Ontleend aan rov. 1.1 en 4.1 van het (ten deze niet) bestreden vonnis van 30 september 2011 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verbinding met rov. 2.1 t/m 2.8 van het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen (zittingsplaats Sint Maarten) van 9 februari 2010.
HR, 19-10-2012, nr. 12/00049
ECLI:NL:PHR:2012:BX5797
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-10-2012
- Zaaknummer
12/00049
- Conclusie
Mr. D.W.F. Verkade
- LJN
BX5797
- Roepnaam
Diageo Brands/Sriram
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BX5797, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑10‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX5797
ECLI:NL:PHR:2012:BX5797, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX5797
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑12‑2011
- Vindplaatsen
NJ 2013/121 met annotatie van J.H. Spoor
IER 2013/30 met annotatie van F.W.E. Eijsvogels
Uitspraak 19‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Parallelimport. Art. 23 lid 8 Merkenlandsverordening 1995 van de Nederlandse Antillen. Merkinbreuk door verwijdering van productcode? Concordantie met Nederlandse uitputtingsregels aangewezen? Gegronde reden voor verzet door merkhouder; parallelimport legitiem doel?; belangenafweging.
Partij(en)
19 oktober 2012
Eerste Kamer
12/00049
EE/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. DIAGEO BRANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de vennootschap naar vreemd recht DIAGEO NORTH AMERICA, INC.,
gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika,
3. de vennootschap naar vreemd recht R&A BAILEY & CO.,
gevestigd in Ierland,
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd in [vestigingsplaats],
2. CARDINAL GIFT SHOP N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
3. [Verweerster 3], handelend onder de naam [A],
gevestigd in [vestigingsplaats],
4. [Verweerster 4], handelend onder de naam [B],
gevestigd in [vestigingsplaats],
5. [Verweerster 5], handelend onder de naam [C],
gevestigd in [vestigingsplaats],
6. PLANET DUTY FREE N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Diageo c.s. en [verweerster] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
het vonnis in de zaak AR 258/2008 van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 9 februari 2010;
- b.
het vonnis in de zaak AR 258/08-H-211/10 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 30 september 2011.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof hebben Diageo c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] c.s. hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Diageo c.s. heeft bij brief van 23 augustus 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
Diageo c.s. leggen zich toe op de productie en verkoop van alcoholische dranken van bekende merken, waaronder Johnnie Walker, Crown Royal, Sheridan's, Smirnoff en Baileys. Deze merken hebben een luxe imago.
- (ii)
De in deze zaak aan de orde zijnde merkregistraties komen toe aan telkens een van de eiseressen.
- (iii)
[Verweerster] c.s. drijven - op toeristen gerichte - winkels in de [a-straat] te [plaats]. In (sommige van) de winkels worden flessen van Diageo's merken verkocht.
- (iv)
Diageo c.s. voorzien flessen sterke drank die zij op de markt brengen en distribueren, van een identificatienummer. Zij hebben in een aantal van de door [verweerster] c.s. gedreven winkels flessen aangetroffen waarvan dit identificatienummer is verwijderd; in sommige gevallen zijn daartoe de etiketten (gedeeltelijk) verwijderd en teruggeplakt.
3.2.1
Diageo c.s. hebben in dit geding, kort gezegd en voor zover in cassatie nog van belang, merkenrechtelijke bevelen gevorderd, waaraan zij ten grondslag hebben gelegd dat [verweerster] c.s. merkinbreuk plegen door de hiervoor in 3.1 onder (iv) bedoelde handelwijze.
In cassatie is de vraag aan de orde of Diageo c.s. zich terecht beroepen op gegronde redenen als bedoeld in art. 23 lid 8 van de Merkenlandsverordening 1995 van de Nederlandse Antillen (hierna: Mlv) - die na de staatkundige hervormingen van 2010 voor Sint Maarten van kracht is gebleven - om zich te verzetten tegen de verdere verhandeling van de betrokken waren, die door of met haar toestemming in het verkeer zijn gebracht.
Art. 23 lid 8 Mlv luidt:
"Het uitsluitend recht omvat niet het recht zich te verzetten tegen het gebruik van het merk voor waren, die onder het merk door de houder of met diens toestemming in het verkeer zijn gebracht, tenzij er voor de houder gegronde redenen zijn zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in het verkeer zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is."
3.2.2
Het gerecht heeft de vorderingen afgewezen, het hof heeft dat vonnis bevestigd. Het overwoog daartoe allereerst, met een beroep op HR 1 juni 2007, LJN BA3525, NJ 2007/309, dat voor de beantwoording van de zojuist bedoelde vraag dient te worden uitgegaan van de herkomstgarantie als wezenlijke functie van het merk (rov. 4.6). Voorts herinnerde het hof eraan dat blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van (art. 23 lid 8 van) de Mlv in de Nederlandse Antillen uitdrukkelijk is gekozen voor een systeem van wereldwijde uitputting om een vrije parallelhandel mogelijk te maken. Voorts overwoog het dat identificatiecodes merkhouders in staat stellen lekken in de verkooporganisatie op te sporen en aldus een beletsel kunnen vormen voor parallelimport en dat de uitputtingsregel van art. 23 lid 8 Mlv niet gefrustreerd kan worden door het enkele verwijderen van codes als inbreukmakend te bestempelen (rov. 4.7-4.8).
Het hof oordeelde dat de veranderingen die de flessen en verpakkingen hebben ondergaan door het verwijderen van de codes zeer gering zijn en geen noemenswaardige afbreuk doen aan de goede faam van de merken, ook niet als wordt uitgegaan van het luxe imago van die merken, noch dat zij tot herkomstverwarring kunnen leiden (rov. 4.9).
Het achtte aannemelijk dat de codes (mede) zijn aangebracht om een "recall" te vergemakkelijken, om namaak te kunnen herkennen en opsporen en productaansprakelijkheid te beperken, waarbij het, aldus het hof, om legitieme doelen gaat, maar dat die doeleinden nog niet meebrengen dat Diageo c.s. zich tegen het verhandelen van flessen zonder code kunnen verzetten. Gelet op het belang voor Sint Maarten dat ook volgens de wetsgeschiedenis van de Mlv moet worden gehecht aan de vrije parallelhandel, aldus het hof, moet op dit punt de concordantie van rechtspraak wijken voor het door de wetgever beoogde systeem van vrije parallelimport (rov. 4.10-4.11). Afweging van de legitieme belangen van Diageo c.s. bij het ongemoeid laten van de identificatiecodes tegen het belang van een vrije parallelhandel in Sint Maarten leidt tot het oordeel dat geen sprake is van een gegronde reden voor Diageo c.s. voor verzet als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv (rov. 4.12).
3.3.1
Klacht 1 van het middel betoogt dat de in rov. 4.6 gehanteerde vooropstelling van het hof van de herkomstfunctie als wezenlijke functie van het merk onvolledig en onjuist is, evenals de toetsing daaraan in rov. 4.9, gezien de onderhavige casuspositie en de aard van de merkinbreuk door [verweerster] c.s.
Van "gegronde redenen" als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv kan, aldus het middel, ook sprake zijn indien weliswaar geen afbreuk wordt gedaan aan de herkomstfunctie maar wel aan andere wezenlijke functies van het betreffende merk. Het middel verwijst in dit verband naar de uitspraak van het HvJEU van 18 juni 2009, C-487/07, LJN BJ1503, NJ 2009/576 (l'Oréal/Bellure).
3.3.2
Bij de beoordeling van deze klacht moet worden vooropgesteld dat het in art. 39 van het Statuut van het Koninkrijk verankerde concordantiebeginsel niet zonder meer meebrengt dat ontwikkelingen die zich in de Nederlandse rechtspraak voordoen, in de Antilliaanse rechtspraak dienen door te werken, onder meer niet indien de eerstbedoelde ontwikkelingen worden bepaald of beïnvloed door Europese regelgeving of door rechtspraak van het HvJEU. Er bestaat met name dan aanleiding niet overeenkomstig dat beginsel te beslissen indien sprake is van een duidelijk verschil in maatschappelijke opvattingen of de wetgever van het betrokken land een welbewuste keuze heeft gemaakt voor een afwijkend regime. Nu van dit laatste sprake is bij de regeling van de uitputting van merkrechten, betogen Diageo c.s. ten onrechte dat het hof toepassing had dienen te geven aan het evengenoemde arrest l'Oréal/Bellure.
