NJB 2023/2558:Kader post-Keskin en gebruikmaking voor het bewijs van uitlatingen die door een persoon zijn gedaan bij de toepassing van de bevoegdheid tot stelstelmatige informatieinwinning door opsporingsambtenaren (WOD-traject) en van uitlatingen door twee andere personen tijdens heimelijk afgeluisterde (OVC) gesprekken: in casu hebben de drie personen zich bij hun verhoor ter terechtzitting beroepen op hun verschoningsrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de uitlating tijdens het WOD-traject tegenover opsporingsambtenaren in reactie op uitlatingen van één van deze ambtenaren die betrekking hadden op het bewezenverklaarde, gelden als een door een getuige – in het vooronderzoek of anderszins – afgelegde verklaring met een belastende strekking, als bedoeld in HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576. Dat geldt daarentegen niet voor de uitlatingen die tijdens afgeluisterde gesprekken zijn gedaan tegenover een gespreksdeelnemer. Maar ook ten aanzien van bewijsmateriaal waarin uitlatingen zijn opgenomen die niet als zo’n getuigenverklaring kunnen worden aangemerkt, geldt dat op grond van art. 6 EVRM aan de verdachte het recht toekomt om de authenticiteit en de betrouwbaarheid van dat bewijs te betwisten en zich tegen het gebruik ervan te verzetten. In casu kon het hof de uitlatingen van voormelde personen voor het bewijs gebruiken ondanks dat zij zich op hun verschoningsrecht beriepen tijdens hun verhoor. De Hoge Raad voegt verder een belangrijke overweging toe aan HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418. Daarin is overwogen dat voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, het gewicht van de betreffende getuigenverklaring in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor is. De Hoge Raad benadrukt dat dit echter niet eraan afdoet dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd.