Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.6.1
8.6.1 Inleiding
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS502252:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De bindende partijbeslissing en het bindend advies, die binnen verenigingen nogal eens voorkomen als vorm van geschillenbeslechting, blijven thans buiten beschouwing; zie daaromtrent NOLEN, blz. 21 (met name noot 2) en E.M. MEIJERS, Verzamelde Privaatrechtelijke Opstellen III, blz. 16-31.
MvA II, TvA 1986, blz. 59.
Zie ook J.M. BLANCO FERNANDEZ, Statutaire arbitrageclausules, Ondernemingsrecht 2010, blz. 26-28.
Zie ook P. SANDERS in zijn noot bij Hof Arnhem 9 november 1993, TvA 1994, blz. 64; vgl. anders — M.I. KROEZE, Arbitrage in het vennootschapsrecht, WPNR 2007, blz. 215, die meent dat de wetgever met de formulering in art. 1020 lid 5 Rv, dat niet luidt dat een arbitraal beding in statuten een overeenkomst tot arbitrage is, doch dat zij daaronder 'mede wordt begrepen', rekening houdt met de 'niet-contractuele grondslag' van het arbitraal beding in de statuten; ik vraag mij af deze conclusie 'taalkundig' wel gerechtvaardigd is; de wetsgeschiedenis brengt deze schakering in elk geval niet aan (zie MvA II, TvA 1986, blz. 59 ); ik sluit mij in dit opzicht aan bij J.M. BLANCO FERNANDEZ, Statutaire arbitrageclausules, Ondernemingsrecht 2010, blz. 25-26 (met referte aan bronnen), die aandacht vraagt voor het gemengde regime en karakter van statutaire arbitrageclausules; de statutaire dimensie is rechtspersonenrechtelijk van aard en ziet op aspecten als vorm (notariële akte), vereisten voor wijziging, publiciteit, etc., terwijl de contractuele dimensie — vrij vertaald — ziet op de rechtsgevolgen die een overeenkomst tot arbitrage volgens het toepasselijk formeel recht (de arbitragewet) en het toepasselijk materieel recht heeft (zie voorts 8.6.2); de verschillen van opvatting zijn overigens vrij dogmatisch van aard; zo meent ook M.I. KROFZ12, t.a.p. dat, ofschoon de grondslag van het arbitraal beding in statuten niet contractueel is, instemming de grondslag vormt van de binding aan het arbitraal beding in statuten; vgl. overigens wel ook ASSER-MAEUER 2-III, nos. 54: 'Toetreding van nieuwe aandeelhouders tot een bestaande vennootschap kan worden beschouwd als een overeenkomst. (...). In de toetreding ligt de overeenkomst besloten. (...).' alsmede HvJ EG 22 maart 1983 (Peters Bauuntemehmung/ZNAT NJ 1983, 644, m.nt. ICS (zie noot 305 respectievelijk noot 287).
Zie J.M. BLANCO FERNANDEZ, Statutaire arbitrageclausules, Ondernemingsrecht 2010, blz. 25-26 (zie 10.4.2 voor de regeling inzake algemene voorwaarden en arbitrage); toepassing van de regeling inzake algemene voorwaarden lost wellicht ook het probleem op dat M.T. KROEZE signaleert ten aanzien van (particuliere) beleggers, die ter beurze aandelen verwerven in een beursgenoteerde vennootschap en die weliswaar met de inhoud van de statuten bekend konden zijn, doch deze feitelijk niet kenden (zie M.T. KROEZE, Arbitrage in het vennootschapsrecht, WPNR 2007, blz. 216).
MvA II, TvA 1986, blz. 59.
HR 17 januari 2003 (ABN AMRO/Teisman) (r.o. 3.2), NJ 2004, 280, m.nt. HTS.
Vgl. ook HvJ 10 maart 1992 (Powell Duffiyn/Petereit), NJ 1996, 279 met betrekking tot art. 17 EEX (thans art. 23 EEX-Verordening): '29 Gelet op een en ander, moet (...) worden geantwoord dat, ongeacht de wijze waarop de aandelen zijn verworven, ten aanzien van iedere aandeelhouder aan de vormvereisten van artikel 17 moet worden geacht te zijn voldaan, wanneer de forumclausule in de statuten van de vennootschap is opgenomen en deze op een voor hem toegankelijke plaats zijn neergelegd of in een openbaar register zijn ingeschreven.'.
