Zie ook HR 27 maart 2007, LJN AZ6007.
HR, 04-09-2012, nr. 10/04692
ECLI:NL:HR:2012:BX3809
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-09-2012
- Zaaknummer
10/04692
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BX3809
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX3809, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 04‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX3809
ECLI:NL:HR:2012:BX3809, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑09‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX3809
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX3809
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX3809
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑09‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2013/52 met annotatie van P.A.M. Mevis
SR-Updates.nl 2013-0057
NbSr 2012/313
Conclusie 04‑09‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 10/04692
Mr. Vellinga
Zitting: 22 mei 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "opzettelijk niet voldoen aan een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van € 100. Voorts heeft het Hof de teruggave aan verdachte gelast van een inbeslaggenomen spandoek.
2.
Namens verdachte heeft mr. M. Lindhout, advocaat te 's-Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard - kort gezegd - dat verdachte op 31 maart 2009 op een bepaalde plek te 's-Gravenhage opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, gedaan krachtens art. 6 van een Noodverordening, gebaseerd op art. 176 Gemeentewet, om zich te verwijderen uit het door de burgemeester als noodgebied aangewezen gebied, welke vordering was gedaan vanwege de Burgemeester van Den Haag, gedaan door een hoofdagent, die belast was met de uitoefening van toezicht op de openbare orde en belast met veiligheidsmaatregelen ter zake van een VN conferentie over de toekomst van Afghanistan.
4.
Deze Noodverordening (Verordening handhaving van de openbare orde en ter voorkoming van gevaar van 23 maart 2009) trad in werking op 30 maart 2009 om 12.00 uur en bleef van kracht tot en met 1 april om 06.00 uur.
5.
De Noodverordening hield in, voor zover hier van belang:
"VERORDENING HANDHAVING OPENBARE ORDE
DE BURGEMEESTER VAN DEN HAAG
overwegende dat,
- -
onder auspiciën van de Verenigde Naties (VN) op 31 maart aanstaande in Den Haag een internationale conferentie wordt georganiseerd over de toekomst van Afghanistan;
- -
(...)
- -
Ministers van Buitenlandse Zaken en vertegenwoordigers van internationale organisaties die betrokken zijn bij het verschaffen van veiligheid en bij de wederopbouw in Afghanistan zijn uitgenodigd om deel te nemen;
- -
(...)
- -
dat op basis van informatie van de politie en inlichtingendiensten tijdelijk extra veiligheidsmaatregelen nodig zijn;
- -
dat met die tijdelijke maatregelen de volgende belangen worden gediend:
- a.
de persoonlijke veiligheid van de genodigden in het algemeen, waarbij zowel Nederlandse als buitenlandse bewindslieden en hun gevolg bijzondere bescherming vereisen;
- b.
het voorkomen van ernstige verstoringen van de openbare orde.
(...)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
- 1.
(...)
5. Conferentiegebied: het gebied (inclusief de in het gebied liggende panden), zoals aangegeven op de bijgaande tekening;
6. Aanvoergebied: de route leidende langs en inclusief de volgende straten/locaties: Hubertustunnel, Hubertusviaduct, Professor B.M. Teldersweg, Johan de Wittlaan, President Kennedylaan (tot aan Stadhouderslaan).
(...)
Artikel 6 Bijzondere gebodsbepalingen
- 1.
Binnen het aanvoergebied en het conferentiegebied is een ieder verplicht om op aanwijzing gegeven door of namens de burgemeester:
- a.
zich te verwijderen in de aangewezen richting"
Art. 175 lid 1 (oud) Gemeentewet luidde:
- 1.
In geval van oproerige beweging, van andere ernstige wanordelijkheden of van rampen of zware ongevallen, dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, is de burgemeester bevoegd alle bevelen te geven die hij ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig acht. Daarbij kan van andere dan bij de Grondwet gestelde voorschriften worden afgeweken.
Art. 176 lid 1 Gemeentewet luidt:
- 1.
Wanneer een omstandigheid als bedoeld in artikel 175, eerste lid, zich voordoet, kan de burgemeester algemeen verbindende voorschriften geven die ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig zijn. Daarbij kan van andere dan bij de Grondwet gestelde voorschriften worden afgeweken. Hij maakt deze voorschriften bekend op een door hem te bepalen wijze.
Art. 8 EVRM luidt:
- 1.
Everyone has the right to respect for his private and family life, his home and his correspondence.
- 2.
There shall be no interference by a public authority with the exercise of this right except such as is in accordance with the law and is necessary in a democratic society in the interests of national security, public safety or the economic well-being of the country, for the prevention of disorder or crime, for the protection of health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.
6.
Het eerste middel komt op tegen de verwerping van het verweer dat de Noodverordening onverbindend dient te worden verklaard.
7.
Het Hof heeft bedoeld verweer in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen:
"Gevoerde verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw primair drie verweren gevoerd, strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.
(...)
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat - kort gezegd - de door de burgemeester uitgevaardigde noodverordening niet verbindend is, nu met deze regeling, die vergaande bevoegdheden aan politieambtenaren toekent, een vergaande inbreuk wordt gemaakt op de grondrechten van burgers, zoals artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof acht het uitvaardigen van de betreffende noodverordening passend en geboden, gelet op het doel en de concrete feiten en omstandigheden van het geval, te weten het bieden van optimale veiligheid aan de deelnemers van de internationale conferentie over de toekomst van Afghanistan, binnen een beperkt gebied gedurende een beperkte periode. Naar 's hofs oordeel is in het onderliggende geval dientengevolge geen sprake van een onaanvaardbare inperking van de bovengenoemde rechten, temeer nu er een alternatieve demonstratieplaats is aangeboden. Het verweer wordt derhalve verworpen."
8.
In HR 24 september 2002, LJN AE2126, NJ 2003, 80, m.nt. Buruma overwoog de Hoge Raad:
"Bij een strafrechtelijke vervolging terzake van art. 184 Sr dient de rechter dus te onderzoeken of het in de tenlastelegging genoemde wettelijk voorschrift verbindend is en of het bevel rechtmatig is gegeven alsmede, indien terzake verweer is gevoerd van dat onderzoek te doen blijken en gemotiveerd op dat verweer te beslissen."1.
9.
Het Hof heeft overeenkomstig het hiervoor aangehaalde toetsingskader tot uitdrukking gebracht dat art. 6 Noodverordening, behelzende de verplichting om zich op aanwijzing door of namens de burgemeester gegeven te verwijderen uit het in de verordening beschreven aanvoer- en conferentiegebied, verbindend is. In aanmerking genomen dat de ervaring leert dat aan internationale conferenties, die betrekking hebben op een land waarin grote spanningen heersen, zoals Afghanistan, het gevaar is verbonden van ernstige ordeverstoringen alsmede dat de beperking van de onderhavige verplichting is beperkt tot enkele dagen en tot enkele straten van de stad waarin de conferentie werd gehouden, heeft het Hof kunnen oordelen dat de verplichting zich op aanwijzing door of vanwege de burgemeester te verwijderen uit het aanvoer- en conferentiegebied, een legitiem doel dient en noodzakelijk is om dat doel te kunnen dienen. In dit oordeel ligt besloten dat art. 6 van de Noodverordening, zoals het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting heeft kunnen oordelen, noodzakelijk was "in a democratic society in the interests of national security, public safety or (...), for the prevention of disorder or crime, (...) als bedoeld in art. 8 lid 2 EVRM.2.
10.
Het middel faalt.
11.
Het tweede middel klaagt dat de verwerping door het Hof van het verweer dat de vordering van de verbalisant niet is gedaan door of namens de burgemeester onbegrijpelijk is en van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.
12.
Het Hof heeft het verweer, waarop het middel ziet, in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen:
"Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering van de verbalisant niet is gedaan door of namens de burgemeester, dit terwijl artikel 6 van de verordening op grond van welk artikel haar cliënte is aangehouden zulks wel vereist. De verbalisant was derhalve onbevoegd cliënte te bevelen zich te verwijderen, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw zoekt ter adstructie van haar betoog aansluiting bij de in artikel 7 WOM toegekende bevoegdheid aan de burgemeester om een betoging te beëindigen. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval artikel 7 van de WOM niet van toepassing is. In het onderhavige geval biedt artikel 172, tweede lid, van de Gemeentewet een voldoende grondslag voor de politie om zelfstandig op te treden. De burgemeester behoefde hier dan ook niet expliciet een opdracht aan de politieambtenaren te geven. Het verweer wordt derhalve verworpen."