3.3.3
Daarmee is niet gezegd dat de in dat arrest genoemde functies van het merkrecht - naast de wezenlijke functie van het waarborgen van de herkomst van de waar, ook de overige functies, zoals met name het garanderen van de kwaliteit van de waar en de communicatie-, de investerings- en de reclamefunctie - geen rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of een merkhouder in een bepaald geval een gegronde reden heeft voor verzet als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv.
Ook het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2007, LJN BA3525, NJ 2007/309, dient niet aldus te worden begrepen dat de herkomstgarantie de enige hier in aanmerking komende wezenlijke functie van het merk is.
De enkele omstandigheid evenwel dat aan een van die functies in enigerlei mate afbreuk wordt gedaan, noopt niet tot de gevolgtrekking dat de merkhouder een gegronde reden heeft voor verzet als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv.
3.4
In het bestreden vonnis heeft het hof het vorenstaande evenwel niet miskend: het heeft geoordeeld dat de aan de flessen en verpakkingen aangebrachte veranderingen geen noemenswaardige afbreuk doen aan de goede faam van de merken (ook niet als wordt uitgegaan van het luxe imago daarvan) of tot herkomstverwarring kunnen leiden. Het hof heeft voorts vastgesteld dat Diageo c.s. met het aanbrengen van de identificatiecodes (mede) legitieme doeleinden nastreven. Het is evenwel na afweging van de met die doeleinden samenhangende belangen van Diageo c.s. bij het ongemoeid laten van de identificatiecodes enerzijds tegen het belang van een vrije parallelhandel anderzijds tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van een gegronde reden als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv.
Het vorenoverwogene brengt mee dat klacht 1 bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
3.5
Klacht 2 strekt ten betoge dat de evenbedoelde, in rov. 4.11 en 4.12 neergelegde, afweging berust op een onjuiste uitleg van art. 23 lid 8 Mlv, aangezien op de door de Antilliaanse wetgever gemaakte keuze voor het algemeen belang van vrije parallelhandel een uitzondering geldt indien de merkhouder gegronde redenen heeft zich te verzetten tegen de verdere verhandeling van zijn merkproducten en dat daarvan sprake is, indien de merkhouder met zijn verzet legitieme belangen nastreeft, zonder dat de rechter nog een afweging mag maken tussen de in het geding zijnde belangen.
Deze klacht berust op een onjuiste rechtsopvatting en faalt dus. De enkele omstandigheid dat een merkhouder een legitiem doel nastreeft met - en aldus een legitiem belang heeft bij - een maatregel, zoals in dit geval het aanbrengen van de identificatiecodes, brengt niet mee dat hij een gegronde reden heeft voor verzet als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv, indien een handelaar die maatregel ongedaan maakt. Terecht heeft het hof zich begeven in een afweging van de ingeroepen belangen van Diageo c.s. tegen dat van de door de wetgever gewenst geachte vrije parallelimport. De uitkomst van die afweging is, in het licht van de vaststellingen van het hof in rov. 4.9, ook niet onbegrijpelijk, zodat de desbetreffende motiveringsklacht eveneens faalt.
3.6
De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Diageo c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, C.A. Streefkerk, M.A. Loth en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 19 oktober 2012.
Conclusie 19‑10‑2012
Mr. D.W.F. Verkade
Partij(en)
12/00049
Mr. D.W.F. Verkade
Zitting 10 augustus 2012 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
- 1)
Diageo Brands BV
- 2)
Diageo North America Inc.
- 3)
R&A Bailey & Co
tegen
1) [Verweerster 1]
2) Cardinal Gift Shop NV
- 3)
[Verweerster 3]
- 4)
[Verweerster 4]
- 5)
[Verweerster 5]
- 6)
Planet Duty Free NV
(allen niet verschenen)
1. Inleiding
1.1.
Partijen zullen hierna doorgaans worden aangeduid als Diageo enerzijds, en [verweerster] c.s. anderzijds.
1.2.
In deze zich op Sint Maarten afspelende zaak verzet Diageo zich tegen de verhandeling door [verweerster] c.s. van parallel geïmporteerde alcoholhoudende dranken met haar (bekende) merken, waarbij de op de flessen aanwezige identificatienummers zijn verwijderd. Hoewel Diageo's merkenrecht in beginsel is uitgeput nu de producten met haar toestemming in het verkeer zijn gebracht, beroept zij zich op een 'gegronde reden' in art. 23 lid 8 van de Merkenlandsverordening 1995 (Mlv) en op het leerstuk van de onrechtmatige daad.
1.3.
De Hoge Raad heeft in een sterk vergelijkbare zaak (Diageo/Esperamos) in 2007 het cassatieberoep van Diageo verworpen. In de huidige zaak heeft Diageo nieuwe argumenten naar voren gebracht, in het bijzonder door verwijzing naar een arrest van 2009 van het HvJEG (L'Oréal/Bellure), doch wederom zonder succes.
Ik meen dat ook het huidige cassatieberoep niet slaagt.
2. Feiten1. en procesverloop
2.1.
Diageo legt zich toe op de productie en verkoop van alcoholische dranken van bekende merken, waaronder Johnnie Walker, Crown Royal, Sheridan's, Smirnoff en Baileys. Deze merken hebben een luxe imago.
De in deze zaak relevante merkregistraties komen toe aan (een van de) Diageo(- vennootschappen).
2.2.
[Verweerster] c.s. drijven - op toeristen gerichte - winkels in de [a-straat] te [plaats]. In (sommige van) de winkels worden flessen van Diageo's merken verkocht.
2.3.
Diageo voorziet flessen sterke drank die zij op de markt brengt en distribueert van een identificatienummer. Zij heeft in een aantal van de door [verweerster] c.s. gedreven winkels flessen aangetroffen waarvan dit identificatienummer is verwijderd; in sommige gevallen zijn daartoe de etiketten (gedeeltelijk) verwijderd en teruggeplakt.
2.4.
Diageo heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen (GEA) verzocht - samengevat en voor zover relevant in cassatie - om [verweerster] c.s. ieder gebruik van de in het verzoekschrift vermelde inbreukmakende producten te staken. Diageo legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het verminken van de flessen en het verwijderen van de identificatienummers ieder op zich en tezamen merkinbreuk, althans onrechtmatig handelen oplevert.
2.5.
Het GEA heeft bij vonnis van 9 februari 2010 de vordering afgewezen.
2.6.
Diageo is bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof) in hoger beroep gekomen. Zij heeft zes grieven aangevoerd. [Verweerster] c.s. hebben geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis.
2.7.
Het hof heeft bij vonnis van 30 september 2011 het vonnis van het GEA bevestigd, waarbij het - voor zover relevant in cassatie - heeft overwogen:
'4.6
Het Hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of Diageo gegronde redenen in de zin van artikel 23 lid 8 Mlv heeft om zich tegen verdere verhandeling van de door haar in het verkeer gebrachte flessen te verzetten, dient te worden uitgegaan van de herkomstgarantie als wezenlijke functie van het merk (HR 1 juni 2007, LJN BA3525, NJ 2007, 309, Diageo vs. Esperamos c.s.). Deze functie houdt in dat aan consumenten of eindverbruikers met betrekking tot het gemerkte product de identiteit van oorsprong wordt gewaarborgd, in dier voege dat hij het product zonder gevaar voor verwarring kan onderscheiden van producten van andere herkomst.