Zie ook J.M. BLANCO FERNANDEZ, Statutaire arbitrageclausules, Ondernemingsrecht 2010, blz. 2829; vgl. voor rechtsvergelijkende beschouwingen omtrent de vraag of een arbitraal beding in statuten partijen bindt P. HERZTELD, Prudent Anticipation? The Arbitration of Public Company Shareholder Disputes, Arbitration International 2008, blz. 309-311.
Ingevolge art. 1020 lid 5 Rv moet een arbitraal beding in partijen bindende statuten of reglementen als arbitrageovereenkomst worden aangemerkt. 1
De wetgever heeft de bepaling opgenomen om (slechts) duidelijk te maken dat een arbitraal beding in de partijen bindende statuten of reglementen ook als arbitrageovereenkomst moet worden aangemerkt.2 Toch heeft de bepaling mijns inziens meerwaarde waar zij het element daarin van de "partijen bindende statuten of reglementen" betreft. In het algemeen zal uit de binding aan de statuten of reglementen de binding aan het arbitraal beding kunnen worden afgeleid.3 Wij zullen nog zien dat deze binding berust op instemming van de betrokkenen (wilsovereenstemming) Overigens geldt de jurisprudentie inzake het doen van afstand van het recht van toegang tot de bij de wet ingestelde gerechten ex art. 6 EVRM mijns inziens onverkort voor de binding aan een arbitraal beding in de partijen bindende statuten of reglementen en geldt te dien aanzien met name de extra voorwaarde dat de keuze voor arbitrage ondubbelzinnig is (zie 3.2.3). Voorts zullen wij zien dat alle rechtsgevolgen van de overeenkomst tot arbitrage onverkort van toepassing zijn op het arbitraal beding in de genoemde statuten of reglementen. In zoverre is het arbitraal beding in de statuten of reglementen wel degelijk een overeenkomst tot arbitrage (vgl. ook het bepaalde in art. 1020 lid 2 Rv en art. 1053 Rv).4 Zo wordt zelfs verdedigd dat de regeling inzake algemene voorwaarden op het arbitraal beding in de statuten van een rechtspersoon van toepassing zijn.5 Ook zal men overigens, indien de overeenkomst tot arbitrage wordt betwist, tevens aan de voorwaarden van de eis van geschrift in art. 1021 Rv moeten voldoen.6 Zulks vloeit mijns inziens voort uit de systematiek van art. 1020 Rv en art. 1021 Rv. Met art. 1020 lid 5 Rv heeft de wetgever als gezegd slechts twijfel willen wegnemen dat een arbitraal beding in de partijen bindende statuten of reglementen als een overeenkomst tot arbitrage als bedoeld in art. 1020 lid 1 Rv wordt aangemerkt.7 Art. 1021 Rv blijft daarnaast bijgevolg onverkort van toepassing. Het vorenstaande wordt bevestigd in de zaak ABN AMRO/Teisman. Ik leid uit de daarin opgenomen overwegingen van de Hoge Raad af dat een CAO als reglement als bedoeld in art. 1020 lid 5 Rv moest worden aangemerkt (zie daartoe ook 8.6.3 in fine). De Hoge Raad overweegt dat het arbitraal beding in de CAO (i.e. het reglement) als een geldige overeenkomst tot arbitrage als bedoeld in art. 1020 lid 1 Rv is aan te merken. Daarnáást wijst de Hoge Raad op art. 1021 Rv. Aldus blijkt mijns inziens dat náást art. 1020 leden 1 en 5 Rv ook art. 1021 Rv van toepassing is:
’Art. 1020 lid 5 Rv bepaalt dat onder de overeenkomst tot arbitrage mede wordt begrepen een arbitraal beding dat is opgenomen in de partijen bindende statuten of reglementen. Art. 1021 bepaalt voorts, voorzover thans van belang, dat de overeenkomst tot arbitrage wordt bewezen door een geschrift en dat daarvoor voldoende is een geschrift dat verwijst naar algemene voorwaarden welke in arbitrage voorzien en dat door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard. In het licht van deze bepalingen moet worden geoordeeld dat het arbitrale beding in de CAO is aan te merken als een geldige overeenkomst tot arbitrage, zoals bedoeld in art. 1020 lid 1 (...)."8 [cursief toegevoegd]