13.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de overweging van het Hof dat de burgemeester niet expliciet opdracht aan de politieambtenaren behoefde te geven, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
14.
Art. 172 Gemeentewet luidt:
- 1.
De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde.
- 2.
De burgemeester is bevoegd overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen. Hij bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie.
- 3.
De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
15.
Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat art. 184, eerste lid, Sr eist een "krachtens wettelijk voorschrift" gedane vordering en dat een dergelijk voorschrift uitdrukkelijk moet inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering.3.
16.
Het oordeel van het Hof moet kennelijk aldus worden begrepen dat de burgemeester zich van de politie heeft bediend als bedoeld in art. 172 lid 2 Gemeentewet door het uitvaardigen van art. 6 van de Noodverordening en daarom niet meer vereist is dat de burgemeester ter zake van de in concreto te geven aanwijzingen tot verwijdering opdracht geeft of zijn bevoegdheid tot het geven van die aanwijzingen aan de aanwijzing tot verwijdering gevende politieambtenaren mandateert.4. Dusdoende miskent het Hof dat art. 6 van de Noodverordening spreekt van aanwijzingen door of namens de burgemeester gegeven. Voorts miskent het Hof dat politieambtenaren aan art. 172 lid 2 Gemeentewet niet een zelfstandige bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen tot verwijdering als bedoeld in art. 6 Noodverordening kunnen ontlenen. Art. 172 lid 2 spreekt immers van het zich bedienen door de burgemeester van de onder zijn gezag staande politie. Dat "zich bedienen" gaat niet vanzelf doch vergt dat de burgemeester de onder zijn gezag staande politie daartoe enige opdracht, aanwijzing of bevel geeft.5. De verwijzing van het Hof naar art. 172 lid 2 Gemeentewet kon de politie dus niet aan een bevoegdheid helpen.
17.
Het middel slaagt.
18.
Het derde middel klaagt dat bewezen is verklaard dat de "vordering was gedaan vanwege de Burgemeester van Den Haag", terwijl dit onderdeel van de bewezenverklaring geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen.
19.
De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden kort gezegd en voor zover van belang in:
- -
dat verdachte zich op 31 maart 2009 met een spandoek bevond op een terrein bij de Johan de Wittlaan te Den Haag (bewijsmiddel 1)
- -
dat opsporingsambtenaren in het gebied dat viel onder de Noodverordening verdachte aantroffen met een spandoek met de tekst "Oorlog is en maakt terreur", dat hoofdagent [verbalisant 1] meerdere malen van verdachte vorderde zich te verplaatsen naar de aangewezen demonstratieplek, dat verdachte aan geen van deze vorderingen voldeed en dat de opsporingsambtenaren haar daarom hebben aangehouden (bewijsmiddel 2 en 3)
- -
dat op 31 maart 2009 in Den Haag een Afghanistan-conferentie plaatsvond en dat door de burgemeester van Den Haag voor deze dag een Noodverordening was ingesteld, die gold voor een aangewezen gebied waaronder de Johan de Wittlaan (bewijsmiddel 3 en 4)6.
20.
Nu de tenlastelegging mede is toegespitst op het negeren van een op art. 6 Noodverordening berustende aanwijzing moet de tenlastelegging voor zover daarin wordt gesproken van een vordering vanwege de Burgemeester van Den Haag aldus worden verstaan dat bedoeld is een vordering namens de Burgemeester van Den Haag. Zou dit anders zijn dan zou het tenlastegelegde voor zover daarin wordt gesproken van een vordering vanwege de Burgemeester niet het negeren van een krachtens een wettelijk voorschrift gedane vordering inhouden en zou het tenlastegelegde in zoverre geen strafbaar feit opleveren.
21.
Het middel klaagt er terecht over dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat de onderhavige vordering, zoals bewezenverklaard, vanwege de Burgemeester van Den Haag is gedaan. Van enige bemoeienis van de burgemeester met de onderhavige vordering blijkt immers niet, terwijl noch uit art. 6 Noodverordening noch uit enige andere bepaling van de Noodverordening volgt dat het geven van de onderhavige vordering namens de burgemeester is gedaan.
