Vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061, r.o. 3.7.
HR, 17-10-2023, nr. 21/05232
ECLI:NL:HR:2023:1461
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-10-2023
- Zaaknummer
21/05232
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1461, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑10‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:559
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:3958
ECLI:NL:PHR:2023:559, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1461
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0171
Uitspraak 17‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Diamantroof op Schiphol in 2005. Medeplegen diefstal met geweld (art. 312.2 Sr) en voorhanden hebben van vuurwapen, munitie en explosieven (art. 26.1 WWM). 1. Post-Keskin. Gebruik voor het bewijs van uitlatingen van medeverdachte in WOD-traject en 2 medeverdachten in OVC-gesprekken onverenigbaar met art. 6 EVRM, nu verdediging door beroep op verschoningsrecht geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad medeverdachten te ondervragen t.a.v. die uitlatingen? 2. Bewijsklacht voorhanden hebben van vuurwapen, munitie en explosieven. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2021:576 m.b.t. beoordeling van verzoeken tot oproepen en horen van getuigen door feitenrechter in situatie dat zo’n verzoek betrekking heeft op getuige t.a.v. wie verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al (in vooronderzoek of anderszins) verklaring heeft afgelegd met belastende strekking. HR herhaalt ook relevante overwegingen uit HR:2021:1418 inhoudende dat voor beoordeling of wordt voldaan aan eisen van eerlijk proces, gewicht van betreffende getuigenverklaring in bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor is. HR voegt daaraan toe dat daaraan niet afdoet dat ook aanwezigheid van goede reden voor het niet kunnen ondervragen van getuige en bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd. Bij uitlatingen in OVC-gesprekken gaat het niet om een door getuige (in vooronderzoek of anderszins) afgelegde verklaring met belastende strekking a.b.i. HR:2021:576. Maar ook t.a.v. bewijsmateriaal waarin uitlatingen zijn opgenomen die niet als zo’n getuigenverklaring kunnen worden aangemerkt, geldt dat ex art. 6 EVRM aan verdachte het recht toekomt om authenticiteit en betrouwbaarheid van dat bewijs te betwisten en zich tegen gebruik ervan te verzetten (vgl. EHRM Jalloh/Duitsland). Van verdediging mag in die situatie worden verwacht dat zij het nodige initiatief neemt voor (doen) verrichten van (nader) onderzoek naar die authenticiteit en betrouwbaarheid, bijvoorbeeld door verzoek te doen persoon die dergelijke uitlatingen heeft gedaan, als getuige te horen. Daarbij mag van verdediging worden verlangd dat zij toelicht in welk opzicht zij uitlatingen betwist en waarin haar belang bij verzocht onderzoek is gelegen. In het geval dat verdediging ondanks dit nodige initiatief beperkingen heeft ondervonden in mogelijkheid om authenticiteit en betrouwbaarheid van bewijs te betwisten (bijvoorbeeld omdat persoon die betreffende uitlatingen heeft gedaan, niet kan worden gehoord als getuige) moet worden beoordeeld of gebruik van dergelijke uitlatingen voor bewijs in overeenstemming is met het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht op eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling komt betekenis toe aan aard van uitlatingen, door verdediging verstrekte toelichting op haar betwisting van uitlatingen en haar belang bij verzocht onderzoek, reden waarom door verdediging verzocht onderzoek niet kan worden uitgevoerd, gewicht van uitlatingen (binnen geheel van resultaten van strafvorderlijke onderzoek) voor bewezenverklaring van feit en bestaan van compenserende factoren voor ontbreken van mogelijkheid om betreffend bewijs te kunnen betwisten. ’s Hofs oordeel dat gebruik van uitlatingen van medeverdachten voor bewijs in overeenstemming is met art. 6 EVRM, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Waar het gaat om gebruik voor bewijs van OVC-gesprek waaraan verdachte heeft deelgenomen, is daarvoor i.h.b. van belang dat hof heeft vastgesteld dat het met name verdachte zelf is die in afgeluisterd gesprek uitlatingen doet die hem belasten. Hof heeft daarnaast in aanmerking genomen dat weliswaar medeverdachte in zijn uitlating, gedaan tijdens WOD-traject tegenover 2 opsporingsambtenaren, en andere medeverdachte, in uitlating die door hem spontaan is gedaan tijdens OVC-gesprek van 17-6-2013, verdachte hebben genoemd als één van de personen die betrokken was bij diamantroof, maar dat die betrokkenheid van verdachte ook uit ander bewijs kan worden afgeleid. Daarbij heeft hof tevens betrokken dat geldige reden bestond dat medeverdachten niet konden worden ondervraagd en dat compensatie is geboden voor de door verdediging ondervonden beperkingen bij onderzoek naar betrouwbaarheid van hun uitlatingen, terwijl hof ook zelf die betrouwbaarheid heeft onderzocht. Ad 2. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Hof heeft juistheid van verweer (vuurwapen, munitie en explosieven bevonden zich buiten wetenschap van verdachte bij spullen van zijn neef) niet in het midden gelaten maar heeft uitgelegd waarom het van oordeel is dat door verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden of als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Volgt verwerping. Samenhang met 21/05218, 21/05226, 21/05272 en 21/05339.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05232
Datum 17 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 december 2021, nummer 23-000440-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouw van de verdachte en D.W.E. Sternfeld, advocaat te Amsterdam, hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat het gebruik voor het bewijs van de uitlatingen van [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 1] niet onverenigbaar is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Het arrest van het hof
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 25 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid diamanten en sieraden (ter waarde van ruim USD 72 miljoen) en een bedrijfswagen (Citroen) en een aktentas en een hoeveelheid vrachtbrieven, geheel of ten dele toebehorende aan KLM N.V. en/of Brinks Global B.V. en/of Malca-Amit Group of Companies en/of Allianz Verzekeringen en/of Securicor en/of Monstrey Worldwide, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen ( [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en een mededader vuurwapens hebben gericht en/of gericht gehouden op voornoemde personen en (dreigend) de woorden toegevoegd “Deuren dicht en op de grond liggen” en/of “Uitstappen” en/of “Hier met die portofoon” en/of “Op de grond” en/of “Waar zijn de sleutels, waar zijn de sleutels?”.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“15. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘incidenten 10 februari 2005 en 25 februari 2005’ (hof: relaas zaaksdossier B1) d.d. 30 mei 2017 (map 02, p. 3 tot en met 112 en meer in het bijzonder de pagina’s: 9, 13, 15, 16, 20, 21, 70, 96), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
(...)
Aantreffen vluchtauto Renault Express 8 maart 2005
Op 8 maart 2005 omstreeks 22:18 uur wordt aan de Kanaaldijk te Diemen een Renault Express, die in brand stond, aangetroffen. In het voertuig zijn papieren en bijbehorende cd-roms aangetroffen en veiliggesteld. Het betreffen papieren en cd-roms afkomstig van de gestolen waardezending uit de waarde transportauto van de roofoverval op 25 februari 2005 te Schiphol.
(...)
26. Een proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee d.d. 22 februari 2006 (map 90, p. 290 - 301), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Bevindingen betreffende de datum 08 maart 2005
Tijdens het onderzoek is vast komen te staan dat [betrokkene 8] werkzaam is als medewerker informatiecentrum van het stadsdeelkantoor Oud-West (het hof begrijpt: Oud-Zuid) te Amsterdam.
Door de Koninklijke Marechaussee is op 2 of 3 maart 2005 gevraagd de plattegronden van de [a-straat 1] te Amsterdam ter beschikking te stellen, in verband met een lopend rechercheonderzoek. Het ophalen van de plattegronden bij stadsdeelkantoor Oud-Zuid moet op of omstreeks 7 maart 2005 geweest zijn.
Verklaringen verdachte [betrokkene 8]
Op vrijdag 20 januari 2006, omstreeks 14:38 uur is verdachte [betrokkene 8] gehoord. Zij antwoordde op de navolgende vragen:
V: Waarom is [betrokkene 9] begin maart 2005 weggegaan? Hebben jullie toen ruzie gehad?
A: Om twee redenen, eerst omdat de relatie niet goed ging omdat hij iemand anders had. En omdat op mijn werk op gegeven moment archiefstukken met spoed werden opgevraagd door de Koninklijke Marechaussee en die stukken kwamen via mij en daarop zag ik mijn eigen adres staan. Dit was begin maart 2005 geweest.
V: Wist u toen gelijk waarom de gegevens werden opgevraagd.
A: nee alleen dat het een pandenarchief betrof van mijn adres en dat het voor de recherche was.
Vervolgens is door de verhorende verbalisanten een tapgesprek voorgelezen, nr. 6 van lijn 12, d.d. 8 maart 2005, 10.00 uur.
V: U belt u met [betrokkene 9] (het hof begrijpt: [betrokkene 9] ). U zegt tegen hem dat u ziek bent en dat hij thuis moet komen. Hij zegt dat hij naar huis gaat.
A: Dat klopt door hetgeen ik zojuist aan u verteld heb, was ik echt ziek, ik was er echt ziek van. En ja, toen is hij naar huis gekomen.
Op zondag 22 januari 2006, omstreeks 13:17 uur is verdachte [betrokkene 8] nogmaals gehoord. Zij antwoordde op de navolgende vragen:
V: Waarom moest [betrokkene 9] dan het huis uit?
A: Het was mij duidelijk waarom jullie stukken opvragen. Ik heb 1 keer eerder een inval meegemaakt. Mijn gedachte er achter was dat er mogelijk weer een inval zou kunnen komen. Dat is mijn enige reden.
Afgeluisterde en opgenomen telecommunicatie
Op 8 maart 2005 omstreeks 10.00 uur is er een gesprek opgenomen waarbij [betrokkene 8] naar [betrokkene 9] (het hof begrijpt: [betrokkene 9] ) [betrokkene 9] belt en zij vraagt of [betrokkene 9] thuis wil komen.
[betrokkene 9] wgb (hof: wordt gebeld door) [betrokkene 8] (hof: [betrokkene 8] )
[betrokkene 8] geeft aan dat ze net gespuugd heeft en vraagt aan [betrokkene 9] of hij nu even naar huis wil komen. [betrokkene 9] geeft aan dat hij eraan komt.
Op 8 maart 2005 omstreeks 10.26 uur is er een gesprek opgenomen waarbij [betrokkene 9] naar [betrokkene 2] belt en zij afspreken elkaar te ontmoeten, bij de kapper in de P.C. Hooftstraat omdat [betrokkene 9] daar zit.
Binnen het onderzoek “ROCK” zijn de printlijsten opgevraagd van het telefoonverkeer tussen de telefoonnummers welke in gebruik zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 9] . Hieruit blijkt dat op 8 maart 2005 een verhoogd telecomverkeer plaatsvindt dan wel pogingen daartoe tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 9] .
Op 8 maart 2005 om 12.40 uur, 13.38 uur en 13.43 uur is er op lijn 12 gesprek nummer 250049550, 250049551 en 250049554 een gesprek opgenomen waarbij door [betrokkene 9] en [betrokkene 2] kennelijk heimelijk afspraken worden gemaakt elkaar te ontmoeten.
27. Een proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee d.d. 27 februari 2006 (map 90, p. 191 - 193), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van de opgevraagde printlijsten heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld naar het belgedrag met het nummer 06- [telefoonnummer 1] . Uit het onderzoek is bekend geworden dat [betrokkene 2] dit nummer gebruikt.
Op 8 maart 2005 heeft [betrokkene 2] :
- 8x contact met het nummer 06- [telefoonnummer 2] waarvan bekend is geworden dat dit in gebruik is bij [betrokkene 9] ;
- 3x contact met telefoonnummer dat in gebruik is bij [verdachte] .
(...)
31. Een proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee d.d. 9 december 2013 (map 66, dossierpagina ’s 7-8), met als bijlage een geschrift, zijnde een uitwerking Opgenomen Vertrouwelijke Communicatie (dossierpagina’s 9-15), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 24 september 2013 werd, naar aanleiding van informatie verstrekt door de politie Utrecht, in opdracht van de brigadeleiding besloten tot het instellen van een nader onderzoek naar de gewapende overval op 25 februari 2005 op de luchthaven Schiphol. In verband hiermee werd een onderzoeksteam samengesteld en werd onder de onderzoeksnaam “Eaton” nader onderzoek verricht. Op 30 september 2013 werd door het onderzoeksteam een CD ontvangen met daarop een gesprek, welke was verkregen via Opnemen Vertrouwelijke Communicatie met een technisch hulpmiddel (OVC), van maandag 17 juni 2013.
Deelnemers in het gesprek:
[betrokkene 12] : [betrokkene 12] , geboren op [geboortedatum] -1962 te [geboorteplaats]
[betrokkene 11] : [betrokkene 11] , geboren op [geboortedatum] -1964 te [geboorteplaats]
21:42:06
[betrokkene 11] : Zo'n groene batterij. Wat eh wat weegt die?
[betrokkene 12] : Ik weet niet.
[betrokkene 12] : Geen idee een kilo ofzo.
[betrokkene 11] : Zal best. Lood hè wegen die dingen.
[betrokkene 12] : Ja.
[betrokkene 11] : Ja.
[betrokkene 12] : Dat zijn ook van die dingen die weet ie helemaal niet.
[betrokkene 11] : Weet ie helemaal niet man.
[betrokkene 12] : Hoe komt ie eraan dan?
[betrokkene 11] : Ehh is niet van die lange man.
[betrokkene 12] : Van wie is dat dan?
[betrokkene 11] : Is niet van die lange, man. Ehh die is gewoon van die eeeeh hoe heet het... die gozer die ze neer hebben geknald weet je, die neger.
[betrokkene 12] : Die weet ook wel wat het is.
[betrokkene 11] : Watte
[betrokkene 12] : Die heb er ook geen verstand van.
[betrokkene 11] : Die weet wel wat het is, maar maar ehh ze communiceren niet meer zoveel met elkaar, weet je.
Eh die gozer zit in Suriname, weet je ehh die is veiliger daaro en die lange heeft het via vrienden van hem hebt ie het terug kunnen halen. Die lange wacht nog steeds op zijn geld ervan, weet je ook van die AK's allemaal. Die lange heeft een pak verlies gemaakt daarop op die zaak, weet je.
[betrokkene 12] : Hmm
[betrokkene 11] : Van afstand hebben is ie ook helemaal niet. Weet ie ook helemaal niks van, weet ie helemaal niks ... (van of meer).
21:44:02
[betrokkene 11] : Nee hij is er ook huiverig voor geworden zelf, weet je.
[betrokkene 12] : Waarom?
[betrokkene 11] : Ja waarom ja huiverig in die zin dat ehh... Zelf wil ie er niet mee gelinkt worden, weet je. Bedoel ehh... die man heb genoeg. Die is nog steeds eh is ie paranoia dat een keertje die val voor hem dichtklapt, weet je. Zo nu en dan slaat ie helemaal door man.
[betrokkene 12] : Hmmm.
[betrokkene 11] : “Ik wacht op het moment dat er iemand zo gaat staan”, zegt ie dat zegt ie. Zoveel tijd zit erin, weet je.
[betrokkene 12] : Die wat?
[betrokkene 11] : “Ik wacht op het moment dat iemand zo gaat staan “ zegt ie. Ik zeg eh wie zou dat dan kunnen doen? Ik zeg eeeh jij? Ik zeg [betrokkene 2] ? Tuurlijk niet man. Ja ehh hij is echt bang. Er zijn meerdere mensen die het weten, weet je.
[betrokkene 12] : Dat iemand het gaat vertellen?
[betrokkene 11] : Ja daar is ie bang voor, weet je dat iemand zo gaat staan, weet je met een ... n.t.v.
[betrokkene 12] : Hij weet wie erbij betrokken is?
[betrokkene 11] : Ja.
[betrokkene 12] : Dat lult toch niemand man.
[betrokkene 11] : Nee.
[betrokkene 12] : Hmmm misschien denken zij wel over hem zo. Die andere. Dat hij zo gaat staan.
[betrokkene 11] : Hij is best wel gesloten hoor. Maar ja... het zit met name om die [betrokkene 2] maakt hij zich zorgen, weet je.
[betrokkene 12] : Ja hmm.
[betrokkene 11] : Destijds dat ie ehh (korte stilte).
[betrokkene 12] : Waarom?
[betrokkene 11] : Die gasten hebben gewoon .... Zijn allemaal van die nietsnutten dat ie beschermt, weet je, die zwaar eh zwaar hebben mee lopen profiteren, weet je, eigenlijk.
[betrokkene 12] : Hij vertrouwt het niet?
[betrokkene 11] : Ja in die zin ehh het zal een reden hebben man. Hij eh hij hoort ook af en toe dingen van mensen, weet je. Dat ie ehhh.
[betrokkene 12] : Waarom werk jij dan met hem?
[betrokkene 11] : Ikke ik heb helemaal geen problemen met de man. Die man heeft mij nooit wat gedaan [betrokkene 12] .
[betrokkene 12] : Nee het hoeft maar 1 keer te gebeuren.
[betrokkene 11] : Ja neee maar eh kijk die lange. Die lange is paranoia man. Ik weet.. Ik weet ook eh die [betrokkene 2] man en ze ehh. Hey die lange mag hem eigenlijk dankbaar zijn man. Die eh die [betrokkene 2] heeft alles gedaan man.
[betrokkene 12] : Hmm.
[betrokkene 11] : Die [betrokkene 2] heeft alles gedaan man ze eh ha ehhmmh een lul, weet je, maar wel een lefgozer, weet je. Hey ehm die lange durfde er niet op te gaan hoor.
[betrokkene 12] : Hmm.
[betrokkene 11] : Wat dat betreft ehhhh hebt ie het eigenlijk makkelijk gekregen, weet je.
[betrokkene 12] : Ja vind ik ook.
21:46:48
[betrokkene 11] : Ik weet ook van ehh van die lange. Hij zegt: “Die lag in dat postkantoor of ehm...... bank dus ik moest die gozer meetrekken.” Hij zegt: “Als ie niks kan vinden.” Hij zegt: “Hij blijft doorgaan jongen.” Hey met zoeken, weet je.
[betrokkene 12] : [verdachte] ?
[betrokkene 11] : Nee die [betrokkene 2] , weet je gewoon, dat ken ie niet hebben als ie niks kan vinden, weet je. Ehm hij weet je hij moet het hebben, hij moet buit hebben, weet je. Hey ehm eh maar die Lange zegt: “Hey we zien niks wegwezen”, weet je. Hij zegt “Maar eh dan gaat hij nog ff door”. Dat zei die ook. Hij zei: “ [betrokkene 11] je moet hem meetrekken af en toe man” Hij zegt: “Als ie het niet ziet liggen hoor”. Hij zegt ehh
[betrokkene 12] : Anders ben je veel te lang binnen.
[betrokkene 11] : Ja volgens die lange, volgens die lange, weet je. Die lange zegt ehhh: “Ja je hebt je tijd nodig om weg te gaan”, weet je. Het is een bliksemactie. Hij zegt: “Maar het gebeurde welis dat je er niet bij ken of ehh.. dat kon ie dan niet hebben”, weet je, dan ging ie door, weet je.
[betrokkene 12] : Ja.
[betrokkene 11] : Ja wat dat betreft is het wel een ehhh coole man inderdaad. Ik weet ook nog over hem in het toilet jonge dat ik naast hem zat hè. Samen op het toilet met zijn drieën.
[betrokkene 12] : Hmmm.
[betrokkene 11] : Nee met zijn tweeën. Ik alleen met hem.
21:48:00
[betrokkene 11] : Gewoon grappen maken, weet je. Ik sta helemaal strak man, ikke.
[betrokkene 12] : Welk toilet?
[betrokkene 11] : Ehhh op Schiphol man. Er zat een gozer naast ons te schijten, weet je. Precies naast ons. Op een gegeven moment, ik ging op die toiletpot staan en ehh hij ehh ging pissen, weet je. Zo weet je ehhhh weet je of ehh zitten, weet je, zodat die kerel onder die deur door kon kijken, want je zag iedereen zijn voeten daar, weet je.
[betrokkene 12] : Ja.
[betrokkene 11] : Gaat ie gewoon ehh gaat ie gewoon grappen maken jongen! Die gozer oeren terwijl ik. Hey ik denk hou je kanus man, weet je, houd je bek man.
[betrokkene 11] : ....... ntv.... dadelijk schiet ik in zijn neus ..... ntv..... gewoon wereldnieuws ehhh houd je bek man.
21:48:46
[betrokkene 11] : En ehh op het platform ook nog met die ehhm met die wagen met die bewaker ehm ... dat we daar voor schut gingen man, weet je. Dat die kerel zei: “Hey jullie hebben die wagen van ehh van ehh [betrokkene 13] gepakt”. “ [betrokkene 13] gepakt?” Hij zei: “Meen je dat nou?”. Maar hij ken heel goed lullen hij ken zich heel goed uitlullen, weet je gewoon. Ehm ik zou gelijk in paniek raken, weet je. In zijn paniek ik.
[betrokkene 12] : Ja.
[betrokkene 11] : Ik eh ik ik, weet je. Ik bij mij komt er agressie tevoorschijn, weet je. Ik eh zou vluchten gelijk, weet je. Ik denk bij mijn eigen hee eh op dat binnenterrein. Op dat binnenterrein moet je niet gepakt worden, weet je. Met een machinegeweer en een handgranaat, weet je. Je had gewoon 15 jaar gekregen. Je ken zeggen wat je wilt, maar ze gaan er gewoon vanuit daaro dat je het bent. Dat je dat je misschien terrorist ehh terrorist ehh ( [betrokkene 11] doet wat lacherig), weet je. Ehh hmm het ging bijna fout een machinegeweer in eehhm in een slaapzak man en een paar handgranaten en een pistool, weet je. Het moet niet fout gaan, weet je gewoon.
[betrokkene 12] : Hmmm.
[betrokkene 11] : Op een gegeven moment, hij begint gewoon met die kerel. Die kerel trekt gewoon de deur open. Maar die kerel denkt echt dat wij ehh gewoon personeel waren, weet je. Hij zegt eh hij zegt: “Ja ouwehoeren jij hebt hem van [betrokkene 13] gepakt man”. Van [betrokkene 13] ? Hij zegt... Iedereen heeft zijn eigen map dus hij... kijken. Hij zegt “Kelere”. Hij zegt: “Het is echt van [betrokkene 13] , ik ga hem terug brengen”. Hij zegt. Die kerel zegt: “NU!”. Die kerel met eh drie bewakers, strepen, alles weet je en bellen die reden gewoon achter ons aan man.
[betrokkene 12] : Meen je dat nou?
[betrokkene 11] : Ja die reed gewoon ehh. Hij zegt: “NU! Nu terugbrengen!”. Ik zeg wat ga je doen? Ik zo maar eh hey die uitgang. Wij eh wij staan hier de uitgang is hier. Weet je wel, om eh van het terrein af te komen. Maar waar die auto vandaan kwam, was op het binnenterrein, hier ergens. Ik zeg wat ga je doen?! Hij zegt: “Ik ga die auto terugbrengen”. En dan? Zeg ik. Ik zeg, die kerel laat het daar niet bij, die gaat verder praten hoor, weet je gewoon en dan staan we daaro. Dat weet ik gewoon. Ik zeg wat jij gaat doen. Ik zeg je ramt die je ramt nu die slagboom!! Zeg ik zo tegen hem. Meen je dat nou? Ik zeg Rammen man! Nou op een gegeven moment reed ie op die boom af ging ie in 1 keer voor ons open, weet je. Hahahaha (je hoort [betrokkene 11] lachen)
[betrokkene 12] : Wat deed die kerel?
[betrokkene 11] : Nee die kerel, die kerel reed achter ons aan nou. We gingen eerst, we gingen eerst de goeie kant op en in 1 keer maken we een rondje en ze stonden heel raar te kijken naar ons, weet je. Ehheheh ( [betrokkene 11] lacht wat). Reden we met een wagen weg zonder kentekenplaten, reden we gewoon de straat op.
[betrokkene 12] : Hmm
[betrokkene 11] : Ze hebben auto’s ook op het binnenterrein daar zitten geen kentekenplaten op. Ehh een heel stuk nog naar ehm richting Hoofddorp gereden man zonder kentekenplaten.
[betrokkene 12] : (je hoort [betrokkene 12] gniffelen).
[betrokkene 11] : Jaah (op een lachende toon).
[betrokkene 12] : (je hoort [betrokkene 12] lachen).
[betrokkene 11] : (je hoort [betrokkene 11] kuchen).
[betrokkene 12] : Wat deed die kerel? Kwam ie achter jullie aan of niet?
[betrokkene 11] : Nee nee die bleef bij die slagboom staan. Hij begreep het allemaal niet meer jongen die kerel... (op een lachende toon) ... die die wat doen die nou dat personeel, we hadden pakken ook aan man. We zagen er ehmm eh hmm als die koffertrekkers zagen we eruit allemaal man. Ja die kerel die keek ons aan jongen. Bij die boom. Toch nog een goed geheugen gehad hè die kerel hey.
[betrokkene 12] : Hmm
[betrokkene 11] : Achteraf hoor. He?
[betrokkene 12] : Heeft ie jou herkend?
[betrokkene 11] : Hij heeft mij eh hey mij ehh ik hey ik pas ook in die tekening man. Ik pas goed in die tekening die in de krant stond, weet je. Ze zeiden tegen mijn vader, dat is je zoon. Mijn vader zegt “dat is mijn zoon niet”, weet je man. Ik zeg weet niet ik ... ntv... zoon... Hij zegt ... ntv... Op een gegeven moment mijn advocaat zegt ook er passen er 13 in een dozijn. En een dozijn is 12 toch. Hij zegt in Amsterdam heb je een heleboel van dat soort types, weet je gewoon, die voor hem door kunnen gaan. Het is allemaal maar met een sisser afgelopen voor mij, weet je. Het had heel anders voor mij kunnen aflopen.
[betrokkene 12] : En die tekening. Was het hij die achter het stuur zat?
[betrokkene 11] : Hij zat achter het stuur.
[betrokkene 12] : Zijn tekening was het?
[betrokkene 11] : Het was hij of zij of ik, weet je gewoon.
[betrokkene 12] : Maar die kerel praatte met hem?
[betrokkene 11] : Die kerel ja, maar die keek ons allebei aan man. En die andere gasten die stonden er ook bij, weet je. Stonden ook te kijken, weet je gewoon.
[betrokkene 12] : En die waren met zijn tweeën?
[betrokkene 11] : Ja wij waren met zijn tweeën hun die waren met zijn vieren man. Vier man in een grote jeep, weet je. Die gele jeep van hun eigen bewaking van het binnenterrein, weet je. Waar alleen vliegtuigen rijden.
21:53:00
[betrokkene 11] : Op een gegeven moment heeft ie nog een telefoontje ook bij zich. Die kerel zit te praten. En op een gegeven moment hè. Doet ie net of ie belt. “Oh ja ik heb het gehoord ja”. Hij zegt “Ik moet ik moet nu die auto terugbrengen. Ja [betrokkene 13] ik kom eraan”, weet je gewoon. Dat deed ie gewoon ik zag die kerel. Die kerel zat helemaal verbouwereerd zat ie te kijken man. Dat deed ie gewoon.
[betrokkene 12] : Ooh hij deed dat.
[betrokkene 11] : Hij deed dat! Hij ken improviseren jongen die gozer die is een acteur! Ik ehm ik trek op dat moment die deur dicht. De mazzel ik ga niet eens met je in discussie man. Ik denk op dat moment alleen maar aan mijn vrijheid, wegwezen, weet je gewoon. Maar dat ehm dat bedoelt die lange natuurlijk. Die lange zegt: “Hij probeert zich overal uit te likken”, weet je. Hey maar wel eh daar op het terrein hè, waar moet je naar toe man. Als je als je die auto neerzet loop je daar met je slaapzak met je kussensloop rond. Daarin zit een machinegeweer een pistool en een handgranaat in. Allemaal kantoren heb je daaro. Elke ... elke ehm pier elke pier heb eh heb zijn eigen kantoor met personeelsleden, weet je. Hey het staat vol met camera's daaro. Je hebt de grootste problemen man.
[betrokkene 12] : Hmm
Korte stilte .... + - 15 seconden.
[betrokkene 11] : Aah wat dat betreft kijk die Lange heeft het allemaal bij elkaar gebracht, maar hij heeft het makkelijk gekregen. Hij heeft het echt makkelijk gekregen. Dat ehh... hij ehm ehh hij heeft gewoon de juiste mensen bij elkaar weten te brengen om die informatie te krijgen, weet je. Het is later uitgebreid hij zegt: “ [betrokkene 11] ”. Dat zei die ook nog. Hij zegt: “Ik ga daar van mijn leven niet op!” zei die ook. Dat zei die ook letterlijk, weet je. Ook tegen [betrokkene 2] . Hij zegt: “Je mag meedoen, maar ik ga er niet op”.
[betrokkene 12] : Ja waarom niet? Wat is de reden?
[betrokkene 11] : Nee gewoon ......... vrijheid, blijheid.
[betrokkene 12] : Link.
[betrokkene 11] : Nee vrijheid, blijheid gewoon. Hij wou eromheen zijn, buiten. Buiten doken we hem op en niet de binnenkant.
[betrokkene 12] : Meen je dat nou? Parasiet.
[betrokkene 11] : Hehehe (lachje van [betrokkene 11] ) Neeh hij kon het eisen, omdat het eh zijn tip ehmm weet je alles bij mekaar, weet je. Hij zegt het gewoon omdat ie ehhh maar ja weet je, op zich ehh ik kon er op zich mee leven zeg je deelt allemaal gelijk mee, weet je en eeeh het is take it or leave it, weet je. Maar de eerste keer ging ik er gewoon voor. Maar toen dat fout ging hè wouden ze een week later wouden ze weer. Toen zat in mijn hoofd nog hey fuck dat man.
[betrokkene 12] : Ja maar wat zullen ze gedacht hebben man, toen.
[betrokkene 11] : Hey achteraf he achteraf, weet je gewoon ehh hadden ze ehhm hadden ze ehm zeiden ze ook van ehhmm achteraf wisten ze dat het twee weken eerder had moeten gebeuren, weet je.
[betrokkene 12] : Ja natuurlijk wel.
[betrokkene 11] : Achteraf wisten ze dat, weet je. Hey maar eh op dat moment ehh begrepen ehh begrepen ze het allemaal niet, weet je gewoon. Het schijnt vroeger daar vaker te zijn voorgevallen, weet je.
Insluipers op het terrein, weet je gewoon. Die gewoon eh lading komen stelen ofzo, weet je.
[betrokkene 12] : Hmm
[betrokkene 11] : Maar dat hoor ik dan via via via die eh turk en ehhmm naja goed wat voor waarheid zit daar aan, weet je. Want eh ze kennen ook heel goed hun eigen pheh hun eigen straatje praten, weet je. Terwijl ik ehh in het hol van de leeuw zit.
21:56:23
... ntv... wat voor ze regelen. ... ntv...
21:56:37
[betrokkene 11] : Die [verdachte] heeft toen mijn plek gepakt en ehh, die heeft een .... ‘oen’ (fonetisch) gehad, weet je.
32. Een proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee d.d. 14 april 2014 (map 66, dossierpagina’s 16-18), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
OVC-gesprek 17 juni 2013
Op maandag 30 september 2013 werd door het onderzoeksteam een CD ontvangen met daarop een gesprek, welke was verkregen via, Opnemen Vertrouwelijke Communicatie met een technisch hulpmiddel (OVC), van maandag 17 juni 2013. Het bij ons in bezit zijnde gesprek voornoemd hebben wij laten bewerken door het team Data Processing Centrum van de afdeling Interceptie en Sensing van de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking van de Landelijke Eenheid van Politie Nederland. Dit OVC-gesprek is beluisterd en verwerkt waarvan een afzonderlijk proces-verbaal is opgemaakt.
Uitluisteren OVC-gesprek bij DLOS
Op 8 april 2014 zijn wij, verbalisanten, bij de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking (DLOS) geweest om 3 fragmenten, met behulp van een audio specialist, opnieuw te beluisteren. Deze 3 fragmenten waren hiervoor niet of zeer moeilijk verstaanbaar. De specialist heeft per fragment de audio gefilterd om het beter verstaanbaar te maken. Hieronder de 1e uitwerking en daaronder de 2e uitwerking (...):
Fragment 2:
1e uitwerking: [betrokkene 11] : ... ntv. Dadelijk schiet ik in zijn neus .... ntv.... gewoon wereldnieuws ehhh houd je bek man.
2e uitwerking: [betrokkene 12] :... had geschiedenis geweest.... gewoon wereldnieuws ehhh
[betrokkene 11] : houd je bek man.
Fragment 3:
1e uitwerking: .... ntv :... Wat voor ze regelen .... ntv ....
[betrokkene 11] : Die [verdachte] heeft toen mijn plek gepakt en ehh, die heeft een ... 'oen' (fonetisch) gehad, weet je
2e uitwerking: .... ntv .... Wat voor ze regelen .. .. ntv .. ..
[betrokkene 11] : Die [verdachte] heeft toen mijn plek gepakt en ehh, die heeft een 'mejoen' (fonetisch) gehad, weet je
(...)
37. Een proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee ‘met betrekking tot stelselmatig ingewonnen informatie’ d.d. 23 mei 2017 (map 65, dossierpagina 3-16, meer in het bijzonder de pagina’s 4, 9, 11, 13, 14 en 15), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
(...)
Twee neven betrokken bij overval
Op 14 januari 2017 merkte opsporingsambtenaar A-3755 op dat hij gelezen had dat men ook het vermoeden had dat er twee neven bij de diamantroof betrokken waren geweest. Hierop zei [betrokkene 10] dat er één bij was en dat hij ze kent en met hen in Suriname is geweest.
[betrokkene 10] heeft op 22 januari 2017 tijdens een verhoor verklaard dat hij onder andere met [verdachte] in Suriname is geweest, wat bovenstaand verhaal bevestigt.
Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 10] met proces-verbaal nummer PL27QR/13-900076/437 is opgenomen in zijn persoonsdossier, map C6 bladzijde:147 (hof: meer in het bijzonder p . 152).
Uit een inbeslaggenomen paspoort van [betrokkene 10] is gebleken dat [betrokkene 10] in dat paspoort een stempel had van een kort verblijf in Suriname van 2 tot 9 juni 2005. Hiernaast stond er een uitreisstempel van Suriname in met de datum 11 juni 2005.
Uit een inbeslaggenomen paspoort van [verdachte] tijdens onderzoek Rock, is gebleken dat hij in dat paspoort een stempel had van een kort verblijf in Suriname van 10 mei 2005 tot 10 juni 2005. Hiernaast stond er een uitreisstempel van Suriname in met de datum 15 juni 2005.
Uit deze paspoortstempels blijkt dus dat [betrokkene 10] en [verdachte] in dezelfde periode in Suriname zijn geweest.
Op 15 oktober 2015 is [betrokkene 14] doodgeschoten. [betrokkene 14] was voorman van motorclub “ [A] ” en was de neef van [verdachte] .
(...)
42. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2016 van de Landelijke Eenheid van de politie, team WOD, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren A-3754 en A-3755 (map 68, dossierpagina 118 - 122), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Wij, politiële informanten, A-3754 en A-3755 kregen opdracht om [betrokkene 10] te ontmoeten. Op 29 juli 2016 ontmoetten wij [betrokkene 10] .
Ik, A-3755, zei tegen [betrokkene 10] : “Die gasten waar ik gisteren mee gesproken heb, die hebben mij verteld dat ik eens op internet moest kijken naar de diamantroof op Schiphol jaren geleden. Zij vertelden mij als jullie man hierbij is geweest dan is dat de man die we zoeken”. Vervolgens zag ik, A-3755, dat [betrokkene 10] begon te glimlachen en daarbij instemmend knikte. Ik hoorde dat hij vervolgens zei: “Laat ik het zo zeggen, ik had 10% van de aandelen.” Toen ik daarop vroeg of hij met die 10% aandelen, aandelen van de beurs bedoelde, hoorde ik [betrokkene 10] zeggen: “Nee, ik zou 10% van de opbrengst van die gestolen diamanten krijgen, maar ze hebben mij bedonderd”. [betrokkene 10] vervolgde met te zeggen dat hij verwacht had met pensioen te kunnen gaan met zijn aandeel in de diamantroof, doch was bedrogen uitgekomen.
Toen ik, A-3754, vervolgens weer aansloot aan tafel vertelde A-3755 mij dat [betrokkene 10] hem zojuist verteld had dat hij een van de mannen van de grote diamantroof op Schiphol was geweest, jaren geleden. Ik, A-3755, zag dat [betrokkene 10] hierbij instemmend knikte en wij hoorden [betrokkene 10] vervolgens zeggen, terwijl hij met zijn handen de beweging maakte van een berg, “Hebben jullie ooit wel eens zo' n berg van diamanten gezien”. Toen wij vervolgens nee zeiden, zei [betrokkene 10] : “Ik wel.”
Hierop ging [betrokkene 10] verder en vertelde:
- Dat hij voor de contacten had gezorgd.
- Dat hij af en toe 10.000 kreeg maar dat hij nooit de volle sporttas heeft gekregen die hem is toegezegd.
- Dat hij vlak na het gebeuren 10.000 kreeg om te feesten en dat hij dat toen ook heeft gedaan.
- Dat hij alles in US dollars kreeg en dat hij daarom de koers van die tijd nog weet.
- Dat het 10 jaar geleden is en dat ze geen spoor hebben achtergelaten.
Hierna vroeg ik, A-3754, of hij niet alsnog zijn geld wilde krijgen en of hij geen wraak wilde.
Hierop zei [betrokkene 10] :
- Dat ze zeggen dat het op is en herhaalde tot tweemaal “wat moet ik”.
- Dat hij ze niet meer ziet.
- Dat hij er nog wel 1 zou kunnen achterhalen maar dat hij niet weet wat hij er mee zou moeten.
- Dat er meer bedonderd zijn en dat hij niet de enige is.
- Dat hij ook niet weet wat waar is omdat iedereen wat anders zegt maar dat niemand die hij kent die erbij was in luxe baadt.
Tijdens de terugreis begon [betrokkene 10] weer over de roof en zei vervolgens:
- Dat het tien jaar geleden is, dat ze geen spoor hebben nagelaten. Dit herhaalde hij nog een keer.
- Dat hij deze jongens via via heeft leren kennen, dat het plan daar was, dat ze wat hebben geobserveerd en dat het toen is uitgevoerd.
- Bij de diamantroof waren vuurwapens betrokken. Vervolgens maakte [betrokkene 10] een pistoolbeweging met zijn duim en wijsvinger.
Tijdens de autorit vroeg ik, A-3755, wat [betrokkene 10] gedaan had met het geld wat hij wel heeft gekregen, hierop zei [betrokkene 10] :
- Dat hij samen met een vriend het appartement in de ingestorte toren had gekocht en hij hier 50.000 euro in had gestoken.
- Dat hij een neef in Turkije 50.000 euro heeft gegeven.
- Dat hij het appartement met [betrokkene 15] heeft gekocht waar hij nu woont en er ongeveer 50.000 euro in had gestoken. Dat hij het geld in Colombia gekregen had door bij elke trip die hij maakte 1 euro beneden het bedrag te blijven dat hij mee mocht nemen naar Colombia. Ook had hij hierbij gebruikt gemaakt van vrienden die naar Colombia kwamen en zo geld voor hem meenamen.
- Dat het geld voor de “orrelnootjes” in dollars werd ontvangen en dat dan omgewisseld moest worden.
- Dat dat omwisselen in die tijd nog mogelijk was bij bepaalde geldwisselkantoren in Amsterdam.
- Dat hij als hij thuis komt zo snel mogelijk weer naar zijn gabber gaat en in contact probeert te komen.
- Dat hij de diamantman via zijn gabber heeft ontmoet maar dat je deze man niet zomaar kan ontmoeten.
- Dat hij die diamantman de 1e keer in het American, bij het Leidseplein, heeft ontmoet. Dat hij later ook bij hem thuis kon komen
43. Een proces-verbaal van bevindingen van 31 juli 2016 van de Landelijke Eenheid van de politie, team WOD, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren A-3754 en A-3755 (map 68, dossierpagina 126 - 129), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Wij A-3754 en A-3755 kregen de volgende opdracht: Ontmoet [betrokkene 10] .
Op 30 juli 2016 ontmoetten wij [betrokkene 10] .
Nadat A-3754 had gezegd dat hij het vervelend vond voor [betrokkene 10] dat hij bedonderd was door de overige deelnemers aan de diamantenroof op Schiphol en aan [betrokkene 10] vroeg of hij niets tegen die gasten kon doen, hoorden wij [betrokkene 10] zeggen dat dit niet mogelijk was. Hij was immers maar een gewone jongen en geen crimineel. En die gasten waren, zo zei hij, immers geen jongens die je in de speeltuin tegenkwam. Het waren volgens [betrokkene 10] grote gasten die meerdere dingen gedaan hadden. Het zijn zware gasten die mij bedonderd hebben, voegde [betrokkene 10] er aan toe. Toen ik, A3755, daarop aanmerkte dat het dan echt niet zware jongens waren, daar die echt niet met zich hadden laten sollen als zij ook benadeeld waren, hoorden wij [betrokkene 10] zeggen dat dit echt zware jongens waren. Waarschijnlijk, zo zei [betrokkene 10] , hebben die jongens snel geld willen maken met die steentjes en hebben zij er minder voor gekregen. [betrokkene 10] voegde er aan toe dat hij dit afleidde uit hetgeen hem door die zware gasten verteld was, hetgeen hij natuurlijk niet zeker wist.
Op de vraag van A-3754 of er meerdere gasten benadeeld waren, antwoordde [betrokkene 10] bevestigend. [betrokkene 10] vertelde dat hij met de andere deelnemers aan de diamantenroof om de tafel had gezeten om een helder beeld te krijgen van hetgeen er mis gegaan was. Maar iedereen had een andere verklaring, dus nu wist hij nog niet wat er misgegaan was. Tijdens deze bijeenkomsten was het er ook stevig aan toegegaan en werd er ook tegen elkaar geschreeuwd. Uiteindelijk was er een soort bemiddelaar gekomen tussen de benadeelden en de zware gasten, hetgeen uiteindelijk tot nu toe ook niets opgeleverd had. Deze bemiddelaar was een van die zware gasten.
[betrokkene 10] vertelde ook dat enkele van de benadeelden in de financiële problemen gekomen waren. Hen was veel geld toegezegd en zij hadden vervolgens schulden gemaakt die zij niet meer konden aflossen. Dit was volgens hem extra zuur, want de bedoeling was geweest om door deze diamantroof een financieel zekere toekomst te hebben, maar had nu alleen maar meer ellende opgeleverd. Zelf was [betrokkene 10] gewoon blijven doen, hij had wel wat extra leuke dingen gedaan met het geld maar geen opvallende dingen. Hij was ook gewoon naar zijn werk blijven gaan om zo niet op te vallen.
Een van de andere benadeelden ging af en toe helemaal uit zijn dak en benaderde [betrokkene 10] dan. Deze man ging dan even tekeer, hetgeen hij aanhoorde. Daarna was de man dan weer rustig. Dit had zich al meerdere malen voorgedaan. Het enige wat [betrokkene 10] deed, was de man aanhoren, verder niets. [betrokkene 10] had hij bij de diamantroof alle gebruikte pipa's in de hand gehad. Hij had ze namelijk van land- naar airside moeten brengen.
[betrokkene 10] vertelde dat als hij eenmaal weer in Nederland was, hij zo snel als mogelijk zijn gabber zou benaderen, die dan weer contact op zou nemen met die oude man.
44. Een proces-verbaal van bevindingen van 27 oktober 2016 van de Landelijke Eenheid van de politie, team WOD, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde Opsporingsambtenaren A-3754 en A-3755 (map 68, dossierpagina 185 -186), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Wij, politiële informanten, A-3754 en A-3755, kregen opdracht om een ontmoeting met [betrokkene 10] te organiseren.
Op 27 oktober 2016 ontmoetten wij [betrokkene 10] . [betrokkene 10] vertelde ons:
- Dat hij 10 jaar geleden zijn deel van de buit verstopt had op de zolder van een woning die hij destijds met zijn vader en moeder gehuurd heeft.
- Dat hij destijds twee uur moest wachten met die jongens omdat het vliegtuig twee uur later was en dat het best moeilijk is om je dan twee uur op te houden zonder dat het opvalt.
- Dat hij de tijd ervoor met observeren en zo en kijken hoe alles zit ook best spannend vond, zoals in een film.
- Dat ze niet wisten dat je die auto’s op afstand kon begrenzen waardoor ze niet harder dan 40 kilometer per uur kunnen.
- Dat ze ook niet wisten dat er een code aan die sleutel is verbonden waardoor je de achterkant niet kon openen.
- Dat ze als een gek op de voorkant hebben staan beuken om bij de spullen te kunnen omdat dat via de achterkant niet ging en dat ze daarom niet alles hebben kunnen meenemen.
- Dat het toen, 10 jaar geleden, in februari was geweest.
45. Een proces-verbaal van bevindingen van 2 december 2016 van de Landelijke Eenheid van de politie, team WOD, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren A-3754 en A-3755 (map 68, dossierpagina 210 - 212), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Wij A-3754 en A-3755, kregen de opdracht: ontmoet [betrokkene 10] .
Op 1 december 2016 ontmoetten wij [betrokkene 10] .
[betrokkene 10] vertelde dat hij bij de overval 10 jaar zijn meegenomen deel van de buit in die woning had bewaard. Nadat hij door had gekregen dat hij niet het beloofde deel van de buit zou krijgen, was hij zelf op zoek gegaan om de borrelnootjes te gaan verkopen. Zo was hij ook via zijn Amsterdamse gabber, bij de “oude man” uitgekomen. Deze laatste had de borrelnootjes meegenomen naar Antwerpen en ze daar verkocht. [betrokkene 10] had 1 steentje van de oude man teruggekregen, daar dit een bijzondere steen was geweest gelet op de kleur. Deze steen had een verkoopwaarde van 20.000 euro gehad. Aanvankelijk had [betrokkene 10] , zo vertelde hij, deze steen bewaard, doch uiteindelijk verkocht via de oude man. Van de 20.000 euro, had [betrokkene 10] 5000 euro aan de oude man gegeven.
Met de totale opbrengt van de overval op Schiphol, bestaande uit het geld dat hij af en toe van die zware jongens kreeg en het geld dat hij door de verkoop van zijn meegenomen deel van de buit, had hij ook enkele investeringen hier en daar gedaan. Zoals hij ons al verteld had, was het in Medellín verkeerd gegaan met zijn investering.
[betrokkene 10] vroeg ons of wij ons een beeld konden vormen van een tafel vol met de opbrengst van de overval op Schiphol, zoals hij zelf gezien had destijds. En, zo voegde hij er aan toe, dat was niet de gehele opbrengst. Er was nog meer. Waar dit allemaal gebleven was, wist [betrokkene 10] niet, zei hij.
46. Een proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2017 van de Landelijke Eenheid van de politie, team WOD, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren A-3754 en A-3755 (map 68, dossierpagina 221 - 224), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Wij A-3754 en A-3755, kregen de volgende opdracht: ontmoet [betrokkene 10] te Amsterdam.
Op 14 januari 2017 ontmoette ik, A-3755, [betrokkene 10] . Wij liepen naar A-3754, die in een auto op ons wachtte. [betrokkene 10] vertelde mij dat wij met z' n drieën even iets moesten bespreken met betrekking tot de bewaarplaats van de buit.
Eenmaal in de auto gezeten, hoorden wij [betrokkene 10] zeggen dat hij er nog eens goed over nagedacht had en tot de beslissing gekomen was, dat hij ons de woning niet kon aanwijzen. Voor zijn gevoel was dit de enige plaats op aarde waar alleen hij en zijn moeder vanaf wisten. Ook de andere deelnemers van de overval op Schiphol had hij deze plaats nooit laten zien. Hij had van het verleden geleerd en wilde absoluut niet dat het hem nog eens zou overkomen een deel van de buit kwijt te raken.
Nadat wij plaats hadden genomen aan een tafel in het restaurant, vond er tussen ons drieën een gesprek plaats.
[betrokkene 10] begon in het boek “Handen omhoog! Dit is een overval” te bladeren en kwam terecht bij het verhaal over de diamantroof op Schiphol. Wij hoorden [betrokkene 10] direct zeggen dat het nummer van de wagen niet klopte (naderhand zagen wij dat [betrokkene 10] hiermee bedoelde de zinsnede: Het busje, met nummer 34 en een duidelijk KLM-logo erop, is vervolgens een uur lang buiten beeld op bladzijde 254). Ook hoorden wij hem zeggen dat [betrokkene 9] “De Lange” er inderdaad ook bij was geweest.
Ik, A-3754, hoorde en zag dat op het moment dat [betrokkene 10] de initialen [betrokkene 11] met zijn vinger aanwees (bladzijde 257 zinsnede: met de arrestatie van de 41-jarige Amsterdammer [betrokkene 11] ), zei: “Deze initialen kloppen ook”.
Op mijn opmerking dat ik, A-3755, gelezen had dat men ook vermoedde dat er twee neven bij de diamantroof betrokken waren geweest, hoorde wij [betrokkene 10] zeggen: “Een was erbij. Ik ken ze, ben met hen in Suriname geweest.”
Wij hoorden [betrokkene 10] zeggen dat je “de Lange” niet tegen wilde komen. Het was een ontzettend grote vent die behoorlijk indruk maakte en ook slim was. Als [betrokkene 10] contact het hem wilde hebben, liep hij altijd even bij “de Lange” langs en deed hij een briefje in de bus. Bellen was absoluut geen optie. “De Lange” kwam volgens [betrokkene 10] altijd echt op tijd, niet te laat en niet te vroeg. Heel gedisciplineerd. Hij was volgens [betrokkene 10] echt degene die alles bedacht. Volgens [betrokkene 10] had “de Lange” een maat die alles recht lulde en dat op zo' n manier deed dat iedereen hem dan geloofde.
Daarop gaven wij, A-3754 en A-3755, aan dat het wel een top-idee was geweest dat “de Lange en zijn vriend” zich hadden laten insluiten bij een bank om vervolgens de kluisjes leeg te halen. [betrokkene 10] reageerde hierop door te zeggen dat die twee mannen, die echt maten waren, ook wel eens persoonlijke meningsverschillen hadden, doch dat zij “zakelijk gezien” altijd weer samen konden werken en een klus deden. Toen ik, A-3755, daarop aanhaalde dat het duidelijk was dat er sprake was van een hechte groep omdat “de Lange en zijn vriend” zich hadden laten insluiten bij de bankroof, uiteindelijk toch gepakt worden, een tijd gezeten hadden en toch daarna weer samen met [betrokkene 10] en enkele anderen de diamantroof op Schiphol deden, hoorde wij [betrokkene 10] zeggen: “Ja dat klopt, ze waren erbij.”
[betrokkene 10] vervolgde met te zeggen dat “de Lange” tegen hem gezegd had dat deze maat iemand een wapen op zijn kop kon zetten, zonder ook maar te knipperen met zijn ogen.
[betrokkene 10] vertelde ook dat, ondanks dat het professionele gasten waren, er toch ook enkele dingen fout gegaan waren. Een voorbeeld hiervan was het niet meenemen van een deel van de buit. Zij waren er niet voldoende op voorbereid geweest om de ruit van het busje stuk te kunnen slaan. Een ander voorbeeld was dat enkele van die gasten wel eens liepen op te scheppen over de daden als zij wat teveel gedronken hadden.
Op de vraag van A-3754, hoe die gasten nu bij hem terecht gekomen waren, hoorden wij dat [betrokkene 10] vertelde dat dit via een oude schoolvriend van hem gebeurd was. “De Lange” had aan deze oude schoolvriend gevraagd of hij iemand kende die op Schiphol werkte en eventueel wat voor hen kon betekenen. Die oude schoolvriend had [betrokkene 10] toen gevraagd en [betrokkene 10] was in gesprek gegaan met “de Lange”. Aanvankelijk had [betrokkene 10] alleen maar geluisterd, maar omdat het plan dat “de Lange” voor ogen had, volgens [betrokkene 10] absoluut niet kon, had [betrokkene 10] een voorstel gedaan hoe het wel kon. [betrokkene 10] voegde er aan toe: “Uiteindelijk hebben ze gedaan wat wij voorstelden.
Zelf heb ik maandenlang observaties uitgevoerd op Schiphol om te zien hoe het een en ander ging met betrekking tot onder andere de aankomst van het vliegtuig, de procedures met het in- en uitladen van het vliegtuig en het de gehele gang van zaken van het busje waarin de diamanten vervoerd zouden worden.”
Nadat ik, A-3755, tegen [betrokkene 10] gezegd had dat ik hem in het vervolg “de man van 74 miljoen zou noemen”, hoorde wij hem zeggen dat niemand precies wist hoeveel het nu echt geweest was. Gelukkig was het de eerste keer niet goed gegaan anders was de opbrengst volgens [betrokkene 10] veel minder geweest. Volgens zijn zeggen waren ook zij verrast geweest door de omvang van de buit. Toen ik, A-3755, [betrokkene 10] nogmaals bedankte voor het feit dat hij niet gewild had dat A-3754 zaken met “die grote gasten van de diamantroof op Schiphol” ging doen, daar ik in het boek gelezen had dat een van die neven die doodgeschoten was ook lid was van [A] , hoorde ik [betrokkene 10] zeggen: “ [betrokkene 14] , nee die was er niet bij, die ander”.
47. Een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee betreffende ‘uitluisteren OVC-opname van dinsdag 23 augustus tussen [betrokkene 10] en [betrokkene 16] ’ d.d. 1 september 2016 (map 66, p . 162-173), inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 23 augustus 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verdachte [betrokkene 10] en betrokkene [betrokkene 16] bij Café Américain, Leidsekade te Amsterdam.
Door ons, verbalisanten, is dit OVC-gesprek beluisterd. Hieronder volgt een letterlijke weergave van dit OVC-gesprek.
[betrokkene 10] = [betrokkene 12]
[betrokkene 16] = [betrokkene 16]
[betrokkene 12] : Hoe is het met [betrokkene 17] ?
(...)
: en hij is gepensioneerd, hij is 70, weet je, hij vindt het allemaal wel best, ik zeg ... hij zit nou op dat bootje, als het nodig is dan, ik had geen actuele rapaport, ik weet niet waarvoor je belde, ik denk, ik zal even zorgen dat
[betrokkene 12] : hahahahaha
: nee maar ik denk al heb ik een actuele rapaport, dat we effe weten waar we het over hebben en ehhhh .... maar, maar ik wist niet waarvoor het was hoor, ik denk
(...)
: nee dat is geen probleem, je moet alleen heel voorzichtig zijn, en er is natuurlijk nu, dat heb jij ook wel gehoord, die diamantenwereld is wat aan de hand hè
(...)
: ik denk dat dat ook wel groot..., maar als het ruw is, dan denk ik, de laatste keer, met die grote partij, dat we het op die manier doen, weet je, dan schakel je die schijfjes uit, die .... als je naar een ruwhandelaar gaat, weet je, de laatste keer ging het goed, die gozer was netjes in België, ..... geslepen, moet je voorzichter verkopen, ken ook, maar dat is dan anders, daar moet je geluk hebben, maar als er een ruw bij zit, denk ik, normaal dat je naar een goeie ruwhandelaar, en, en je gaat er naartoe, dan heb je in 1 keer je geld
(...)
: dan hebben we [betrokkene 17] misschien wel weer nodig, als het ruw is dan doen we om [betrokkene 17] heen dat scheelt 2, 3 schijven, dat is voor iedereen beter, en als het wel geslepen is, ja dan hebben we [betrokkene 17] wel nodig, dan is dat ook geen probleem
(...)
: Ja, nee. d'r is altijd belangstelling [betrokkene 10] , je kan het altijd kwijt, de dollar is sterk, daar hebben ze..., voordeel, toen d'r tijd was de dollar gewoon kut, stond de dollar op 1,40 nu staat de dollar op 1,12 en dat scheelt natuurlijk enorm
(...)
: dat moet jij bepalen of dat nodig is,.... die ruwe stenen niet, die gooi je bij mekaar en de wat hoger kwalitatieve stenen dan moet je een certificaatje hebben die moet je d'r dan bij doen, zo' n certificaatje zijn de kosten ook niet dat kost zo' n beetje het je 200 euro, weet je, dat zal niet heel veel veranderd zijn, het is nu misschien 225 ... een certificaat.. .. ken ook nog, ken ook nog, maar er is altijd belangstelling, als jij t heb, er is altijd belangstelling
(...)
: toen was t kut, toen was t kut, slechter was ie niet, alleen de prijzen waren toen wat beter, je kijk maar, als je toevallig nog een ouwe heb liggen, vergelijk het maar, scheelt 15, 20%.
: d'r is altijd belangstelling, maar ik denk, ruw moeten we effe met iemand anders gaan zitten, en dan ben je in 1 keer, ben je....
[betrokkene 12] : ... ntv ...
: ... jouw keus, als je zegt “luister ik heb liever dat we het doen zoals we het altijd gedaan hebben” doe je het zo
(...)
: het is verleden keer goed gegaan, ik heb ..... gedoe, maar het was veilig, super betrouwbaar en super voorzichtig en dat is héél belangrijk, maar het kan altijd
(...)
: was gewoon gezellig, af en toe wat afspreken, een drankje te drinken en het is inderdaad ...nog wat van, heb je nog wat over van je centjes?
[betrokkene 12] : jaaa
: Of heb je, heb je het goed geïnvesteerd wel of niet?
[betrokkene 12] : jaaa ... ntv ...
(...)
: dan zeg je van ehhh [betrokkene 18] we gaan een keer naar Colombia
[betrokkene 12] : juist, juist, juist
: en dan gaan we een weekkie effe ehhh ga jij mij je panden laten zien
(...)
: maar we doen het lekker met z' n 2-en, we doen ..... en we proberen gewoon, we gaan goed overleggen met z' n 2-en wat is, hoe gaan we het doen, dan pas halen we [betrokkene 17] d'r bij, als we denken dat we [betrokkene 17] nodig hebben dan, als, we gaan gewoon kijken hoe of wat, en als jij zeg “ik heb de tijd, ik wil het safe doen, ik wil het doen zoals we het toen deden, ik heb effe de tijd, dan is het met [betrokkene 17] het beste, alleen dan krijg je wel weer te maken met een slijpen, een dingetje, maar je weet wel dat het goed is, net wat je, daar heb je gelijk in, als je 1 steen erbij heb die ruw misschien 10 opbrengt, maar geslepen 16, ja dan ben je gek als je, als je ja zegt op de 10 natuurlijk, daar heb je gelijk in, dat is zo
(...)
S: Als we de tijd hebben, dan moeten we het gewoon doen zoals we het deden, met geduld en je moet wat meer geduld hebben met [betrokkene 17] , en je weet t hè, ik moet ermee naar Antwerpen, nou dan rijdt ie naar Antwerpen, hij is nu gepensioneerd, dus
(...)
S: ... komt goed, het is verleden keer ook goed gegaan, het komt nu toch ook goed, ik bedoel dat komt altijd goed [betrokkene 10] , daar moet jij helemaal niet, als het goed is, is het goed.
(...)
51. Een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee betreffende ‘stand van zaken opsporingsonderzoek’ d.d. 17 februari 2015 (map 62, p . 3-60), inhoudende voor zover van belang en zakelijke weergegeven:
In dit proces-verbaal wordt gerelateerd uit bevindingen, opgenomen OVC- en telefoongesprekken alsmede observaties van de verdachten: [betrokkene 11] , [betrokkene 9] , [betrokkene 2] , [verdachte] , [betrokkene 19] , [betrokkene 10] en [betrokkene 1] .
Binnen het onderzoek Eaton zijn van bovengenoemde verdachten de telefoons, die ze gebruiken of gebruikt hebben, opgenomen, uitgeluisterd en uitgewerkt.
1. [betrokkene 11] , (nader te noemen [betrokkene 11] ) maakt gebruik van het telefoonnummer: [telefoonnummer 3] .
2. [betrokkene 9] , (nader te noemen [betrokkene 9] ) maakt gebruik van het Telefoonnummer: [telefoonnummer 4] .
3. [betrokkene 2] , (nader te noemen [betrokkene 2] ) maakt gebruik van de telefoonnummers: [telefoonnummer 5] , [telefoonnummer 6] , [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] . En van Imeinummer [Imeinummer] ,
4. [verdachte] , (nader te noemen [verdachte] ) maakt gebruik van de telefoonnummers: [telefoonnummer 9] , [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] .
5. [betrokkene 19] , (nader te noemen [betrokkene 19] ) maakt gebruik van de telefoonnummers: [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] .
6. [betrokkene 10] , (nader te noemen [betrokkene 10] ) maakt gebruik van de telefoonnummers; [telefoonnummer 14] en [telefoonnummer 15] .
Tevens zijn [betrokkene 1] (nader te noemen [betrokkene 1] ) zijn telefoonnummers opgenomen. Hij is veelal de initiatiefnemer van vele ontmoetingen. De nummers waar hij gebruik van maakt of die hij heeft gebruikt, zijn: [telefoonnummer 16] , [telefoonnummer 17] , [telefoonnummer 18] , [telefoonnummer 19] , [telefoonnummer 20] , [telefoonnummer 21] en [telefoonnummer 22] .
Chronologisch hebben er gedurende het Eaton-onderzoek de navolgende gebeurtenissen plaats.
Uit analyse van historische printgegevens is gebleken dat gedurende de maanden oktober 2013 tot en met april 2014 er contact is geweest tussen telefoonnummers in gebruik bij [betrokkene 1] en telefoonnummers van [betrokkene 19] en [betrokkene 10] .
Op 3 april 2014 vind er een ontmoeting plaats tussen [betrokkene 9] en [betrokkene 2] in het Vondelpark in Amsterdam.
Op 9 april 2014, omstreeks 10.30 uur blijkt uit gesprekken dat [betrokkene 19] en [betrokkene 1] met elkaar afspreken om ergens heen te gaan. Op basis van de zendmast die gebruikt wordt en het door [betrokkene 2] gevoerde gesprek met [betrokkene 20] over het feit dat “ze met zijn tweeën zijn” bestaat het vermoeden dat [betrokkene 19] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met elkaar hebben afgesproken. Uit de terugkoppeling die [betrokkene 19] geeft aan zijn vrouw [betrokkene 21] kan worden opgemaakt dat ook zij kennelijk op de hoogte is van deze ontmoeting.
Op 10 april 2014 vindt er een ontmoeting plaats tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 9] in Bagels en Beans in Amsterdam. Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie blijkt dat [betrokkene 9] en [betrokkene 2] hierbij over verschillende onderwerpen spreken waarbij de context niet geheel duidelijk is. Opvallend is wel dat [betrokkene 9] tijdens dit gesprek spreekt over het feit dat “ze toch geschiedenis hebben gemaakt”. Daarnaast wordt er later tijdens dit gesprek gesproken over een “kankerturk”. De mogelijkheid bestaat dat hier [betrokkene 10] mee wordt bedoeld.
Op 17 april 2014 wordt tussen 09:55 en 10:50 uur gezien dat er een ontmoeting heeft plaats gevonden tussen [betrokkene 19] , [betrokkene 2] , [betrokkene 9] , [betrokkene 1] en [betrokkene 10] . Deze ontmoeting vond plaats in de Zeilstraat ter hoogte van de “ [B] ” te Amsterdam. Gezien wordt dat [betrokkene 19] en [betrokkene 10] gezamenlijk naar de plek lopen waar ze [betrokkene 2] ontmoeten. Na enkele minuten voegen ook [betrokkene 9] en [betrokkene 1] zich - onafhankelijk van elkaar - bij deze groep. Vervolgens gaat [betrokkene 9] na een paar minuten weer weg waarop [betrokkene 19] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 10] met z’ n vieren gaan lopen. Hierna gaan na 15 minuten [betrokkene 19] en [betrokkene 10] samen weg en blijven [betrokkene 2] en [betrokkene 1] samen nog even zitten op een bankje.
Uit een gesprek (sessie 280453451) tussen [betrokkene 19] en [betrokkene 1] kort na deze ontmoeting blijkt dat er voor “volgende week dinsdag zelfde tijd” weer een afspraak wordt gemaakt. Verder blijkt uit een ander gesprek (280453452) dat [betrokkene 19] , net als na de ontmoeting van 9 april, wederom een terugkoppeling geeft aan zijn vrouw [betrokkene 21] . Hierbij wordt het volgende besproken:
[betrokkene 21] : Wat was zijn smoes?
[betrokkene 19] : Er is niets. Ik heb niets. Gewoon niets. In principe. (diepe zucht): Ik moet even lopen. Ik word boos. Volgende week dinsdag ochtend wil ik hem weer zien. Ik wil hem iedere week zien, Dat heb ik hem ook laten weten.
Gelet hierop wordt er gesproken over een “derde” die [betrokkene 19] “volgende week dinsdag” weer ziet en die kennelijk heeft gezegd dat “hij niets heeft”.
Uit onderzoek blijkt dat de eerstvolgende dinsdag de datum 22 april 2014 betreft. Uit een observatie op die dag blijkt dat [betrokkene 19] en [betrokkene 1] opnieuw een ontmoeting hebben met [betrokkene 2] . Uit een gesprek tussen [betrokkene 19] en [betrokkene 21] (280455436) gevoerd na deze ontmoeting blijkt dat [betrokkene 19] opnieuw een terugkoppeling geeft van deze ontmoeting. Tijdens dit gesprek wordt er ook gesproken over hun kennelijk financiële problemen.
Uit een gesprek gevoerd op 19 april 2014 blijkt dat [betrokkene 2] en [betrokkene 11] een ontmoeting hebben.
19 april 2014, 13:04 uur sessie 280454659
[betrokkene 2] bun [betrokkene 11] , letterlijk:
[betrokkene 11] : Je spreekt met [betrokkene 11] , de gabber van die Lange.
[betrokkene 2] : Ik versta er helemaal niks van.
[betrokkene 11] : [betrokkene 2] je spreekt met mij.
(verder in gesprek)
[betrokkene 2] : ehm, ik rij effe naar je toe vanavond (...)
Uit een ander gesprek gevoerd op 22 april 2014 blijkt dat [betrokkene 11] dit met [betrokkene 9] bespreekt en hij geeft hierbij aan dat deze ontmoeting maar een paar minuutjes geduurd heeft. Tijdens dit gesprek wordt ook gesproken over het feit dat [betrokkene 2] depressief was omdat hij met een “klusje” zat.
Op 22 april 2014 wordt tussen 09:30 en 10:10 uur gezien dat er weer een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [betrokkene 19] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Deze ontmoeting vond plaats in de Zeilstraat ter hoogte van de “ [B] ” te Amsterdam. Vrijwel direct na deze ontmoeting geeft [betrokkene 19] een terugkoppeling aan [betrokkene 21] . Hierbij zegt hij onder meer: “maar er is nog niets”. Tijdens dit gesprek wordt er vervolgens ook gesproken over hun kennelijk financiële problemen.
Uit gesprekken en een observatie op 25 april 2014 tussen 16:50 en 17:30 uur blijkt dat er opnieuw een ontmoeting is tussen [betrokkene 19] , [betrokkene 2] , [betrokkene 10] en [betrokkene 1] . Deze ontmoeting vond plaats in de Zeilstraat te Amsterdam. Tijdens een gesprek na deze ontmoeting tussen [betrokkene 1] en zijn vriendin [betrokkene 22] vraagt zij of ze die fles champagne nou een keer kan open maken. [betrokkene 1] zegt vandaag in ieder geval niet. Uit een ander gesprek dat [betrokkene 1] voert met [betrokkene 10] op 26 april 2014 (280457993) blijkt dat hij het hier niet bij wil laten zitten en dat er “iets” komt, maar dat ze geduld moeten hebben.
Uit gesprekken gevoerd op en rond 30 april 2014 blijkt dat er een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 9] . De reden hiervoor geeft [betrokkene 2] kennelijk in een ander gesprek dat hij voert met ene ‘ [betrokkene 23] ’. [betrokkene 2] zegt hierbij: Ik had hem gebeld. Er stonden in één keer een paar gastjes bij mij voor de deur. En ja dat komt van hem af, dus ik had gebeld. Het vermoeden bestaat dat [betrokkene 2] hierbij doelt op [betrokkene 1] , [betrokkene 19] en/of [betrokkene 10] .
Op 10 mei 2014 wordt tussen 12:00 en 12:20 uur gezien dat er een ontmoeting heeft plaats gevonden tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in de Zeilstraat in Amsterdam.
10 mei 2014, 13:20 uur sessie 280466013
[betrokkene 19] bun [betrokkene 1] , letterlijk:
[betrokkene 19] : ben je nog geweest?
[betrokkene 1] : Ja, Maar ehh, wanneer zien we elkaar?
[betrokkene 19] : Ohh ik moet morgen ook nog werken man. Fucked up. Kan ook geen vrij krijgen.
[betrokkene 1] : Ja maar hij heb, hoe heet het ehhm, dinsdag om 10:00 uur.
[betrokkene 19] : Dinsdag om 10:00 uur.
[betrokkene 1] : Ja, maandag kon ie niet.
[betrokkene 19] : Ja dat moet lukken. Ja lukt me wel, lukt me wel,
[betrokkene 1] : Ja ik ben er sowieso weet je.
[betrokkene 19] : Hij had weer geen moer? Alleen praatjes weer?
[betrokkene 1] : Jaaa, als ik je zie dan kunnen we praten, nee maar eehh pff ja je hoort het wel. Het is allemaal bah,
[betrokkene 19] : Same old shit.
[betrokkene 1] : Ja, nee er zijn wel dingen aan de hand, maar ja met hem weet je het toch nooit.
[betrokkene 19] : Nee precies, Ik eehh. We houden contact. Dinsdagochtend 10:00 uur is goed ja.
[betrokkene 1] : Is goed.
[betrokkene 19] : Ik probeer ietsje eerder te zijn. Ik meld je wel als het me lukt, ja.
[betrokkene 1] : Ja dan ben ik ook iets eerder,
[betrokkene 19] : Is goed we houden contact ja.
[betrokkene 1] : Oké dan. En die Turk die komt ook toch?
[betrokkene 19] : Ik hoop het, ik ga met hem praten ja,
[betrokkene 1] : Oké.
[betrokkene 19] : Ik spreek met hem, ja. Dan spreek ik je gauw.”
Het is aannemelijk dat met “die Turk ” [betrokkene 10] wordt bedoelt mede omdat [betrokkene 10] op de zelfde werkplek werkzaam is als [betrokkene 19] en [betrokkene 19] zegt hem te spreken.
Na verschillende gesprekken om een afspraak te maken vindt er op 13 mei 2014 een ontmoeting plaats tussen [betrokkene 10] en [betrokkene 19] met [betrokkene 2] . Ook [betrokkene 1] zou hierbij zijn maar die kan uiteindelijk niet aanwezig zijn. Een van de observanten van het observatieteam vangt hierbij op dat door [betrokkene 2] , [betrokkene 19] of [betrokkene 10] de naam “de lange” werd genoemd.
Uit vervolggesprekken die volgen blijkt dat er kennelijk weer wordt afgesproken.
Opvallend hierbij is dat tijdens een gesprek op 20 mei 2014 tussen [betrokkene 19] en [betrokkene 1] (11:38 uur, sessie 280472510) door [betrokkene 1] eerst naar het nummer van “die Bolle” wordt gevraagd, waarmee vermoedelijk [betrokkene 2] wordt bedoeld, wordt gezegd:
Ja hij is niet op zijn afspraak gekomen, vandaar. Dus ik wil hem nu gelijk confronteren weet je.
Tussen 22 en 26 mei 2014 worden ontmoetingen vastgesteld tussen [betrokkene 9] en [betrokkene 2] en [betrokkene 9] en [verdachte] . Er kon niet worden vastgesteld wat er tijdens deze ontmoetingen is besproken. Dit was deels wel mogelijk tijdens een ontmoeting tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op 27 mei 2014. Tijdens deze afgeluisterde ontmoeting wordt er over verschillende zaken gesproken waarvan de context niet duidelijk is. Wel wordt geregistreerd dat het navolgende wordt gezegd:
[betrokkene 1] : Hoe zit het dan met jou en die lange? .. nog steeds niet gesproken
[betrokkene 2] : We hebben ehh. .. hard gekletst hebben we .... We hebben geen oorlog..
[betrokkene 1] : Ik begrijp alleen niet... ik heb oorlog met je en we gaan nu eventjes gewoon ...
...
[betrokkene 2] : [betrokkene 9] ...moeilijk is ie...
...
[betrokkene 2] : en dan doet het me pijn....heel lang geleden...
Gedurende de periode 28 mei 2014 tot 05 augustus 2014 vinden er verschillende telefoongesprekken en observaties plaats waarbij er afspraken worden gemaakt en vastgesteld tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , [betrokkene 2] en [betrokkene 9] en [betrokkene 1] en [betrokkene 19] .
Op 8 augustus 2014 wordt tussen 17:05 uur en 17:43 uur gezien dat er een ontmoeting heeft plaats gevonden tussen [betrokkene 19] en [betrokkene 1] . Deze ontmoeting vond plaats terwijl ze lopen in de omgeving van de Andreas Schelfhoutstraat te Amsterdam. Uit OVC- en telefoongesprekken gevoerd door [betrokkene 19] met zijn vrouw rond deze ontmoeting blijkt dat ook zijn vrouw [betrokkene 21] weer hiervan op de hoogte is. Ditzelfde blijkt uit gesprekken gevoerd rond 27 en 28 augustus 2014. Tijdens een gesprek wordt door [betrokkene 19] en [betrokkene 21] gesproken over hun financiële situatie en de problemen hierover. Tijdens het gesprek hierover geeft [betrokkene 19] aan dat hij de volgende dag naar [betrokkene 1] zal gaan. Uit vervolggesprekken blijkt dat [betrokkene 1] en [betrokkene 19] langsgaan bij een derde persoon, vermoedelijk [betrokkene 2] .
Opnieuw is hierbij opvallend dat wanneer [betrokkene 19] en [betrokkene 21] spreken over de problemen met betrekking tot hun financiële situatie er weer wordt gesproken over het benaderen van [betrokkene 1] en het langsgaan bij een derde, vermoedelijk [betrokkene 2] . Uiteindelijk kan uit gesprekken worden opgemaakt dat [betrokkene 1] wel een ontmoeting heeft gehad met [betrokkene 2] . Dit gegeven wordt vermoedelijk tijdens een ontmoeting tussen hen beiden op 30 augustus 2014 besproken.
Vervolgens wordt er op 1 september 2014 nog een ontmoeting gezien tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] .
Op 18 september 2014 neemt zonder enige te herleiden aanleiding [verdachte] contact op met [betrokkene 10] . Vervolgens wordt op die dag tussen 14:46 uur en 16:09 uur door het observatieteam een ontmoeting vastgesteld tussen hen beiden. Diezelfde dag, 18 september 2014 om 16.26 uur is er telefonisch contact tussen [verdachte] en [betrokkene 19] . Hierbij wordt er afgesproken elkaar later te bellen voor een afspraak en tevens vraagt [verdachte] om het nummer van [betrokkene 1] dat [betrokkene 19] vervolgens per sms bericht naar hem stuurt. Vrijwel direct neemt [verdachte] contact op met [betrokkene 1] waarna er tussen hen beiden ook een ontmoeting wordt gezien. Tijdens dit afgeluisterde gesprek worden onder meer de namen “Lange” en “ [betrokkene 2] ” genoemd. Na deze ontmoeting belt [betrokkene 1] met [betrokkene 2] en later ook met [betrokkene 10] . Hij spreekt bij beiden de voicemail in. Bij [betrokkene 10] zegt hij hierbij onder meer: “met mij met [betrokkene 1] , verschrikkelijk wat ik allemaal hoor....
Op 19 september 2014 wordt er opnieuw een ontmoeting tussen [betrokkene 1] en [verdachte] vastgelegd. Tijdens een grote OVC-actie blijkt dat er tijdens dit gesprek wordt gesproken over de namen [betrokkene 2] en Lange, grote geldbedragen (6 ton en 1 miljoen), een koffer die vol zat en die in het plafond is gezet, een gebeurtenis uit het verleden en het feit dat [betrokkene 1] in de veronderstelling is dat hij besodemieterd wordt. Daarnaast wordt gesproken over het zwaar mishandelen van een persoon en het feit dat [verdachte] hoopt dat ze nog geld krijgen.
(Hof: Het proces-verbaal met de uitwerking van dit OVC-gesprek is hieronder als bewijsmiddel 52 opgenomen.)
Uit vervolggesprekken gevoerd door [betrokkene 1] met [betrokkene 10] , [betrokkene 2] en [verdachte] kan worden opgemaakt dat hij zich ernstig tekort gedaan voelt en hierover zijn frustraties uit. Verder blijkt dat [betrokkene 1] aangeeft langs te gaan bij “die man” waarbij er op 23 september 2014 door een observatieteam wordt vastgesteld dat hij bij de woning van [betrokkene 2] aan de [b-straat 1] te [plaats] staat en daar naar binnen kijkt. Terwijl dit wordt gezien blijkt uit afgeluisterde gesprekken dat [betrokkene 1] de voicemail van het telefoonnummer van [betrokkene 2] inspreekt en een gesprek voert met [verdachte] waarbij hij aangeeft voor “zijn” deur te staan, dat “hij” niet open doet en verstoppertje speelt. Kort hiervoor heeft [betrokkene 1] een ontmoeting met [betrokkene 19] waarbij er wederom “losse zinnen” worden geregistreerd waarvan de precieze context onduidelijk is. Wel wordt het navolgende gezegd:
[betrokkene 1] : Want die Lange is toch niet te vertrouwen, dat zie je nu. Die Lange is niet te vertrouwen. Misschien was het wel gewoon om te kijken toch? Wat ik je zeg. Ze zijn ziek in hun hoofd die gasten. Als ik dat van tevoren wist, was ik er niet eens aan begonnen .... ntv .... ja.
[betrokkene 1] : Ze voelden het, ze voelden het water.... ntv .... voorbereid, weet je. Het is gewoon niet uit te leggen. Ze voelen het! 10 jaar lang. Kijk hoe ie eruit ziet. Ja. Hij is ....ja.
[betrokkene 19] : Luister. Hou jij je verantwoordelijk voor [betrokkene 2] dat je die man vind. Ik hoor wel als je die man toevallig hebt.
Tussen 25 september en 14 oktober 2014 zijn er weer verschillende telefoongesprekken tussen [betrokkene 1] en [verdachte] en [betrokkene 10] om afspraken te maken. Uit een vervolggesprek op 15 oktober 2014 tussen [betrokkene 10] en [betrokkene 1] blijkt dat [betrokkene 10] vermoedelijk [betrokkene 2] (“die dikke”) heeft gesproken en een afspraak heeft gemaakt voor de dinsdag daarop. Dit wordt bevestigd door een door het observatieteam vastgestelde ontmoeting op 21 oktober 2014 tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Uit vervolggesprekken die hierop volgen tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 19] en [verdachte] blijkt dat [betrokkene 1] zijn ongenoegen uit dat hij steeds alleen naar de ontmoetingen moet en dat de anderen, [betrokkene 19] , [verdachte] en [betrokkene 10] , hier steeds niet bij aanwezig zijn. Uit datgene wat [betrokkene 1] met hen bespreekt kan worden opgemaakt dat het hier kennelijk gaat om het oplossen van een financieel conflict.
27 oktober 2014,17:30 uur sessie 280556700
[verdachte] wgd [betrokkene 1] , letterlijk:
[betrokkene 1] : he ehhh, ja, ik heb gezegd zelfde tijd, zelfde plek maar die Turk is het land uit en 'hij' moet zogenaamd morgen half 7 bij ehhh, weet ik veel met zijn knie in het ziekenhuis zich melden ofzo
[verdachte] : wie?
[betrokkene 1] ehhh [betrokkene 19] , dus hij weet niet of hij het redt maar ik zeg ik hou hem wel vast tot 10 uur ook weet je.
[verdachte] : ja
[betrokkene 1] : maar hoe sta jij ervoor?
[verdachte] : morgen om hoe laat zei je?
[betrokkene 1] : ehh zelfde tijde zelfde plek, 9 uur
[verdachte] : maar ik weet de plek niet
[betrokkene 1] : ohhhhh, daar achter toch, bij die lange
[verdachte] : ohh, oke
[betrokkene 1] : want, weet je wat, ik wou jou nog spreken ik stond, in mijn eentje en ik was helemaal fok op, weet je.
[verdachte] : hoe bedoel je?
[betrokkene 1] :... het is goed gewoon ja ik stond in mijn eentje daar jij was er niet, die Turk was er niet en die [betrokkene 19] was er niet en die lange was er ook niet dus ik was alleen met hem
[verdachte] : oh, je was alleen met hem?
[betrokkene 1] :ja, ik stond daar in mijn eentje, omdat hij belde ook af dat ie het niet redde, weet je het onweerde toch zo?
[verdachte] : ja
[betrokkene 1] : en ehhhhh, wat nou, oh ja, die Turk is toen niet gekomen en ik heb hem lopen bellen hij zegt ja, het spijt me, het spijt me ik begrijp er niks van, weet je als er wat te halen viel was wel iedereen op tijd maar dus ja, ehhh, wat moet ik doen? want hij kon dus wel, want ik denk hij komt niet maar hij kwam kwart over kwam die aanlopen en ik had ook nog gezegd van dat andere ding, weet je dat ik dat met jou zou bespreken want hij kwam weer met ehhh, ja, zijn telefoon, hij, bla bla bla hij is altijd bla bla bla
[verdachte] : ja
Verder in het gesprek
[betrokkene 1] : ja, samen staan we sterk, we zitten samen in dat ding we moeten het samen proberen op te lossen want ik moet hier ook zien uit te komen, weet je
[verdachte] : ja
[betrokkene 1] : ik spreek je morgen wel, ja?
[verdachte] : oke is goed kerel
Tijdens een observatie op 28 oktober 2014 is gezien dat [betrokkene 1] wederom een ontmoeting heeft met [betrokkene 2] . Direct na deze ontmoeting stelt hij [betrokkene 19] en [verdachte] op de hoogte van deze ontmoeting en het gegeven dat deze verplaatst is naar de volgende dag. Op 29 oktober 2014 belt [verdachte] echter af voor deze ontmoeting. Tijdens het gesprek hierover zegt [betrokkene 1] “Jaa, maar we zouden met z' n allen, en dan zouden we hem onder druk gaan zetten toch.... dat was het plan.”.
52. Een proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee d.d. 2 december 2014 (map 62, dossierpagina 359-364), inhoudende voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
Op 19 september 2014 werd door het observatieteam van de Koninklijke Marechaussee een observatie uitgevoerd op [verdachte] en [betrokkene 1] . Tijdens deze ontmoeting zijn diverse technische hulpmiddelen ingezet waarmee vertrouwelijke communicatie kan worden opgenomen. Deze OVC is door ons, verbalisanten, beluisterd en uitgewerkt. Hieronder is de uitwerking van de beluisterde OVC weergegeven.
.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“Op 25 februari 2005 heeft op Schiphol een gewapende overval plaatsgevonden waarbij een grote hoeveelheid (voornamelijk) diamanten is buitgemaakt. Er is onder de naam ‘Rock’ een strafrechtelijk onderzoek gestart door de Koninklijke Marechaussee (KMar), waarbij onder andere [betrokkene 9] , [betrokkene 11] , [betrokkene 2] en de verdachte (hierna ook: [verdachte] ) in beeld zijn gekomen als verdachten. Ook ontstond de verdenking van een eerdere poging op 10 februari 2005. Ondanks aanhoudingen en doorzoekingen is destijds geen van de genoemde personen vervolgd voor betrokkenheid bij de diamantroof of de poging daartoe.
In 2013 liep onder de naam ‘Eifel’ een (geheel ander) strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 11] . Tussen hem en een medeverdachte vond op 17 juni 2013, in de auto waarin zij reden, een OVC-gesprek plaats dat kennelijk betrekking had op de diamantroof op Schiphol en een daaraan voorafgaande poging. Deze informatie is gedeeld met de KMar en was aanleiding voor een nieuw strafrechtelijk onderzoek naar de diamantroof in 2005, nu onder de naam Eaton. Gedurende dat onderzoek is op 15 januari 2014 TCI–informatie verstrekt met de mededeling dat ‘ [betrokkene 10] en [betrokkene 19] ’, beiden werkzaam bij de KLM, betrokken zijn geweest bij de diamantroof op Schiphol in 2005. Zo zijn (ook) de verdachten [betrokkene 10] en [betrokkene 19] in beeld gekomen.
Blijkens observaties, afgeluisterde telefoongesprekken en OVC-gesprekken is er meermaals – in wisselende samenstelling – contact geweest tussen [betrokkene 9] , [betrokkene 2] , [verdachte] , [betrokkene 19] , [betrokkene 10] en de – tot dan onbekende – medeverdachte [betrokkene 1] . De achtergrond van deze contacten was kennelijk een financieel conflict. Teneinde meer bewijs dan wel ontlastende informatie te verzamelen is uiteindelijk een traject stelselmatige informatie-inwinning gestart ten aanzien van de medeverdachte [betrokkene 10] , uitgevoerd door opsporingsambtenaren van de Unit Werken Onder Dekmantel, afdeling Afgeschermde Operaties van de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking van de Landelijke Eenheid te Driebergen (hierna: het WOD-traject). Gedurende het WOD-traject heeft [betrokkene 10] een aantal keren gesproken over zijn eigen betrokkenheid (als medewerker van KLM), en de betrokkenheid van anderen, bij de diamantroof op Schiphol en een daaraan voorafgaande poging.
Uiteindelijk heeft het strafrechtelijk onderzoek geresulteerd in de vervolging van (onder meer) [betrokkene 9] (die nog voor het vonnis van de rechtbank is overleden), [betrokkene 2] , [betrokkene 11] , [betrokkene 10] , [verdachte] , [betrokkene 19] en [betrokkene 1] . Hoewel [verdachte] alleen nog betrokkenheid bij de gewapende overval op 25 februari 2005 wordt verweten, zal het hof vanwege de – bewijsrechtelijk relevante – samenhang tussen beide feiten ook uitgebreid ingaan op de poging tot de overval op 10 februari 2005.
De door het hof vastgestelde redengevende feiten en omstandigheden, en daaraan te verbinden conclusies, zijn gebaseerd op de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen. In voetnoten is verwezen naar overige feiten en omstandigheden die niet voor het bewijs zijn gebruikt, maar wel van belang zijn voor de beoordeling van gevoerde verweren of het nader duiden van de context dan wel het verloop van het opsporingsonderzoek.
WOD-traject
(...)
Het Openbaar Ministerie is in november 2014 ten aanzien van [betrokkene 10] overgaan tot het WOD-traject. Kort samengevat hebben de opsporingsambtenaren A-3754 en A-3755 zich voorgedaan als gewone burgers, waarbij de een zich voordeed als een zakenman/investeerder en de ander als zijn chauffeur/begeleider. Zij hebben [betrokkene 10] – via zijn (toenmalige) Colombiaanse vriendin – benaderd en zijn deel gaan uitmaken van zijn leven. [betrokkene 10] heeft uiteindelijk tegenover deze opsporingsambtenaren verklaringen afgelegd over zijn betrokkenheid en die van andere verdachten bij de tenlastegelegde feiten.
(...)
Handelen en de bevindingen van de opsporingsambtenaren
Vooraf
Hieronder wordt een groot aantal van de ontmoetingen die plaats hebben gevonden beschreven. De gebeurtenissen en gesprekken tijdens deze ontmoetingen geven inzicht in het begin van het traject, het tot stand komen van het contact, de toegepaste misleiding, de onderlinge communicatie, de sfeer en dynamiek tijdens de ontmoetingen, alsmede het handelen en de uitlatingen van [betrokkene 10] en de omstandigheden waaronder deze handelingen en uitlatingen hebben plaatsgevonden. Daarbij geldt dat [betrokkene 10] (uiteindelijk) tijdens vijf ontmoetingen heeft gesproken over de diamantroof op Schiphol, namelijk op 29 en 30 juli, 27 oktober en 1 december 2016 en op 14 januari 2017. Hetgeen over deze ontmoetingen is gerelateerd zal, gelet op het belang om kennis te nemen van de context waarin de uitlatingen door [betrokkene 10] zijn gedaan, hieronder telkens, voor zover van belang voor de beoordeling, integraal worden weergegeven.
Begin van het traject in 2014 en de contacten met de vriendin van [betrokkene 10] in Colombia
Op 6 november 2014 zijn A-3754 en A-3755 naar het makelaarskantoor van [betrokkene 24] (hierna: [betrokkene 24] ), de vriendin van [betrokkene 10] , te Medellín gegaan teneinde een appartement te huren. [betrokkene 24] vertelt over haar Nederlandse vriend die bij de KLM werkt en over een eventuele investering in door haar te verhuren appartementen dan wel in Panama. A-3755 heeft het er, samen met A-3796 (een Turkse vrouw uit Duitsland met familie die zou investeren in het buitenland), toe geleid dat [betrokkene 24] op 12 maart 2015 het telefoonnummer van [betrokkene 10] aan A-3755 geeft.
Ontmoetingen
(...)
Inzet op 29 juli 2016 te Medellín: ontmoeting waarbij [betrokkene 10] heeft verklaard over de diamantroof
In het proces-verbaal van bevindingen van A-3754 en A-3755 staat onder meer het volgende; “Wij, politiële informanten, A-3754 en A-3755 kregen op donderdag 29 juli 2016 van ons begeleidingsteam opdracht om [betrokkene 10] te ontmoeten, hem mee te nemen naar vooraf besproken locaties en het zakelijke en sociale contact verder uit te bouwen, alsmede zoveel mogelijk strafrechtelijke informatie te verzamelen.
Op vrijdag 29 juli 2016, omstreeks 11 uur, ontmoetten wij [betrokkene 10] voor het Porton hotel te Medellín, Colombia. Vervolgens zijn wij bij [betrokkene 10] in zijn voertuig gestapt en zijn wij gaan rijden zoals vooraf met hem besproken naar Guatape Piedra de Penol, een toeristische attractie in de omgeving van Medellín. Omstreeks 13 uur kwamen wij aan bij Guatape Piedra de Penol. Ongeveer 30 minuten hiervoor zei ik A-3755 tegen [betrokkene 10] , in de auto in bijzijn van A-3754, dat wij een goede ontmoeting hadden gehad met de partners in Bogota en dat we geld zouden gaan verdienen. Ik, A-3755, heb hem vervolgens uitgelegd dat we een verzekeringsfraude willen gaan plegen met diamanten. Een van de mannen wil diamanten naar Nederland laten komen via Schiphol en daar zouden ze dan moeten verdwijnen. Verder hebben wij hem verteld dat wij ook nog niet alle details kenden maar dat het wel groot zou zijn en dat men nog twijfelde tussen Schiphol en een andere luchthaven, waar men ook niemand had. Vervolgens vroeg ik, A-3755, aan [betrokkene 10] of hij grote dingen wel aan kon. Hierop zei [betrokkene 10] :
- Dat niets te groot voor hem is.
- Dat als hij alleen maar spullen van Schiphol af moet krijgen het nooit te groot kan zijn.
- Dat het voor hem een handeling is en dat het niet uit maakt met wat dus dat het nooit te groot kan zijn.
- Dat als ze het ook op een andere luchthaven kunnen ze dat dan maar moeten doen maar dat hij het op Schiphol kan.
- Dat hij niet begreep als ze ook op een andere luchthaven terecht kunnen waarom ze dan daarna niet de “borrelnootjes” naar hem rijden ( [betrokkene 10] bedoelt hiermee diamanten).
Ik, A-3754, zei vervolgens dat die tweede luchthaven misschien wel helemaal niet waar was maar dat ze dat zeggen om druk te zetten maar dat ze ook willen kijken of [betrokkene 10] misschien niet zijn keutel in zou trekken omdat het te groot is en of hij dat wel aan zou kunnen, en of zijn man dat wel aan zou kunnen. Hierop zei [betrokkene 10] “Ik kan het, ik kan het”.
Vervolgens zei [betrokkene 10] :
- Dat ze desnoods eerst vijf steentjes moeten doen als een soort test om te kijken of het lukt.
- Dat hij eerder gefunctioneerd heeft als tussenpersoon voor die steentjes.
