend;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019. (SG)