Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/6.1:6.1 Inleiding
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/6.1
6.1 Inleiding
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In het inleidende hoofdstuk is reeds uiteengezet dat in dit onderzoek gebruik is gemaakt van kwalitatieve empirische onderzoeksmethoden (lees: observaties tijdens voorgeleidingen en raadkamerzittingen en semigestructureerde interviews) om inzicht te krijgen in de toepassingspraktijk van voorlopige hechtenis van minderjarigen in Nederland.1 In het onderhavige hoofdstuk volgt een uitgebreidere beschrijving van de voorbereiding en uitvoering van het empirische onderzoek en een reflectie op de gebruikte onderzoeksmethoden. Zoals Boeije stelt, draagt een uitvoerige beschrijving en verantwoording van de gehanteerde empirische onderzoeksmethoden bij aan de kwaliteit van het onderzoek en de bevindingen die daaruit voortvloeien.2
In het navolgende wordt eerst aandacht besteed aan de voorbereiding van het empirische onderzoek, waaronder het verkrijgen van de vereiste toestemmingen (par. 6.2) en het maken van selecties van de onderzoekssubjecten (par. 6.3). Voorts volgt een uitgebreide beschrijving van, en reflectie op de uitvoering van de observaties (par. 6.4) en de interviews (par. 6.5). Vervolgens wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de verzamelde data is geanalyseerd (par. 6.6) en wordt gereflecteerd op de methodologische kwaliteit van het onderzoek (par. 6.7). Daarna wordt nog kort stilgestaan bij een ethisch (en juridisch) dilemma dat besloten ligt in het onderhavige onderzoek, namelijk de spanning tussen transparantie en vertrouwelijkheid van de data en bevindingen (par. 6.8). Het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte schets van de ontwikkelingen op wetgevings- en beleidsniveau die zich gedurende het empirische onderzoek hebben voorgedaan in de voorlopige hechtenispraktijk van minderjarigen en daarmee relevant zijn voor de context waarbinnen het onderzoek heeft plaatsgevonden (par. 6.9).