4.7
Een relevante omstandigheid bij de beantwoording van de vraag of Diageo gegronde redenen heeft voor verzet is voorts dat parallelimport in Sint Maarten is toegestaan en zelfs wenselijk wordt geacht. Uit de toelichting op artikel 23 Mlv (Nota van wijziging, Staten van de Nederlandse Antillen, zitting 1996-1997 - 1747, nr. 6, p. 3) volgt dat gekozen is voor wereldwijde uitputting om een vrije parallelhandel mogelijk te maken. Deze toelichting luidt, voor zover hier van belang:
"Thans evenwel is ondergetekende van mening dat het de voorkeur verdient in navolging van de huidige nog geldende regeling uit 1960 opnieuw te kiezen voor wereldwijde uitputting. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de Nederlandse Antillen als klein land sterk afhankelijk zijn van import. In verband hiermee is ons land het meest gebaat bij wereldwijde uitputting. Landelijke uitputting zou immers import uit goedkopere derde-landen in de weg kunnen staan, hetgeen produkten alhier onnodig duurder kan maken (duurder niet alleen voor onze eigen mensen maar ook voor de toeristen)."
Als onvoldoende betwist staat vast dat de identificatiecodes Diageo of anderen in staat stellen om lekken in de verkooporganisatie op te sporen, dat zij om die reden een sta-in-de-weg kunnen vormen voor parallelimport en dat zij met het oog daarop zijn verwijderd. De stelling van Diageo dat zij de codes niet voor een dergelijke opsporing gebruikt kan daaraan niet afdoen. [Verweerster] c.s. hebben er belang bij dat de door de wetgever beoogde vrije parallelhandel in de praktijk niet wordt ondergraven door de aanwezigheid van coderingen. Niet betwist is immers dat [verweerster] c.s. de flessen via parallelhandel (veel) goedkoper kunnen inkopen dan wanneer zij zouden zijn aangewezen op de verkooporganisatie van Diageo. [...]
[...]
4.9
Wat betreft de fysieke veranderingen die de flessen en hun verpakking hebben ondergaan door het verwijderen van de codes, welke veranderingen Diageo heeft aangetoond met de overlegde processen-verbaal en afbeeldingen en met de ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep getoonde producten, is het Hof met het GEA van oordeel dat deze zeer gering zijn en geen noemenswaardige afbreuk doen aan de goede faam van de merken van Diageo, ook niet indien wordt uitgegaan, zoals het Hof in navolging van partijen zal doen, van een luxe imago van die merken. De uiterlijke veranderingen van de flessen zijn niet zodanig dat daardoor verwarring bij de consument kan ontstaan omtrent de herkomst daarvan.
4.10
Anders dan het GEA acht het Hof aannemelijk geworden dat de codes (mede) zijn aangebracht om een "recall" te vergemakkelijken en om "counterfeit" te kunnen herkennen en opsporen. Dat zijn, in tegenstelling tot de bestrijding van parallelhandel, legitieme belangen, evenals de daarmee samenhangende wens van Diageo haar productaansprakelijkheid te beperken. De stelling van Diageo dat de codes tevens zijn aangebracht om te voldoen aan het wettelijke voorschrift van artikel 5 lid l sub i jo. 22 lid l van het Landsbesluit etikettering van levensmiddelen acht het Hof in zoverre ongegrond, dat gesteld noch gebleken is dat Diageo zich wat betreft Sint Maarten bezighoudt met "verhandeling" van de flessen als bedoeld in het Landsbesluit, zodat niet kan worden aangenomen dat het betreffende voorschrift Diageo enige verplichting oplegt. Voorts kan de strekking van deze bepalingen uit het landsbesluit niet zijn om Diageo of derden een wapen te verschaffen tegen parallelimport, nu een hogere regeling (artikel 23 lid 8 Mlv) juist ervan uitgaat dat deze het algemeen belang dient.
4.11
De omstandigheid dat aangenomen wordt dat de codes door Diageo (mede) zijn aangebracht ter verwezenlijking van legitieme doeleinden brengt nog niet met zich, zoals Diageo met verwijzing naar HvJ EG 11 november 1997, NJ 1999, 216, Loendersloot vs. Ballantine heeft bepleit, dat Diageo zich tegen het verhandelen van flessen zonder code kan verzetten. Gelet op de sterke afhankelijkheid van Sint Maarten van import en toerisme en gelet op het belang dat ook volgens de wetsgeschiedenis bij de Mlv moet worden gehecht aan vrije parallelhandel, is het Hof met het GEA van oordeel dat op dit punt concordantie van rechtspraak moet wijken voor het door de wetgever voor Sint Maarten beoogde systeem van vrije parallelimport, met de daarmee gepaard gaande (veronderstelde) gunstige effecten op prijzen en economie. Het Hof verwijst in dit verband naar het vergelijkbaar oordeel in zijn vonnissen van 25 augustus 2000, TAR-Justicia 2002, nr. 2, p. 138, Leela & Sons vs. Caribbean Duty Free Cigar Distributers en van 17 april 2007, TAR-Justicia 2007, nr. 4, p. 258, Bacardi vs. King Hong.
4.12
Bij een afweging van de legitieme belangen van Diageo bij het ongemoeid laten van de identificatiecodes tegen het door het Hof in navolging van de wetgever zwaarwegend geoordeelde belang van (ook) [verweerster] c.s. bij een vrije parallelhandel in Sint Maarten, is het Hof van oordeel dat geen sprake is van gegronde redenen voor Diageo voor verzet als bedoeld in artikel 23 lid 8 Mlv. Het verhandelen door [verweerster] c.s. van (door derden) gedecodeerde flessen is naar het oordeel van het Hof evenmin aan te merken als een onrechtmatige daad van [verweerster] c.s. jegens Diageo. Bij het voorgaande betrekt het Hof mede de omstandigheid dat, zoals hiervoor overwogen, de wijzigingen aan het uiterlijk van de flessen zeer gering zijn en dat voor Diageo het nut van de codes bij het terugroepen van producten en vooral het opsporen van namaak betrekkelijk gering is en dat haar daartoe ook andere mogelijkheden ten dienste staan. Het Hof verwijst hiervoor naar hetgeen het GEA terzake heeft overwogen in rov. 4.11 en 4.12 van het bestreden vonnis, waarbij het Hof zich aansluit, en op de niet-weersproken omstandigheid dat, waar van toepassing, de streepjescodes en vervaldata niet zijn verwijderd.'
2.8.
Diageo heeft tijdig2. cassatieberoep doen instellen van het vonnis van het hof. [Verweerster] c.s. zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen3., niet verschenen.
3. Enige inleidende opmerkingen
3.1.
Op 10 oktober 2010 is de staatkundige wijziging ingegaan, waarbij het land de Nederlandse Antillen als land werd opgeheven, en waarbij Sint Maarten zelf een land in de zin van het Statuut van het Koninkrijk werd. Voor de toepassing van de Mlv in de onderhavige zaak heeft dat geen inhoudelijke gevolgen: gezien de Landsverordening [van Sint Maarten] Overgangsbepalingen van wetgeving en bestuur4., is de Mlv ook na de staatkundige wijziging nog van kracht.
3.2.1.
De Mlv is sterk geïnspireerd door de Benelux Merkenwetgeving uit de jaren '90 van de vorige eeuw. De Benelux-merkenwetgeving - zoals thans opgenomen in het op 1 september 2006 in werking getreden Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (BVIE) - heeft echter geen gelding in Sint Maarten. Hetzelfde geldt voor Merkenrichtlijn 89/104/EEG5., waaraan het Benelux-merkenrecht zich gespiegeld heeft.
3.2.2.
Het Benelux-Gerechtshof en het Hof van Justitie van de EG/EU hebben geen prejudiciële jurisdictie over Sint Maarten. Dit brengt met zich dat hetgeen door Benelux- resp. EU-organen (mede) voor het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk wordt beslist voor Sint Maarten slechts maatgevend is voor zover uw Raad, als hoogste rechter van Sint Maarten, bij de uitleg van het voor dat land geldende recht tot het oordeel komt dat óók die (Brusselse of Luxemburgse) uitleg voor Sint Maarten de juist uitleg zou zijn, rekening houdend met enerzijds het Koninkrijks-concordantiebeginsel, maar anderzijds aanwijzingen die zich tegen een zodanige concordante uitleg zouden verzetten.