22.
Het middel slaagt.
23.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
24.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑09‑2012
De in het middel genoemde uitspraak van de Rechtbank Roermond van 24 maart 2003, LJN AF6148 maakt dit niet anders. Deze uitspraak had betrekking op de (on)verbindendheid van de bevoegdheid tot het onderzoeken van voertuigen.
HR 29 januari 2008, LJN BB4108, NJ 2008, 206, m.nt. Mevis, HR 24 januari 2012, LJN BT7085, HR 27 maart 2012, BV6665. Zie voorts HR 17 oktober 2006, LJN AU6741, NJ 2007, 207, m.nt. E.A. Alkema.
Zie over een uitvoeringsmandaat van een noodmaatregel van de burgemeester aan de politie M.A.D.W. de Jong, Orde in Beweging, Deventer, 2000, p. 61. De Jong stelt 'Op basis van jurisprudentie en de parlementaire geschiedenis kan van het volgende worden uitgegaan: in beginsel is mandaat van de bevoegdheid tot het uitvaardigen van noodmaatregelen niet toegestaan wegens het ingrijpende karakter van de bevoegdheden. Niettemin is het uiteraard noodzakelijk om noodmaatregelen door de politie te laten uitvoeren en in dat kader kan de burgemeester er niet aan ontkomen de politie een zekere ruimte te geven. Die ruimte moet beperkt blijven tot een beperkte vorm van uitvoeringsmandaat. De burgemeester mag de politie bij de uitvoering van noodmaatregelen geen enkele beleids- of beoordelingsvrijheid geven. Hij dient precies aan te geven in welke omstandigheden de politie de door hem omschreven handelingen en beslissingen moet nemen. De politie dient met andere woorden aan de hand van de noodmaatregel en de daarbij gegeven instructie, uitsluitend vast te stellen of iemand aan de voorwaarden voldoet en vervolgens het door de burgemeester aangegeven besluit te nemen of de handeling te verrichten.'
Vgl. HR 17 oktober 2006, LJN AU6741, NJ 2007, 207, m.nt. E.A. Alkema.
Het Hof heeft per abuis twee verschillende bewijsmiddelen aangeduid als bewijsmiddel 3. Er zijn aldus in totaal vijf - en niet vier - bewijsmiddelen gebezigd.
Uitspraak 04‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Art 184.1 Sr eist een “krachtens wettelijk voorschrift” gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering (vgl. HR LJN BB4108). De tenlastelegging en bewezenverklaring houden in dat de vordering van de daar genoemde hoofdagent aan verdachte om te vertrekken, is gedaan krachtens art. 6 van het besluit van de Burgemeester van Den Haag, de Verordening handhaving van de Openbare orde en ter voorkoming van gevaar. In aanmerking genomen dat deze bepaling niet uitdrukkelijk inhoudt dat de ambtenaar van politie is gerechtigd tot het doen van een vordering als waarvan te dezen sprake is, geeft ’s Hofs oordeel dat de vordering “krachtens wettelijk voorschrift” is gedaan blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Partij(en)
4 september 2012
Strafkamer
nr. S 10/04692
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 oktober 2010, nummer 22/003481-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. Lindhout, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Het Hof heeft overeenkomstig de tenlastelegging ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op 31 maart 2009 te 's-Gravenhage (op de hoek van de Scheveningseweg met de Professor M.B. Teldersweg) opzettelijk meermalen niet heeft voldaan aan een vordering, gedaan krachtens artikel 6 van het besluit van de Burgemeester van Den Haag, onder nummer BSD/2009.1443, de Verordening handhaving van de Openbare orde en ter voorkoming van gevaar (de noodverordening), ingaande op 30 maart 2009 om 12.00 uur en van kracht blijvende tot en met woensdag 1 april 2009 om 06.00 uur, gebaseerd op artikel 176 van de Gemeentewet, om zich te verwijderen uit het door de burgemeester als noodgebied aangewezen gebied, te weten het in die Verordening vermelde Aanvoergebied: de route leidende langs en inclusief de volgende straten/locaties: Hubertustunne1, Hubertusviaduct, Professor B.M. Teldersweg,
