Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/6.5
6.5 Uitvoering van de interviews
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Voorafgaand aan ieder interview is toestemming gevraagd en verkregen van de respondent om het interview op te nemen met een audiorecorder. In gevallen waarin de interviews plaatsvonden op locaties waar opnameapparatuur in beginsel niet is toegestaan, bijvoorbeeld in rechtbanken of justitiële jeugdinrichtingen, is vooraf toestemming gevraagd en verleend om de audiorecorder mee te brengen en te gebruiken.
In een ‘woordelijke transcriptie’ wordt het volledige interview uitgetypt en daarbij zo dicht mogelijk bij de woordkeuze van de respondent gebleven, maar worden – anders dan in een ‘letterlijke transcriptie’ – bijvoorbeeld tussenwerpsels, herhalingen, gestotter en versprekingen niet meegenomen.
In totaal zijn drie van 71 interviews buiten de eigen werkomgeving van de respondent afgenomen, waarvan twee interviews in het kantoor van de onderzoeker in een gebouw van de universiteit en één interview bij de respondent thuis.
Dit betrof het laatste interview van het onderzoek, waarbij de respondenten (twee advocaten) vanwege hun drukke agenda’s gelijktijdig wilden worden geïnterviewd. Eén van de twee respondenten moest halverwege het interview weg vanwege een zitting. Dit interview vond plaats in het kantoor van deze advocaten, waar ook hun secretaresse aanwezig was. Het betreffende interview is als één interview meegerekend in het totaal; in het onderhavige onderzoek zijn dus 71 interviews afgenomen met 72 respondenten.
Zie hierover: Vander Laenen & O’Gorman 2016, p. 564-571.
Beyens, Kennes & Tournel 2016, p. 194-195.
Vgl. Beyens, Kennes & Tournel 2016, p. 198.
Ibid., p. 197.
Aan de respondenten van de Raad voor de Kinderbescherming, jeugdreclassering en justitiële jeugdinrichtingen zijn geen vignetten voorgelegd, aangezien de vignetten vooral beoogden om de juridische besluitvorming – lees: de invulling van wettelijke criteria en discretionaire beslisruimte – in kaart te brengen.
Beyens in: Beyens, Kennes & Tournel 2016, p. 200-201, met verwijzing naar: Beyens 2000 en Beyens & Vanhamme 2008.
Een voorbeeld is dat een rechter tijdens een interview stelde dat de ‘ernstig geschokte rechtsorde’ als grond voor voorlopige hechtenis en een schorsing onder voorwaarden niet met elkaar te verenigen zijn, terwijl hij in ‘Casus Bart’ de voorlopige hechtenis had bevolen op grond van onder meer de ‘ernstig geschokte rechtsorde’, maar wel tot schorsing was overgegaan.
Vgl. Beyens, Kennes & Tournel 2016, p. 199.
Ibid., p. 209.
In de periode van 30 januari 2014 tot en met 26 januari 2016 zijn 71 kwalitatieve, semigestructureerde interviews afgenomen met professionals uit de voorlopige hechtenispraktijk van minderjarigen (zie par. 6.3). De interviews varieerden in duur van 45 minuten tot 2 uur en 37 minuten (zie bijlage 5).
Alle interviews zijn opgenomen met een audiorecorder1 en nadien woordelijk getranscribeerd,2 hetgeen heeft geresulteerd in een totaal van 1.470 pagina’s aan interviewtranscripties.
Setting van de interviews
Alle interviews zijn door de onderzoeker face-to-face afgenomen. De interviews vonden doorgaans plaats in de werkomgeving van de respondent.3 Zo zijn interviews afgenomen in rechtbanken, bij advocatenkantoren, in kantoren van het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming en gecertificeerde instellingen, in justitiële jeugdinrichtingen en op een politiebureau. De interviews zijn – één uitzondering daargelaten4 – één-opéén afgenomen in rustige ruimtes waarin geen andere personen aanwezig waren. Het gebeurde slechts sporadisch dat een interview tussentijds werd verstoord, bijvoorbeeld omdat de respondent zijn telefoon moest opnemen of omdat een collega de ruimte binnen kwam om een vraag te stellen. Eenmaal moest een interview langer worden stilgelegd: gedurende een interview met een gedragsdeskundige in een justitiële jeugdinrichting vond in de aangrenzende ruimte een incident plaats, waarbij een jeugdige onder dwang naar zijn kamer moest worden begeleid, hetgeen gepaard ging met de nodige commotie. Het interview kon nadien wel worden voortgezet. Tijdens een beperkt aantal interviews had de respondent aangegeven maximaal 45 minuten of een uur tijd te hebben. Hierdoor was de onderzoeker genoodzaakt om relatief snel door de te bespreken thema’s heen te gaan. Dit is evenwel inherent aan het interviewen van professionals met drukke agenda’s. Niettemin maakten de meeste respondenten ruim de tijd vrij voor het interview.