3.3.1.
Het concordantiebeginsel, neergelegd in art. 39 van het Statuut voor het Koninkrijk, houdt kort gezegd in dat het burgerlijk (proces)recht en het straf(proces)recht van de Koninkrijkslanden zo veel mogelijk op overeenkomstige wijze worden geregeld. Hierdoor kan de uitleg die aan het BVIE en aan richtlijn 89/104/EEG wordt gegeven voor de Caribische Koninkrijkslanden van belang zijn6..
3.3.2.
Het concordantiebeginsel is evenwel een beginsel, en geldt niet als een onverkorte regel. In wetgeving en rechtspraak van overzeese koninkrijkslanden kan disconcordantie met in Nederland geldend recht ontstaan, met name in geval van een relevant verschil in maatschappelijke opvattingen7. of een duidelijke (afwijkende) keuze voor een bepaald regime door de wetgever van het betrokken koninkrijksland.
3.3.3.
Blijkens de wetsgeschiedenis8. van de Mlv 1995 heeft dit laatste zich voorgedaan op het punt van (nu juist) de regeling van de zgn. territoriale uitputting van het merkenrecht. Terwijl de Benelux-wetgever zich (uiteraard) aangesloten had bij het regime van Richtlijn 89/104/ EEG, waarin gekozen was voor EG/EU-wijde maar niét wereldwijde9. uitputting, koos de wetgever van (toen nog) de Nederlandse Antillen (waartoe Sint Maarten behoorde) nadrukkelijk voor wereldwijde uitputting (in plaats van nationaal of regionaal beperkte uitputting).
3.4.
In cassatie staat vast dat de flessen met de merken van Diageo door Diageo of met haar toestemming in het verkeer zijn gebracht, zodat haar merkrechten in beginsel zijn uitgeput. Het gaat bij de merkenrechtelijke klachten enkel om de vraag of sprake is van 'gegronde redenen' in art. 23 lid 8 Mlv die met zich brengen dat Diageo zich niettemin kan verzetten tegen het gewraakte handelen van [verweerster] c.s. Gemakshalve citeer ik de bepaling:
- 8.
Het uitsluitend recht omvat niet het recht zich te verzetten tegen het gebruik van het merk voor waren, die onder het merk door de houder of met diens toestemming in het verkeer zijn gebracht, tenzij er voor de houder gegronde redenen zijn zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in het verkeer zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.
3.5.
De onderhavige zaak toont grote gelijkenissen met de zaak Diageo/Esperamos c.s., die heeft geleid tot het arrest van HR 1 juni 200710.. In mijn conclusie in die zaak ben ik onder 3.1 t/m 3.31 ingegaan op het voor de (toen nog) Nederlandse Antillen (waartoe Sint Maarten behoorde) geldende - van het Nederlandse/Benelux/Europese in het licht van het concordantiebeginsel afwijkende - beoordelingskader met betrekking tot de uitputting van het merkenrecht in relatie tot parallelimport. Aan de daar vermelde uitgangspunten kan ook na de staatkundige hervorming nog steeds worden vastgehouden. De belangrijkste uitgangspunten heb ik hierboven weergegeven. Voor het overige volsta ik hier met een verwijzing naar mijn conclusie uit 2007.
3.6.
Tegen deze achtergrond bezie ik de klachten van het middel.
4. Bespreking van het cassatiemiddel
4.1.
Het cassatiemiddel bestaat uit vijf klachten (1 t/m 5).
4.2.
Volgens Klacht 1 is de in rov. 4.6 gehanteerde vooropstelling van het hof van de herkomstfunctie als wezenlijke functie van het merk, evenals de toetsing daaraan in rov. 4.9, gezien de onderhavige casuspositie en de aard van de merkinbreuk door [verweerster] c.s., onvolledig en onjuist. Van 'gegronde redenen' als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv kan ook sprake zijn indien weliswaar geen afbreuk wordt gedaan aan de herkomstfunctie maar wel aan andere wezenlijke functies van het betreffende merk hetgeen ook blijkt uit de letterlijke tekst van dit artikellid (punt 6 en 7). De in dat artikellid genoemde wijziging of verslechtering kan immers ook zien op het belang van de merkhouder bij preventie van aantasting van de goede faam en het imago van het merk, alsmede zijn belang om eventuele aantasting snel te kunnen keren en de negatieve gevolgen (o.a. verlies goodwill en productaansprakelijkheid) daarvan te redresseren en te beperken.
In dit verband wijst Diageo op het - na het arrest Diageo/Esperamos11. gewezen - arrest van HvJEG 18 juni 2009 (L'Oréal/Bellure)12., waarin is geoordeeld dat tot de wezenlijke functies van het merk ook behoren de communicatie-, investerings- en reclamefunctie (punt 9 en 10). In het verlengde hiervan wordt betoogd dat het denkbaar is dat de aangebrachte wijzigingen afbreuk doen aan die functies van de betrokken merken zonder dat de herkomstfunctie in het gedrang komt (punt 11). Gezien het concordantiebeginsel en onverlet de bewuste keuze van de Antilliaanse wetgever voor het beginsel van wereldwijde uitputting, had het hof gezien het arrest L'Oréal/Bellure ook de andere wezenlijke functies van het merk waarop Diageo in feitelijke instanties een beroep heeft gedaan in aanmerking dienen te nemen (punt 12 t/m 14). Volgens punt 15 had het hof niet op basis van de omstandigheid dat de aangebrachte wijzigingen niet tot verwarring bij consumenten leiden, mogen oordelen dat geen sprake is van afbreuk aan de goede faam en het luxe imago van de betreffende merken.
4.3.
Diageo heeft voor wat betreft de (andere) wezenlijke functies van het merk13. een beroep gedaan op het belang bij het behoud van het luxe imago van haar producten en de daarmee opgebouwde goodwill, de bestrijding van namaak, alsmede de preventie, althans zoveel mogelijk beperking, van haar risico in verband met productaansprakelijkheid14.. Anders dan betoogd, heeft het hof deze belangen meegewogen. Het hof heeft immers, weliswaar zonder zich (expliciet) uit te laten over de mogelijke afbreuk van specifieke door Diageo benadrukte functies van het merk, geoordeeld dat met de door [verweerster] c.s. aangebrachte wijzigingen geen noemenswaardige afbreuk wordt gedaan aan de goede faam, ook niet indien rekening wordt gehouden met het luxe imago van de merken van Diageo (rov. 4.9). Dit oordeel wordt als zodanig niet (gemotiveerd) dan wel tevergeefs bestreden in cassatie15.. Voorts heeft het hof de - door Diageo als andere wezenlijke functies van het merkenrecht aangemerkte - belangen om 'recall' te vergemakkelijken en 'counterfeit' te kunnen herkennen, als legitieme belangen gekwalificeerd (rov. 4.10) en eveneens laten meewegen in zijn oordeel of sprake is van gegronde redenen (rov. 4.11-4.12). De klachten falen derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag.
Ook de deelklacht onder punt 15 mist feitelijke grondslag. Het hof heeft niet geoordeeld dat vanwege het ontbreken van verwarring bij consumenten geen sprake is van afbreuk aan de goede faam of het luxe imago van de merken van Diageo. Het hof heeft geoordeeld dat de wijzigingen geen noemenswaardige afbreuk doen aan de goede faam van de merken van Diageo én dat de wijzigingen niet zodanig zijn dat daardoor verwarring kan ontstaan bij de consument over de herkomst.
4.4.