Johan de Wittlaan, President Kennedylaan tot aan de Stadhouderslaan, welke vordering was gedaan vanwege (de Hoge Raad begrijpt: namens) de Burgemeester van Den Haag, gedaan door [verbalisant 1] hoofdagent van Politie Haaglanden die was belast met de uitoefening van toezicht op de openbare orde en belast met veiligheidsmaatregelen ter zake van de onder auspiciën van de Verenigde Naties gehouden internationale conferentie over de toekomst van Afghanistan, immers heeft verdachte op 31 maart 2009 om 09.00 uur, op de hoek van de Scheveningseweg met de Professor M.B. Teldersweg, terwijl zij toen en daar een spandoek met de tekst: "oorlog is en maakt terreur" had uitgerold en vastgebonden aan een verkeersinstallatie en dat spandoek aan het andere uiteinde vasthad opzettelijk meermalen, nadat die ambtenaar haar had gevorderd, zich te verwijderen in de aangewezen richting van de demonstratieplek op het Stadhoudersplein te 's-Gravenhage, geen gehoor gegeven aan dat bevel of die vordering."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2010 verklaard - zakelijk weergegeven - :
Ik bevond mij op 31 maart 2009, met een spandoek op een terrein bij de Johan de Wittlaan te 's-Gravenhage.
2.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 31 maart 2009 van de politie Haaglanden, nr. PL1531-2009-17128-2, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaren (p.9-11):
Op 31 maart 2009 waren wij, verbalisanten, belast met de openbare orde maatregelen tijdens de Afghanistan-top te 's-Gravenhage. Wij kregen de melding dat een vrouwelijke demonstrant in het gebied van de noodverordening en vervolgens in de aanvoerroute, namelijk de hoek van de Scheveningseweg, met de Professor M.B. Teldersweg te 's-Gravenhage, een spandoek had en toonde. Ter plaatse troffen wij een vrouw (het hof begrijpt: de verdachte). Wij zagen dat zij een spandoek had uitgerold en aan een kant had vastgemaakt aan de verkeerslichtinstallatie. Op het spandoek stond de volgende tekst: "oorlog is en maakt terreur." De kruising valt onder de noodverordening en de aanvoerroute genoemd in de noodverordening. Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoofdagent van politie Haaglanden, heb de verdachte meerdere malen gevorderd om zich te verplaatsen naar de aangewezen demonstratieplek op het Stadhoudersplein te 's-Gravenhage. Verdachte voldeed aan geen van deze vorderingen. Wij hebben haar daarom om 9.00 uur aangehouden.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2009 van de politie Haaglanden, nr. PL1531-2009-17128-6, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaar (p.21):
Wij zagen dat verdachte een spandoek had uitgerold en aan een kant had vastgemaakt aan de verkeerslichtinstallatie en het spandoek aan het andere eind vast had.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2009 van de politie Haaglanden, nr. PL1531-2009-17128-8 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- als relaas van deze opsporingsambtenaar (p.22):
Op 31 maart 2009 heeft er, binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Den Haag, de Afghanistan conferentie plaatsgevonden. Door de burgemeester van de gemeente Den Haag is rond de datum van 31 maart 2009 een noodverordening ingesteld. Deze noodverordening geldt voor (onder meer) het aangewezen gebied, zijnde het conferentiegebied en de aanvoerroute naar dat gebied.
4.
Een geschrift, zijnde een verordening handhaving openbare orde d.d. 23 maart 2009, opgemaakt en ondertekend door de burgemeester van Den Haag, J.J. van Aartsen. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
BSD/2009.1443
Verordening handhaving openbare orde
De burgemeester van Den Haag
Overwegende dat,
- -
onder auspiciën van de Verenigde Naties (VN) op 31 maart aanstaande in Den Haag een internationale conferentie wordt georganiseerd over de toekomst van Afghanistan;
- -
dat tijdelijk extra veiligheidsmaatregelen nodig zijn.
Gelet op artikel 176 Gemeentewet.
Besluit
Vast te stellen
Verordening handhaving van de openbare orde en ter voorkoming van gevaar
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
6.