Opbouw van het interview; de topiclijst
Elk interview ving aan met een korte introductie door de onderzoeker, waarin hij beknopt uitleg gaf over het doel van het onderzoek en benadrukte dat het interview anoniem was. Ook vroeg de onderzoeker toestemming (‘informed consent’) aan de respondent om het interview op te nemen met een audiorecorder, waarbij de onderzoeker uitlegde dat het interview zou worden getranscribeerd en dat het transcript nadien naar de respondent zou worden toegestuurd om dit te kunnen inzien.5 Vervolgens werd de respondent gevraagd om kort iets over zijn professionele achtergrond en huidige functie te vertellen. Het inhoudelijke deel van de interviews met rechters, officieren van justitie en advocaten ving aan met twee fictieve casus (vignetten) die werden voorgelegd aan de respondent (zie hieronder). Voorts zijn aan de hand van een topiclijst vragen gesteld over onder meer het werkproces, de interacties met andere actoren en de besluitvorming van de respondent met betrekking tot voorlopige hechtenis van minderjarigen (zie bijlage 7).
Het gebruik van een topiclijst is kenmerkend voor semigestructureerde interviews. Dit betreft een logisch opgebouwde lijst met onderwerpen die tijdens het interview aan bod moeten komen, waarbij de volgorde waarin deze onderwerpen worden besproken flexibel is en voornamelijk wordt gestuurd door de dynamiek van het interview.6 Het wettelijke kader van de voorlopige hechtenis van minderjarigen was grotendeels leidend voor de opbouw en inhoud van de topiclijst. De onderzoeker heeft getracht zoveel mogelijk open en uitdiepende vragen te stellen, waarop een respondent in zijn eigen bewoordingen kon antwoorden en waarmee hij werd aangemoedigd om uitvoerig antwoord te geven.7 Door vervolgens op basis van de antwoorden van de respondent ‘door te vragen’ (‘probing’) heeft de onderzoeker gepoogd zo helder en gedetailleerd mogelijke antwoorden te verkrijgen en zodoende een diepgaand beeld te krijgen van de percepties van de respondenten.8 De interviews zijn daarnaast ook gebruikt om bevindingen uit het observatieonderzoek en literatuuronderzoek voor te leggen aan de verschillende actoren uit de voorlopige hechtenispraktijk. Aan het einde van de interviews kregen de respondenten de gelegenheid om zelf nog onderwerpen in te brengen die nog niet aan bod waren gekomen.
Fictieve casus (vignetten)
Aan het begin van de interviews met de rechters, officieren van justitie en advocaten zijn steeds twee fictieve casus (ofwel ‘vignetten’) voorgelegd.9 De rechters zijn gevraagd om de casus door te lezen en vervolgens hardop te overwegen of zij al dan niet de voorlopige hechtenis zouden bevelen en of zij de tenuitvoerlegging van dat bevel zouden schorsen onder voorwaarden. Aan geïnterviewde officieren van justitie en advocaten werd hetzelfde gevraagd, maar dan met betrekking tot respectievelijk de beslissing over het al dan niet vorderen van de voorlopige hechtenis en de verdedigingsstrategie ter voorgeleiding. Het betrof twee fictieve casus van verschillende aard met elk een omvang van circa één pagina: ‘Casus Jeffrey’ en ‘Casus Bart’ (zie par. 7.3.1 en bijlage 6). Beide casus zijn gebaseerd op een ‘echte’ zaak uit de praktijk om de vignetten zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de casuïstiek waar de betreffende actoren in hun dagelijkse praktijk mee te maken hebben.