Ten overvloede merk ik nog op dat het - na het wijzen van het arrest Diageo/ Esperamos16. - door het HvJEG gewezen arrest L'Oréal/Bellure om verschillende redenen aan bovenstaande niet afdoet. Ik gaf al aan dat de jurisprudentie van het HvJEG/EU niet, en zeker niet zonder meer toepasbaar is op Sint Maarten. Ik merk voorts op dat het in het arrest L'Oréal/ Bellure ging om de reikwijdte van het merkenrecht zoals omschreven in art. 5 lid 1 sub a van de Merkenrichtlijn 89/104/EEG, en niet om de uitleg van het begrip 'gegronde redenen' als een toegestane uitzondering op de uitputtingsregel (art. 7 van die richtlijn). Indien naar het recht van Sint Maarten naast bescherming van de herkomstfunctie ook een of meer andere (wezenlijke) functies van een merk in beginsel voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking zouden komen17., brengt de omstandigheid dat aan die andere functie(s) mogelijk (geringe) afbreuk gedaan kán worden, nog niet mee dat er daarmee ook een gegronde reden (in de zin van art. 23 lid 8 Mlv) zou zijn gegeven om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van waren. Bij de bespreking van klacht 2 kom ik hierop nog terug.
4.5.
Klacht 2 richt zich tegen rov. 4.11 en 4.12, waarin het hof art. 23 lid 8 Mlv bij de beoordeling of sprake is van de in dat artikellid genoemde 'gegronde redenen' onjuist of onbegrijpelijk zou hebben toegepast. Het hof weegt daar het (in rechte vastgestelde) legitieme belang van de merkhouder af tegen het algemeen belang van de vrije (parallel)-handel op Sint Maarten. Betoogd wordt dat het feit dat de Antilliaanse wetgever met het uitgangspunt van wereldwijde uitputting weliswaar een keuze heeft gemaakt voor het algemeen belang van de vrije (parallel)-handel op Sint Maarten, maar dat dit belang niet nogmaals dient te worden meegewogen bij de beoordeling of sprake is van 'gegronde redenen'. Onder verwijzing naar het Ballantine/Loendersloot arrest18. wordt betoogd dat een legitiem belang van de merkhouder een 'gegronde reden' oplevert, zodat voor een nadere belangenafweging geen plaats is (punt 17-23).
Voorts wordt geklaagd dat uit de in rov. 4.12 verrichte belangenafweging niet blijkt in hoeverre en in welke mate alle relevante belangen zijn meegewogen, in het bijzonder niet het - door het Landsbesluit Etikettering van levensmiddelen (hierna: Landsbesluit Etikettering)19. - beschermde belang van de gezondheid van de bevolking van Sint Maarten (punt 24 en 25). Tot slot wordt geklaagd dat het hof - al dan niet met toepassing van art. 52 NARv - de rechtsgronden voor zover nodig had dienen aan te vullen (punt 26).
4.6.1.
Klacht 2 neemt ten onrechte tot uitgangspunt dat het hebben van een - al dan niet20. op een wettelijke regeling gebaseerd - 'legitiem belang' het bestaan van een gegronde reden als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv meebrengt.
4.6.2.
Het behoeft nauwelijks betoog dat een belang, ook een legitiem belang, niet zomaar - ook niet als 'gegronde reden' - een (beter) recht oplevert.
4.6.3.
Een illustratie hiervoor is te ontlenen aan - nu juist - rechtspaak van het HvJEG over merkenrechtelijk verzet tegen parallelimport21.. In de zaak die leidde tot het arrest van 4 november 1997 inzake Dior/Evora22. wist de merkhoudster Dior dat zij zich op zichzelf niet tegen de parallelimport kon verzetten, maar zij beklaagde zich over reputatie-aantasting door de wijze waarop de parallelimporteur de merkartikelen in Kruidvat-winkels en in Kruidvat-reclamekranten aan de man bracht.
Het HvJEG was van oordeel dat een merkhouder, die zich op zichzelf niet tegen parallelimport kan verzetten, zich onder omstandigheden wél kan verzetten tegen het gebruik van zijn merk in reclame-uitingen van de parallelimporteur als die schadelijk zijn voor het imago van merk. Wanneer het om een 'luxueus en exclusief' merk gaat dat gebruikt wordt door een parallelimporteur die niet zo'n imago heeft en/of ook producten met een 'goedkope' uitstraling verkoopt, kan het schadelijk zijn voor het merk om in reclame met die verkoper of die producten in een verband te worden gebracht. Dat levert volgens het HvJEG voor de merkhouder echter niet zonder meer een 'gegronde reden' op (in de zin van artikel 7 lid 2, van Merkenrichtlijn 99/104/EEG) om zich daartegen te verzetten: het enkele feit dat de parallelimporteur op de in zijn branche gebruikelijke wijze met merkartikelen adverteert rechtvaardigt nog niet dat de merkhouder zich tegen dit merkgebruik verzet. Daarvoor is nodig dat de merkhouder aantoont, dat in de bijzondere omstandigheden van het geval het gebruik van het merk in het reclamemateriaal van de wederverkoper de reputatie van het merk ernstig schaadt.
In de zaak Loendersloot/Ballantine ging het om verzet van de merkhouder tegen het heretiketteren van whiskyflessen, waarbij etiketten mét identificatienummers werden vervangen door etiketten zonder zulke nummers. Het arrest van HvJEG 11 november 199723. maakt duidelijk dat met het door Ballantine gestelde (legitieme) belang bij het aanbrengen van de identificatienummers niet alles gezegd was: 'In casu moet de nationale rechter echter beoordelen, of heretikettering noodzakelijk is om, in de eerste plaats, de bevoorradingsbronnen van de parallelhandel te beschermen en, in de tweede plaats, de verhandeling van de producten mogelijk te maken op de markt van de Lid-Staten waarvoor zij zijn bestemd' (rov. 38).
Een ander - recent en opmerkelijk - voorbeeld van afwegingsnoodzaak in het merkenrecht komt uit de rechtspraak van het HvJEU over het gebruik van andermans merk als zoekterm ('adword'). Ook indien ervan uitgegaan zou worden dat het Marks & Spencer plc met het gebruik van 'Interflora' als zoekterm, verwijzend naar haar internet-advertentie voor haar bloemenbezorgingsdienst 'ongerechtvaardigd voordeel' zou trekken uit het identieke, bekende merk van Interflora Inc., is daarmee nog geen merkenrechtelijk verboden gebruik gegeven, in verband met de mogelijke aanwezigheid van een 'geldige reden'24..
4.6.4.
Ook al is het Europese merkenrecht niet geldend op Sint Maarten, ook daar moet gelden dat een legitiem belang niet zo maar een recht c.q. een wettelijke 'gegronde reden' schept. In klacht 2 wordt voorts miskend dat - juist vanwege de door de wetgever nadrukkelijk gewenste wereldwijde uitputting - niet snel sprake zal zijn van daarmee conflicterende 'gegronde redenen'. Voor de beoordeling of sprake is van gegronde redenen in de zin van de Mlv dienen alle ten aanzien van de vermeende merkinbreuk, in casu het verhandelen van flessen na verwijdering van de door Diageo aangebrachte identificatiecodes, relevante belangen te worden afgewogen tegen het door de wetgever omhelsde algemene belang van parallelle import. Indien de uitkomst van deze belangenafweging is dat de (legitieme) belangen van de merkhouder minder zwaar wegen dan het belang van parallelle import, is daarmee gegeven dat geen sprake is van gegronde redenen als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv.
4.7.1.
In cassatie is onbestreden dat het enkele verwijderen, afplakken of het anderszins onleesbaar maken van coderingen niet als merkinbreuk moet worden aangemerkt (rov. 4.8). Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat de aangebrachte wijzigingen zeer gering zijn en geen noemenswaardige afbreuk doen aan de goede faam van de merken van Diageo, dat de herkomstfunctie niet in het geding is (rov. 4.9) maar dat met de productidentificatie wel (mede) legitieme belangen worden beoogd, namelijk het vergemakkelijken van 'recall' en herkennen en opsporen van 'counterfeit' (rov. 4.10). Vervolgens heeft het hof in rov. 4.12 het - in cassatie onbestreden - belang bij vrije parallelhandel afgewogen tegen het - eveneens in cassatie onbestreden - legitieme belang van Diageo om 'recall' te vergemakkelijken en om 'counterfeit' te kunnen herkennen en op te sporen (rov. 4.10) en geoordeeld dat het belang van vrije parallelhandel in Sint Maarten zwaarder weegt.