- Dat ze ook een soortgelijke sporttas kunnen sturen en dan brengt hij die naar buiten.
- Dat het wel heel groot moet zijn, gezien de grootte van de sporttas zoals die omschreven wordt.
- Dat dit moet gaan om miljoenen, zeker wel 20 tot 30 miljoen.
- Dat wij ons geen zorgen moeten maken of die man het wel aankan, dat die man het aankan als hij nog leeft.
- Dat hij deze man via zijn gabber in Amsterdam heeft leren kennen en dat de slijper een inmiddels gepensioneerde man is met een boot en dat deze man de diamanten naar Antwerpen laat brengen om te slijpen.
- Dat de gabber een echte Amsterdammer is, een allemansvriend en dat hij hem met de diamantenman in contact heeft gebracht.
- Dat de gabber elk jaar naar een pokertoernooi in Vegas gaat en dat hij nu misschien op vakantie is met zijn gezin.
- Dat de diamantenman voor De Beers heeft gewerkt.
Vervolgens kwamen wij bij de toeristische attractie en hebben wij niet meer over diamanten gesproken. [betrokkene 10] zei toen alleen nog vlak voordat we de auto uitstapten: “Vertel mij wat ik moet doen om die gasten te overtuigen.”
Tijdens het eten begon [betrokkene 10] uit zichzelf weer over het eventueel laten verdwijnen van diamanten van Schiphol en dat het hem niet lekker zat als men hem niet gelooft. Hij vertelde vervolgens wederom dat we niet bang moesten zijn dat zijn mannetje, de man die de diamanten laat slijpen, het ook niet aan zou kunnen, hij zei dat als we maar geduld zouden hebben en vijf a zes stenen per keer zouden doen het allemaal goed zou komen. [betrokkene 10] rekende ons vervolgens voor dat wij ongeveer 30 procent van de waarde overhouden aan een steen, maar dat je hem dan wel met certificaat zou krijgen. [betrokkene 10] rekende met een symbolische waarde van 100.000 euro, waarbij je dan volgens de Rapaportwaarde maar bv 50 procent krijgt en dan gaat er ongeveer 20 procent naar zijn gabber, de slijper en de man van Beers gaat, dan blijft 30 procent over. Mocht je snel cash willen dan is het natuurlijk minder maar dan zou [betrokkene 10] je wel uit willen kopen.
Vervolgens ben ik, A-3754, opgestaan en naar het toilet van het restaurant gegaan. Ik, A-3755, vroeg toen vervolgens of ik eerlijk mocht zijn en, na instemming, zei ik tegen hem: “Die gasten waar ik gisteren mee gesproken heb, die hebben mij verteld dat ik eens op internet moest kijken naar de diamantroof op Schiphol jaren geleden. Zij vertelden mij als jullie man hierbij is geweest dan is dat de man die we zoeken”. Vervolgens zag ik, A-3755, dat [betrokkene 10] begon te glimlachen en daarbij instemmend knikte. Ik hoorde dat hij vervolgens zei: “Laat ik het zo zeggen, ik had 10% van de aandelen.” Toen ik daarop vroeg hij met die 10% aandelen, aandelen van de beurs bedoelde, hoorde ik [betrokkene 10] zeggen: “Nee, ik zou 10% van de opbrengst van die gestolen diamanten krijgen, maar ze hebben mij bedonderd”.
Vervolgens hoorde ik [betrokkene 10] tegen mij zeggen: “ [verbalisant 1] ik heb dit nog nooit tegen iemand gezegd, NOOIT herhaalde hij nogmaals. Maar ik vertrouw jullie. Zeg dit maar dit (het hof begrijpt: tegen) jouw mensen, dan weten ze genoeg van mij.” [betrokkene 10] vervolgde met te zeggen dat hij verwacht had met pensioen te kunnen gaan met zijn aandeel in de diamantroof, doch was bedrogen uitgekomen. Hij herhaalde nogmaals dat zijn vertrouwen in ons, A-3754 en A-3755, heel groot was.
Toen ik, A-3754, vervolgens weer aansloot aan tafel vertelde A-3755 mij dat [betrokkene 10] hem zojuist verteld had dat hij een van de mannen van de grote diamantroof op Schiphol was geweest, jaren geleden. Ik, A-3755, zag dat [betrokkene 10] hierbij instemmend knikte en wij hoorden [betrokkene 10] vervolgens zeggen, terwijl hij met zijn handen de beweging maakte van een berg, “Hebben jullie ooit wel eens zo' n berg van diamanten gezien”. Toen wij vervolgens nee zeiden, zei [betrokkene 10] : “Ik wel.”
Hierop ging [betrokkene 10] ongevraagd verder met vertellen. Wij, verbalisanten, knikten af en toe instemmend of spraken onze verbazing uit. Hierop ging [betrokkene 10] verder en vertelde:
- Dat hij voor de contacten had gezorgd.
- Dat hij af en toe 10.000 kreeg maar dat hij nooit de volle sporttas heeft gekregen die hem is toegezegd.
- Dat hij vlak na het gebeuren 10.000 kreeg om te feesten en dat hij dat toen ook heeft gedaan.
- Dat hij alles in US dollars kreeg en dat hij daarom de koers van die tijd nog weet.
- Dat het 10 jaar geleden is en dat ze geen spoor hebben achtergelaten.
- Dat hij nog goed weet dat hij de eerste avond na het gebeuren op de bank zat en dat er om 22.00 uur werd aangebeld, aangezien dat nog nooit gebeurd was en hij toen zo enorm geschrokken was dat zijn hart in zijn keel zat.
Vervolgens zei [betrokkene 10] nog een keer: “Jongens ik heb dit nog nooit tegen iemand verteld maar ik heb zoveel vertrouwen in jullie”.
Hierna vroeg ik, A-3754, of hij niet alsnog zijn geld wilde krijgen en of hij geen wraak wilde. Hierop zei [betrokkene 10] :
- Dat ze zeggen dat het op is en herhaalde tot tweemaal “wat moet ik”.
- Dat hij ze niet meer ziet.
- Dat hij er nog wel 1 zou kunnen achterhalen maar dat hij niet weet wat hij er mee zou moeten.
- Dat er meer bedonderd zijn en dat hij niet de enige is.
- Dat hij ook niet weet wat waar is omdat iedereen wat anders zegt maar dat niemand die hij kent die erbij was in luxe baadt.
Vervolgens hebben wij de rekening betaald en zijn wij terug gaan rijden richting Medellín, dit was omstreeks 17.00 uur. Tijdens de terugreis begon [betrokkene 10] ongevraagd weer over de roof en zei vervolgens:
- Dat het tien jaar geleden is, dat ze geen spoor hebben nagelaten. Dit herhaalde hij nog een keer.
- Dat wij nu met de man in de auto zitten die ervoor heeft gezorgd dat alle veiligheidsmaatregelen op Schiphol veranderd zijn.
- Dat hij deze jongens via via heeft leren kennen, dat het plan daar was, dat ze wat hebben geobserveerd en dat het toen is uitgevoerd.
- Dat onze klus echt anders zou zijn want hier waren vuurwapens bij betrokken. Vervolgens maakte [betrokkene 10] een pistoolbeweging met zijn duim en wijsvinger.
- Dat dit wat anders was dan wat wij nu zeggen.
Tijdens de autorit vroeg ik, A-3755, wat [betrokkene 10] gedaan had met het geld wat hij wel heeft gekregen, hierop zei [betrokkene 10] :
- Dat hij samen met een vriend het appartement in de ingestorte toren had gekocht en hij hier 50.000 euro in had gestoken.
- Dat hij een neef in Turkije 50000 euro heeft gegeven zodat deze zijn schuld af kon lossen omdat die neef zoveel voor de familie betekend.
- Dat hij het appartement met [betrokkene 15] heeft gekocht waar hij nu woont en er ongeveer 50.000 euro in had gestoken, de rest heeft [betrokkene 15] als hypotheek genomen.
- Dat hij het geld in Colombia gekregen had door bij elke trip die hij maakte 1 euro beneden het bedrag te blijven dat hij mee mocht nemen naar Colombia. Ook had hij hierbij gebruikt gemaakt van vrienden, die naar Colombia kwamen en zo geld voor hem meenamen.
- Dat het geld voor de “borrelnootjes” in dollars werd ontvangen en dat dan omgewisseld moest worden.
- Dat dat omwisselen in die tijd nog mogelijk was bij bepaalde geldwisselkantoren in Amsterdam.
- [betrokkene 10] een Tsjechische jongen, [betrokkene 25] genaamd, bij een geldwisselkantoor kende die hij nu opnieuw zou kunnen benaderen voor het omwisselen.
- [betrokkene 10] een voorbeeld gaf dat als je destijds bij het omwisselen 100.000 euro terugkreeg, hij die [betrokkene 25] dan 2000 euro liet houden.
- De werkwijze van het geldwisselkantoor was om het bedrag in kleinere bedragen weg te schrijven, zodat er geen meldingsplicht bestond en er gebruik werd gemaakt van gefingeerde namen.
Vervolgens vroeg [betrokkene 10] wat zijn aandeel zou worden in onze klus, waarop ik, A-3754, vervolgens zei dat het mij eerlijk leek dat we het in drie zouden delen. Hierop zei [betrokkene 10] dat hij hoopte dat dit echt de rebound zou worden. Dat het een keer mislukt is en dat dit het goed moest maken. Hierop zei [betrokkene 10] dat wij de dag ervoor hebben gezegd hoe blij we waren hem te hebben ontmoet en dat hij nu precies hetzelfde wilde zeggen. Vervolgens zei [betrokkene 10] hardop lachend: “Weet je nog [verbalisant 2] , dat ik Google zei toen je mij in dat park vroeg hoe het kwam dat ik zoveel van diamanten wist.” [betrokkene 10] zei hierna nog uit zichzelf dat dit echt niet te groot was en zei verder:
- Dat ze met kleine, grote en hele grote vrachtauto's van de KLM rijden en dat wij eens moesten weten wat je daar allemaal in kan verstoppen tussen andere lading.
- Dat er met vrachtauto's spullen geleverd worden op Schiphol en dat die chauffeurs tegen betaling er ook wel weer spullen vanaf willen brengen.
- Dat hij als hij thuis komt zo snel mogelijk weer naar zijn gabber gaat en in contact probeert te komen.
- Dat hij de diamantman via zijn gabber heeft ontmoet maar dat je deze man niet zomaar kan ontmoeten.
- Dat hij die diamantman de 1e keer in het American, bij het Leidseplein, heeft ontmoet.
- Dat hij later ook bij hem thuis kon komen.”
Inzet op 30 juli 2016 te Medellín, ontmoeting waarbij [betrokkene 10] heeft verklaard over de diamantroof
In het proces-verbaal van bevindingen van A-3754 en A-3755 staat onder meer het volgende: “Wij A-3754 en A-3755 kregen op zaterdag 30 juli 2016, van ons begeleidingsteam de volgende opdrachten:
- Ontmoet [betrokkene 10] vandaag, bezoek met hem de Catedral in Envigado, bouw met hem aan een sociale en zakelijke band en verzamel zoveel mogelijke strafrechtelijke informatie.
Op zaterdag 30 juli 2016, omstreeks 10.00 uur, ontmoetten wij [betrokkene 10] in het hotel Porton in Medellín.
Onze begroeting was zoals gebruikelijk zeer hartelijk. Vervolgens zijn wij met de auto naar de Catedral in Envigado gereden.
Tussen ons drieën vonden er diverse gesprekken plaats over onderwerpen van sociale aard, waarbij wij onder andere spraken over de Feria de Rores, vrouwen, en ons gezamenlijk bezoek aan Piedra de Penol en de “fonda” de vorige dag.
Na ons bezoek aan de Catedral hebben wij vervolgens omstreeks 12.15 uur geluncht in een restaurant in Medellín, genaamd Peru Wok.
Hetgeen wij hier besproken hebben, hebben wij zoveel als mogelijk chronologisch en in dezelfde woorden dan wel woorden van gelijke strekking weergegeven.
Nadat A-3754 had gezegd dat hij het vervelend vond voor [betrokkene 10] dat hij bedonderd was door de overige deelnemers aan de diamantenroof op Schiphol en aan [betrokkene 10] vroeg of hij niets tegen die gasten kon doen, hoorden wij [betrokkene 10] zeggen dat dit niet mogelijk was. Hij was immers maar een gewone jongen en geen crimineel. En die gasten waren, zo zei hij, immers geen jongens die je in de speeltuin tegenkwam. Het waren volgens [betrokkene 10] grote gasten die meerdere dingen gedaan hadden. Het zijn zware gasten die mij bedonderd hebben, voegde [betrokkene 10] er aan toe. Toen ik, A-3755, daarop aanmerkte dat het dan echt niet zware jongens waren, daar die echt niet met zich hadden laten sollen als zij ook benadeeld waren, hoorden wij [betrokkene 10] zeggen dat dit echt zware jongens waren, die ook zaken hadden gedaan met Holleeder. Waarschijnlijk, zo zei [betrokkene 10] , hebben die jongens snel geld willen maken met die steentjes en hebben zij er minder voor gekregen. [betrokkene 10] voegde er aan toe dat hij dit afleidde uit hetgeen hem door die zware gasten verteld was, hetgeen hij natuurlijk niet zeker wist.
Op de vraag van A-3754 of er meerdere gasten benadeeld waren, antwoordde [betrokkene 10] bevestigend. [betrokkene 10] vertelde dat hij met de andere deelnemers aan de diamantenroof om de tafel had gezeten om een helder beeld te krijgen van hetgeen er mis gegaan was. Maar iedereen had een andere verklaring, dus nu wist hij nog niet wat er misgegaan was. Tijdens deze bijeenkomsten was het er ook stevig aan toegegaan en werd er ook tegen elkaar geschreeuwd. Uiteindelijk was er een soort bemiddelaar gekomen tussen de benadeelden en de zware gasten, hetgeen uiteindelijk tot nu toe ook niets opgeleverd had. Deze bemiddelaar was een van die zware gasten.
[betrokkene 10] vertelde ook dat enkele van de benadeelden in de financiële problemen gekomen waren. Hen was veel geld toegezegd en zij hadden vervolgens schulden gemaakt die zij niet meer konden aflossen. Dit was volgens hem extra zuur, want de bedoeling was geweest om door deze diamantroof een financieel zekere toekomst te hebben, maar had nu alleen maar meer ellende opgeleverd. Zelf was [betrokkene 10] gewoon blijven doen, hij had wel wat extra leuke dingen gedaan met het geld maar geen opvallende dingen. Hij was ook gewoon naar zijn werk blijven gaan om zo niet op te vallen.
Een van de andere benadeelden ging af en toe helemaal uit zijn dak en benaderde [betrokkene 10] dan. Deze man ging dan even tekeer, hetgeen (het hof begrijpt: [betrokkene 10] ) aanhoorde. Daarna was de man dan weer rustig. Dit had zich al meerdere malen voorgedaan. Het enige wat [betrokkene 10] deed, was de man aanhoren, verder niets. [betrokkene 10] vertelde ook dat hij had gehoord dat die zware gasten huizen in het buitenland hadden, maar dat zij zich verder in Nederland gedroegen alsof zij geen geld meer hadden. Een van die zware gasten had [betrokkene 10] naderhand verteld dat hij het vervelend vond voor [betrokkene 10] dat hij niet al zijn geld gekregen had en had hem toegezegd dat als [betrokkene 10] een tip voor een goede kraak kon geven, hij [betrokkene 10] alsnog geld geven van de opbrengst van deze kraak.
Tevens vertelde [betrokkene 10] ons dat hij ongeveer twee jaar geleden opnieuw benaderd was voor een overval op Schiphol. Deze keer zou het een overval op een geldwagen hebben moeten zijn, welke geld en/of goud dat van Amsterdam naar Londen gevlogen zou worden, zou vervoeren. Observaties en tellingen waren al onder andere door [betrokkene 10] gedaan. Het plan was uiteindelijk niet doorgegaan omdat een van de deelnemers bang zou zijn geworden.
[betrokkene 10] zijn aandeel bij de uitvoering zou zijn geweest het binnen brengen van de uitvoerders van de overval. Desgevraagd vertelde [betrokkene 10] dat hij bij het naar binnen en naar buiten brengen bijna nooit helemaal gecontroleerd werd, de douane keek alleen maar naar de brandstof.
[betrokkene 10] kende alleen maar de man die hem benaderd had voor deze klus, dit was een van de zware gasten van de diamantroof. De anderen had hij niet gekend. [betrokkene 10] zei dat hij alleen het telefoonnummer van de uitnodigende zware gast had gehad.
Nadat A-3754 een grap had gemaakt over dat El Patron mocht kiezen welke toetje hij wilde, en [betrokkene 10] vroeg waarom hij El Patron was, antwoordde A-3754 dat dit duidelijk was. Hij had immers al die jaren geen sporen achtergelaten en ook had hij staan te zwaaien met een pipa bij de diamantenroof. [betrokkene 10] antwoordde hierop dat de politie nog altijd niet wist wat er toen precies gebeurd was en alleen gissingen hadden maar die tot niets geleid hadden.
[betrokkene 10] vertelde dat hij niet met een pipa had lopen te zwaaien, hij had wel alle gebruikte pipa's in de hand gehad. Hij had ze namelijk van land- naar airside moeten brengen. Wij merkten op dat dit naar binnenbrengen wel zijn ding was, hetgeen [betrokkene 10] ook bevestigde.
[betrokkene 10] vroeg aan mij, A-3755, waarom ik bij hem terechtgekomen was voor deze nieuwe klus. Daarop vertelde ik hem dat dit idee ontstaan was, nadat hij tegen A-3754 over diamanten gesproken had en gezegd had dat hij ook daarbij wat kon betekenen.
Vervolgens vroeg [betrokkene 10] aan A-3754 waarom hij dit aan hem gevraagd had. A-3754 antwoordde daarop dat [betrokkene 10] dit uit zichzelf had aangeboden toen A-3754 met hem over een klus gesproken had. [betrokkene 10] gaf daarop toe dat dit inderdaad zo gegaan was.
[betrokkene 10] vroeg aan mij A-3755 of het van land- naar airside brengen van het geld nog zou doorgaan, hetgeen ik bevestigend beantwoordde. [betrokkene 10] gaf aan dat hij op 16 augustus weer naar Nederland zou vliegen, hij had immers al een KLM-ticket en vond het zonde een nieuwe te kopen. [betrokkene 10] zou mij, A-3755, een berichtje sturen als hij weer in Nederland zou zijn. [betrokkene 10] vertelde dat hij ongeveer 3 weken in Nederland zou blijven om vervolgens rond 12 september in Turkije te willen zijn in verband met de offerfeesten. Aansluitend zou hij weer naar Medellín vliegen om daar op 29 september zijn verjaardag te vieren. Omstreeks 6 oktober zou hij dan weer naar Nederland vliegen.
[betrokkene 10] vertelde dat als hij eenmaal weer in Nederland was, hij zo snel als mogelijk zijn gabber zou benaderen, die dan weer contact op zou nemen met die oude man. Met die oude man bedoelde [betrokkene 10] de man die voor de Beers had gewerkt
[betrokkene 10] hoopte dat zijn gabber nog niet op vakantie was, hij zou namelijk 3 weken op vakantie gaan. [betrokkene 10] herhaalde nogmaals wat hij al eerder gezegd had, namelijk dat wij gezegd hadden dat wij blij waren hem hebben te ontmoet maar dat hij ook heel blij was dat hij ons had ontmoet. Hetgeen hij tegen ons verteld had, vertelde je niet zomaar tegen iemand. Dan moest je elkaar al wel enkele jaren kennen en elkaars vertrouwen hebben gewonnen. Bij ons was dat zeker het geval, voegde hij er aan toe.
[betrokkene 10] benadrukte nogmaals dat als de steentjes uit Europa zouden komen, de klus een appeltje/eitje zouden zijn.”
Door A-3753 wordt op 4 augustus 2016 een Whatsapp-bericht aan [betrokkene 10] gestuurd, waarin hij hem bedankt voor de geweldige tijd die ze in Colombia hebben doorgebracht.
(...)
Inzet op 27 oktober 2016 te Amsterdam (Harbour Club), ontmoeting waarbij [betrokkene 10] heeft verklaard over de diamantroof
In het proces-verbaal van bevindingen van A-3754 en A-3755 staat onder meer het volgende: “Wij, politiële informanten, A-3754 en A-3755, kregen op dinsdag 25 oktober 2016 van ons begeleidingsteam opdracht om een ontmoeting met [betrokkene 10] te organiseren en het sociale en zakelijke contact verder uit te bouwen, alsmede zoveel mogelijk strafrechtelijke informatie te verzamelen.
Op donderdag 27 oktober 2016 omstreeks 20.30 uur, ontmoetten wij [betrokkene 10] bij restaurant Harbour Club, gevestigd Cruquiusweg 671 te Amsterdam. Teneinde deze ontmoeting mogelijk te maken had ik, A-3754, de dagen hiervoor regelmatig whatsapp contact met het mobiele nummer, [telefoonnummer 23] , van [betrokkene 10] .
In deze chatcontacten is verder niets terzake dienende besproken.
Nadat wij elkaar in de lobby van het restaurant hadden ontmoet hebben wij wat gedronken aan de bar en zijn wij vervolgens naar de tafel gegaan waar we gedineerd hebben. Tijdens het diner hebben wij gesproken over diverse sociale onderwerpen zoals vrouwen, Colombia, vakantie, Spanje, voetbal etc.
Tijdens het diner vroeg [betrokkene 10] aan mij, A-3755, naar een aantal zaken rondom de geplande verzekeringsfraude. Terwijl ik, A-3755, hierop antwoord probeerde te geven vertelde [betrokkene 10] ons uit zichzelf plotseling:
- Dat hij wel een plek wist waar we de buit konden verstoppen.
- Dat dit dezelfde plek is als waar hij 10 jaar geleden ook zijn deel van de buit verstopt had op de zolder.
- Dat dit een woning is die hij destijds met zijn vader en moeder gehuurd heeft.
- Dat hij deze woning (een sociale huurwoning) nu nog steeds huurt met zijn moeder.
- Dat hij en zijn nichtje er nog komen en dat hij er ook wel eens slaapt en dat de buren hem ook kennen.
- Dat hij dit bij dezelfde makelaar huurt als waar hij zijn andere woning ook huurt en er 300 euro per maand voor betaalt.
[betrokkene 10] zei ook dat het misschien een goed idee was om de keer eerst met zijn allen de buit te bekijken en op foto te zetten; zodat we precies weten wat er is en weg gaat.
Tevens begon [betrokkene 10] ons spontaan te vertellen, zonder dat wij ernaar vroegen;
- Dat hij destijds twee uur moest wachten met die jongens omdat het vliegtuig twee uur later was en dat het best moeilijk is om je dan twee uur op te houden zonder dat het opvalt.
- Dat hij de tijd ervoor met observeren enzo en kijken hoe alles zit ook best spannend vond, zoals in een film.
- Dat ze niet wisten dat je die auto's op afstand kon begrenzen waardoor ze niet harder dan 40 kilometer per uur kunnen.
- Dat ze ook niet wisten dat er een code aan die sleutel is verbonden waardoor je de achterkant niet kon openen.
- Dat ze als een gek op de voorkant hebben staan beuken om bij de spullen te kunnen omdat dat via de achterkant niet ging en dat ze daarom niet alles hebben kunnen meenemen.
- Dat het nu net zoals 10 jaar geleden om spullen zou gaan die voor een beurs bestemd waren/zijn.
- Vroeg of ik, A-3755, wist wat er nu precies bij zou zitten.
- Dat er 10 jaar geleden een ketting van de koning van Thailand had bijgezeten
- Dat het toen in februari was geweest en nu in januari.
Tevens vertelde [betrokkene 10] ons tijdens het diner nog dat hij die dag een afspraak had gehad omdat hij weer eens was benaderd om drugs uit de vliegtuigen te krijgen. Hij vertelde dat het om 5 tot 10 kilo ging wat uit Colombia kwam. Ook vertelde hij dat dit zo vaak gebeurt maar dat er uiteindelijk nooit wat van komt. Voorts, zo vertelde [betrokkene 10] , was dit zo’ n kleine hoeveelheid waaraan hij niet voldoende kon verdienen in verhouding tot het risico dat hij zou lopen. Hij voegde er aan toe dat als zijn verdiensten op z' n minst een miljoen zouden zijn, hij dat risico wel wilde lopen.”
(...)
2017
Er is in 2017 één (laatste) ontmoeting met [betrokkene 10] geweest.
Inzet op 14 januari 2017 te Amsterdam (restaurant Momo), ontmoeting waarbij [betrokkene 10] heeft verklaard over de diamantroof
In het proces-verbaal van bevindingen van A-3754 en A-3755 staat onder meer het volgende:
“Wij A-3754 en A-3755, kregen op zaterdag 14 januari 2017, van ons begeleidingsteam de volgende opdrachten:
Ontmoet [betrokkene 10] te Amsterdam. Vraag [betrokkene 10] te laten zien waar het safehouse is waar [betrokkene 10] eerder aan refereerde en waar in 2005 gebruik van is gemaakt. Bespreek tijdens het gebruiken van een maaltijd in een restaurant het artikel over de diamantroof 2005, dat is gepubliceerd in tijdschrift Panorama, nummer 49 van het jaar 2016 en gebruik hierbij het tijdschrift en/of het boek “Handen omhoog! Dit is een overval” waarin dit verhaal is gepubliceerd. Overhandig [betrokkene 10] dit boek. Verzamel in de context van dit onderzoek zoveel als mogelijk strafrechtelijke informatie.
Op zaterdag 14 januari 2017, omstreeks 18.30 uur, ontmoette ik A-3755, [betrokkene 10] voor het pand van Apple, gevestigd aan het Leidseplein in Amsterdam. Na onze gebruikelijke begroeting, liepen wij naar A-3754, die in een auto op ons wachtte voor de parkeergarage Byzantium aan de Tesselschadestraat in Amsterdam. [betrokkene 10] vertelde mij dat wij met z' n drieën even iets moesten bespreken mat betrekking tot de bewaarplaats van de buit.
Eenmaal in de auto gezeten, hoorden wij [betrokkene 10] zeggen dat hij er nog eens goed over nagedacht had en tot de beslissing gekomen was, dat hij ons de woning niet kon aanwijzen. Voor zijn gevoel was dit de enige plaats op aarde waar alleen hij en zijn moeder vanaf wisten. Ook de andere deelnemers van de overval op Schiphol had hij deze plaats nooit laten zien. Als wij wilden, konden wij deze woning nog steeds gebruiken voor het bewaren van de buit doch alleen hij zou weten waar dit was. Hij was bereid desnoods iedere week ons de buit te laten zien en we konden deze dan ook wegen. Hij had van het verleden geleerd en wilde absoluut niet dat het hem nog eens zou overkomen een deel van de buit kwijt te raken. Wij, A-3754 en A-3755, gaven aan hierdoor verrast te zijn en er even over na te moeten denken.
Daarop zijn wij korte tijd in het American-hotel geweest, alwaar wij koffie gedronken hebben.
Hierbij spraken wij onder andere over Colombia, het weer en vertelde [betrokkene 10] nogmaals kort welk percentage wij konden verwachten als een diamant bijvoorbeeld een waarde had van 100.000 euro. In eerste instantie zouden wij dan 50.000 euro overhouden (de man in de beurs in Antwerpen zou er ongeveer 10.000 aan verdienen), waarvan wij nog een eventueel te onderhandelen percentage van tussen de 10 en 15 % van 50.000 euro dienden af te staan aan de eerder bedoelde “oude man”. Hoe groter de waarde van onze buit zou zijn, des te betere onderhandelingspositie wij bij de “oude man” zouden hebben.
Vervolgens zijn wij omstreeks 20.00 uur gegaan naar het restaurant Momo, gevestigd aan de Hobbemastraat 1 in Amsterdam.
Nadat wij plaats hadden genomen aan een tafel in het restaurant, vond er tussen ons drieën een gesprek plaats, waarvan wij de inhoud zoveel als mogelijk chronologisch en in dezelfde woorden, dan wel woorden van gelijke strekking, zullen weergeven. [betrokkene 10] vertelde dat hij tezamen met [betrokkene 15] een nieuwe auto gekocht had in Medellín. Iemand had voor de Toyota 45 miljoen peso’s geboden, Dit bod hadden zij aanvaard en vervolgens hadden zij een nieuwe Kia Sportage gekocht, die 90 miljoen peso had gekost. De helft hadden zij betaald met de 45 miljoen peso van de verkoop en voor de andere helft waren zij een financiering aangegaan. Voor de financiering betaalden zij nu maandelijks iets meer dan 1 miljoen peso. [betrokkene 15] en hij betaalden ieder de helft hiervan. Na een korte tijd over diverse onderwerpen van sociale aard te hebben gesproken, vertelde ik, A-3755, [betrokkene 10] dat wij behoorlijk geschrokken waren van de publicaties met betrekking tot de diamantroof op Schiphol in de Panorama in december 2016 (nummer 49) en in het boek “Handen omhoog! Dit is een overval.” [betrokkene 10] vertelde niet te begrijpen wat wij hiermee bedoelden, daar hij op dat moment in Medellín was geweest en niets gelezen of gehoord had.
Daarop overhandigde ik, A-3755, [betrokkene 10] het boek, dat in opdracht van ons begeleidingsteam door A-3754 was gekocht. [betrokkene 10] vroeg ons of wij het verhaal met betrekking tot de diamantroof gelezen hadden en nadat wij dit bevestigd hadden of het klopte. Wij antwoordden dat wij dat natuurlijk niet wisten, daar wij er niet bij waren geweest. Tevens liet ik A-3754 hem een foto zien, op mijn mobiele telefoon, van de voorkant van de betreffende Panorama waarin een artikel over de diamantroof wordt aangekondigd. Direct begon [betrokkene 10] in het boek te bladeren en kwam terecht bij het verhaal over de diamantroof op Schiphol. Wij hoorden [betrokkene 10] direct zeggen dat het nummer van de wagen niet klopte (naderhand zagen wij dat [betrokkene 10] hiermee bedoelde de zinsnede: Het busje, met nummer 34 en een duidelijk KLM-logo erop, is vervolgens een uur lang buiten beeld op bladzijde 254). Ook hoorden wij hem zeggen dat [betrokkene 9] “De Lange” er inderdaad ook bij was geweest.
Ik, A-3754, hoorde en zag dat op het moment dat [betrokkene 10] de initialen [betrokkene 11] met zijn vinger aanwees (bladzijde 257 zinsnede: met de arrestatie van de 41-jarige Amsterdammer [betrokkene 11] ), zei: “Deze initialen kloppen ook”.
Op mijn opmerking dat ik, A-3755, gelezen had dat men ook vermoedde dat er twee neven bij de diamantroof betrokken waren geweest, hoorde wij [betrokkene 10] zeggen: “Een was erbij. Ik ken ze, ben met hen in Suriname geweest.”