Een belangrijke reden voor de keuze om de interviews aan te vangen met vignetten is dat (rechterlijke) besluitvorming en casuïstiek onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, waardoor het lastig is om tijdens een interview uitsluitend in abstracto over besluitvorming te spreken. Dit is ook de ervaring van Beyens: “Rechters zijn immers praktijkjuristen, die vooral vertrouwd zijn met een casuïstische logica. Je krijgt ze vooral op de praatstoel door het gesprek met hen aan te gaan op basis van concrete zaken.”10 De overwegingen van de respondenten in de twee fictieve casus gaven steeds direct een eerste indruk van de wijze van benadering en redenering van de betreffende respondent in een concrete zaak. Voorts kon gedurende het interview worden teruggegrepen op de casus. Dit stelde de onderzoeker in staat om de respondent te confronteren met eventuele inconsistentie tussen hetgeen hij antwoordde op een (abstracte) vraag en hetgeen hij eerder in de concrete casus had beslist.11 Een bijkomend voordeel van vignetten is dat respondenten identieke casus krijgen voorgelegd, waardoor de overwegingen en beslissingen van verschillende rechters – dan wel officieren of advocaten – tot op zekere hoogte met elkaar kunnen worden vergeleken, waarmee inzicht kan worden verkregen in verschillen en overeenkomsten in het besluitvormingsproces.12
Tegelijkertijd moet worden bedacht dat met een ‘papieren’ casus van één pagina nooit de complexe realiteit van een casus uit de praktijk kan worden benaderd. In werkelijkheid nemen rechters immers beslissingen over minderjarigen van vlees en bloed, waarbij de rechter beschikt over een (omvangrijk) strafdossier en tijdens de voorgeleiding of raadkamerzitting persoonlijk kan interacteren met de verschillende actoren, waaronder de minderjarige verdachte en zijn ouders. Dit kan in een beknopte papieren casus nooit worden nagebootst. Om deze reden is er in het onderhavige onderzoek voor gekozen om geen harde conclusies te trekken op basis van enkel de (uiteenlopende) beslissingen van de rechters in de twee fictieve casus. Wel kunnen de overwegingen van rechters in de fictieve casus illustreren hoe rechters een concrete casus benaderen, hoe zij invulling geven aan bepaalde wettelijke criteria en welke factoren zij belangrijk vinden in de voorlopige hechtenisbeslissing.
Interactie tussen interviewer en respondent
Een beperking van het interview als onderzoeksmethode om een praktijk in kaart te brengen, is dat bekend is dat wat mensen zeggen dat zij doen niet per definitie overeenkomt met wat zij daadwerkelijk doen. Hierbij kan een rol spelen dat respondenten sociaal wenselijk antwoorden.13 De onderzoeker heeft getracht dit zoveel mogelijk te ondervangen door suggestieve vragen te vermijden, actief door te vragen en de respondent zo nu en dan te confronteren met tegenvoorbeelden uit de geobserveerde zaken of met de overwegingen van de respondent in de twee fictieve casus. Hiermee kwam de onderzoeker soms wel in een spagaat: het voorleggen van bevindingen uit het observatieonderzoek aan een respondent kan immers een inherent suggestief karakter hebben. Verder kan een rol spelen dat een interview dat volledig is gewijd aan de voorlopige hechtenis van minderjarigen en waarbij de onderzoeker actief doorvraagt naar de opvattingen van de respondent, leidt tot diepgaande reflecties over de voorlopige hechtenisbeslissing, terwijl de respondent daar in zijn dagelijkse praktijk nooit aan toekomt. Hierdoor zou bijvoorbeeld op basis van de interviews het beeld kunnen ontstaan dat voorlopige hechtenisbeslissingen van een rechter zijn gebaseerd op diepgaande, weldoordachte juridische overwegingen, terwijl deze beslissingen in de praktijk ook een routinematig karakter kunnen hebben, waarin ook niet-juridische factoren een belangrijke rol kunnen spelen. Deze beperking wordt (deels) ondervangen doordat in het onderhavige onderzoek ook observaties bij voorgeleidingen en raadkamerzittingen zijn verricht.
Voorts heeft de onderzoeker de interviews met rechters, officieren van justitie en advocaten ook gebruikt om zijn ideeën over de juridische kanten van de voorlopige hechtenis aan te scherpen door aan het einde van het interview – indien de gelegenheid zich voordeed – met de respondent in ‘debat’ te gaan over de betekenis van bepaalde juridische concepten. Ook dit draagt het risico van sociaal wenselijke reacties in zich, omdat de onderzoeker expliciet een eigen, juridisch onderbouwd standpunt poneert waarop de respondent reageert. Niettemin is de ervaring van de onderzoeker dat de respondenten – lees: juridisch geschoolde professionals in de rechtspraktijk – niet schuwden om een afwijkend standpunt in te nemen. Dit heeft meermaals geleid tot diepgaande juridische discussies, hetgeen interessante inzichten heeft opgeleverd in de uiteenlopende percepties over het juridisch kader van de voorlopige hechtenis. Om de antwoorden van de respondent zo min mogelijk te beïnvloeden heeft de onderzoeker wel getracht zijn eigen standpunten zoveel mogelijk tot het einde van het interview voor zich te houden en deze pas voor te leggen nadat alle onderwerpen aan de hand van zo open mogelijke vragen aan de orde waren geweest.