Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/4.4.8
4.4.8 Leningen die in gedeelten worden afgelost
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS588659:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Ten aanzien van een geldlening met een winstafhankelijke vergoeding en een aflossingschema dat voorziet in een partiële aflossing binnen tien jaar na het aangaan van de lening en een partiële aflossing na die termijn, merkte de wetgever in eerste instantie op: ‘Op het moment waarop deze lening wordt afgesloten wordt overeengekomen dat de laatste termijn van de aflossingen ten aanzien van deze lening, meer dan 10 jaar na de datum waarop de lening is afgesloten ligt. De lening zal dus pas na meer dan 10 jaar volledig zijn afgelost. Voor deze lening zal in zijn geheel als aflossingsdatum gelden de datum waarop de laatste aflossing plaatsvindt. Dit betekent dat indien aan de overige voorwaarde van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, Wet Vpb. 1969 is voldaan, de rente ten aanzien van de gehele lening niet aftrekbaar is’. Naar aanleiding van commentaar op dit antwoord van Kamerlid Stevens (CDA) nuanceerde de staatssecretaris deze opmerking: ‘De interpretatie van de heer Stevens van de hybride leningen is correct. De tekst in de schriftelijke antwoorden was iets te streng, ook in vergelijking met het geen wij daarover eerder geschreven hebben’. Handelingen EK, 11 december 2001, blz. 620.
Uit deze opmerking leid ik evenzeer af, dat compartimentering ook zou moeten worden toegepast ten aanzien van leningen met een partiële looptijd van vijftig jaar.
Niekel, S.F.M.; De Gunst, H. & Van der Linde A.C.; Hybride leningen: kanttekeningen bij het nieuwe art. 10, eerste lid, onderdeel d, Wet Vpb 1969 en andere daarmee verband houdende wijzigingen en onderwerpen, FED 2002/117.
In de Nota navv, EK, 2001-2002, 28 034 blz. 8 merkte de staatssecretaris dienaangaande het volgende op: ‘Een verschuiving van de aflossingsdatum naar een eerder tijdstip heeft geen gevolgen voor het functioneren van die lening als eigen vermogen gedurende de periode tot de wijziging van de aflossingsdatum, zodat de over die periode verschuldigde rente niet alsnog in aftrek kan komen’.
MvT, TK, 2001-2002, 28 034, blz. 26. De geldnemer heeft de mogelijkheid om vervroegd af te lossen, en hij maakt waarschijnlijk gebruik van deze optie binnen tien jaar na het aangaan van de lening. Dit doet hij omdat anders een substantiële verhoging plaatsvindt van de vergoeding (step-up).
Indien een geldlening een (voldoende) winstafhankelijke vergoeding heeft, vindt art. 10, lid 1, onderdeel d toepassing indien deze lening geen vaste looptijd heeft, of een aflossingsdatum heeft van meer dan tien jaar. Is de verschuldigdheid van een vergoeding winstafhankelijk, dan treedt art. 10, lid 1, onderdeel d in werking, indien de lening geen vaste aflossingsdatum of een aflossingsdatum van meer dan vijftig jaar heeft, en de lening daarnaast achtergesteld is.
Normaliter is de looptijd van een lening relatief eenvoudig te bepalen. De looptijd gaat in op het moment dat de beschikkingsmacht over de gelden overgaat van de crediteur naar de debiteur. De looptijd eindigt normaliter bij aflossing van de lening door de debiteur. Bij het bepalen van de looptijdvoorwaarde kunnen zich echter complicaties voordoen. Zo is het voorstelbaar dat een lening niet in één keer wordt afgelost, maar in termijnen. Tijdens de parlementaire behandeling kwam de wijze waarop de tienjaarstermijn in een dergelijke situatie moet worden toegepast aan de orde.1 Uit de wetgeschiedenis blijkt dat in een situatie van een winstafhankelijke lening moet worden gecompartimenteerd, waarbij een deel binnen ommekomst van tien jaar na het aangaan van de lening wordt afgelost en het restant daarna.2 De vergoeding die wordt betaald over het deel van de lening dat binnen tien jaar wordt afgelost, is gedurende die tien jaar aftrekbaar. De vergoeding op het deel van de hoofdsom dat een looptijd kent van meer dan tien jaar, is daarentegen niet aftrekbaar. Niekel, De Gunst en Van der Linde veronderstellen dat de hiervoor aangehaalde nuancering van de wetgever slechts geldt voor leningovereenkomsten, waarvan bij het aangaan vaststaat dat een bepaald deel van de hoofdsom binnen tien jaar na het aangaan van de lening wordt afgelost en het restant ná tien jaar.3 Deze veronderstelling lijkt mij in lijn met de opmerkingen van de wetgever ten aanzien van toepassing van art. 10, lid 1, onderdeel d bij de verkorting van de looptijd.4
De opmerkingen van de wetgever roepen de vraag op, hoe moet worden omgegaan met de vergoeding op een lening waarin de schuldenaar de mogelijkheid heeft tot vervroegde aflossing. Waarschijnlijk zal de rente op deze lening niet aftrekbaar zijn. In de MvT gaf de wetgever aan dat een situatie denkbaar is waarin een lening in beginsel voor onbepaalde tijd is afgesloten, maar het zeer waarschijnlijk is dat deze na ommekomst van bijvoorbeeld tien jaar wordt afgelost. De aanwezigheid een stepupclausule kan er volgens de wetgever op wijzen, dat in feite geen sprake is van lening met een looptijd van meer van tien jaar.5 Indien het op voorhand welhaast zeker is dat de schuldenaar vervroegd zal aflossen, zou de renteaftrekbeperking van art. 10, lid 1, onderdeel d derhalve geen toepassing moeten vinden.