Aanvoergebied: de route leidende langs en inclusief de volgende straten/locaties: Hubertustunnel, Hubertusviaduct, Professor B.M. Teldersweg, Johan de Wittlaan, President Kennedylaan (tot aan Stadhouderslaan).
Artikel 6 Bijzondere gebodsbepalingen
- 1.
Binnen het aanvoergebied en het conferentiegebied is een ieder verplicht om op aanwijzing gegeven door of namens de burgemeester:
- a.
zich te verwijderen in de aangewezen richting;
Artikel 9 Inwerkingtreding en geldigheidsduur
- 1.
De verordening treedt in werking op 30 maart 2009 om 12.00 uur en blijft van kracht tot en met 1 april 2009 om 06.00 uur."
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat de vordering van de verbalisant niet is gedaan door of namens de burgemeester.
4.2.
Het bestreden arrest houdt omtrent het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
"Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering van de verbalisant niet is gedaan door of namens de burgemeester, dit terwijl artikel 6 van de verordening op grond van welk artikel haar cliënte is aangehouden zulks wel vereist. De verbalisant was derhalve onbevoegd cliënte te bevelen zich te verwijderen, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw zoekt ter adstructie van haar betoog aansluiting bij de in artikel 7 WOM toegekende bevoegdheid aan de burgemeester om een betoging te beëindigen. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval artikel 7 van de WOM niet van toepassing is. In het onderhavige geval biedt artikel 172, tweede lid, van de Gemeentewet een voldoende grondslag voor de politie om zelfstandig op te treden. De burgemeester behoefde hier dan ook niet expliciet een opdracht aan de politieambtenaren te geven. Het verweer wordt derhalve verworpen."
4.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 184, eerste lid, Sr. Die bepaling eist een "krachtens wettelijk voorschrift" gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering (vgl. HR 29 januari 2008, LJN BB4108, NJ 2008/206).
4.4.
De tenlastelegging en bewezenverklaring houden in dat de vordering van de daar genoemde hoofdagent aan de verdachte om te vertrekken is gedaan krachtens art. 6 van het besluit van de Burgemeester van Den Haag, onder nummer BSD/2009.1443, de Verordening handhaving van de Openbare orde en ter voorkoming van gevaar (de noodverordening van 23 maart 2009). Voornoemde bepaling, die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 is weergegeven, houdt echter niet uitdrukkelijk in dat de ambtenaar van politie is gerechtigd tot het doen van een vordering als waarvan te dezen sprake is. Het in 's Hofs overwegingen besloten liggende oordeel dat de vordering "krachtens wettelijk voorschrift" is gedaan, geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.5.
Voor zover het middel daarover klaagt is het gegrond.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 september 2012.
Beroepschrift 15‑09‑2011
AAN DE HOGE RAAD DER
NEDERLANDEN
TE DEN HAAG
In de zaak van:
[verzoekster], verzoekster tot cassatie van het ter harer laste door het Gerechtshof te Den Haag op 14 oktober 2010 onder rolnummer 22-003481-09 (parketnummer 09/660211-09) gewezen arrest.
Middel I
Het recht — in het bijzonder artt. 348, 350, 358, 359a en 415 Sv en art. 8 EVRM, is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Gerechtshof ten onrechte heeft overwogen dat in het onderliggende geval de door de burgemeester uitgevaardigde noodverordening niet onverbindend is, nu geen sprake is van een onaanvaardbare inperking van de grondrechten van burgers zoals art. 8 EVRM. Het gerechtshof heeft het uitvaardigen van de noodverordening passend en geboden geacht, welk oordeel onbegrijpelijk is. Het Gerechtshof heeft zijn beslissing op het verweer dat de noodverordening onverbindend is onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
1.
Immers door de noodverordening wordt vergaande inbreuk gemaakt op grondrechten van burgers. Zo is de politie in art. 3 van de noodverordening de bevoegdheid gegeven om burgers te onderzoeken aan kleding en reisbagage. In art. 4 van de Noodverordening zijn politie-ambtenaren zelfs bevoegd gebouwen alsmede woningen en voertuigen te controleren. Hiermee wordt het recht op privéleven in de zin van art. 8 EVRM geschonden. Gelet op art. 8 lid 2 EVRM is inmenging in dit recht slechts toegestaan voor zover zij bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter voorkoming van wanordelijkheden.