Hierna stopte [betrokkene 10] met het lezen en legde hij het boek op de tafel bij hem.
Wij hoorden hem vervolgens zeggen dat je “de Lange” niet tegen wilde komen. Het was een ontzettend grote vent die behoorlijk indruk maakte en ook slim was. Als [betrokkene 10] contact het hem wilde hebben, liep hij altijd even bij “de Lange” langs en deed hij een briefje in de bus. Bellen was absoluut geen optie. “De Lange” kwam volgens [betrokkene 10] altijd echt op tijd, niet te laat en niet te vroeg. Heel gedisciplineerd. Hij was volgens [betrokkene 10] echt degene die alles bedacht. Volgens [betrokkene 10] had “de Lange” een maat die alles recht lulde en dat op zo' n manier deed dat iedereen hem dan geloofde.
Daarop gaven wij, A-3754 en A-3755, aan het wel een top-idee was geweest dat “de Lange en zijn vriend” zich hadden laten insluiten bij een bank om vervolgens de kluisjes leeg te halen. [betrokkene 10] reageerde hierop door te zeggen dat die twee mannen, die echt maten waren, ook wel eens persoonlijke meningsverschillen hadden, doch dat zij “zakelijk gezien” altijd weer samen konden werken en een klus deden. Toen ik, A-3755, daarop aanhaalde dat het duidelijk was dat er sprake was van een hechte groep omdat “de Lange en zijn vriend” zich hadden laten insluiten bij de bankroof, uiteindelijk toch gepakt worden, een tijd gezeten hadden en toch daarna weer samen met [betrokkene 10] en enkele anderen de diamantroof op Schiphol deden, hoorde wij [betrokkene 10] zeggen: “Ja dat klopt, ze waren erbij.”
[betrokkene 10] vervolgde met te zeggen dat “de Lange” tegen hem gezegd had dat deze maat iemand een wapen op zijn kop kon zetten, zonder ook maar te knipperen met zijn ogen.
[betrokkene 10] merkte vervolgens (hof: op) dat alles wat hij tot nu toe tegen ons verteld (hof: had) over de diamantroof op Schiphol, geen grootspraak van hem was geweest. Het bewijs hiervan stond immers in een boek, dat volgens hem geschreven was op grond van feiten van eerder gedane onderzoeken naar de diamantroof op Schiphol.
[betrokkene 10] vertelde ook dat, ondanks dat het professionele gasten waren, er toch ook enkele dingen fout gegaan waren. Een voorbeeld hiervan was het niet meenemen van een deel van de buit. Zij waren er niet voldoende op voorbereid geweest om de ruit van het busje stuk te kunnen slaan. Een ander voorbeeld was dat enkele van die gasten wel eens liepen op te scheppen over de daden als zij wat teveel gedronken hadden.
Ook vertelde [betrokkene 10] dat “het werk” dat deze gasten deden, voor henzelf gewoon het uitoefenen van hun beroep was. “Dit is hun beroep, zij kunnen niets anders”, hoorden wij [betrokkene 10] zeggen. Daarnaast zou het volgens hem hen ook om “de kick” gaan. Een dag hadden ze heel veel geld en de andere dag waren ze het weer kwijt. Waar het geld dan gebleven was, kon [betrokkene 10] alleen maar naar gissen.
Op de vraag van A-3754, hoe die gasten nu bij hem terecht gekomen waren, hoorden wij dat [betrokkene 10] vertelde dat dit via een oude schoolvriend van hem gebeurd was. “De Lange” had aan deze oude schoolvriend gevraagd of hij iemand kende die op Schiphol werkte en eventueel wat voor hen kon betekenen. Die oude schoolvriend had [betrokkene 10] toen gevraagd en [betrokkene 10] was in gesprek gegaan met “de Lange”. Aanvankelijk had [betrokkene 10] alleen maar geluisterd, maar omdat het plan dat “de Lange” voor ogen had, volgens [betrokkene 10] absoluut niet kon, had [betrokkene 10] een voorstel gedaan hoe het wel kon. [betrokkene 10] voegde er aan toe: “Uiteindelijk hebben ze gedaan wat wij voorstelden.
Zelf heb ik maandenlang observaties uitgevoerd op Schiphol om te zien hoe het een en ander ging met betrekking tot onder andere de aankomst van het vliegtuig, de procedures met het in- en uitladen van het vliegtuig en het de gehele gang van zaken van het busje waarin de diamanten vervoerd zouden worden.”
Nadat ik, A-3755, tegen [betrokkene 10] gezegd had dat ik hem in het vervolg “de man van 74 miljoen zou noemen”, hoorde wij hem zeggen dat niemand precies wist hoeveel het nu echt geweest was. Wij hoorden hem wederom zeggen, dat er kettingen van de koning van Thailand bij gezeten hadden.
Nadat ik, A-3755, [betrokkene 10] gevraagd had waarom het de eerste keer misgegaan was, hoorden wij [betrokkene 10] zeggen dat de eerste keer uitsluitend een proef was geweest. Gelukkig was het niet goed gegaan anders was de opbrengst volgens [betrokkene 10] veel minder geweest. Volgens zijn zeggen waren ook zij verrast geweest door de omvang van de buit.
Omstreeks 23:10 uur, verlieten wij de tafel in het restaurant en namen wij plaats aan de bar.
Toen ik, A-3755, [betrokkene 10] nogmaals bedankte voor het feit dat hij niet gewild had dat A-3754 zaken met “die grote gasten” van de diamantroof op Schiphol” ging doen, daar ik in het boek gelezen had dat een van die neven die doodgeschoten was ook lid was van [A] , hoorde ik [betrokkene 10] zeggen: “ [betrokkene 14] , nee die was er niet bij, die ander”.
(...)
Diamantroof 25 februari 2005
Op 25 februari 2005 vond ter hoogte van platform B34, op het beveiligde en voor het publiek niet vrij toegankelijke deel van Schiphol (‘airside’), rond 10.00 uur een gewapende overval plaats op een waardetransportauto van KLM. In de waardetransportauto, die werd bemand door de getuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 4] , lagen diamanten en sieraden ter waarde van ruim 72 miljoen USD. De waardetransportauto werd vergezeld door een volgauto van een beveiligingsbedrijf met daarin de getuige [betrokkene 6] . Op het moment dat de waardetransportauto vlak bij het vliegtuig werd geparkeerd kwam een blauwe KLM-auto hard aangereden. Hierin zaten de twee overvallers. Zij hebben vuurwapens op [betrokkene 5] , [betrokkene 4] en [betrokkene 6] gericht. Die moesten op de grond gaan liggen, hun portofoons en de sleutels van de waardetransportauto afstaan. De overvallers zijn vervolgens met de waardetransportauto en de waardevolle inhoud weggereden en hebben het Schipholterrein verlaten via hek 54.
De door de overvallers gebruikte KLM-auto, met nummer 43, is door hen tussen 8.30 en 9.00 uur gestolen. De overvallers droegen KLM-kleding. De overvallers hebben zich geruime tijd op ‘airside’ moeten ophouden, omdat het vliegtuig dat met de diamanten en sieraden naar Antwerpen zou vertrekken vertraagd was. Het vliegtuig had, zoals gebruikelijk van maandag tot en met vrijdag, om 8:50 uur moeten vertrekken.
Om 10:29 uur is de waardetransportauto teruggevonden onder het viaduct van de (busverbinding) Zuidtangent op industrieterrein De Hoek in Hoofddorp. Een deel van de buit is in de waardetransportauto achtergebleven. Er zijn door de daders diamanten en sieraden meegenomen ter waarde van ongeveer 43,5 miljoen USD.
Industrieterrein De Hoek
In de directe omgeving van de teruggevonden waardetransportauto is een schoenafdruk maat 48 aangetroffen. Op camerabeelden van de omgeving is op een aantal tijdstippen tussen 7:37 en 10:07 uur een rode bestelbus, gelijkend op een Renault Express, waargenomen.
De getuige [betrokkene 30] heeft op 25 februari 2009 tussen 10:00 en 10:15 uur drie mannen bij een witte KLM–bus bezig gezien. Eén van de mannen was rond de 1,90 meter en droeg een oranjeveiligheidsvest. Er stond ook een bordeauxrode auto, een ouder en beetje hoekig model. De beschrijving van de (lange) man en de auto komt overeen met hetgeen de getuigen [betrokkene 26] , [betrokkene 27] en [betrokkene 28] hebben verklaard over hetgeen zij op 25 februari 2005 hebben waargenomen. [betrokkene 26] en [betrokkene 28] hebben ook verklaard dat zij de (lange) man hebben zien graven, volgens [betrokkene 28] alsof hij ‘geen doel’ had. [betrokkene 28] heeft bovendien verklaard dat hij die man en bestelauto twee keer eerder, op dezelfde plaats, heeft gezien. Ook toen stond de man te graven. Getuige [betrokkene 27] herkende de auto ook van een eerder moment, dat zou de 7e of de 10e (het hof begrijpt: februari 2005) geweest kunnen zijn, dat hij een man heeft zien graven. En ook de getuige [betrokkene 29] heeft ‘ongeveer een week voor afgelopen vrijdag 25 februari 2005’ rond 8.45 uur een man van ongeveer 1.90 meter, met een oranje/geel reflecterend vest, zien graven. Er stond toen ook een kleine bestelauto.
Diefstal KLM-auto 10 februari 2005
Op 10 februari 2005 is er omstreeks 8:00 uur een melding bij de KMar binnen gekomen van de vermoedelijke diefstal van een KLM-auto die geparkeerd stond bij Delta 7 (‘airside’). Omstreeks 8:30 uur is de auto gezien op het B-platform met daarin twee personen die KLM-bedrijfskleding droegen. De mannen werden door de getuige [betrokkene 31] , die samen met [betrokkene 32] en ‘ [betrokkene 33] ’ op zoek was naar de door hen geparkeerde auto, aangesproken. [betrokkene 31] – die op dat moment nog uitging van een vergissing – heeft gezegd dat de bestuurder achter hem aan moest rijden om de auto terug te brengen. De KLM-auto is aanvankelijk ook achter [betrokkene 31] en zijn collega’s aangereden, maar is plotseling gekeerd en met hoge snelheid door hek 54 (waarvan net de slagboom was geopend) het terrein afgereden. Volgens getuige [betrokkene 32] leek het alsof de bestuurder van de ‘kofferafhandeling’ was, maar daarvoor klopte het tenue niet.
Overeenkomsten tussen 10 en 25 februari 2005
Uit het voorgaande blijkt dat op beide data een KLM-auto is gestolen op het afgesloten deel van Schiphol. Rond hetzelfde tijdstip zijn beide auto’s gezien op het B-platform, rond welk tijdstip van maandag tot en met vrijdag om 8.50 uur een vlucht met waardevolle goederen, hoofdzakelijk diamanten, naar Antwerpen vertrekt. Beide keren is via hek 54 het Schipholterrein verlaten. De rode bestelauto met de (lange) gravende man is niet alleen op de 25ste waargenomen, maar ook korte tijd daarvoor. Ten slotte heeft onderzoek van de historische verkeersgegevens via de zendmast op het B-platform en de zendmast op industrieterrein De Hoek het volgende uitgewezen:
- op 10 februari rond het tijdstip van de diefstal belt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 24] (omgeving B-platform) naar het telefoonnummer [telefoonnummer 25] (omgeving De Hoeksteen);
- op 25 februari rond het tijdstip van de overval is er contact tussen dezelfde telefoonnummers, maar nu bevindt het nummer eindigend op 3410 zich in de omgeving van het B-platform en het nummer eindigend op 8810 in de omgeving van het industrieterrein;
- na 25 februari zijn beide telefoonnummers niet meer gebruikt.
Waarneming [betrokkene 9] op 5 december 2004 bij hek 54
Op 5 december 2004 is [betrokkene 9] door de KMar gecontroleerd bij hek 54 (‘landside’). Hij vertelde dat hij vliegtuigen aan het kijken was, maar geen spotter was. Volgens de mutatie van de KMar maakte [betrokkene 9] een gespannen indruk en is er ter plaatse maar beperkt zicht op de vliegtuigen. Bovendien stond [betrokkene 9] er pas vier minuten voor de controle en is hij twee minuten later weer vertrokken. Volgens een mutatie van de Herkenningsdienst van de KMar was [betrokkene 9] 2,04 meter en had hij schoenmaat 48.
Aantreffen Renault Express op 8 maart 2005
De KMar is naar stadsdeelkantoor Oud-Zuid gegaan om een plattegrond te halen van de woning van [betrokkene 9] en zijn partner [betrokkene 8] . Laatstgenoemde was (naar moet worden aangenomen zonder dat de KMar daarvan op de hoogte was) werkzaam bij het stadsdeelkantoor. Uit de later door [betrokkene 8] afgelegde verklaring blijkt dat zij er daardoor achter is gekomen dat de KMar de plattegrond had opgevraagd en dacht dat er mogelijk, zoals eerder was gebeurd, een inval zou komen. Op 8 maart 2005 om 10:00 uur heeft [betrokkene 8] om die reden naar [betrokkene 9] gebeld en hem gevraagd naar huis te komen. [betrokkene 9] moest daarna het huis uit. Op diezelfde dag heeft [betrokkene 9] om 10:26 uur naar [betrokkene 2] gebeld om af te spreken. [betrokkene 2] en [betrokkene 9] hebben die dag acht keer telefonisch contact gehad. [betrokkene 2] heeft ook drie keer contact gehad met [verdachte] . Omstreeks 22:18 uur is op de Kanaaldijk in Diemen een in brand staande Renault Express aangetroffen.
In de Renault Express zijn papieren en bijbehorende cd-roms aangetroffen die afkomstig bleken uit de op 25 februari 2005 geroofde waardetransportauto.
Doorzoeking bij [betrokkene 2]
Op 9 januari 2006 is [betrokkene 2] aangehouden en is zijn woning doorzocht. In de zak van een jas is een bladzijde met diamantomschrijvingen en geldbedragen aangetroffen. Van vier specifieke beschrijvingen van diamanten op de lijst die bij [betrokkene 2] is aangetroffen, kan op basis van verkregen informatie uit het rechtshulpverzoek aan België (samengevat: omschrijvingen van vier zeldzame, en ontvreemde, diamanten) en het verhoor van deskundige Zwaan, geconcludeerd worden dat het omschrijvingen zijn van op 25 februari 2005 gestolen diamanten.
OVC-gesprek 17 juni 2013
Op 17 juni 2013 zat [betrokkene 11] met een medeverdachte (in een ander strafrechtelijk onderzoek) in een auto waarin afluisterapparatuur was geplaatst. Er heeft een gesprek plaatsgevonden, waarbij vooral [betrokkene 11] aan het woord was. Gelet op de inhoud van dat gesprek, waarvan het verslag integraal is opgenomen in de bewijsmiddelen, gaat het over de diamantroof op Schiphol en meer in het bijzonder een daaraan voorafgaande poging. Dat het gesprek over Schiphol gaat leidt het hof onder andere af uit de gebruikte zinsneden: ‘op Schiphol’, ‘op het platform’ en ‘we hadden pakken ook aan man, we zagen er ehmm eh hmm als die koffertrekkers’. Verder sluit hetgeen door [betrokkene 11] is verteld naadloos aan bij hetgeen [betrokkene 31] en [betrokkene 32] , zoals hierboven benoemd, hebben verklaard over de gebeurtenissen op 10 februari 2005. Samengevat komt het er op neer dat [betrokkene 11] in een op het binnenterrein van Schiphol buitgemaakte auto zat, met ‘ [betrokkene 2] ’ als bestuurder. Ze hadden wapens bij zich: een machinegeweer, een paar handgranaten en een pistool. Op het binnenterrein zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 11] aangesproken door een medewerker van Schiphol (‘bewaking’), die denkt dat zij gewoon personeel zijn, en zegt dat ze de auto (van ‘ [betrokkene 13] ’) hebben gepakt. Die auto moesten [betrokkene 2] en [betrokkene 11] terugbrengen. Ze reden eerst de goede kant op, maar plotseling ‘maakten ze een rondje’ en zijn ze ‘toen die boom (het hof begrijpt: slagboom) in één keer open ging’ het terrein afgereden.
[betrokkene 11] heeft ook over een daarop volgende keer verteld. Hij zegt: “Maar de eerste keer ging ik er gewoon voor. Maar toen dat fout ging hè wouden ze een week later wouden ze weer. Toen zat in mijn hoofd nog hey fuck dat man”. En ook: “(...) achteraf wisten ze dat het twee weken eerder had moeten gebeuren”. Het hof leidt hieruit, mede in het licht van de nader te bespreken bewijsmiddelen, af dat dit over de geslaagde diamantroof op 25 februari 2005 gaat. [betrokkene 11] , die kennelijk niet meer durfde, zegt dan nog: “Die [verdachte] heeft toen mijn plek gepakt en ehh, die heeft een mejoen gehad”.
[betrokkene 11] heeft overigens ook nooit ontkend dat het OVC-gesprek betrekking heeft op de diamantroof op Schiphol en de daaraan voorafgaande poging. Ter terechtzitting van de rechtbank (waarvan het proces-verbaal ter terechtzitting is gevoegd in de zaak tegen de verdachte) heeft [betrokkene 11] , aan de hand van een briefje, verklaard: “Ik heb het dossier toegestuurd gekregen van mijn advocaat in 2005. Ik wist dus van het manuscript van [betrokkene 9] . Over het OVC gesprek van 17 juni 2013 wil ik zeggen dat ik heb lopen opscheppen. Ik ben een Amsterdammer en zat gewoon te ouwehoeren. Soms sla ik op hol en dat gebeurde toen ook”. Volgens het hierop gebaseerde verweer van de raadsman is dan ook geen sprake van daderkennis maar kennis vanuit het dossier en/of het manuscript, en heeft [betrokkene 11] om stoer te doen voorgewend dat hij betrokken was bij de mislukte overval op 10 februari 2005.
Het moment van overleggen van deze verklaring en het gebrek aan enige toelichting en specificering door [betrokkene 11] van deze verklaring, doen reeds afbreuk aan de geloofwaardigheid ervan. Bovendien is bevreemdend dat als [betrokkene 11] slechts aan het opscheppen was of ‘stoer deed’, hij opgeeft over betrokkenheid bij de mislukte roof in plaats van de geslaagde roof, waaraan hij bovendien naar eigen zeggen niet meer durfde deel te nemen omdat hij nog met de mislukking ‘in zijn hoofd’ zat. Dit komt de geloofwaardigheid van de door [betrokkene 11] bij de rechtbank geschetste gang van zaken evenmin ten goede. Verder is van belang dat deze verklaring niet meer behelst dan een niet-onderbouwde mededeling, die strikt genomen niet eens inhoudt dat [betrokkene 11] op basis van kennis uit het Rock-dossier of het manuscript heeft verteld. Daar komt bij dat kennelijk uit de inhoud van die verklaring moet worden afgeleid dat [betrokkene 11] op grond van het Rock- dossier (“dus”) wist van het manuscript van [betrokkene 9] (dat over de diamantroof op Schiphol gaat). In zoverre kan de verklaring van [betrokkene 11] niet waar zijn, omdat het manuscript (meerdere versies) pas in 2017 in het onderzoek Eaton, is gevonden. Daar komt bij dat het hof twee delen, zoals digitaal toegevoegd aan het dossier, van het OVC-gesprek heeft beluisterd. [betrokkene 11] is daarin – zo stelt het hof op basis van zijn eigen waarneming vast – zeer beeldend en gedetailleerd in zijn beschrijving van hetgeen is voorgevallen en hij vertelt bovendien wat hij – op sommige momenten – dacht en voelde. Hij spreekt daarbij ook met een zekere bewondering voor de bestuurder [betrokkene 2] , die kennelijk heel rustig bleef toen hij werd aangesproken, en op dat moment zelfs een telefoongesprek voorwendde met de KLM-medewerker bij wie de auto in gebruik zou zijn geweest (“ [betrokkene 13] ” in de bewoordingen van [betrokkene 11] ). In zoverre komt hetgeen [betrokkene 11] tegen zijn gesprekspartner vertelde zeer authentiek over, als een verslag van iemand die uit eigen wetenschap vertelt.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de (kennelijk zo bedoelde) verklaring van [betrokkene 11] in eerste aanleg dat hij slechts heeft verteld op basis van kennis uit het Rock-dossier en/of het manuscript ongeloofwaardig is. Het verweer van de raadsman dat het OVC-gesprek van 17 juni 2013 geen daderwetenschap inhoudt wordt daarom verworpen.
De door de raadsman benoemde ‘onjuistheden’ in het OVC-gesprek (een gele jeep in plaats van een blauwe KLM-auto, vier in plaats van drie bewakers, bewakers – met strepen – in plaats van ‘gewone’ medewerkers, [betrokkene 13] in plaats van – naar het hof aanneemt – [betrokkene 33] , een KLM-auto zonder kenteken terwijl de auto wel, in elk geval blijkens de goederenbijlage bij de aangifte, een kenteken had) zijn naar het oordeel van hof van zo’ n ondergeschikte betekenis, dat die aan vorenstaande conclusie geen afbreuk doen. Terzijde merkt het hof op dat uit de verklaringen van [betrokkene 31] en [betrokkene 32] blijkt dat zij, op het moment dat [betrokkene 31] de inzittenden van de gestolen KLM-auto aansprak, wel met z’ n vieren waren.
Bevestiging van de inhoud van het OVC-gesprek van 17 juni 2013
De inhoud van het OVC-gesprek vindt daarnaast bevestiging in andere bewijsmiddelen, meer in het bijzonder waar het gaat om de betrokkenheid van [betrokkene 9] , [betrokkene 2] en [verdachte] . In het OVC–gesprek heeft [betrokkene 11] het over ‘de Lange’ die het allemaal bij elkaar gebracht heeft, maar niet zelf het Schipholterrein op durfde. Het was eigenlijk ‘ [betrokkene 2] ’ die alles gedaan heeft, de – zo leidt het hof uit het gesprek af – bestuurder die nadat hij werd aangesproken door [betrokkene 31] goed toneel speelde. In de woorden van [betrokkene 11] : “Hij ken improviseren jongen, die gozer is een acteur”. Die karakterschets (die overigens niet in het dossier Rock terug te vinden is) past zeer goed bij de beschrijving die [betrokkene 10] heeft gegeven van één van de daders: de maat van ‘ [betrokkene 9] de Lange’ die alles recht lulde en dat op zo’ n manier deed dat iedereen hem geloofde. Deze maat, met wie [betrokkene 10] kennelijk ‘ [betrokkene 2]’ bedoelde, was volgens [betrokkene 10] ook bij een eerdere bankroof met [betrokkene 9] betrokken. Uit het onderzoek is gebleken dat [betrokkene 9] en [betrokkene 2] betrokken zijn geweest bij overvallen in de periode van 1986 tot 1988 en hiervoor zijn aangehouden en veroordeeld.
In het WOD-traject heeft [betrokkene 10] ook nog verteld over de betrokkenheid van de Lange, als iemand die ‘erbij was’ en bij [betrokkene 10] terecht kwam via een oude schoolvriend (naar het hof aanneemt: [betrokkene 1] , die bevriend was met [betrokkene 10] en bij hem op de lagere school heeft gezeten), aan wie de Lange had gevraagd of hij iemand op Schiphol kende die ‘iets kon betekenen’. Dat past goed bij de rol van de Lange zoals [betrokkene 11] die heeft benoemd.
Dat [betrokkene 11] in het OVC-gesprek met ‘de Lange’ doelt op [betrokkene 9] en met ‘ [betrokkene 2] ’ op [betrokkene 2] (wiens voornaam [betrokkene 2] is) vindt mede bevestiging in hetgeen hierboven ten aanzien van [betrokkene 9] en [betrokkene 2] is overwogen. In dit verband is bovendien van betekenis dat [betrokkene 11] op 19 april 2014 belt met [betrokkene 2] en zegt: “je spreekt met [betrokkene 11] , de gabber van die Lange”. Overigens heeft [betrokkene 11] nooit bestreden dat hij het in het OVC-gesprek heeft over [betrokkene 9] en [betrokkene 2] .
Uit de opmerking van [betrokkene 11] in het OVC-gesprek dat ‘ [verdachte] zijn plek heeft gepakt’ en daarvoor een ‘mejoen’ heeft gehad, begrijpt het hof dat ‘ [verdachte] ’ op 25 februari 2005 (naast [betrokkene 2] ) één van de twee gewapende overvallers was. Met [verdachte] wordt, zo stelt het hof op grond van de overige bewijsmiddelen vast, door [betrokkene 11] gedoeld op [verdachte] . Zoals hierboven beschreven is er tussen hem en [betrokkene 2] contact op de dag dat [betrokkene 9] op de hoogte raakt van een mogelijke inval door de politie, en de Renault Express brandend is gevonden. Verder heeft [betrokkene 10] in het WOD-traject, als hij wordt geconfronteerd met het vermoeden dat er twee neven bij de overval betrokken waren, gezegd: “één was erbij, ik ken ze, ben met hen in Suriname geweest”. [betrokkene 10] heeft later bij de KMar verklaard dat hij met [verdachte] in Suriname is geweest, hetgeen overigens bevestiging vindt in hun beider paspoortgegevens. [verdachte] is een neef van de in 2015 doodgeschoten [betrokkene 14] , die bij leven president was van motorclub [A] Amsterdam. Bovendien is vastgesteld dat het nummer van [betrokkene 10] in 2005 in de telefoon van [verdachte] stond. Als tijdens het WOD-traject door één van de WOD’ers wordt opgemerkt dat één van de neven die doodgeschoten was ook lid was van [A] , zegt [betrokkene 10] : “ [betrokkene 14] , nee die was er niet bij, die ander”. Dat die ander [verdachte] was vindt ten slotte bevestiging in hetgeen is gebleken ten aanzien van het hieronder nog te bespreken financiële conflict.
In het WOD-traject heeft [betrokkene 10] uiteindelijk ook de deelname van ‘de 41-jarige Amsterdammer [betrokkene 11] ’ bevestigd. De verdachte [betrokkene 11] was, ten tijde van zijn aanhouding in het onderzoek Rock op 8 november 2005, 41 jaar oud. Het hof gaat er dan ook – gelet op de overige inhoud van de bewijsmiddelen – vanuit dat [betrokkene 10] met zijn bevestiging doelde op [betrokkene 11] .
Dat [betrokkene 10] in het WOD-traject uit eigen wetenschap heeft verklaard over de diamantroof en de daarbij betrokken personen vindt naar het oordeel van het hof bevestiging in de bewijsmiddelen die hierboven aan de orde zijn gekomen. Verder acht het hof in het bijzonder van belang dat tijdens een doorzoeking bij [betrokkene 10] thuis (in een AH-tas) een (heel klein) deel van de op 25 februari 2005 gestolen buit is aangetroffen. Dat [betrokkene 10] deze diamanten en bescheiden van iemand in het casino heeft ontvangen, zoals ook in de al eerder genoemde schriftelijke verklaring van [betrokkene 10] bij de rechtbank staat maar in het geheel niet is onderbouwd, is naar het oordeel van het hof ongeloofwaardig. Dat geldt te meer nu in de locker van [betrokkene 10] bij de KLM een briefje met daarop de naam van [betrokkene 9] en diens adres in Spanje is aangetroffen. Verder geldt dit te meer nu bij [betrokkene 10] thuis ook een kopie van een deel van het dossier dat destijds aan de raadsvrouw van [betrokkene 9] was verstrekt, is aangetroffen. [betrokkene 10] heeft tijdens het WOD-traject bovendien verklaard dat hij via zijn ‘gabber’ eerder diamanten heeft verhandeld. Deze ‘gabber’ is geïdentificeerd als de verdachte [betrokkene 16] . Die heeft verklaard dat hij inderdaad diamanten voor [betrokkene 10] heeft laten verkopen in Antwerpen, waarvoor hij de verdachte [betrokkene 34] had ingeschakeld. [betrokkene 34] heeft dat in een verhoor in 2017 bevestigd en heeft erkend de diamantgerelateerde aantekeningen, die in de bij [betrokkene 10] gevonden AH-tas zijn aangetroffen, te hebben geschreven. Hij verklaart dat dit 10, 12 jaar geleden was.
Financieel conflict
De betrokkenheid van de genoemde verdachten vindt naar het oordeel van het hof ten slotte bevestiging in de onderlinge contacten die verband hielden met een financieel conflict. Het hof gaat ervan uit dat [betrokkene 11] niet deelnam aan deze contacten omdat hij slechts betrokken is geweest bij de poging en niet bij de uiteindelijke roof. De andere verdachten hebben in de periode van oktober 2013 tot en met februari 2015 veelvuldig telefonisch contact gehad en elkaar in wisselende samenstellingen ontmoet. Op 17 april 2014 wordt een ontmoeting waargenomen tussen [betrokkene 2] , [betrokkene 10] , [betrokkene 19] , [betrokkene 9] en [betrokkene 1] . Dat sprake is van een financieel conflict, en meer in het bijzonder dat [betrokkene 10] , [betrokkene 19] en [betrokkene 1] geld tegoed hadden van [betrokkene 9] en/of [betrokkene 2] volgt uit de inhoud van een aantal in de bewijsmiddelen opgenomen tap- en OVC-gesprekken. In het bijzonder wijst het hof op het OVC-gesprek tussen [betrokkene 1] en [verdachte] op 19 september 2014. In dat gesprek, dat voor een groot deel integraal is opgenomen in de bewijsmiddelen, heeft [verdachte] (aan het einde) gezegd dat hij ‘ergens’ hoopt dat hij nog geld krijgt. Daaraan voorafgaand heeft hij gezegd: “Toen ik uit de bajes kwam, zegt [betrokkene 2] tegen me: Ik weet dat er een heleboel nog was. (...) ik heb het samen met hem in het plafond gezet (...) dus ik weet die hele koffer zit vol (...)”. En volgens [verdachte] had ‘de Lange’ tegen hem gezegd: “Ach er is, er is nog zoveel, je kleinkinderen kunnen er nog van leven”. Kennelijk ging het om veel geld, maar desondanks kwam dat geld niet over de brug en voelde [betrokkene 1] zich ‘besodemieterd’. Er moest van hem ‘wat gebeuren’, want ‘het is al 9 jaar geleden’. Het hof stelt vast dat het kennelijk gaat om een gebeurtenis, waar veel geld mee is verdiend, in 2005, het jaar waarin ook de diamantroof plaatsvond. Ten slotte wordt tussen [betrokkene 1] en [verdachte] besproken wat beiden wel hebben ontvangen. Kort samengevat ‘zweert’ [verdachte] dat hij ‘maar 1 miljoen’ heeft gepakt. Dit gegeven pas zeer goed bij hetgeen [betrokkene 11] heeft gezegd in het OVC-gesprek als hij zegt dat ‘ [verdachte] ’ zijn plek heeft gepakt een daarvoor een ‘mejoen’ (het hof begrijpt: een miljoen) heeft gehad. In zoverre ondersteunen ook deze bewijsmiddelen elkaar.”
2.2.4
Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de uitlatingen van de medeverdachten [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 1] het volgende in:
“Artikel 6 EVRM
Over het verweer dat het gebruik van de uitlatingen van [betrokkene 11] , [betrokkene 1] en [betrokkene 10] als bewijs strijdig is met het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, overweegt het hof het volgende.
In het arrest van 20 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:576) heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
(...)
Vooropgesteld dient te worden dat deze overwegingen van de Hoge Raad – en daarmee samenhangende rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens over het ondervragen van een prosecution witness – betrekking hebben op de situatie dat de verdediging heeft verzocht om een getuige te horen ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al (in het vooronderzoek of anderszins) een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In de onderhavige zaak is deze situatie niet aan de orde, nu [betrokkene 11] , [betrokkene 10] en [betrokkene 1] niet op enig moment in deze procedure als getuige een verklaring hebben afgelegd die [verdachte] belast.
Het voorgaande laat echter onverlet dat [betrokkene 11] , [betrokkene 10] en [betrokkene 1] – zij het deze laatste, zoals hierna onder (ii) zal worden besproken, in slechts beperkte mate – tijdens gesprekken uitlatingen hebben gedaan die belastend zijn voor [verdachte] . Nu de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om hen vervolgens als getuige over deze belastende uitlatingen te bevragen, dient naar het oordeel van het hof – in lijn met hetgeen de Hoge Raad, zoals hiervoor weergegeven, heeft overwogen over niet-ondervraagde getuigen – te worden beoordeeld of het proces desondanks als geheel eerlijk is verlopen. Bij die beoordeling acht het hof de volgende omstandigheden van belang:
(i) De verdediging is in hoger beroep in de gelegenheid gesteld om het ondervragingsrecht jegens [betrokkene 11] , [betrokkene 10] en [betrokkene 1] uit te oefenen, maar zij hebben zich allen beroepen op het hun toekomende verschoningsrecht. Er is dus een geldige reden waarom zij niet als getuige konden worden ondervraagd.
(ii) [betrokkene 1] is betrokken geweest bij het hiervoor genoemde gesprek met [verdachte] op 19 september 2014. In dat gesprek is het evenwel met name [verdachte] zelf die uitlatingen heeft gedaan die hemzelf belasten, zoals hiervoor weergegeven, waaronder de opmerking dat hij ‘zweert’ dat hij ‘maar 1 miljoen’ heeft gepakt. In zoverre komt aan de uitlatingen die [betrokkene 1] tijdens dit gesprek heeft gedaan slechts in beperkte mate gewicht toe. Van belang is verder dat [verdachte] ter terechtzitting op 3 november 2021 op vragen van het hof over het gesprek van 19 september 2014 geen antwoord heeft willen geven. Dit is zijn goed recht, maar die keus impliceert ook dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe uitlatingen die hij zelf heeft gedaan volgens hem dan wél moeten worden uitgelegd.
(iii) Door zowel [betrokkene 11] , tijdens het gesprek op 17 juni 2013, als door [betrokkene 10] , tijdens de ontmoetingen met de verbalisanten gedurende het WOD-traject, zijn uitlatingen gedaan die [verdachte] belasten. Bij de waardering van het gewicht van deze belastende uitlatingen is van belang dat deze uitlatingen (op directe en indirecte wijze) steun vinden in een reeks van feiten en omstandigheden die hiervoor zijn benoemd en die in onderlinge samenhang dienen te worden beschouwd. Daarbij benoemt het hof wat de betrokkenheid van [verdachte] betreft in het bijzonder (a) de telefonische contacten van [verdachte] met [betrokkene 2] – die weer in contact stond met [betrokkene 9] – op de dag dat de uitgebrande Renault Express met goederen afkomstig uit de diamantroof is aangetroffen en (b) de genoemde contacten tussen de verschillende verdachten van de diamantroof, onder wie [verdachte] zelf, in verband met het financiële conflict. Onder deze omstandigheden berust het bewijs over de betrokkenheid van [verdachte] bij de gewapende overval niet in beslissende mate op de uitlatingen van [betrokkene 11] en [betrokkene 10] .
(iv) Ten aanzien van de uitlatingen van [betrokkene 11] , [betrokkene 10] en [betrokkene 1] geldt ten slotte dat enkele compenserende factoren bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van deze uitlatingen. De verdediging heeft de audio–opnames van het gesprek van 17 juni 2013 kunnen beluisteren, waardoor zij in staat is geweest om aan de hand hiervan zelf vast te stellen welke uitlatingen [betrokkene 11] heeft gedaan en op welke wijze – met welke intonatie en interactie met de gesprekspartner bijvoorbeeld. Ook het gesprek dat [verdachte] met [betrokkene 1] heeft gevoerd heeft de verdediging met de beschikbare audio-opname kunnen beluisteren, al zal het voor [verdachte] ook zonder deze opname helder zijn hoe zijn eigen uitlatingen moeten worden begrepen. Ten aanzien van de verklaringen van [betrokkene 10] geldt ten slotte dat de verdediging de mogelijkheid heeft gehad om de verbalisanten die betrokken zijn geweest bij het WOD-traject als getuige te ondervragen om duidelijkheid te krijgen over, kort gezegd, het verloop en de uitvoering van dit traject, zoals hiervoor bij de bespreking van de rechtmatigheid van het WOD-traject is toegelicht.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden het feit dat de verdediging [betrokkene 11] , [betrokkene 10] en [betrokkene 1] niet als getuige heeft kunnen ondervragen onverlet laat dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.”
Het oordeel van de Hoge Raad
2.3.1
In deze zaak heeft het hof voor het bewijs gebruik gemaakt van – kort gezegd – uitlatingen die door [betrokkene 10] zijn gedaan bij de toepassing van de bevoegdheid tot stelstelmatige informatie-inwinning door opsporingsambtenaren (WOD-traject) en van uitlatingen die door [betrokkene 11] en [betrokkene 1] zijn gedaan tijdens heimelijk afgeluisterde (OVC) gesprekken. Het hof heeft op de terechtzitting van 30 januari 2020 de verzoeken tot het oproepen en horen van [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 1] als getuigen toegewezen. [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 1] hebben zich bij hun verhoor beroepen op hun verschoningsrecht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging hierdoor geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad hen te ondervragen over de genoemde uitlatingen.
2.3.2
Het hof heeft bij het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de geslaagde diamantroof op 25 februari 2005 onder meer de volgende vaststellingen betrokken:
(a) één van de verbalisanten die betrokken was bij het WOD-traject ten aanzien van [betrokkene 10] heeft in een gesprek waarin [betrokkene 10] verklaarde over de diamantroof opgemerkt dat men vermoedde dat er twee neven betrokken waren bij de overval en dat één van de neven, die doodgeschoten was, ook lid was van [A] . Daarop reageerde [betrokkene 10] : “ [betrokkene 14] , nee die was er niet bij, die ander” (bewijsmiddel 46). Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte een neef is van de in 2015 doodgeschoten [betrokkene 14] , die bij leven president was van motorclub [A] Amsterdam (bewijsmiddel 37);
(b) op 8 maart 2005 zijn er telefonische contacten geweest tussen de verschillende verdachten, waaronder ook tussen [betrokkene 2] en de verdachte (bewijsmiddelen 26 en 27). Later die dag is op de Kanaaldijk in Diemen een in brand staande Renault Express aangetroffen, waarin papieren en bijbehorende cd-roms zijn aangetroffen, die afkomstig waren uit de op 25 februari 2005 geroofde waardetransportauto (bewijsmiddel 15);
(c) [betrokkene 11] heeft in het OVC-gesprek van 17 juni 2013 verklaard over de diamantroof en over de mislukte poging twee weken eerder. In dat gesprek heeft hij de verdachte genoemd als de persoon die “zijn plek heeft gepakt” bij de geslaagde diamantroof op 25 februari 2005, omdat [betrokkene 11] zelf kennelijk niet meer durfde (bewijsmiddelen 31 en 32);
(d) uit de inhoud van een aantal opgenomen tap- en OVC-gesprekken blijkt volgens het hof dat sprake is van een financieel conflict, en meer in het bijzonder dat [betrokkene 10] , [betrokkene 19] en [betrokkene 1] geld tegoed hadden van [betrokkene 9] en/of [betrokkene 2] (bewijsmiddel 51). Het hof wijst in dat verband met name op het OVC-gesprek tussen [betrokkene 1] en de verdachte van 19 september 2014 (bewijsmiddel 52), waarin de verdachte zegt dat hij “ergens” hoopt dat hij nog geld krijgt. Daaraan voorafgaand heeft hij gezegd: “Toen ik uit de bajes kwam, zegt [betrokkene 2] tegen me: Ik weet dat er een heleboel nog was. (...) ik heb het samen met hem in het plafond gezet (...) dus ik weet die hele koffer zit vol (...)”. Het hof heeft op basis van de inhoud van het gesprek vastgesteld dat het gaat om een gebeurtenis rond de periode van de diamantroof en waarbij veel geld is verdiend.
2.4.1
De onder 2.3.2, sub a, weergegeven uitlating van [betrokkene 10] is door hem gedaan tijdens het WOD-traject tegenover opsporingsambtenaren A-3754 en A-3755 in reactie op uitlatingen van één van deze ambtenaren die betrekking hadden op het bewezenverklaarde. Daarmee is deze uitlating aan te merken als een door een getuige – in het vooronderzoek of anderszins – afgelegde verklaring met een belastende strekking, als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576. De Hoge Raad heeft in dat arrest het volgende overwogen over de beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen in gevallen waarin de verdediging – ondanks het nodige initiatief daartoe – geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om zo’ n getuige in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen:
“2.12.1 (...) Zoals in het (...) arrest van 4 juli 2017 [ECLI:NL:HR:2017:1015] is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige( n ), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige( n ) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
2.12.2
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige – kort na de gebeurtenissen waar het om gaat – zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen. Het kan onder omstandigheden ook gaan om verklaringen van deskundigen die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige dan wel de persoon van die getuige aan een onderzoek hebben onderworpen. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige of het ondervragen van de zojuist genoemde personen of deskundigen. In dit verband kan ook van belang zijn dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad om vragen te (doen) stellen aan de getuige.
2.12.3
De toetsing in cassatie kan gericht zijn op de vraag of de beslissing het tenlastegelegde mede op grond van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige bewezen te verklaren in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dit het geval is, (nader) heeft gemotiveerd.”
2.4.2
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418, rechtsoverweging 2.4.2 – ter verduidelijking van deze eerdere rechtspraak – verder overwogen dat voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, het gewicht van de betreffende getuigenverklaring in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor is. Dat doet echter niet eraan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd.
2.4.3
De onder 2.3.2, sub c en d, weergegeven uitlatingen van [betrokkene 11] en [betrokkene 1] betreffen uitlatingen die door hen tijdens afgeluisterde gesprekken zijn gedaan tegenover een gespreksdeelnemer. Het gaat hierbij niet om een door een getuige – in het vooronderzoek of anderszins – afgelegde verklaring met een belastende strekking, als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 (vgl., met betrekking tot personen die uitlatingen hebben gedaan in WhatsApp-gesprekken, HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:177). Maar ook ten aanzien van bewijsmateriaal waarin uitlatingen zijn opgenomen die niet als zo’ n getuigenverklaring kunnen worden aangemerkt, geldt dat op grond van artikel 6 EVRM aan de verdachte het recht toekomt om de authenticiteit en de betrouwbaarheid van dat bewijs te betwisten en zich tegen het gebruik ervan te verzetten (vgl. EHRM 11 juli 2006, nr. 54810/00 (Jalloh/Duitsland), overweging 96). Van de verdediging mag in die situatie worden verwacht dat zij het nodige initiatief neemt voor het (doen) verrichten van (nader) onderzoek naar die authenticiteit en betrouwbaarheid, bijvoorbeeld door het verzoek te doen een persoon die dergelijke uitlatingen heeft gedaan, als getuige te horen. Daarbij mag van de verdediging worden verlangd dat zij toelicht in welk opzicht zij de uitlatingen betwist en waarin haar belang bij het verzochte onderzoek is gelegen.In het geval dat de verdediging ondanks dit nodige initiatief beperkingen heeft ondervonden in de mogelijkheid om de authenticiteit en de betrouwbaarheid van het bewijs te betwisten – bijvoorbeeld omdat de persoon die de betreffende uitlatingen heeft gedaan, niet kan worden gehoord als getuige – moet worden beoordeeld of het gebruik van dergelijke uitlatingen voor het bewijs in overeenstemming is met het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van de ‘overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling komt betekenis toe aan onder meer de aard van de uitlatingen, de door de verdediging verstrekte toelichting op haar betwisting van de uitlatingen en haar belang bij het verzochte onderzoek, de reden waarom het door de verdediging verzochte onderzoek niet kan worden uitgevoerd, het gewicht van de uitlatingen – binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek – voor de bewezenverklaring van het feit en het bestaan van compenserende factoren voor het ontbreken van een mogelijkheid om het betreffende bewijs te kunnen betwisten.
2.5.1
Het hof heeft beoordeeld of het gebruik van de uitlatingen van [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 1] voor het bewijs in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces en is daarbij tot het oordeel gekomen dat het proces als geheel eerlijk is verlopen. Het hof heeft daarbij het volgende van belang geacht.De verdediging is in hoger beroep in de gelegenheid gesteld om [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 1] te ondervragen, maar deze personen hebben zich beroepen op het hen toekomende verschoningsrecht. Daarmee was er een geldige reden waarom zij niet als getuige konden worden ondervraagd.Daarnaast berust het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij de gewapende overval niet in beslissende mate op de uitlatingen van [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 1] , maar volgt die betrokkenheid ook uit de onder 2.3.2, sub b en d, weergegeven telefonische contacten op de dag waarop de Renault Express is aangetroffen en de daar genoemde tap- en OVC-gesprekken, waaraan de verdachte deels ook deelnam.Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat compensatie is geboden voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de uitlatingen van [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 1] , nu de verdediging de audio-opnames van de betreffende gesprekken van [betrokkene 11] en [betrokkene 1] heeft kunnen beluisteren – zodat de verdediging zich daarmee een beeld heeft kunnen vormen van de wijze waarop de uitlatingen zijn gedaan en van het verloop van de betreffende gesprekken – en de verdediging de verbalisanten die betrokken waren bij het WOD-traject ten aanzien van [betrokkene 10] als getuige heeft kunnen ondervragen om daarmee duidelijkheid te verkrijgen over het verloop en de uitvoering van het WOD-traject.Het hof heeft ook de verschillende uitlatingen op betrouwbaarheid onderzocht in samenhang met het overige bewijsmateriaal. Wat betreft de uitlatingen van [betrokkene 11] tijdens het OVC-gesprek heeft het hof daarbij betekenis toegekend aan de omstandigheid dat [betrokkene 11] nooit heeft ontkend dat het gesprek, waarin hij de voor het bewijs gebruikte uitlatingen heeft gedaan, betrekking heeft op de gewapende overval, terwijl het hof uitvoerig gemotiveerd heeft uiteengezet dat de verklaring die [betrokkene 11] op de terechtzitting van de rechtbank – aan de hand van een briefje – heeft gegeven voor de (dader)wetenschap die hij in het OVC-gesprek zou hebben geuit, ongeloofwaardig is.
2.5.2
De in het cassatiemiddel naar voren gebrachte klachten tegen het gebruik van de uitlatingen van [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 1] komen erop neer dat – anders dan het hof heeft geoordeeld – het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij de gewapende overval in beslissende mate op deze uitlatingen zou berusten en dat in onvoldoende mate compensatie is geboden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Het oordeel van het hof dat het gebruik van deze uitlatingen voor het bewijs in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van de ‘overall fairness of the trial’, getuigt – gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld – echter niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Waar het gaat om het gebruik van het OVC-gesprek tussen [betrokkene 1] en de verdachte voor het bewijs, is daarvoor in het bijzonder van belang dat het hof heeft vastgesteld dat het met name de verdachte zelf is die in het afgeluisterde gesprek met [betrokkene 1] uitlatingen doet die hem belasten. Het hof heeft daarnaast in aanmerking genomen dat weliswaar [betrokkene 10] in de uitlating die door hem is gedaan tijdens het WOD-traject tegenover opsporingsambtenaren A-3754 en A-3755, en [betrokkene 11] in de uitlating die door hem spontaan is gedaan tijdens het OVC-gesprek van 17 juni 2013, de verdachte hebben genoemd als één van de personen die betrokken was bij de diamantroof, maar dat die betrokkenheid van de verdachte ook uit ander bewijs kan worden afgeleid. Daarbij heeft het hof tevens betrokken, op de onder 2.5.1 weergegeven wijze, dat een geldige reden bestond dat [betrokkene 10] en [betrokkene 11] niet konden worden ondervraagd en dat compensatie is geboden voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de uitlatingen van [betrokkene 10] en [betrokkene 11] , terwijl het hof ook zelf die betrouwbaarheid heeft onderzocht.
2.6
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en explosieven (feit 3 en 4), mede in het licht van een gevoerd verweer, ontoereikend is gemotiveerd.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.6 en 5.7.
4. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof bij zijn oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat de berechting in hoger beroep binnen twee jaren had moeten plaatsvinden.
4.2.1
Uit de stukken van het geding blijkt het volgende.
(i) Op 5 februari 2019 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
(ii) De verdachte bevond zich ten tijde van het instellen van hoger beroep uit anderen hoofde in voorlopige hechtenis.
(iii) De verdachte bevond zich vanaf 29 april 2019 in verband met onderhavige zaak in voorlopige hechtenis.
(iv) De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 11 maart 2020 geschorst.
(v) Het hof heeft op 17 december 2021 einduitspraak gedaan.
4.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2021 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de in het dossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Op 18 oktober 2005 wordt [verdachte] door een opperwachtmeester van de KMAR te Schiphol in verzekering gesteld. Hij werd verdacht van overtreding van de Opiumwet en witwassen.
Op 21 december 2005 wordt [verdachte] gehoord door Witte, opperwachtmeester bij de KMAR. De eerste vraag luidde: [verdachte] , vandaag word je gehoord als verdachte van betrokkenheid bij de diamantroof te Schiphol. Wat vind je daarvan? Het proces-verbaal van verhoor beslaat zeven A4'tjes. Cliënt wordt geconfronteerd met resultaten van observaties, huiszoekingen en telefoongesprekken. Ook worden hem veel vragen gesteld over [betrokkene 9] .
In een tweede verhoor op 12 januari 2006, worden hem vragen gesteld over gevonden geldbedragen, sieraden, een lotje van negen diamanten en een wapen. Inmiddels waren ook [betrokkene 35], [betrokkene 36] [betrokkene 2] gearresteerd.
Gezien het gegeven dat er sprake was van een diamantenroof van ongekende omvang; de publiciteit omtrent die zaak; het feit dat diverse kennissen van hem gearresteerd en in voorarrest zaten en gegeven het feit dat hij op 21 december 2005 en 12 januari 2006 verhoord werd als verdachte, betrokken bij de diamantenroof kon cliënt in redelijkheid de verwachting daaraan ontlenen dat tegen hem ter zake van dat feit een strafvervolging zou worden ingesteld.
Het OM heeft cliënt nooit bericht dat er geen verdachte meer zou zijn. 12 jaar later, op 2 oktober 2017 wordt cliënt in de zaak Eaton in verzekering gesteld op verdenking van betrokkenheid bij de diamantroof de Schiphol uit 2005. [verdachte] heeft langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging geleefd. Artikel 6 EVRM is ernstig geschonden. Ik verzoek U het OM niet-ontvankelijk te verklaren.
(...)
Het openbaar ministerie stelt u voor een gevangenisstraf op te leggen van 7 jaar. In deze gevangenisstraf zou het OM 6 maanden verdisconteerd hebben ter zake van termijnoverschrijding. Deze “korting” doet geen recht aan de enorme termijnoverschrijding. Vanaf december 2005 was het cliënt duidelijk dat hij als verdachte van de Schiphol diefstal was aangemerkt en toen hij jaren later in 2017 hiervoor werd aangehouden duurde het nog eens 4 jaar tot de geplande uitspraak van uw Hof.”
4.2.3
Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
“De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat zowel de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg als die in hoger beroep dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De verdachte heeft op 5 februari 2019 appel ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, terwijl het hof arrest wijst op 17 december 2021. Er is in hoger beroep dus sprake van een overschrijding met ruim 10 maanden.
Rekening houdend met vermindering van straf in verband met overschrijding van de redelijke termijn, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van negen jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.”
4.3
Vooropgesteld moet worden dat het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Bij de berechting van de zaak is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in de regel sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden als de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen twee jaren na de aanvang van de redelijke termijn respectievelijk het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak. Als de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, behoort het geding in de regel met een einduitspraak te zijn afgerond binnen zestien maanden na de aanvang van de redelijke termijn respectievelijk het instellen van het rechtsmiddel. (Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.7 en 3.14-3.16.)
4.4
Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden en heeft daarbij kennelijk tot uitgangspunt genomen dat de verdachte niet in voorlopige hechtenis verkeerde, zodat de behandeling van de zaak in hoger beroep behoorde te zijn afgerond binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel was ingesteld. Dat uitgangspunt is niet onbegrijpelijk, gelet op de omstandigheid dat uit de hiervoor onder 3.2.1 weergegeven stukken blijkt dat de verdachte tussen het instellen van het hoger beroep en de uitspraak van het hof ruim 21 maanden van de ruim 34 maanden in vrijheid heeft doorgebracht.
4.5
Het cassatiemiddel faalt.
5. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering, C. Caminada, T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2023.
Conclusie 06‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Diamantroof op Schiphol in 2005. Falende klachten over gebruik uitlatingen in WOD-traject en OVC-gesprekken voor bewijs, over strafmotivering en over bewezenverklaring voorhanden hebben van vuurwapen, munitie en explosieven. Slagende klacht over redelijke termijn van twee jaren terwijl verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Conclusie strekt tot vermindering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige. Samenhang met 21/05226, 21/05218, 21/05272 en 21/05339.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05232
Zitting 6 juni 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte
1. Inleiding
1.1
De verdachte is bij arrest van 17 december 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens onder 1 “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, onder 3 “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II” en onder 4 “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en zes maanden.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 21/05226, 21/05218, 21/05272 en 21/05339. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
2. De zaak in het kort
Op 25 februari 2005 vond op Schiphol een overval plaats waarbij diamanten en sieraden ter waarde van ongeveer 73 miljoen dollar zijn weggenomen. Tijdens het opsporingsonderzoek is het vermoeden ontstaan dat er ook eerder op 10 februari 2005 een voorbereiding of poging tot een gewapende overval is geweest. Het onderzoek heeft echter niet geleid tot vervolging van verdachten. Naar aanleiding van nieuwe onderzoeksbevindingen is in 2013 een nieuw onderzoek gestart met onder meer telefoontaps en het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC-gesprekken). Daarnaast is er vanaf 2014 een traject van ruim twee jaar geweest waarin opsporingsambtenaren van het team Werken Onder Dekmantel stelselmatig informatie hebben ingewonnen (WOD-traject). Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de verdachte en medeverdachten vervolgd.
3. Het eerste middel
3.1
Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat de uitlatingen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in OVC-gesprekken voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
3.2
De schriftuur bevat hierover vier klachten. De eerste drie klachten gaan over de reactie van het hof op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten tegen het gebruik van de uitlatingen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] voor het bewijs. De vierde klacht gaat over het oordeel van het hof dat het gebruik van deze uitlatingen niet in strijd is met art. 6 EVRM.
3.3
De eerste klacht houdt in dat het hof ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het aan de uitlating van [betrokkene 1] “Die [verdachte] heeft toen mijn plek gepakt en ehh, die heeft een mejoen gehad” een andere betekenis heeft toegekend (namelijk: dat die uitlating betrekking heeft op het onder 1 tenlastegelegde feit) dan de verdediging heeft gedaan.
3.4
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof van 8 november 2021 onder meer het volgende aangevoerd over het gesprek met [betrokkene 1] :
“De inhoud van het gesprek
De gespreksstof wisselt nogal van plofkraken; een handel in AK’s; een bank kraak; een situatie op Schiphol; een roof in België en het uitschakelen van een zwakke schakel. Bij al die zaken zou [betrokkene 1] betrokken kunnen zijn. De conclusie van het OM dat de opmerking over [verdachte] die een plek heeft gepakt, uitsluitend terug te leiden zou zijn tot de roof op 25 februari kan niet worden getrokken’.
Het gesprek begint met een gesprek over een plofkraak. Een stukje stront tegen een deur plakken dan achteruit.... Zo’n groene batterij; weegt een kilo of zo.. [betrokkene 1] vertelt dat hij de springstof krijgt van een neger die neergeknald is en in Suriname zit.
Mijn cliënt is negroïde; is neergeschoten; verbleef in Suriname en in zijn box zijn twee geelgroene staven springstof van ca. 1 kilo gevonden.
Bij [betrokkene 4] , de vriendin van [betrokkene 1] zijn foto’s aangetroffen van gekraakte pinautomaten.
Het is uit te sluiten dat als [betrokkene 1] in het gesprek zegt dat [verdachte] zijn plek heeft gepakt, dat het over plofkraken gaat? Ik meen van niet.
Is het uit te sluiten dat [betrokkene 1] , 25e februari 2005, als tweede man is meegaan? Ik meen van niet.
Nergens in het gesprek zegt [betrokkene 1] dat hij niet mee is gegaan de 25e. Hij zegt alleen dat hij de eerste keer er voor ging en dat hij een week later nog dacht he fuck that man.
Hoezo afgehaakt? Drie dagen na de poging – op 13 februari 2005 – werden [betrokkene 5] en [betrokkene 1] aangetroffen bij een verdachte situatie te Hoofddorp, een paar kilometer van Schiphol verwijderd. Dat duidt niet op afhaken.
Het signalement van de bestuurder van de KLM auto op 25 februari 2005 lijkt op het signalement van de bijrijder in het voertuig van 10 februari 2005: een slanke blanke Hollander.
In het eerder gemeld krantenartikel wordt gemeld dat de 41-jarige [betrokkene 6] geldt als één van de twee overvallers die met pistoolmitrailleurs drie Schiphol medewerkers en een piloot onder schot hielden.
Bij [betrokkene 4] , werd onder meer een patroonhouder voor een machinepistool en een kogelvrij vest gevonden.
[betrokkene 1] en [betrokkene 5] waren na 14 maart 2005 spoorloos verdwenen.
Bewijsmiddelen die op een betrokkenheid van [betrokkene 1] op 10 februari 2005 duiden, kunnen ook duiden op een betrokkenheid op 25 februari 2005. Het omgekeerde is ook mogelijk.
Ik concludeer dat op grond van de aangetoonde feitelijke onjuistheden in het gesprek en mede gezien de in aanwezige dossierkennis; de perspublicaties; het ontbreken van specifieke daderkennis; de mogelijke alternatieve scenario’s; de uitlatingen van [betrokkene 1] bij de rechtbank en de onmogelijkheid om antwoorden van hem te krijgen, het OVC gesprek geen overtuigend bewijsmiddel is voor de betrokkenheid van [verdachte] bij de diamantenroof en terzijde moet worden geschoven.”
3.5
Het hof heeft in zijn arrest het verweer als volgt weergegeven:
“De uitlatingen van [betrokkene 1] in het OVC-gesprek van 17 juni 2013 zijn onbetrouwbaar. Het Openbaar Ministerie stelt ten onrechte dat [betrokkene 1] zou spreken over informatie die niet in het dossier zou hebben gestaan. De raadsman verwijst voorts naar artikelen over de diamantroof in de Telegraaf. [betrokkene 1] wist verder van het manuscript dat [betrokkene 5] aan het schrijven was. [betrokkene 1] geeft in het gesprek ook details die verifieerbaar onjuist zijn. De gespreksstof wisselt nogal. De conclusie van het Openbaar Ministerie dat de opmerking over ‘ [verdachte] die een plek heeft gepakt’ uitsluitend terug te leiden zou zijn tot de roof van 25 februari 2005, kan niet worden getrokken. Het is niet uit te sluiten dat [betrokkene 1] op 25 februari 2005 als tweede man is meegegaan.”
3.6
Het hof heeft in zijn arrest vervolgens het volgende overwogen over het OVC-gesprek met [betrokkene 1] :
“Op 17 juni 2013 zat [betrokkene 1] met een medeverdachte (in een ander strafrechtelijk onderzoek) in een auto waarin afluisterapparatuur was geplaatst. Er heeft een gesprek plaatsgevonden, waarbij vooral [betrokkene 1] aan het woord was. Gelet op de inhoud van dat gesprek, waarvan het verslag integraal is opgenomen in de bewijsmiddelen, gaat het over de diamantroof op Schiphol en meer in het bijzonder een daaraan voorafgaande poging. Dat het gesprek over Schiphol gaat leidt het hof onder andere af uit de gebruikte zinsneden: ‘op Schiphol’, ‘op het platform’ en ‘we hadden pakken ook aan man, we zagen er ehmm eh hmm als die koffertrekkers’. Verder sluit hetgeen door [betrokkene 1] is verteld naadloos aan bij hetgeen [betrokkene 7] en [betrokkene 8] , zoals hierboven benoemd, hebben verklaard over de gebeurtenissen op 10 februari 2005. Samengevat komt het er op neer dat [betrokkene 1] in een op het binnenterrein van Schiphol buitgemaakte auto zat, met ‘ [betrokkene 9] ’ als bestuurder. Ze hadden wapens bij zich: een machinegeweer, een paar handgranaten en een pistool. Op het binnenterrein zijn [betrokkene 9] en [betrokkene 1] aangesproken door een medewerker van Schiphol (‘bewaking’), die denkt dat zij gewoon personeel zijn, en zegt dat ze de auto (van ‘ [naam 1] ’) hebben gepakt. Die auto moesten [betrokkene 9] en [betrokkene 1] terugbrengen. Ze reden eerst de goede kant op, maar plotseling ‘maakten ze een rondje’ en zijn ze ‘toen die boom (het hof begrijpt: slagboom) in één keer open ging’ het terrein afgereden.
[betrokkene 1] heeft ook over een daarop volgende keer verteld. Hij zegt: “Maar de eerste keer ging ik er gewoon voor. Maar toen dat fout ging hè wouden ze een week later wouden ze weer. Toen zat in mijn hoofd nog hey fuck dat man”: En ook: “(…) achteraf wisten ze dat het twee weken eerder had moeten gebeuren”. Het hof leidt hieruit, mede in het licht van de nader te bespreken bewijsmiddelen, af dat dit over de geslaagde diamantroof op 25 februari 2005 gaat. [betrokkene 1] , die kennelijk niet meer durfde, zegt dan nog: “Die [verdachte] heeft toen mijn plek gepakt en ehh, die heeft een mejoen gehad”.