4.7.2.
Het oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel van het hof dat het legitieme belang in het onderhavige geval niet zo zwaar weegt dat het als een gegronde reden moet worden gekwalificeerd welke een uitzondering op het beginsel van wereldwijde uitputting rechtvaardigt, is voorts niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Dat het HvJEG in het arrest Ballantine/ Loendersloot tot een andersoortige uitkomst kwam bij een volgens Diageo gelijksoortige afweging25. maakt het oordeel van het hof niet onjuist of onbegrijpelijk. Zoals eerder aangegeven heeft het HvJEG/EU geen jurisdictie over Sint Maarten, en bovendien maakt de door de wetgever gekozen disconcordantie op het punt van het uitputtingsbeginsel dat deze jurisprudentie zich niet onverkort voor toepassing op de onderhavige zaak leent. De klacht faalt dus.
4.8.
Klacht 3 is gericht tegen rov. 4.10 en stelt dat het hof er ten onrechte vanuit is gegaan dat het Landsbesluit Etikettering Diageo niet verplicht tot het aanbrengen - en waar mogelijk behoud - van identificatienummers op door haar geproduceerde en door derden op Sint Maarten in het verkeer gebrachte flessen alcoholhoudende drank. In dit verband wordt gewezen op art. 1 sub f, art. 8 en art. 14 van de Warenlandsverordening die ten grondslag ligt aan het Landsbesluit Etikettering (punt 29 t/m 34). Voorts wordt gewezen op internationale (OECD)-richtlijnen en ongeschreven beginselen op het gebied van consumentenbescherming en van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen die ook verplichten tot productidentificatie (punt 35), op de brief van de Arubaanse Minister van Volksgezondheid, Milieu, Administratieve en Vreemdelingenzaken aan de Aruba Trade & Industries Association van 7 juli 2008 waarin het belang van productidentificatie met het oog op recall wordt onderstreept (punt 36) en op de in andere landen geldende wettelijke verplichtingen om identificatienummers op onder haar merknaam geproduceerde flessen aan te brengen (punt 37).
4.9.1.
Voor zover Diageo betoogt dat zij de coderingen (enkel) vanwege een wettelijke verplichting aanbrengt en niet ter voorkoming van parallelle import, faalt de klacht. Het hof heeft immers - onbestreden in cassatie - geoordeeld dat de identificatiecodes, ongeacht het oogmerk waarmee ze zijn aangebracht, een dergelijke beperking tot gevolg kunnen hebben (rov. 4.7).
4.9.2.
Voorts miskent de klacht dat Diageo niet voor het eerst in cassatie een beroep kan doen op de Warenlandsverordening, internationale (OECD-)richtlijnen en ongeschreven beginselen op het gebied van consumentenbescherming en van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Een deelklacht over miskenning van wetgevingshiërarchie (punt 29) stuit mede hierop af. Tegen 's hofs uitleg van het Landsbesluit Etikettering als zodanig is geen klacht gericht.26.
4.9.3.
Los hiervan kan de klacht - al dan niet bij gebrek aan belang - niet tot cassatie leiden nu, zoals reeds aangegeven bij de bespreking van klacht 2, een - al dan niet op een wettelijke regeling gebaseerd - legitiem belang niet zonder meer als een gegronde reden als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv moet worden gekwalificeerd en het oordeel van het hof dienaangaande noch onjuist noch onbegrijpelijk is.
4.10.
Klacht 4 herhaalt vooreerst de deelklacht onder 3 dat het hof ten onrechte de Mlv als een hogere regeling aanmerkt dan het Landsbesluit Etikettering als uitvoeringsbesluit van de Warenlandsverordening (punt 39). Deze deelklacht behoeft geen nadere bespreking meer.
4.11.
Voorts wordt (in punt 40) geklaagd dat Diageo aan haar vordering tegen [verweerster] c.s. niet de bestrijding van parallelimport ten grondslag heeft gelegd, noch zich daartoe heeft beroepen op de strekking van het Landsbesluit Etikettering. Het hof zou zich - mede gezien het gebruik van het woord '(mede)' in de eerste zin van rov. 4.11 - in strijd met art. 52 jo. art. 128 NARv buiten de rechtsstrijd zijn getreden, hetgeen getuigt van een zekere vooringenomenheid. Het hof had de stellingen van [verweerster] c.s. omtrent de achterliggende grondslag van Diageo's vordering dan ook niet, zonder een nadere bewijsopdracht aan [verweerster] c.s., als vaststaand mogen aannemen nu Diageo die stelling gemotiveerd heeft betwist (punt 41 en 42).
4.12.
Deze deelklacht faalt m.i. reeds bij gebrek aan belang, gezien hetgeen ik bij klachten 2 en 3 heb aangegeven. Zij mist overigens ook feitelijke grondslag. Het hof heeft immers niet als vaststaand aangenomen dat Diageo de identificatiecodes mede heeft aangebracht om parallelimport te voorkomen. Het hof heeft in rov. 4.10 en rov. 4.11 - juist gezien het gebruik van het woord '(mede)' in de eerste zin van rov. 4.11 - klaarblijkelijk, zonder een keuze te maken, de voor het hof hypothetische, tegenover elkaar staande standpunten van [verweerster] c.s. (actie Diageo wél gericht tegen parallelimport) en van Diageo (niét), op eenvoudige wijze aan bod willen laten komen.
Wat het hof wél geoordeeld heeft, is dat de identificatiecodes - ongeacht het oogmerk waarmee ze zijn aangebracht - een belemmering van parallelimport tot gevolg kunnen hebben (rov. 4.7). Tegen dat oordeel is geen klacht gericht. Ook heeft het hof geoordeeld dat een beroep op een wettelijke regeling zoals het Landsbesluit Etikettering niet zonder meer een uitzondering op het beginsel van wereldwijde uitputting rechtvaardigt nu dat de parallelhandel immers zou ondergraven (rov. 4.10 in verbinding met rov. 4.12). Tegen dat oordeel, bezien als een feitelijk inschattend oordeel, is evenmin een klacht gericht.
4.13.
Klacht 5, gericht tegen rov. 4.12, houdt in dat het hof - door enkel te verwijzen naar hetgeen het GEA hieromtrent heeft overwogen - geen, althans onvoldoende, aandacht heeft besteed aan hetgeen Diageo in haar MvG, aangevuld bij pleidooi van haar raadsman bij het hof ter zitting d.d. 4 maart 2011, tegen de afwijzing van de vordering uit onrechtmatige daad door het GEA heeft aangevoerd.
4.14.1.
De ongespecificeerde klacht die niet nader naar (vindplaatsen van) desbetreffende stellingen verwijst - voldoet niet aan de aan een cassatiemiddel te stellen eisen.
4.14.2.
De klacht mist overigens feitelijke grondslag. Anders dan wordt beweerd, heeft het hof bij zijn beoordeling of sprake is van een onrechtmatige daad niet volstaan met een enkele verwijzing naar het vonnis van het GEA. Het hof heeft enkel aansluiting gezocht bij het vonnis van het GEA voor zover het ging om het oordeel dat voor Diageo het nut van de codes bij het terugroepen van producten (rov. 4.12 vonnis GEA) en vooral het opsporen van namaak betrekkelijk gering is (rov. 4.11 vonnis GEA) en dat haar daartoe ook andere mogelijkheden ten dienste staan (rov. 4.12 vonnis GEA). Daarnaast heeft het hof in zijn beoordeling de omstandigheid betrokken dat de wijzigingen aan het uiterlijk van de flessen zeer gering zijn en gewezen op de niet weersproken omstandigheid dat, waar van toepassing, de streepjescodes en vervaldata niet zijn verwijderd.