2.
Het doel, te weten het bieden van persoonlijke veiligheid aan de deelnemers van de internationale conferentie over de toekomst van Afghanistan en het voorkomen van ernstige verstoringen van de openbare orde, heiligt niet alle middelen.
3.
Rb Roermond oordeelde op 24 maart 2003 (Nieuwsbrief Strafrecht 2003, nr. 231 bijlage 1) dat de Noodverordening van de Burgemeester van Bergen onverbindend was. De Noodverordening gaf de bevoegdheid iedereen te bevelen zich te verwijderen uit het aangewezen gebied en de bevoegdheid tot het doorzoeken van voertuigen. De Rechtbank oordeelde dat de Noodverordening onnodig ver reikte ter realisering van het beoogde doel wanordelijkheden te voorkomen.
4.
Ten onrechte heeft het gerechtshof in onderhavige zaak het uitvaardigen van de noodverordening passend en geboden geacht en de noodverordening niet onverbindend verklaard. De Noodverordening van de burgemeester Den Haag strekt veel verder dan de noodverordening van de burgemeester te Bergen. Immers er wordt een bevoegdheid gecreëerd tot het controleren van woningen en kennelijk ook tot het doorzoeken van woningen. Immers in art. 4.1 van de Noodverordening wordt verwezen naar de Wet wapens en Munitie waarin de bevoegdheid wordt verleend om plaatsen te doorzoeken ter inbeslagneming indien er een redelijk vermoeden bestaat dat wapens en munitie aanwezig zijn (art. 49 WWM). Kennelijk is op grond van de Noodverordening geen redelijk vermoeden vereist voor de aanwezigheid van wapens en munitie, maar kunnen woningen zonder meer worden doorzocht. Deze bevoegdheid reikt onnodig ver ter realisering van het beoogde doel.
5.
Het is dan ook onbegrijpelijk dat het Gerechtshof het verweer dat de Noodverordening onverbindend dient te worden verklaard heeft verworpen. De stelling van het Gerechtshof dat hier geen sprake is van een onaanvaardbare inperking van grondrechten zoals bedoeld in art. 8 EVRM, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Middel II
Het recht — in het bijzonder art. 348, 350, 358, 359a en 415 Sv en art. 172 lid 2 Gemeentewet, is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Gerechtshof ten onrechte, het verweer van de raadsvrouw dat de vordering van de verbalisant niet is gedaan door of namens de burgemeester heeft verworpen. Het gerechtshof overwoog dat de burgemeester hier niet expliciet een opdracht aan de politieambtenaren behoefde te geven en dat artikel 172 lid 2 van de Gemeentewet een voldoende grondslag biedt voor de politie om zelfstandig op te treden. Dit oordeel van het hof is onbegrijpelijk en getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het Gerechtshof heeft zijn beslissing op dit verweer onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting:
6.
De telastelegging ziet op de verdenking van het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens art. 6 van de Noodverordening om zich te verwijderen uit het aangewezen gebied, welk bevel of vordering was gedaan door of vanwege de Burgemeester van Den Haag, gedaan door [hoofdagent 1] (hoofdagent) en/of [hoofdagent 2] (hoofdagent).
7.
In artikel 6 van de Noodverordening staat vermeld dat een ieder verplicht is zich op aanwijzing gegeven door of namens de burgemeester te verwijderen in de aangegeven richting.
8.
Het bevel van de in de telastelegging genoemde hoofdagenten is echter niet gedaan door of namens de burgemeester, althans dat blijkt niet uit het dossier. Immers uit het dossier blijkt niet dat de burgemeester deze agenten daartoe opdracht heeft gegeven.
9.
Ten onrechte heeft het Gerechtshof het verweer dat het bevel niet door of namens de burgemeester is gegeven en het bevel derhalve onbevoegd is gegeven, verworpen en overwogen dat art. 172 lid 2 van de Gemeentewet voldoende grondslag biedt voor de politie om zelfstandig op te treden. De stelling van het gerechtshof dat de burgemeester niet expliciet een opdracht aan politieambtenaren behoefde te geven, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
10.
In het arrest van de HR d.d. 17 oktober 2006 (Nieuwsbrief Strafrecht 2006, 412; bijlage 2 bij pleitnota 1e aanleg) overwoog de Hoge Raad : ‘Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de desbetreffende politieambtenaar bevoegd was om in opdracht van de Burgemeester het in art. 7 WOM bedoelde bevel te geven is dat oordeel niet begrijpelijk. Indien het Hof in dat verband tot uitdrukking heeft willen brengen dat de in art. 7 WOM aan de Burgemeester toegekende bevoegdheid om een betoging te beëndigen kan worden uitgeoefend door elke politieambtenaar ook als deze daartoe geen opdracht van de burgemeester heeft gekregen, heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste opvatting’.
Het Hof overwoog dat de verantwoordelijkheid voor de openbare orde bij de Burgemeester ligt, die zich daartoe bedient van de politie. De bevoegdheid van de politie om namens de Burgemeester op te treden lijdt naar 's-Hofs oordeel geen twijfel. De stelling dat expliciet gewag moet worden gemaakt van het afgeleide karakter van dat opreden, vindt geen steun in het recht, aldus het Hof. De Hoge Raad oordeelde in deze zaak dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Oftewel de bevoegdheid van de burgemeester om een betoging te beëindigen o.g.v. art. 7 WOM kan alleen worden uitgeoefend door een politieambtenaar, indien deze politieambtenaar daartoe expliciet opdracht heeft gekregen van de Burgemeester.
11.
Weliswaar is art. 7 WOM in onderhavige zaak niet van toepassing, de rechtsopvatting van de Hoge Raad in bovengenoemd arrest dient naar analogie te worden toegepast.
In art. 7 WOM wordt aan de burgemeester de bevoegdheid toegekend om opdracht te geven een samenkomst als bedoeld in art. 7 WOM te beëindigen. In art. 172 lid 2 Gemeentewet wordt aan de burgemeester de bevoegdheid toegekend overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde te beletten of te beëindigen. Hij bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie. De burgemeester is beslissingsbevoegd, de politie voert slechts de opdrachten van de burgemeester uit. De politie is niet zelfstandig beslissingsbevoegd. In aant. 3c (Tekst & Commentaar Strafvordering, Clerien en Nijboer, 8e druk) op art. 172 Gemeentewet staat met betrekking tot de reikwijdte van de bevoegdheid van de burgemeester vermeld dat deze feitelijk door de politie wordt uitgeoefend. Ten aanzien van de uitvoering van besluiten die voortvloeien uit art. 172 Gemeentewet kan echter geen sprake zijn van delegatie aan ambtenaren van politie (Kamerstukken II 1988/1989, 19 403 nr. 10, p89). De burgemeester blijft zelf verantwoordelijk.
12.
Het gerechtshof heeft het recht onjuist toegepast. In de Noodverordening wordt de bevoegdheid tot het geven van een verwijderingsbevel opgedragen aan de burgemeester, immers een bevel zich te verwijderen wordt door of namens de burgemeester gegeven.
13.
Het oordeel van het Gerechtshof dat art. 172 lid 2 Gemeentewet voldoende grondslag biedt voor de politie om zelfstandig op te treden is onbegrijpelijk, onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd.
Middel III
Het recht — in het bijzonder art. 348, 350, 358, 359a en 415 Sv, is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Gerechtshof bewezen heeft verklaard dat de vordering vanwege de burgemeester is gegeven, welke bewezenverklaring geen steun vindt in de bewijsmiddelen. Het Gerechtshof heeft zijn beslissing op dit punt onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting:
14.
Bewezen verklaard is dat de vordering vanwege de burgemeester is gegeven. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de vordering vanwege de burgemeester is gegeven. Immers uit het proces-verbaal blijkt niet dat hoofdagent [hoofdagent 1] contact heeft opgenomen met de burgemeester. De burgemeester is op geen enkele wijze betrokken geweest bij de vordering. Derhalve vindt de bewezenverklaring geen steun in de gebezigde bewijsmiddelen. De bewezenverklaring is dan ook onbegrijpelijk, onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ingediend door mr M. Lindhout, advocaat te Den Haag, die verklaart daartoe door verzoekster bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Den Haag, 15 september 2011
M. Lindhout