Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/6.9
6.9 Tot besluit: ontwikkelingen in de rechtspraktijk tijdens het onderzoek
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
ZSM staat voor ‘Zo Snel, Slim, Selectief, Simpel, Samen en Samenlevingsgericht Mogelijk’ veelvoorkomende criminaliteit aanpakken. Zie over de ZSM-werkwijze in jeugdzaken: Mijnarends 2014.
Zie hierover: Van der Put e.a. 2011; Walberg & Reitsma 2015.
Zie hierover: Bruning, Liefaard & Vlaardingerbroek 2016, p. 739-820.
Zie paragraaf 8.2.
Zie paragrafen 8.4 en 8.5.
Zie paragraaf 8.5.
Zie paragraaf 8.6. In 2015 en 2016 zijn twee van de vijf in het onderhavige onderzoek betrokken justitiële jeugdinrichtingen gesloten. Voorts is in 2015 het beleidstraject Verkenning Invulling Vrijheidsbeneming Justitiële Jeugd geïntroduceerd, waarin een mogelijk nieuwe koers voor de vrijheidsbeneming van minderjarigen wordt uitgezet. Ten tijde van het onderhavige onderzoek had dit traject nog geen directe implicaties voor voorlopige hechtenispraktijk, waardoor dit buiten de reikwijdte van dit onderzoek valt. Zie naschrift.
Gedurende de uitvoering van het empirische onderzoek bij de rechtbanken hebben zich op beleids- en wetgevingsniveau verschillende ontwikkelingen voorgedaan in het Nederlandse jeugdstrafrecht die van invloed zijn op de voorlopige hechtenispraktijk van minderjarigen. Hierbij kan worden gedacht aan de invoering van de ZSM-werkwijze,1 de implementatie van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtsketen (LIJ),2 de decentralisatie van de jeugdzorg en de inwerkingtreding van de Jeugdwet3 en de introductie en uitvoering van het Masterplan DJI en de daarmee gepaard gaande sluiting c.q. samenvoeging van diverse justitiële jeugdinrichtingen.4 De mate waarin deze ontwikkelingen in het onderhavige onderzoek aan de orde komen, hangt voor een belangrijk deel af van het moment waarop de observaties zijn verricht en de interviews zijn afgenomen met de respondenten die in de praktijk met deze ontwikkelingen te maken hebben. Zo was ZSM ten tijde van de interviews met de officieren van justitie in alle betrokken arrondissementsparketten geïmplementeerd.5 Hetzelfde geldt voor het LIJ ten tijde van de interviews met de medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en jeugdreclassering.6 De decentralisatie van de jeugdzorg en de Jeugdwet waren ten tijde van de interviews met jeugdreclasseerders weliswaar al wel ingevoerd, maar zodanig pril dat sommige respondenten aangaven dat zij de gevolgen nog niet helemaal konden overzien.7 Het Masterplan DJI was ten tijde van de interviews met de medewerkers van justitiële jeugdinrichtingen bekend, maar de hieruit voortvloeiende sluiting van verschillende inrichtingen heeft pas na de interviews plaatsgevonden.8
Vanuit dit perspectief moet de in de volgende hoofdstukken weergegeven schets van de voorlopige hechtenispraktijk van minderjarigen worden gelezen als een verzameling van ‘momentweergaven’ van een constant in ontwikkeling zijnde praktijk. Tegelijkertijd gaan veranderingen in de praktijk doorgaans niet over één nacht ijs. Zeker als het gaat om principes, opvattingen en percepties van professionals op basis waarvan zij in de praktijk invulling geven aan hun rol, kan worden verwacht dat deze in beginsel niet bij elke beleidswijziging fundamenteel zullen veranderen. Tegen deze achtergrond moeten de volgende hoofdstukken worden gelezen als een dwarsdoorsnede van de voorlopige hechtenispraktijk van minderjarigen, zoals deze in de vijf onderzochte arrondissementen in de betreffende onderzoeksperiode bestond.