5. Conclusie
Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G i.b.d.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑10‑2012
Het cassatieverzoekschrift is op 29 december 2011 bij de Hoge Raad ingekomen, dus binnen 3 maanden na 30 september 2011. Zie art. 4 van de Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (vóór 10 oktober 2010: Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba, waarnaar het cassatierekest per abuis nog verwijst); art. 2.6 onderdeel F Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen, Stb. 2010, 339; en voor de inwerkingtreding daarvan Stb. 2010, 388. Artikel 4 is inhoudelijk niet gewijzigd.
Het volgen van de 'track & trace'-codes van de voor eensluidend gewaarmerkte, aan de gerekwestreerden en hun gemachtigde in de vorige instantie aangetekend verzonden afschriften van het cassatierekest gaf geen volledig uitsluitsel over de ontvangst daarvan. Om die reden heeft de griffie van de Hoge Raad navraag gedaan, waaruit is gebleken dat de zending de gemachtigde in de vorige instantie heeft bereikt.
Afkondigingsblad van Sint Maarten 2010, GT no. 30. Wijzigingen ingevolge art. 13 van Bijlage I bij bovengenoemde Landsverordening zijn voor de onderhavige zaak niet van belang.
Thans: Richtlijn 2008/95/EG, Pb. C-161/44 (gecodificeerde versie).
Vgl. Cohen Jehoram/Van Nispen/Huydecoper, Ind. eigendom II, Merkenrecht (2008), p. 72.
Zie bijv. de conclusie van A-G Wesseling-van Gent voor HR 26 mei 2000, LJN AA5960, NJ 2001/ 388 (Aruba/Boeije) met verwijzingen naar o.m. S.C.J.J. Kortmann, Nog een duit in de concordantiezak, Joubert-bundel, 1998, p. 77; Van Schilfgaarde, Concordantie in het privaatrecht, WPNR 1999/ 6356, p. 318. Meer recent: J. de Haan, Eendrachtig recht vormen? Het beginsel van concordantie van rechtspraak, NJB 2008, p. 1922; G.C.C. Lewin, Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (2010) § 1.3. In al deze vindplaatsen wordt nog gerefereerd aan de tot 10 oktober 2010 geldende situatie dat Sint Maarten onderdeel uitmaakte van de Nederlandse Antillen.
Nota van wijziging, Staten van de Nederlandse Antillen, Zitting 1996-1997, 1747, nr. 6, p. 3. De voor deze zaak relevante inhoud daarvan is weergegeven in rov. 4.7 van het vonnis van het hof zoals hiervoor geciteerd.
Dit laatste werd bevestigd door HvJEG 16 juli 1998 (C-355/96), Jur. 1998, p. I-4799, NJ 1999/392 (Silhouette).
HR 1 juni 2007, nr. R05/169, LJN BA3525, NJ 2007/309.
Vgl. vorige voetnoot.
HvJEG 18 juni 2009 (C-487/07), LJN BJ1503, Jur. 2009, p. I-05185, NJ 2009/576 m.nt. J.H. Spoor, IER 2009/43 m.nt. Ch. Gielen.
Zie over de functies van het merk bijv. Cohen Jehoram/Van Nispen/Huydecoper, a.w. (2008) § 2.2 (p. 39-45). Het behoeft intussen geen betoog dat de benoeming van feitelijke functies (bijv. vanuit marketing-optiek) van een merk, niet samenvalt, laat staan noodzakelijk samenvalt met de vraag of resp. in hoeverre die functies ook rechtens bescherming dienen te krijgen.
Zie het verzoekschrift tot cassatie onder punt 14 met verwijzing naar het inleidend verzoekschrift § 18 t/m 33, 45, 54, 6; CvR § 17 t/m 27 en MvG § 10 t/m 14.
Zie nog hierna nrs. 4.7.1-4.7.2.
Zie voetnoot 10.
In rov. 3.5 van het meergenoemde arrest Diageo/Esperamos van 2007 overwoog de Hoge Raad: 'Onderdeel III onder A betoogt dat het hof is uitgegaan van een onvolledig en daarom onjuist uitgangspunt ten aanzien van de wezenlijke functie van het merk, omdat ook het belang van reclame en goodwill in aanmerking moet worden genomen. Het onderdeel faalt omdat het hof bij de beantwoording van de hem voorgelegde vraag terecht is uitgegaan van de herkomstgarantie als wezenlijke functie van het merk.'
HvJEG 11 november 1997 (C-349/95), LJN AC2231, Jur. 1997, p. I-6227, NJ 1999/216 m.nt. DWFV, BIE 1998/49, p. 58 m.nt. JHS.
Als uitvoeringsregeling van de Landsverordening d.d. 29 september 1997 houdende regels ten aanzien van waren (hierna: Warenlandsverordening).
Naar blijken zal, wordt klacht 3 die zich richt tegen 's hofs oordeel dat voor Diageo geen verplichting bestaat op grond van het Landsbesluit Etikettering, tevergeefs voorgesteld.
Ontleend aan nrs. 3.8-3.10 van de conclusie voor het arrest Diageo/Esperamos.
Zaak C-337/95, Jur. 1997, p. I-6013, NJ 2001/132 m.nt. J.H. Spoor onder nr. 134.
Zie voetnoot 18.
HvJEU 22 september 2011 (C-323/09), IER 2011/71, p. 419 m.nt. Ch. Gielen. Zie rov. 91: 'Wanneer de reclameboodschap die via een met een bekend merk overeenkomend trefwoord op internet verschijnt daarentegen een alternatief voor de waren of diensten van de houder van het bekende merk voorstelt, zonder dat daarin een loutere imitatie van de waren of diensten van dit merk wordt aangeboden, zonder dat dit tot een verwatering of een afbreken daarvan leidt en zonder dat de functies van dit merk anderszins worden aangetast, moet worden geconcludeerd dat een dergelijk gebruik in beginsel onder een gezonde en eerlijke mededinging in de sector van de betrokken waren en diensten valt en dus wordt verricht met een 'geldige reden' in de zin van artikel 5, lid 2, van richtlijn 89/104 en artikel 9, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94.'
Terzijde: op de gelijkheid van de gevallen valt af te dingen. Zo is redresserend mededingingsrecht, waarnaar het HvJEG in rov. 43 van het Loendersloot/Ballantine-arrest verwijst voor het geval dat de merkhouder identificatienummers gebruikt om parallelhandel in zijn producten te bestrijden, in de Koninkrijkslanden overzee niet ontwikkeld. Vgl. HvJNA 17 april 2007, TAR-Justicia 2007/4, p. 258 (Bacardi/Kong Hing), rov. 4.10.
Terzijde teken ik aan dat de door Diageo in punten 30-34 impliciet verdedigde extraterritoriale werking van de Warenlandsverordening - zelfs in die zin dat de verplichtingen daarvan mede zouden gelden voor buitenlandse fabrikanten wier waren tegen hun zin (parallel) geïmporteerd worden in Sint Maarten - mij hoogst onwaarschijnlijk voorkomt.
Beroepschrift 29‑12‑2011
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geven eerbiedig te kennen:
- 1.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Nederlands recht DIAGEO BRANDS B.V., gevestigd te Amsterdam, Nederland;
- 2.