Zie 8.4 voor de toepassing van art. 1021 Rv. Wel zien wij overigens dat art. 1020 lid 5 Rv en art. 1021 Rv elkaar grotendeels overlappen.9
Art. 1020 lid 5 Rv vereist dat het arbitraal beding is opgenomen in statuten of reglementen. Aangezien de statuten of reglementen veelal op schrift zullen staan, zal in het algemeen geen strijd bestaan met de in art. 1021 Rv opgenomen voorwaarde van een geschrift. Ingevolge art. 1021 Rv zullen statuten en reglementen die niet op schrift staan bij betwisting van de overeenkomst tot arbitrage niet volstaan. Bij de zogenaamde informele verenigingen kunnen ook niet op schrift gestelde, dus mondelinge, statuten bestaan (art. 2:28 lid 1 BW jo. art. 2:52 BW). Bij betwisting van de arbitrageovereenkomst zal art. 1021 Rv toepassing moeten vinden en zal men niet kunnen volstaan met mondelinge statuten waaruit, mogelijk op grond van getuigenverklaringen, blijkt dat daarin een arbitraal beding is opgenomen.
Voorts verlangt art. 1020 lid 5 Rv dat de statuten of reglementen de partijen binden, wil het daarin opgenomen arbitraal beding als arbitrageovereenkomst kunnen worden aangemerkt. Zulks strookt met de in art. 1021 Rv opgenomen eis van aanvaarding van het geschrift dat in arbitrage voorziet. Men zal het toepasselijk materieel recht moeten raadplegen om te bezien of een partij is gebonden aan de desbetreffende statuten of reglementen.10 Voor de vraag of de wederpartij de op schrift gestelde statuten of reglementen heeft aanvaard als bedoeld in art. 1021 Rv zouden wij art. 1021 Rv voorzover mogelijk autonoom moeten uitleggen (zie 8.2.8 en 8.4.6; vgl. ook 8.4.2 inzake de vraag van wie het geschrift als bedoeld in art. 1021 Rv bij verenigingsarbitrages afkomstig is).
Het arbitraal beding moet in de statuten of reglementen zélf zijn opgenomen. Partijen zijn in beginsel niet krachtens art. 1020 lid 5 Rv aan een arbitraal beding gebonden dat is opgenomen in een afzonderlijk geschrift waaraan de partijen bindende statuten of een de partijen bindend reglement (op hun of zijn beurt) refereren c.q. refereert. Het is natuurlijk wel mogelijk dat een partij is gebonden aan het arbitraal beding in het geschrift waaraan de statuten refereren of het reglement refereert als zij (ook) dat tweede geschrift heeft aanvaard als bedoeld in art. 1021 Rv. Het is eveneens mogelijk dat de statuten of het reglement het geschrift vormen dat verwijst naar een addendum dat in arbitrage voorziet (welk addendum met "algemene voorwaarden" in art. 1021 Rv kan worden gelijk gesteld), terwijl de genoemde statuten of het reglement (i.e. het geschrift) zijn aanvaard (zie 8.4.5.4 voor het addendum dat in arbitrage voorziet en dat met algemene voorwaarden kan worden gelijk gesteld). In de twee laatstgenoemde voorbeelden gaat het overigens niet langer om een arbitraal beding in de partijen bindende statuten of reglementen. Hieraan doet niet af dat het arbitraal beding in het geschrift waaraan de statuten refereren of het reglement refereert partijen bindt en dat daarvoor schriftelijk bewijs als bedoeld in art. 1021 Rv bestaat (zie voor het reglement dat zelf als "algemene voorwaarden" wordt aangemerkt 8.6.3 en 9.3.2.7 sub d). Met de aanvaarding van het geschrift zal volgens het toepasselijk materieel recht veelal ook het arbitraal beding zijn aanvaard.