[betrokkene 1] heeft overigens ook nooit ontkend dat het OVC-gesprek betrekking heeft op de diamantroof op Schiphol en de daaraan voorafgaande poging. Ter terechtzitting van de rechtbank (waarvan het proces-verbaal ter terechtzitting is gevoegd in de zaak tegen de verdachte) heeft [betrokkene 1] , aan de hand van een briefje, verklaard: “Ik heb het dossier toegestuurd gekregen van mijn advocaat in 2005. Ik wist dus van het manuscript van [betrokkene 5] . Over het OVC gesprek van 17 juni 2013 wil ik zeggen dat ik heb lopen opscheppen. Ik ben een Amsterdammer en zat gewoon te ouwehoeren. Soms sla ik op hol en dat gebeurde toen ook”. Volgens het hierop gebaseerde verweer van de raadsman is dan ook geen sprake van daderkennis maar kennis vanuit het dossier en/of het manuscript, en heeft [betrokkene 1] om stoer te doen voorgewend dat hij betrokken was bij de mislukte overval op 10 februari 2005.
Het moment van overleggen van deze verklaring en het gebrek aan enige toelichting en specificering door [betrokkene 1] van deze verklaring, doen reeds afbreuk aan de geloofwaardigheid ervan. Bovendien is bevreemdend dat als [betrokkene 1] slechts aan het opscheppen was of ‘stoer deed’, hij opgeeft over betrokkenheid bij de mislukte roof in plaats van de geslaagde roof, waaraan hij bovendien naar eigen zeggen niet meer durfde deel te nemen omdat hij nog met de mislukking ‘in zijn hoofd’ zat. Dit komt de geloofwaardigheid van de door [betrokkene 1] bij de rechtbank geschetste gang van zaken evenmin ten goede. Verder is van belang dat deze verklaring niet meer behelst dan een niet-onderbouwde mededeling, die strikt genomen niet eens inhoudt dat [betrokkene 1] op basis van kennis uit het Rock-dossier of het manuscript heeft verteld. Daar komt bij dat kennelijk uit de inhoud van die verklaring moet worden afgeleid dat [betrokkene 1] op grond van het Rock- dossier (“dus”) wist van het manuscript van [betrokkene 5] (dat over de diamantroof op Schiphol gaat). In zoverre kan de verklaring van [betrokkene 1] niet waar zijn, omdat het manuscript (meerdere versies) pas in 2017, in het onderzoek Eaton, is gevonden. Daar komt bij dat het hof twee delen, zoals digitaal toegevoegd aan het dossier, van het OVC-gesprek heeft beluisterd. [betrokkene 1] is daarin – zo stelt het hof op basis van zijn eigen waarneming vast – zeer beeldend en gedetailleerd in zijn beschrijving van hetgeen is voorgevallen en hij vertelt bovendien wat hij – op sommige momenten – dacht en voelde. Hij spreekt daarbij ook met een zekere bewondering voor de bestuurder [betrokkene 9] , die kennelijk heel rustig bleef toen hij werd aangesproken, en op dat moment zelfs een telefoongesprek voorwendde met de KLM-medewerker bij wie de auto in gebruik zou zijn geweest (“ [naam 1] ” in de bewoordingen van [betrokkene 1] ). In zoverre komt hetgeen [betrokkene 1] tegen zijn gesprekspartner vertelde zeer authentiek over, als een verslag van iemand die uit eigen wetenschap vertelt.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de (kennelijk zo bedoelde) verklaring van [betrokkene 1] in eerste aanleg dat hij slechts heeft verteld op basis van kennis uit het Rock-dossier en/of het manuscript ongeloofwaardig is. Het verweer van de raadsman dat het OVC-gesprek van 17 juni 2013 geen daderwetenschap inhoudt wordt daarom verworpen.
De door de raadsman benoemde ‘onjuistheden’ in het OVC-gesprek (een gele jeep in plaats van een blauwe KLM-auto, vier in plaats van drie bewakers, bewakers – met strepen – in plaats van ‘gewone’ medewerkers, [naam 1] in plaats van – naar het hof aanneemt – [betrokkene 10] , een KLM-auto zonder kenteken terwijl de auto wel, in elk geval blijkens de goederenbijlage bij de aangifte, een kenteken had) zijn naar het oordeel van hof van zo’n ondergeschikte betekenis, dat die aan vorenstaande conclusie geen afbreuk doen. Terzijde merkt het hof op dat uit de verklaringen van [betrokkene 7] en [betrokkene 8] blijkt dat zij, op het moment dat [betrokkene 7] de inzittenden van de gestolen KLM-auto aansprak, wel met z’n vieren waren.”
3.7
Het hof heeft aldus overwogen dat uit de inhoud van dat gesprek blijkt dat het gaat over de diamantroof op Schiphol en meer in het bijzonder een daaraan voorafgaande poging. Het hof heeft in dat kader overwogen dat (i) de gebruikte zinsneden daarop wijzen, namelijk “op Schiphol”, “op het platform” en “we hadden pakken ook aan man, we zagen er ehmm eh hmm als die koffertrekkers”, (ii) de uitlatingen naadloos aansluiten bij wat [betrokkene 7] en [betrokkene 8] hebben verklaard over de gebeurtenissen op 10 februari 2005, (iii) de verklaring ging over zowel een overval als een poging daartoe met twee weken tijd ertussen, en (iv) [betrokkene 1] , die kennelijk niet meer durfde, daarna zei: “Die [verdachte] heeft toen mijn plek gepakt en ehh, die heeft een mejoen gehad”. Het hof heeft verder uitgelegd dat het na het beluisteren van het OVC-gesprek van oordeel is geweest dat [betrokkene 1] daarin zeer beeldend en gedetailleerd was in zijn beschrijving van het voorgevallene en hij bovendien vertelde wat hij op sommige momenten dacht en voelde, zodat de uitlatingen van [betrokkene 1] zeer authentiek overkomen, als een verslag van iemand die uit eigen wetenschap vertelt.
3.8
Naar mijn oordeel heeft het hof daarmee uitgebreid uitgelegd waarom het een ander oordeel is toegedaan dan de verdediging. De overwegingen van het hof bevatten feitelijke oordelen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal die niet onbegrijpelijk zijn en zich verder niet lenen voor toetsing in cassatie.1.Voor zover in de schriftuur nog wordt aangevoerd dat uit de vaststellingen van het hof niet dwingend volgt dat de uitlatingen betrekking hebben op de overval en poging daartoe, teken ik daarbij aan dat dit geen eis is die de wet stelt: de rechter hoeft slechts uit te leggen waarom hij die overtuiging is toegedaan.
3.9
De klacht is ongegrond.
3.10
De tweede klacht houdt in dat het hof ten aanzien van de uitlatingen van [betrokkene 2] niet goed heeft uitgelegd waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte is benaderd als bemiddelaar op te treden in een financieel probleem, dat niet is vast te stellen waar de bedragen exact over gaan, en dat niet uitgesloten kan worden dat de bedragen gaan over geld dat de verdachte als bemiddelaar ter beschikking is gesteld, zodat uit het OVC-gesprek tussen de verdachte en [betrokkene 2] niet blijkt dat de verdachte de diamantroof op 25 februari 2005 heeft gepleegd.
3.11
Het hof heeft in zijn arrest het verweer als volgt weergegeven:
“Op grond van het OVC-gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 2] kan evenmin worden geconcludeerd dat [verdachte] de diamantroof op 25 februari 2005 heeft gepleegd. Er was een financieel probleem tussen de deelnemers aan de diamantroof. [verdachte] is uiteindelijk benaderd om als bemiddelaar op te treden. Niet is vast te stellen waar de bedragen in het gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 2] exact over gaan. Het is niet uit te sluiten dat wordt gesproken over bedragen die [verdachte] als bemiddelaar ter beschikking zijn gesteld om te verdelen.”
3.12
Het hof heeft in zijn arrest hierover het volgende overwogen:
“De betrokkenheid van de genoemde verdachten vindt naar het oordeel van het hof ten slotte bevestiging in de onderlinge contacten die verband hielden met een financieel conflict. Het hof gaat ervan uit dat [betrokkene 1] niet deelnam aan deze contacten omdat hij slechts betrokken is geweest bij de poging en niet bij de uiteindelijke roof. De andere verdachten hebben in de periode van oktober 2013 tot en met februari 2015 veelvuldig telefonisch contact gehad en elkaar in wisselende samenstellingen ontmoet. Op 17 april 2014 wordt een ontmoeting waargenomen tussen [betrokkene 11] , [betrokkene 3] , [betrokkene 12] , [betrokkene 5] en [betrokkene 2] . Dat sprake is van een financieel conflict, en meer in het bijzonder dat [betrokkene 3] , [betrokkene 12] en [betrokkene 2] geld tegoed hadden van [betrokkene 5] en/of [betrokkene 11] volgt uit de inhoud van een aantal in de bewijsmiddelen opgenomen tap- en OVC-gesprekken. In het bijzonder wijst het hof op het OVC-gesprek tussen [betrokkene 2] en [verdachte] op 19 september 2014. In dat gesprek, dat voor een groot deel integraal is opgenomen in de bewijsmiddelen, heeft [verdachte] (aan het einde) gezegd dat hij ‘ergens’ hoopt dat hij nog geld krijgt. Daaraan voorafgaand heeft hij gezegd: “Toen ik uit de bajes kwam, zegt [betrokkene 9] tegen me: Ik weet dat er een heleboel nog was. (…) ik heb het samen met hem in het plafond gezet (…) dus ik weet die hele koffer zit vol (…)”. En volgens [verdachte] had ‘ […] ’ tegen hem gezegd: “Ach er is, er is nog zoveel, je kleinkinderen kunnen er nog van leven”. Kennelijk ging het om veel geld, maar desondanks kwam dat geld niet over de brug en voelde [betrokkene 2] zich ‘besodemieterd’. Er moest van hem ‘wat gebeuren’, want ‘het is al 9 jaar geleden’. Het hof stelt vast dat het kennelijk gaat om een gebeurtenis, waar veel geld mee is verdiend, in 2005, het jaar waarin ook de diamantroof plaatsvond. Ten slofte wordt tussen [betrokkene 2] en [verdachte] besproken wat beiden wel hebben ontvangen. Kort samengevat ‘zweert’ [verdachte] dat hij ‘maar 1 miljoen’ heeft gepakt. Dit gegeven pas zeer goed bij hetgeen [betrokkene 1] heeft gezegd in het OVC-gesprek als hij zegt dat ‘ [verdachte] ’ zijn plek heeft gepakt een daarvoor een ‘mejoen’ (het hof begrijpt: een miljoen) heeft gehad. In zoverre ondersteunen ook deze bewijsmiddelen elkaar.”
3.13
In de schriftuur wordt geklaagd dat het hof aldus “geen aandacht heeft geschonken” aan het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario.
3.14
Naar mijn oordeel mist de klacht feitelijke grondslag. Het hof is immers van oordeel dat wel aannemelijk is dat het bedrag van 1 miljoen met de geslaagde overval te maken heeft, en heeft uitgelegd waarom het dat oordeel is toegedaan. In dat oordeel ligt verder besloten dat het hof niet aannemelijk heeft geacht dat het bedrag aan de verdachte als bemiddelaar ter beschikking is gesteld.
3.15
De klacht is ongegrond.
3.16
De derde klacht houdt in dat het hof een aantal essentiële onderdelen van het verweer van de verdediging met betrekking tot de verklaring van [betrokkene 3] niet heeft opgenomen in zijn in het arrest gegeven samenvatting.
3.17
In de schriftuur wordt erop gewezen dat de verdediging er in het gesprek met de WOD-ers op heeft gewezen dat [betrokkene 3] volgens de verslaglegging zou hebben gezegd “ [naam 2] , nee die was er niet bij, die ander”, en wordt gewezen op het volgende deel van de pleitnotities van de terechtzitting van het hof van 8 november 2021 (waarvan de laatste alinea door mij is toegevoegd ten opzichte van de schriftuur):
“Wat is het belangrijk om exact te kunnen beluisteren en observeren hoe, waar, op welk moment, in welke context, met welke mimiek, expressie dit – na drie uur tafelen en borrelen – zou zijn gezegd. Wij zullen het nooit weten omdat er bewust is afgezien om opnames te maken van deze ultieme poging om namen en rugnummers te verkrijgen.
De verklaring van [betrokkene 3] is op dit punt onvoldoende duidelijk en onzorgvuldig geformuleerd. Wie zijn dan die neven (zie stamboom in dossier); wie van hen beiden was erbij; waar was hij bij; wat was zijn rol enzovoorts. De naam van mijn cliënt wordt niet door [betrokkene 3] genoemd.
Conclusie: zijn “verklaring” is onvoldoende redengevend voor het bewijs van het cliënt tenlastegelegde feit. Ook uit de beweerdelijke uitlatingen van [betrokkene 3] valt geen specifieke concrete bijdrage van voldoende gewicht af te leiden, en al helemaal niet ten aanzien van het aanwezig zijn op het platform op 25 februari 2005”.
3.18
Deze door de verdediging naar voren gebrachte punten zouden door het hof niet zijn behandeld. Daardoor zou het hof op essentiële punten zijn afgeweken van wat de verdediging over de verklaring van [betrokkene 3] heeft aangevoerd, te weten dat de naam van de verdachte niet wordt genoemd, wie die neven zijn waar [betrokkene 3] het over heeft, en wat, als met “die ander” de verdachte is bedoeld, diens rol in het geheel zou zijn geweest.
3.19
Het hof heeft in zijn arrest het verweer als volgt samengevat:
“c. Het langdurige WOD-traject op [betrokkene 3] was disproportioneel en voldeed evenmin aan de eisen van subsidiariteit. [betrokkene 3] had zich middels het dossier Rock, perspublicaties en informatie van derden grondig verdiept in de diamantroof. Zonder audio- of video-opname is controle op deze zeer ingrijpende politiemethode en met name op het eindgesprek op 14 januari 2017 onmogelijk. De A-verbalisanten zijn alcohol gaan gebruiken, terwijl zij nog moesten zorgen voor een betrouwbare vastlegging van hun bevindingen in een proces-verbaal. Niet kan worden uitgesloten dat zij onvoldoende in staat zijn geweest om hun bevindingen met de vereiste zorgvuldigheid en dus naar waarheid vast te leggen. In strijd met artikel 152 Sv is niet zo spoedig mogelijk proces-verbaal opgemaakt. De A-verbalisanten hebben hun processen-verbaal van 2 december 2016 en 15 januari 2017 pas op 12 mei respectievelijk 26 april 2017 ondertekend en niet meer doorgelezen. Het is ook opvallend dat in het proces-verbaal van bevindingen van teamleider [verbalisant] van 12 april 2017 (map 64, p. 65) de passage “ [naam 2] , nee die was er niet bij, die ander” ontbreekt, terwijl [verbalisant] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij van de begeleiders gespreksverslagen ontvangt en die informatie zoveel mogelijk integraal opneemt. [verbalisant] heeft bij de rechter-commissaris ook verklaard dat de processen-verbaal van de A-verbalisanten opgesteld zouden worden rond de inleverdatum. De raadsman concludeert dat de passage “ [naam 2] , nee die was er niet bij, die ander” op een bepaald moment, na het laatste proces-verbaal van [verbalisant] van 12 april 2017 en dus ver na 15 januari 2017, door “het WOD” is toegevoegd. De raadsman verzoekt wegens het ontbreken van de vereiste betrouwbaarheid het proces-verbaal van (beweerdelijk) 15 januari 2017 van het bewijs uit te sluiten, althans daaraan geen belastende betekenis toe te kennen.
d. De verklaring van [betrokkene 3] op 14 januari 2017 is onvoldoende redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] tenlastegelegde feit. Verder laat zich alleszins verdedigen dat overmatig alcoholgebruik van [betrokkene 3] in deze setting van invloed zou kunnen zijn op de betrouwbaarheid van zijn uitingen.”
3.20
Bij de beoordeling van deze klacht is het vertrekpunt dat de uitleg van verweren is voorbehouden aan de feitenrechter en dat die uitleg in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst.2.De rechter hoeft daarbij niet op alle onderdelen van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt afzonderlijk te reageren.3.Voldoende is dat uit de uitspraak blijkt waarom de rechter van oordeel is geweest dat de door de verdediging bepleite conclusie – in dit geval: uitsluiting van de door de verdediging onbetrouwbaar geoordeelde verklaring van [betrokkene 3] – niet wordt overgenomen.4.
3.21
Het hof heeft in zijn eigen samenvatting weergegeven dat de verdediging (i) opvallend vindt dat in het proces-verbaal van 12 april 2017 de passage “ [naam 2] , nee die was er niet bij, die ander” ontbreekt, (ii) heeft geconcludeerd dat die passage op een bepaald moment na het laatste proces-verbaal van 12 april 2017 en dus ver na 15 januari 2017 door “het WOD” is toegevoegd, en (iii) dat zonder audio- of video-opname controle op deze zeer ingrijpende politiemethode en met name op het eindgesprek op 14 januari 2017 onmogelijk is. In zoverre lijkt de weergave door het hof mij juist. Die weergave bevat ook de in de pleitnotities weergegeven slotsom dat de verklaring van [betrokkene 3] op 14 januari 2017 onvoldoende redengevend is voor het bewijs van het aan de verdachte tenlastegelegde feit.
3.22
Dat het hof het verweer niet nader heeft gespecificeerd door de vragen van de verdediging op het punt van de onduidelijkheid en onzorgvuldigheid van de verklaring te vermelden, lijkt mij aan de juistheid van de weergave niet af te doen. Het hof hoeft op die onderdelen van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt immers niet afzonderlijk in te gaan, wanneer het onderbouwt waarom het de verklaring wel betrouwbaar acht. Dat geldt ook voor de stelling van de verdediging dat de naam van de verdachte niet door [betrokkene 3] is genoemd, nu het hof heeft uitgelegd hoe de rol van de verdachte uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. Verder heeft het hof, in een zeer uitgebreide bewijsoverweging,5.geoordeeld dat de processen-verbaal met daarin het verslag van wat [betrokkene 3] gedurende het WOD-traject tegen de opsporingsambtenaren heeft verteld, kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Ik merk daarbij op dat dit oordeel geenszins onbegrijpelijk is en naar ik meen, ook gelet op wat door de verdediging daarover is aangevoerd, toereikend is gemotiveerd.
3.23
De klacht is ongegrond.
3.24
De vierde klacht gaat over het oordeel van het hof dat het gebruik van de uitlatingen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] voor het bewijs niet in strijd is met art. 6 EVRM. Daartegen wordt aangevoerd dat deze getuigen niet door de verdediging konden worden ondervraagd, omdat zij zich op hun verschoningsrecht hebben beroepen.
3.25
Het hof heeft hierover het volgende overwogen:
“Over het verweer dat het gebruik van de uitlatingen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] als bewijs strijdig is met het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, overweegt het hof het volgende.
In het arrest van 20 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:576) heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
‘2.12.1 Zoals in het […] arrest van 4 juli 2017 [ECLI:NL:HR:2017:1015] is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
2.12.2
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het - wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt - des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige - kort na de gebeurtenissen waar het om gaat - zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen. Het kan onder omstandigheden ook gaan om verklaringen van deskundigen die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige dan wel de persoon van die getuige aan een onderzoek hebben onderworpen. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige of het ondervragen van de zojuist genoemde personen of deskundigen. In dit verband kan ook van belang zijn dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad om vragen te (doen) stellen aan de getuige.’
Vooropgesteld dient te worden dat deze overwegingen van de Hoge Raad – en daarmee samenhangende rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens over het ondervragen van een prosecution witness – betrekking hebben op de situatie dat de verdediging heeft verzocht om een getuige te horen ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al (in het vooronderzoek of anderszins) een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In de onderhavige zaak is deze situatie niet aan de orde, nu [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] niet op enig moment in deze procedure als getuige een verklaring hebben afgelegd die [verdachte] belast.
Het voorgaande laat echter onverlet dat [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] – zij het deze laatste, zoals hierna onder (ii) zal worden besproken, in slechts beperkte mate – tijdens gesprekken uitlatingen hebben gedaan die belastend zijn voor [verdachte] . Nu de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om hen vervolgens als getuige over deze belastende uitlatingen te bevragen, dient naar het oordeel van het hof – in lijn met hetgeen de Hoge Raad, zoals hiervoor weergegeven, heeft overwogen over niet- ondervraagde getuigen – te worden beoordeeld of het proces desondanks als geheel eerlijk is verlopen. Bij die beoordeling acht het hof de volgende omstandigheden van belang:
(i) De verdediging is in hoger beroep in de gelegenheid gesteld om het ondervragingsrecht jegens [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] uit te oefenen, maar zij hebben zich allen beroepen op het hun toekomende verschoningsrecht. Er is dus een geldige reden waarom zij niet als getuige konden worden ondervraagd.
(ii) [betrokkene 2] is betrokken geweest bij het hiervoor genoemde gesprek met [verdachte] op 19 september 2014. In dat gesprek is het evenwel met name [verdachte] zelf die uitlatingen heeft gedaan die hemzelf belasten, zoals hiervoor weergegeven, waaronder de opmerking dat hij ‘zweert’ dat hij ‘maar 1 miljoen’ heeft gepakt. In zoverre komt aan de uitlatingen die [betrokkene 2] tijdens dit gesprek heeft gedaan slechts in beperkte mate gewicht toe. Van belang is verder dat [verdachte] ter terechtzitting op 3 november 2021 op vragen van het hof over het gesprek van 19 september 2014 geen antwoord heeft willen geven. Dit is zijn goed recht, maar die keus impliceert ook dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe uitlatingen die hij zelf heeft gedaan volgens hem dan wél moeten worden uitgelegd.
(iii) Door zowel [betrokkene 1] , tijdens het gesprek op 17 juni 2013, als door [betrokkene 3] , tijdens de ontmoetingen met de verbalisanten gedurende het WOD-traject, zijn uitlatingen gedaan die [verdachte] belasten. Bij de waardering van het gewicht van deze belastende uitlatingen is van belang dat deze uitlatingen (op directe en indirecte wijze) steun vinden in een reeks van feiten en omstandigheden die hiervoor zijn benoemd en die in onderlinge samenhang dienen te worden beschouwd. Daarbij benoemt het hof wat de betrokkenheid van [verdachte] betreft in het bijzonder (a) de telefonische contacten van [verdachte] met [betrokkene 11] – die weer in contact stond met [betrokkene 5] – op de dag dat de uitgebrande Renault Expresse met goederen afkomstig uit de diamantroof is aangetroffen en (b) de genoemde contacten tussen de verschillende verdachten van de diamantroof, onder wie [verdachte] zelf, in verband met het financiële conflict. Onder deze omstandigheden berust het bewijs over de betrokkenheid van [verdachte] bij de gewapende overval niet in beslissende mate op de uitlatingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] .
(iv) Ten aanzien van de uitlatingen van [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] geldt ten slotte dat enkele compenserende factoren bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van deze uitlatingen. De verdediging heeft de audio-opnames van het gesprek van 17 juni 2013 kunnen beluisteren, waardoor zij in staat is geweest om aan de hand hiervan zelf vast te stellen welke uitlatingen [betrokkene 1] heeft gedaan en op welke wijze – met welke intonatie en interactie met de gesprekspartner bijvoorbeeld. Ook het gesprek dat [verdachte] met [betrokkene 2] heeft gevoerd heeft de verdediging met de beschikbare audio-opname kunnen beluisteren, al zal het voor [verdachte] ook zonder deze opname helder zijn hoe zijn eigen uitlatingen moeten worden begrepen. Ten aanzien van de verklaringen van [betrokkene 3] geldt ten slotte dat de verdediging de mogelijkheid heeft gehad om de verbalisanten die betrokken zijn geweest bij het WOD-traject als getuige te ondervragen om duidelijkheid te krijgen over, kort gezegd, het verloop en de uitvoering van dit traject, zoals hiervoor bij de bespreking van de rechtmatigheid van het WOD-traject is toegelicht.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden het feit dat de verdediging [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] niet als getuige heeft kunnen ondervragen onverlet laat dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.”
3.26
Naar mijn oordeel spreekt niet vanzelf dat het juridische kader uit de Post-Keskin-rechtspraak van toepassing is op een persoon die uitlatingen heeft gedaan in een OVC-gesprek. Het gaat weliswaar om uitlatingen die voor het bewijs zijn gebruikt, maar die uitlatingen zijn geheel buiten bemoeienis of tussenkomst van de justitiële autoriteiten (zoals opsporingsambtenaren) tot stand gekomen. Deze uitlatingen, die in een geheel andere context zijn gedaan, zijn op grond van de bevoegdheid van art.126l Sv opgenomen en aldus geregistreerd. De (schriftelijke weergave van die) registratie is vervolgens als bewijsmiddel gebruikt. In zoverre valt een parallel te trekken met de registratie van WhatsApp-gesprekken. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deelnemers aan WhatsApp-gesprekken geen belastende getuigen in de zin van de Keskin-rechtspraak zijn:
“De uitlatingen van deze personen kunnen niet worden aangemerkt als een buiten de aanwezigheid van de verdediging afgelegde getuigenverklaring (…) waarvoor zou gelden dat geen nadere onderbouwing van het belang bij het oproepen en horen van de betreffende persoon mag worden verlangd.”6.
3.27
Naar mijn mening ligt dat echter anders voor zover het gaat om de belastende uitlatingen van [betrokkene 3] , die binnen het WOD-traject door hem zijn gedaan en die door de opsporingsambtenaren zijn geverbaliseerd. Anders dan bij WhatsApp-gespreken en OVC-gesprekken gaat het hier niet om uitlatingen die los van de opsporingscontext zijn gedaan en alleen maar (technisch) zijn geregistreerd, maar gaat het om uitlatingen waarbij opsporingsambtenaren – in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid van art. 126j Sv – actief zijn betrokken. Het is een gerichte vorm van informatie-inwinning over de verdachte, waarbij juist de bedoeling is belastende informatie te verkrijgen. Dat lijkt mij een reden om die uitlatingen wel op dezelfde voet te behandelen als verklaringen van een belastende getuige en daarop dus ook het Keskin-regime toe te passen.
3.28
Het hof heeft – in zekere zin onverplicht – [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als Keskin-getuigen aangemerkt. Wat mij betreft ten overvloede zal ik de klacht, waarin de toepasselijkheid van het Keskin-kader juist wordt vooropgesteld, met betrekking tot deze twee personen toch in lijn met de Post-Keskin-rechtspraak behandelen. Dat zal ik ook doen met betrekking tot [betrokkene 3] , nu ten aanzien van hem de Keskin-jurisprudentie door mij wel van toepassing wordt geacht. De vraag is dan steeds of het hof, nu de getuigen niet konden worden ondervraagd, de drie factoren uit die rechtspraak op de juiste wijze heeft toegepast en afgewogen.
3.29
In de schriftuur wordt tegen die toepassing allereerst aangevoerd dat het oordeel van het hof dat het bewijs niet in beslissende mate op de uitlatingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] (en indirect ook [betrokkene 2] ) berust onbegrijpelijk is, omdat uit geen ander bewijsmiddel de betrokkenheid van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten blijkt.
3.30
Met betrekking tot deze factor (het gewicht van de verklaring van de getuige) moet het volgende worden vooropgesteld:
“123. As regards the question whether the evidence of the absent witness whose statements were admitted in evidence was the sole or decisive basis for the defendant’s conviction (…), the Court reiterates that “sole” evidence is to be understood as the only evidence against the accused (…). “Decisive” evidence should be narrowly interpreted as indicating evidence of such significance or importance as is likely to be determinative of the outcome of the case. Where the untested evidence of a witness is supported by other corroborative evidence, the assessment of whether it is decisive will depend on the strength of the supporting evidence; the stronger the corroborative evidence, the less likely that the evidence of the absent witness will be treated as decisive (…).
124. As it is not for the Court to act as a court of fourth instance (…), its starting-point for deciding whether an applicant’s conviction was based solely or to a decisive extent on the depositions of an absent witness is the judgments of the domestic courts (…). The Court must review the domestic courts’ evaluation in the light of the meaning it has given to “sole” and “decisive” evidence and ascertain for itself whether the domestic courts’ evaluation of the weight of the evidence was unacceptable or arbitrary (…). It must further make its own assessment of the weight of the evidence given by an absent witness if the domestic courts did not indicate their position on that issue or if their position is not clear (…).”7.
3.31
In het licht van deze rechtspraak van het EHRM overtuigt het oordeel van het hof – dat het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de gewapende overval en de poging daartoe niet in beslissende mate op de uitlatingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] berust – niet bepaald. De steller van het middel heeft een punt als zij zegt dat de uitlatingen doorslaggevend zijn voor het bewijs van de rol van de verdachte.
3.32
Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden, in verband met het volgende onderdeel van de klacht. Dat onderdeel gaat over de door het hof vastgestelde factoren ter compensatie van het ontbreken van een ondervragingsmogelijkheid. Met betrekking tot deze compenserende factoren is het volgende van belang:
“126. The fact that the domestic courts approached the untested evidence of an absent witness with caution has been considered by the Court to be an important safeguard (…). The courts must have shown that they were aware that the statements of the absent witness carried less weight (…). The Court has taken into account, in that context, whether the domestic courts provided detailed reasoning as to why they considered that evidence to be reliable, while having regard also to the other evidence available (…).
127. An additional safeguard in that context may be to show, at the trial hearing, a video-recording of the absent witness’s questioning at the investigation stage in order to allow the court, prosecution and defence to observe the witness’s demeanour under questioning and to form their own impression of his or her reliability (…).
128. A further considerable safeguard is the availability at the trial of corroborative evidence supporting the untested witness statement (…). Such evidence may comprise, inter alia, statements made at the trial by persons to whom the absent witness reported the events immediately after their occurrence (…), further factual evidence secured in respect of the offence, including forensic evidence (…), or expert opinions on a victim’s injuries or credibility (…). The Court has further considered as an important factor supporting an absent witness’s statement the fact that there were strong similarities between the absent witness’s description of the alleged offence committed against him or her and the description, given by another witness with whom there was no evidence of collusion, of a comparable offence committed by the same defendant. This holds even more true if the latter witness gave evidence at the trial and that witness’s reliability was tested by cross-examination (…).
(…)
131. The defendant must further be afforded the opportunity to give his own version of the events and to cast doubt on the credibility of the absent witness, pointing out any incoherence or inconsistency with the statements of other witnesses (…). Where the identity of the witness is known to the defence, the latter is able to identify and investigate any motives the witness may have for lying, and can therefore contest effectively the witness’s credibility, albeit to a lesser extent than in a direct confrontation (…).”8.
3.33
In de schriftuur wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat het niet-ondervragen voldoende is gecompenseerd door het kunnen beluisteren van de audio-opnames van het OVC-gesprek van 17 juni 2013 ( [betrokkene 1] ) en het kunnen ondervragen van de verbalisanten die betrokken zijn geweest bij het WOD-traject ( [betrokkene 3] ). Het beluisteren van de audio-opname zou geen toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de uitlatingen op schrift, omdat de intonatie van [betrokkene 1] en de interactie met zijn gesprekspartner van geen belang zouden zijn voor de antwoorden op de vragen die de verdediging aan [betrokkene 1] had willen stellen. Het ontbreken van de mogelijkheid voor de verdediging vragen te stellen aan [betrokkene 3] zou ook niet worden gecompenseerd door het horen van de verbalisanten, die immers zelf ook niet hebben doorgevraagd.
3.34
Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende compenserende factoren zijn geweest voor het ontbreken van een mogelijkheid [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] te ondervragen. Het hof heeft er in dat kader op gewezen dat (i) de verdediging de audio-opnames van het gesprek met [betrokkene 1] heeft kunnen beluisteren, (ii) de verdediging de audio-opname van het gesprek dat de verdachte met [betrokkene 2] heeft gevoerd heeft kunnen beluisteren, en (iii) de verdediging ten aanzien van de verklaringen van [betrokkene 3] de mogelijkheid heeft gehad de verbalisanten die betrokken zijn geweest bij het WOD-traject als getuige te ondervragen om duidelijkheid te krijgen over het verloop en de uitvoering van dit traject.
3.35
In het licht van de hiervoor geciteerde EHRM-rechtspraak lijken deze maatregelen mij wellicht niet voldoende. Op basis van deze maatregelen kan de verdediging de juistheid van de inhoud van de uitlatingen immers niet toetsen en juist dat is wat door het EHRM wordt beoogd. De beschikbaarheid van de audio-opname en de mogelijkheid de verbalisanten te ondervragen zijn echter, hoewel het hof dat niet met zoveel woorden heeft gezegd, niet de enige compenserende maatregel die het hof heeft genomen: het hof heeft blijkens zijn arrest de uitlatingen uitgebreid getoetst op betrouwbaarheid en ook dat is volgens de rechtspraak van het EHRM een compenserende factor. Naar mijn oordeel blijkt uit de motivering van het hof duidelijk waarom volgens het hof buiten twijfel staat dat de uitlatingen betrouwbaar zijn, zodat juist het gebruik van deze compenserende maatregel wel aansluit bij de ratio van de rechtspraak van het EHRM.
3.36
Nu er een geldige reden is geweest voor het ontbreken van een ondervragingsmogelijkheid en het hof compenserende maatregelen heeft genomen ter toetsing van de betrouwbaarheid van de uitlatingen, leidt het gebruik voor het bewijs van de uitlatingen van de getuigen naar mijn oordeel niet tot een schending van het recht op een eerlijk proces.9.
3.37
De klacht is ongegrond.
3.38
Het middel faalt in alle onderdelen.
4. Het tweede middel
4.1
Het middel klaagt dat in de strafmotivering (i) ontoereikend gemotiveerd is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de strafmaat, (ii) onjuiste overwegingen zijn opgenomen over de toepasselijkheid van de Wet straffen en beschermen en (iii) een onjuiste redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is gehanteerd van steeds twee jaar.
4.2
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof van 8 november 2021 het volgende aangevoerd (met weglating van voetnoten):
“Beperkingen tijdens de schorsing VH
De voorlopige hechtenis van cliënt is door de rechtbank op 11 oktober 2017 geschorst echter zijn bewegingsvrijheid was aan beperkingen onderhevig. Zo moest hij zijn Nederlandse paspoort inleveren en hij kon dus niet reizen ( bijv. zijn moeder opzoeken in Suriname); moest hij zich tweewekelijks melden op het politiebureau; en mocht hij geen contact hebben met zijn medeverdachten, getuigen en/of slachtoffers. Bij vonnis van 28 januari 2019 werd de schorsing opgeheven.
Ik verzoek u niet deze periode van bijna 16 maanden in mindering te brengen op de op te leggen straf maar ik verzoek u wel gezien de beperkte bewegingsvrijheid gedurende deze periode, de strafte matigen.
Met ingang van 11 maart 2020 werd de VH door Uw Hof zonder beperkende voorwaarden geschorst tot de zitting van 16 november 2020 en op de zitting werd de VH wederom door uw Hof geschorst zonder beperkende vw.
Het OM wil – na 19 maanden – deze schorsing opgeheven zien. De verdediging is het hiermee niet eens. Het is zeer aannemelijk dat uw arrest niet de eindbeslissing zal zijn gezien een aantal juridische verweren en te nemen beslissingen daarop die wellicht cassatieappel rechtvaardigen. Ik denk daarbij onder meer aan het Mr. Big onderzoek; de termijnoverschrijding; het ontbreken van een effectieve en behoorlijke ondervragings-mogelijkheid ten aanzien van een aantal getuigen o.a. [betrokkene 3] en [betrokkene 1] ; “wet straffen en bescherming” etc.
Kortheidshalve verwijs ik naar de door mij ingediende schorsingverzoeken en naar de Europese jurisprudentie deels als bijlagen gehecht aan deze pleitnota. Ik meen dat het verzoek van de AG afgewezen dient te worden en verzoek u de voorlopige hechtenis op te heffen
Voorts verzoek ik U rekening te houden met de navolgende aspecten die een lagere op te leggen straf rechtvaardigen dan de gevorderde:
(…)
Aanzienlijk hogere eis dan in eerste instantie
De AG kwam tot haar strafvoorstel van 7 jaar op basis van de ernst van de feiten; het leed van de slachtoffers; de proceshouding van cliënt en zijn medeverdachten en de termijnoverschrijding.
Ook de officier justitie memoreerde de ernst van de feiten; het consequent geen verklaring afleggen en het menselijk leed. De officier vond dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn en paste geen “korting” toe. Tegen cliënt werd zeven jaar en zes maanden geëist.
Ogenschijnlijk nagenoeg dezelfde eis maar de hoogte van de eis in eerste instantie was volgens de officier gebaseerd op richtlijnen van het OM die bij recidive zouden moeten leiden tot een verhoging van 50%. Zonder die verhoging zou het OM dus in eerste instantie 5 jaar hebben geëist. De recidive waaraan het OM refereerde waren echter feiten van 20 en 24 jaar geleden. Nadien is cliënt niet meer voor dergelijke feiten in aanraking gekomen met justitie. Er was dus geen basis voor een verhoging van de strafeis met 50%.
Er is dus een groot verschil tussen de 5 jaar die het OM in eerste instantie van plan was te eisen en de 7 jaar die thans (met korting) geëist wordt. Al hoewel het had OM vrij staat om in hoger beroep een ander strafvoorstel te formuleren, is er mijns inziens geen enkele reden om tot een dergelijke ongemotiveerde hogere strafeis te komen.
Alleen daarom al verzoek ik u het voorstel van de AG niet te volgen.
Ik wil nog een opmerking maken over de niet gespecifieerde strafeis van de AG in de zaak tegen mijn cliënt.
In de zaak van [betrokkene 1] is 3 jaar en 4 maanden geëist voor het medeplegen van de poging tot diefstal.
Tegen [betrokkene 11] is 8 jaar en 6 maanden geëist als medepleger bij de poging tot diefstal en bij de daadwerkelijke diefstal.
Voor dat 2e feit, de diefstal op 25 februari 2005, wordt – los gezien van allerlei persoonlijke omstandigheden die niet of nauwelijks besproken zijn op de zittingen – tegen HV 5 jaar en 2 maanden meer geëist dan tegen [betrokkene 1] .
Als ik dit verschil op basis van het gelijkheidsbeginsel dan door trek naar de eis tegen mijn cliënt (zeven jaar) dan zou dat betekenen dat tegen hem voor de diefstal een gevangenisstraf van 5 jaar en 2 maanden geëist is en voor het wapen en een explosief in de box, 1 jaar en 10 maanden. Dit vind ik voor het aanwezig hebben die goederen weggestopt in een box een buitenproportionele eis. Een reden temeer om de eis van de AG niet te volgen.
(…)
“wet straffen en bescherming”
De nieuwe VI-regeling geldt voor alle vonnissen en arresten die na inwerkingtreding zijn uitgesproken. Zonder de door de AG gememoreerde termijnoverschrijding van 11 maanden zou in de zaak van mijn cliënt ruim voor de wetswijziging arrest zijn gewezen.
Het is niet goed uit te leggen dat cliënt voor een feit gepleegd in 2005 een hogere netto gevangenisstraf zou krijgen enkel door een wetswijziging uit 2021.
Voor de wetswijziging zou een derde van de straf af zijn gegaan en cliënt zou vanaf 18 maanden naar een (zeer) beperkt beveiligde inrichting (BBI/ZBBI) zijn gegaan met een enkelband.
Nieuwe wetten mogen niet met terugwerkende kracht ten nadele ven een burger toegepast worden.
Ook verzoek ik u daarom bij de strafoplegging expliciet rekening te houden met de “wet straffen en bescherming” die per 1 juli 2021 in werking is getreden.”
4.3
Het hof heeft over de strafoplegging het volgende overwogen:
“De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek van voorarrest, waarbij zij rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman verzoekt bij de strafoplegging in matigende zin rekening te houden met het feit dat [verdachte] ingevolge de door de rechtbank opgelegde schorsingsvoorwaarden gedurende een periode van bijna 16 maanden een beperkte bewegingsvrijheid had. Verder verzoekt de raadsman rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 Sr, met de inmiddels in werking getreden Wet straffen en beschermen waardoor een nieuwe Vl-regeling geldt, alsmede met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 25 februari 2005 heeft op de luchthaven Schiphol een gewapende overval plaatsgevonden. Hierbij werd een gerote hoeveelheid diamanten en sieraden met een totale waarde van ruim 72 miljoen Amerikaanse dollar gestolen, op het moment dat deze met een beveiligd transport aan boord van een vliegtuig zou worden gebracht. Deze brutale overval heeft voor veel maatschappelijke onrust gezorgd. Niet alleen was de waarde van de weggenomen goederen ongekend, ook werd men ermee geconfronteerd dat criminelen kans hadden gezien om met wapens op het afgesloten, beveiligde deel van de nationale luchthaven te komen. Nog steeds geldt de overval van 25 februari 2005 als de roof met de grootste buit uit de Nederlandse geschiedenis. Een deel van de ontvreemde goederen is teruggevonden, maar nog steeds is een gedeelte ter waarde van ruim 43 miljoen Amerikaanse dollar spoorloos.
Naast de grote schade en de maatschappelijke onrust die de overval van 25 februari 2005 heeft veroorzaakt, heeft deze ook een diepe indruk achtergelaten op de slachtoffers. Door de handelingen van de verdachte en een mededader hebben zij zeer angstige momenten gekend. Zo kreeg een van de slachtoffers een vuurwapen op een afstand van ongeveer 20 centimeter op zijn borst gericht terwijl hem werd toegevoegd: “Uitstappen, hier met die portofoon, op de grond.” Toen hij op zijn buik op de grond lag was het even stil en kort daarna hoorde hij de overvaller die hem uit de auto had gehaald op agressieve toon roepen: “Waar zijn de sleutels, waar zijn de sleutels?” en voelde hij dat de overvaller met zijn arm over zijn hoofd kwam en de sleutels pakte. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige misdrijven doorgaans nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hun is overkomen. Dat blijkt pok in dit geval uit de onderbouwing van de gevorderde immateriële schadevergoeding van twee van de slachtoffers. Een van hen geeft in die onderbouwing aan dat hij zich na al die tijd nog elk detail kan herinneren en dat de beelden van de overval zich de afgelopen jaren veelvuldig in zijn hoofd hebben afgespeeld. De ander kampt nog steeds met gevoelens van angst, frustratie en verdriet. Ook kan hij sindsdien slecht tegen harde en onverwachte geluiden. Ter terechtzitting van het hof heeft een van de slachtoffers verklaard dat hij zijn werk inmiddels niet meer kan uitvoeren, omdat hij op Schiphol altijd wordt herinnerd aan het gebeurde. Hij heeft onlangs hulp gezocht van een psycholoog. Ook na ruim 16 jaar trekt de overval dus nog steeds een wissel op zijn leven.
De gewapende overval is in georganiseerd verband en op planmatige en berekenende wijze uitgevoerd. De mededaders van de verdachte, naar hij moet hebben begrepen, moeten zich terdege en langdurig op dit misdrijf hebben voorbereid. Er was een plan voor de overval. Een van de mededaders heeft vanuit zijn functie als KLM-medewerker, waarbij hij werkzaamheden verrichtte op het afgesloten beveiligde terrein van de luchthaven, maandenlang observaties uitgevoerd met betrekking tot het wekelijkse waardetransport en heeft de voor de overval benodigde wapens van land- naar airside gebracht. Op 10 februari 2005 heeft er een poging overval op het waardetransport plaatsgevonden door twee andere daders. Toen een van die daders niet nogmaals wilde deelnemen, is de verdachte in zijn plaats gegaan en heeft hij zich met zijn mededader, in het bezit van (een) vuurwapen(s), op het afgesloten, beveiligde deel van de luchthaven Schiphol begeven. De verdachte handelde kennelijk louter voor financieel gewin. Daarbij heeft hij zich niet laten weerhouden door de ingrijpende gevolgen die de overval onvermijdelijk zou hebben voor de slachtoffers en voor de integriteit en de veiligheid van de luchthaven Schiphol.
Voorts heeft verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie. Hij heeft twee blokken springstof voorhanden gehad. Bij ontploffing van een van die blokken zou dat al leiden tot dodelijk letsel voor personen in de directe omgeving. Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen met bijpassende munitie en overige munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van verboden wapens brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Gelet op de ernst van de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur moet worden opgelegd.
Het hof acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doen aan de ernst van de gepleegde strafbare feiten, in het bijzonder aan de ernst van de overval. Hierbij merkt het hof op dat het in deze om een dusdanig ernstige en uitzonderlijke overval gaat, dat het uitgangspunt voor een overval geldtransport, zoals dit is neergelegd in de zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten, in dit geval niet aan de orde is.
Bij de strafoplegging betrekt het hof enerzijds dat de verdachte vóór het plegen van de overval, namelijk in 1995 en in 1999, tot gevangenisstraffen voor diefstal met geweld is veroordeeld, in 1999 zelfs tot een gevangenisstraf van 9 jaar (onherroepelijk geworden in 1995 respectievelijk 2001). Ook is de verdachte vóór het plegen van de onderhavige overtreding van de Wet wapens en munitie, namelijk in 2006, onherroepelijk voor een dergelijk feit veroordeeld tot een gevangenisstraf. Anderzijds houdt het hof rekening met het bepaalde in artikel 63 Sr vanwege een veroordeling in 2019 tot 30 maanden gevangenisstraf.
In de door de verdachte geschetste omstandigheid, inhoudende dat hij ingevolge de door de rechtbank opgelegde schorsingsvoorwaarden bij zijn voorlopige hechtenis een beperkte bewegingsvrijheid had, ziet het hof geen aanleiding tot matiging van de straf.
Het hof ziet ook geen aanleiding om in de strafoplegging rekening te houden met het gewijzigde VI-regime. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof acht, gelet op al het voorgaande, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar in beginsel passend.
Redelijke termijn
De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat zowel de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg als die in hoger beroep dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De verdachte heeft op 5 februari 2019 appel ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, terwijl het hof arrest wijst op 17 december 2021. Er is in hoger beroep dus sprake van een overschrijding met ruim 10 maanden.
Rekening houden met vermindering van straf in verband met overschrijding van de redelijke termijn, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van negen jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.”
4.4
De eerste klacht houdt in dat het hof ontoereikend gemotiveerd is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de strafmaat. Volgens de schriftuur zou dat standpunt onder meer inhouden dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met (i) de aan twee medeverdachten op te leggen straffen en (ii) de veranderingen in het regime van voorwaardelijke invrijheidstelling door de invoering van de Wet straffen en beschermen. In de schriftuur wordt geklaagd dat het hof bij de strafmotivering op onderdeel (i) niet is ingegaan, terwijl het hof over onderdeel (ii) slechts heeft overwogen dat het “geen aanleiding [ziet] om in de strafoplegging rekening te houden met het gewijzigde Vl-regime”.
4.5
Aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt is de conclusie verbonden dat een lagere straf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist. Het hof een hogere straf opgelegd dan is geëist en is dus afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. Dat wil niet zeggen dat het hof op alle onderdelen van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afzonderlijk hoefde te reageren.10.Voldoende is dat uit de uitspraak blijkt waarom de rechter van oordeel is geweest dat de door de verdediging bepleite conclusie – in dit geval: een lagere straf dan geëist – onjuist is.11.Dat kan bijvoorbeeld ook zonder nadere motivering, als de rechter verder toereikend heeft gemotiveerd waarom een hogere straf moet worden opgelegd.12.
4.6
Het hiervoor onder (i) aangeduide onderdeel kan op zichzelf bezien al niet tot een lagere straf leiden. In de schriftuur wordt in dat kader terecht gemeld – zij het met de onjuiste conclusie dat dit het oordeel van het hof niet juister maakt – dat het hof heeft overwogen dat het bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met de bewezenverklaarde overtredingen van de Wet wapens en munitie en met eerdere onherroepelijke veroordelingen. Dat betreft drie onherroepelijk geworden veroordelingen tot gevangenisstraffen uit 1995, 1999 en 2006. De strafoplegging in deze zaak is daarom niet vergelijkbaar met die in de zaken tegen de medeverdachten, zodat in de motivering van het hof de verwerping van dit onderdeel van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt besloten ligt. Het hof kon dit onderdeel ook slechts verwerpen.
4.7
Het onder (ii) weergegeven onderdeel is naar mijn oordeel geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het gestelde dat “[zonder] de door de AG gememoreerde termijnoverschrijding van 11 maanden […] in de zaak van mijn cliënt ruim voor de wetswijziging arrest [zou] zijn gewezen” en dat “niet goed [is] uit te leggen dat cliënt voor een feit gepleegd in 2005 een hogere netto gevangenisstraf zou krijgen enkel door een wetswijziging uit 2021” kan niet worden gezien als een voldoende juridisch onderbouwd betoog dat zou moeten leiden tot de slotsom dat de gunstigere VI-regeling van vóór de veroordeling moet worden toegepast. Het hof hoefde daarop dus niet (nader) te reageren.
4.8
De klacht is ongegrond.
4.9
De tweede klacht borduurt hierop voort. Zij houdt in dat de strafmotivering onjuiste overwegingen bevat over de toepasselijkheid van de Wet straffen en beschermen waarbij de termijn voor voorwaardelijke invrijheidstelling is verkort. In de schriftuur wordt aangevoerd dat het aan het lange tijdsverloop in deze zaak is te wijten dat de verdachte deze gevolgen moet dragen. Wanneer het arrest 5,5 maand eerder zou zijn gewezen, zou de verdachte na 76 maanden in vrijheid zijn gesteld, terwijl de verdachte nu pas na 90 maanden in vrijheid wordt gesteld. Dat zou in strijd zijn met art. 1 lid 2 Sr, art. 7 EVRM en art. 15 IVBPR.
4.10
Volgens vaste rechtspraak vallen veranderingen van sanctierecht binnen het bereik van art. 1 lid 2 Sr.13.De Hoge Raad heeft over de wijziging van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling echter geoordeeld die niet binnen het bereik van art. 7 EVRM valt:
“De in artikel 6:2:10 Sv vervatte regeling voorziet in de mogelijkheid aan de veroordeelde tot vrijheidsstraf voorwaardelijke invrijheidsstelling te verlenen. Deze regeling heeft betrekking op de executie van een opgelegde straf. De wijziging van deze regeling kan dus niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de toepassing van deze bepaling op gevallen waarin na 1 juli 2021 een veroordeling is uitgesproken voor een strafbaar feit begaan voor 1 juli 2021 in strijd is met artikel 7 EVRM.”14.
4.11
Het middel gaat uit van de veronderstelling dat de in de Wet straffen en beschermen opgenomen wijziging van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling strafverzwarend werkt. Gelet op de hiervoor geciteerde rechtspraak van de Hoge Raad is die veronderstelling onjuist: het betreft een verandering van wetgeving over de executiefase die niet binnen de reikwijdte valt van art. 7 EVRM. Naar ik aanneem geldt dat in gelijke mate voor art. 1 lid 2 Sr en art. 15 IVBPR, nu de rechtspraak van de Hoge Raad over verandering van wetgeving ook op deze bepalingen ziet.
4.12
De klacht is ongegrond.
4.13
Tot slot de derde klacht, die inhoudt dat het hof is uitgegaan van een redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep van steeds twee jaar, terwijl de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
4.14
Bij de berechting van de zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is in de regel sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM indien de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen twee jaar na de aanvang van de redelijke termijn respectievelijk het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak. Indien de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, behoort het geding in de regel met een einduitspraak te zijn afgerond binnen zestien maanden na de aanvang van de redelijke termijn respectievelijk het instellen van het rechtsmiddel.15.
4.15
Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden en heeft daarbij kennelijk tot uitgangspunt genomen dat de verdachte niet in voorlopige hechtenis verkeerde, zodat de behandeling van de zaak telkens moest zijn afgerond binnen twee jaar. Omdat uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in deze zaak blijkt dat de verdachte tijdens de procedure in eerste aanleg en hoger beroep met enige tussenpozen lange tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten, zoals ook in het middel wordt aangevoerd, is dat uitgangspunt niet zonder meer begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen.16.
4.16
De klacht is gegrond.
4.17
De derde klacht van het middel slaagt. Voor het overige faalt het middel.
5. Het derde middel
5.1
Het middel klaagt dat onder 3 en 4 is bewezenverklaard dat de verdachte in een opslagbox een vuurwapen, munitie en explosieven voorhanden heeft gehad en zich dus in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid daarvan, terwijl het hof de juistheid van het verweer dat het vuurwapen, de munitie en de explosieven zich buiten de wetenschap van de verdachte bij de spullen van zijn neef bevonden in het midden heeft gelaten.
5.2
Ten laste van de verdachte is onder 3 en 4 bewezenverklaard dat:
“3.
hij op 23 januari 2017 te Almere een hoeveelheid pentaerythritoltetranitraat (PETN), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing (niet zijnde explosieven voor civiel gebruik waarvoor erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik), voorhanden heeft gehad;
4.
hij. op 23 januari 2017 te Almere een wapen van categorie III, te weten een revolver (Smith & Wesson, kaliber .38) en munitie van categorie III, te weten zeven patronen (kaliber .38) en achttienpatronen (kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad”.
5.3
Het hof heeft het verweer van de verdediging als volgt weergegeven en verworpen:
“Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat [verdachte] niet wist dat er in de box springstof en een wapen met munitie lag. In de box lagen – nog steeds – spullen van zijn in oktober 2015 overleden neef [naam 2] . Het proces-verbaal van doorzoeking vermeldt niet waar de springstof, de revolver en de patronen zijn aangetroffen; alle goederen zijn uit dozen en tassen gehaald en geregistreerd zonder te vermelden waar en hoe ze zijn aangetroffen. Bijna twee jaar na de doorzoeking is een proces-verbaal opgesteld met betrekking tot het aantreffen van het explosief, het vuurwapen en de munitie. Dit proces-verbaal laat de mogelijkheid open dat het blauwe doosje “ […] ” met daarin de explosieven verpakt was zijn in een verhuisdoos van [naam 2] of van een van de anderen van wie goederen werden opgeslagen in de box. Door alle verhuizingen werden goederen niet eens meer uitgepakt. Het proces-verbaal vermeldt niet waar de plastic tas waarin de munitie zat is aangetroffen. Verder blijkt uit het proces-verbaal niet wat voor kledingstukken er in de doos met het opschrift ” […] ” lagen, waarin het wapen in een zak in de mouw van een jasje is aangetroffen, zodat elke indicatie richting [verdachte] ontbreekt, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid kneedbare explosieven en het onder 4 tenlastegelegde voorhanden hebben van een wapen en munitie stelt het hof vast dat deze voorwerpen tijdens de doorzoeking in een door [verdachte] gehuurde opslagruimte zijn aangetroffen. Het NFI heeft de aangetroffen explosieven onderzocht en vastgesteld dat het om een explosieve stof gaat als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie. Ten aanzien van het wapen en de munitie is na onderzoek komen vast te staan dat het gaat om een wapen en munitie als bedoeld in respectievelijk artikel 2, eerste lid, categorie III en artikel 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 22 november 2018 een verklaring afgelegd over het aangetroffen wapen en de aangetroffen munitie en explosieven. Hij heeft verklaard dat alleen hij en zijn vriendin de code hadden van de opslagruimte. Verder heeft hij verklaard dat er in deze opslagruimte spullen van hemzelf, van zijn vriendin en van zijn inmiddels overleden neef [naam 2] stonden en dat hij aanneemt dat de kneedbare explosieven en de wapens tussen de verhuisspullen van zijn neef [naam 2] hebben gezeten. Hij is een keer samen met [naam 2] naar de opslagruimte geweest om spullen op te slaan. [naam 2] heeft twee dozen van [verdachte] geleend en daarin spullen gestopt die hij wilde opslaan. Verder had [naam 2] twee zakken bij zich, waarvan [verdachte] dacht dat daar kleding in zat. [naam 2] is in oktober 2015 overleden en zijn spullen lagen na zijn overlijden nog bij [verdachte] in de box. Ter terechtzitting van het hof heeft [verdachte] verklaard dat hij ‘er niet zeker van kan zijn’ dat de explosieven, het vuurwapen en de munitie van zijn neef [naam 2] waren. Hiermee heeft [verdachte] in essentie verklaard dat hij niet weet van wie de betreffende goederen zijn en hoe ze in de box terecht zijn gekomen. Hij gaat er vanuit dat hij ‘deze spullen’ samen met [naam 2] in de box heeft gezet.
Het hof stelt voorop dat [verdachte] – samen met zijn vriendin – als enige toegang had tot de opslagruimte die door hem was gehuurd. Gesteld noch aannemelijk geworden is dat de vriendin van [verdachte] enige betrokkenheid heeft bij het aangetroffen wapen en de aangetroffen munitie en explosieven. Volgens [verdachte] heeft zijn neef [naam 2] op enig moment onder zijn begeleiding toegang gehad tot deze ruimte en er spullen opgeslagen in dozen die [naam 2] van [verdachte] had geleend. Deze verklaring heeft [verdachte] evenwel pas afgelegd op het moment dat hij kennis had genomen van het aanvullende proces-verbaal van de KMar van 27 november 2018. Uit dit proces-verbaal blijkt dat het vuurwapen is aangetroffen in een stoffen zak in de mouw van een jasje, dat in een doos zat met kleding en waarop “kleding M” – waarbij het hof opmerkt dat de voornaam van [verdachte] ‘ [verdachte] ’ is – stond geschreven. Het moment van verklaren van [verdachte] doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Daarbij komt dat [naam 2] in oktober 2015 is overleden. Blijkens het huurcontract van de betreffende opslagruimte (zie map 73, p. 276) is deze ruimte met ingang van op 27 juli 2016 door [verdachte] gehuurd. Het is dus niet mogelijk dat [naam 2] met [verdachte] naar deze opslagruimte is gegaan om zijn spullen op te slaan en dat vervolgens na [naam 2] overlijden nog spullen van hem in de opslagruimte van [verdachte] lagen. Voor zover [verdachte] heeft willen aanvoeren dat [naam 2] de goederen niet in de opslagruimte heeft gezet, maar dat [verdachte] dit heeft gedaan omdat hij (telkens) spullen van (zijn inmiddels overleden neef) [naam 2] door verhuisde, is het hof van oordeel dat deze stelling op geen enkele manier concreet is gemaakt of aannemelijk is geworden.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen gaat het hof ervan uit dat het aangetroffen wapen en de aangetroffen munitie en explosieven aan [verdachte] toebehoren.
De tenlastegelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.”
5.4
De verdachte heeft een Meer-en-Vaartverweer gevoerd: een alternatief scenario dat niet strijdig met de bewijsvoering, maar wel met de bewezenverklaring. De Hoge Raad heeft over de weerlegging van zo’n verweer het volgende overwogen:
“Als uitgangspunt heeft te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter - indien hij tot een bewezenverklaring komt - die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen.
Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.”17.
5.5
De verdediging heeft kort gezegd aangevoerd dat de verdachte niet wist dat er in de opslagruimte springstof en een wapen met munitie lag, en dat in de opslagruimte spullen van zijn overleden neef lagen.
5.6
Het hof heeft het verweer verworpen omdat (i) de verdachte met zijn vriendin als enige toegang had tot de opslagruimte, terwijl niet aannemelijk is dat die vriendin iets te maken heeft gehad met het wapen, de munitie en de explosieven, (ii) de verdachte zijn verklaring pas heeft afgelegd nadat dat hij kennis had genomen van een proces-verbaal waaruit blijkt dat het vuurwapen is aangetroffen in een stoffen zak in de mouw van een jasje, dat in een doos zat met kleding en waarop “ […] ” stond geschreven, (iii) de opslagruimte volgens het huurcontract door de verdachte is gehuurd nadat zijn neef was overleden en de verdachte dus niet met zijn neef naar de opslagruimte kan zijn gegaan, en (iv) niet aannemelijk is dat de verdachte de goederen in de opslagruimte heeft gezet omdat hij spullen van zijn inmiddels overleden neef verhuisde.
5.7
Uit het voorgaande blijkt dat het middel feitelijke grondslag mist. Het hof heeft de juistheid van het verweer – dat inhoudt dat het vuurwapen, de munitie en de explosieven zich buiten de wetenschap van de verdachte bij de spullen van zijn neef bevonden – immers niet in het midden gelaten. Integendeel: het hof heeft uitgelegd waarom het van oordeel is dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden of als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Die motivering voldoet aan de hiervoor weergegeven eisen die de Hoge Raad daaraan stelt.
5.8
Het middel faalt.
6. Slotsom
6.1
De derde klacht van het tweede middel slaagt. Voor het overige falen de middelen en kunnen zij, met uitzondering van de vierde klacht van het eerste middel, worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
6.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.3
Deze conclusie strekt tot:
- vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf;
- verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑06‑2023
A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 283.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o. 3.8.4.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o. 3.8.2.
Vanwege de omvang ervan verwijs ik voor die overwegingen naar het arrest van het hof, p. 30-36.
HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:177, r.o. 2.5. Zie ook mijn daaraan voorafgaande conclusie ECLI:NL:HR:2022:17, onder 3.10-3.20.
EHRM (GK) 15 december 2015, nr. 9154/10, par. 123-124 (Schatschaschwili/Duitsland).
EHRM (GK) 15 december 2015, nr. 9154/10, par. 126-131 (Schatschaschwili/Duitsland).
Vgl. HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:768, r.o. 2.6 en HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1088, r.o. 2.5.3, waarbij moet worden aangetekend dat in de onderhavige zaak de eerste factor (een goede reden voor het niet-ondervragen) in cassatie juist niet ter discussie staat.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o. 3.8.4.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o. 3.8.2.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o. 3.8.2.
Bijv. HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878, r.o. 3.5.2-3.6.1.
HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1902, r.o. 6.4.
HR 2 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:934, r.o. 2.3, waar wordt verwezen naar HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.14-3.16.
Vgl. HR 2 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:934, r.o. 2.5.
HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, r.o. 2.5. Zie ook HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864, r.o. 3.2.2.