De vennootschap naar vreemd recht DIAGEO NORTH AMERICA, INC., gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika;
- 3.
de vennootschap naar vreemd recht R&A BAILEY & CO., gevestigd in Ierland,
verzoekers tot cassatie, hierna gezamenlijk ook aan te duiden als ‘Diageo’, die voor de behandeling van deze zaak woonplaats kiezen te (1081 JJ) Amsterdam aan de Amstelveenseweg 638 op het kantoor van de advocaat mr. S.M. Bartman, te dezen optredend als behandelend advocaat, en te (2517 KL) 's‑Gravenhage aan de Eisenhowerlaan 102 op het kantoor van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. P.S. Kamminga, welke laatstgenoemde als zodanig wordt aangewezen en het onderhavige verzoekschrift tot cassatie ondertekent en indient;
Verzoekers tot cassatie stellen hierbij, zowel gezamenlijk als afzonderlijk, beroep in cassatie in tegen het op 30 september 2011 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna ‘het Hof’) onder nummer AR 258/08-H-211/10 gewezen vonnis in hoger beroep tussen thans verzoekers tot cassatie Diageo als appellanten, oorspronkelijke eisers, enerzijds en
- 1.
de naamloze vennootschap [geïntimeerde 1] N.V., tevens handelend onder de naam [X], gevestigd op Sint Maarten en kantoorhoudende aan de [kantooradres] te [vestigingsplaats], Sint Maarten;
- 2.
de naamloze vennootschap CARDINAL GIFT SHOP N.V., gevestigd op Sint Maarten aan de Front Street nr. 7 in de Speetjens Alley te Philipsburg en kantoorhoudende aan de Front Street nr. 31 C te Philipsburg, Sint Maarten;
- 3.
de naamloze vennootschap [geïntimeerde 3] N.V., tevens handelend onder de naam [A] DUTY FREE, gevestigd op Sint Maarten en kantoorhoudende aan de [adres] te [vestigingsplaats], Sint Maarten;
- 4.
de naamloze vennootschap [geïntimeerde 4] N.V., tevens handelend onder de naam [B], gevestigd op St. Maarten aan de [adres] te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats], Sint Maarten;
- 5.
de naamloze vennootschap [geïntimeerde 5] N.V., tevens handelend onder de naam [C] GEMS INTERNATIONAL, gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres] te [vestigingsplaats], Sint Maarten, en
- 6.
de naamloze vennootschap PLANET DUTY FREE N.V., gevestigd en kantoorhoudende aan de Front Street nr. 69B te Philipsburg, [vestigingsplaats],
als geïntimeerden, oorspronkelijk gedaagden, anderzijds die in feitelijke instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebben op het kantoor van de advocaat mr. M.H. Römer, te Curaçao, N.A., aan de Corriweg 63, als gemachtigde, hierna gezamenlijk aan te duiden als ‘[geïntimeerde 1]’;
Diageo zal te zijner tijd de stukken in feitelijke aanleg overleggen, overeenkomstig de aan dit verzoekschrift gehechte inventarislijst;
Diageo kan zich met het vonnis a quo niet verenigen en wenst daartegen het navolgende middel van cassatie aan te voeren:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, doordat het Hof heeft overwogen en beslist op de daarvoor gegeven gronden als in het vonnis waartegen het beroep zich richt is geschied, ten onrechte om de navolgende, ook in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen, redenen:
Inleidende opmerkingen
1.
Bij verzoekschrift d.d. 19 november 2008 (‘Inleidend Verzoekschrift’) heeft Diageo het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (‘GEA’), verzocht [geïntimeerde 1] te bevelen zich met onmiddellijke ingang te onthouden van de in het Inleidend Verzoekschrift nader omschreven inbreuk op aan Diageo toekomende merken, door identificatiecodes op flessen met alcoholhoudende drank van de betreffende merken te (doen) verwijderen en deze aldus verminkte producten vervolgens in de handel te brengen en te verkopen op Sint Maarten. [geïntimeerde 1] heeft deze vordering betwist bij Conclusie van Antwoord d.d. 17 februari 2009 (‘CvA’).
2.
Partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd en hun standpunt mondeling nader toegelicht ter zitting van 10 december 2009, waarna het GEA de vordering van Diageo bij vonnis van 9 februari 2010, gewezen onder zaaksnr. AR 257/2008 (47), heeft afgewezen. Het GEA overwoog daartoe onder meer dat de toepasselijke Merkenlandsverordening 1995 (‘Mlv’) uitgaat van het beginsel van wereldwijde uitputting en dat Diageo's beroep op het verzetrecht van art. 23 lid 8 Mlv, bij afwezigheid van ‘gegronde redenen’ in de zin van dit artikellid, niet opgaat.
3.
Diageo heeft op 17 maart 2009 bij het Hof met een daartoe strekkende akte hoger beroep ingesteld, strekkende tot vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, met toewijzing alsnog van het door haar in eerste aanleg gevorderde, en bij Memorie van Grieven d.d. 27 april 2010 (‘MvG’) een zestal grieven aangevoerd, waarop [geïntimeerde 1] op 19 juli 2010 van antwoord heeft gediend (‘MvA’).
4.
Ter zitting van het Hof d.d. 4 maart 2011 hebben partijen hun standpunt mondeling nader toegelicht, waarna het Hof met het te dezen bestreden vonnis d.d. 30 september 2011 het vonnis van het GEA in eerste aanleg heeft bevestigd. Tegen dit vonnis van het Hof en de daaraan ten grondslag liggende oordeelsvorming richt zich het onderhavige middel van cassatie, met zowel rechts- als motiveringsklachten.
Klacht 1 (Hof hanteert te beperkt toetsingskader)
5.
Met het overwogene in r.o. 4.6, in samenhang met r.o. 4.9:
rechtsoverweging 4.6
‘Het Hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of Diageo gegronde redenen in de zin van artikel 23 lid 8 Mlv heeft om zich tegen verdere verhandeling van de door haar in het verkeer gebrachte flessen te verzetten, dient te worden uitgegaan van de herkomstgarantie als wezenlijke functie van het merk (HR 1 juni 2007, LJN BA3532, NJ 2007, 309, Diageo vs. Esperamos c.s.). Deze functie houdt in dat aan consumenten of eindverbruikers met betrekking tot het gemerkte product de identiteit van oorsprong wordt gewaarborgd, in dier voege dat hij het product zonder gevaar voor verwarring kan onderscheiden van producten van andere herkomst.’
rechtsoverweging 4.9
‘Wat betreft de fysieke veranderingen die de flessen en hun verpakking hebben ondergaan door het verwijderen van de codes, welke veranderingen Diageo heeft aangetoond met de overgelegde processen-verbaal en afbeeldingen en met de ter gelegenheid van het pleidooi getoonde producten, is het Hof met het GEA van oordeel dat deze zeer gering zijn en geen noemenswaardige afbreuk doen aan de goede faam van de merken van Diageo, ook niet indien wordt uitgegaan, zoals het Hof in navolging van partijen zal doen, van een luxe imago van die merken. De uiterlijke veranderingen van de flessen zijn niet zodanig dat daardoor verwarring bij de consument kan ontstaan omtrent de herkomst ervan.’
heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting; althans is het vonnis a quo met het daarmee overwogene ondeugdelijk met redenen omkleed, immers zonder nadere redengeving die ontbreekt onbegrijpelijk.
Uitwerking en toelichting Klacht 1
6.
De door het Hof in rechtsoverweging 4.6 gehanteerde vooropstelling ten aanzien van de wezenlijke functie van het merk en zijn toetsing aan die functie in rechtsoverweging 4.9 is, juist in het licht van de onderhavige casuspositie en de aard van de merkinbreuk door [geïntimeerde 1], zoals beschreven in par. 38 t/m 50 van het Inleidend Verzoekschrift met bijbehorende producties 27 t/m 31, bij CvR par. 11 en MvG par. 5 t/m 8, onvolledig en daarmee onjuist. Immers, van gegronde redenen voor verzet, als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv 1995, kan óók sprake zijn indien er door het verhandelen van een gemerkt product weliswaar geen afbreuk wordt gedaan aan de herkomstfunctie van het betreffende merk, maar wel aan de overige functies daarvan.
7.
De geciteerde rechtsoverwegingen 4.6 en 4.9 getuigen daarmee van een te beperkt — en daarmee onjuist — toetsingskader, zoals door het Hof kennelijk gehanteerd ter verwerping van Diageo's beroep op de verzetgrond van art. 23 lid 8 Mlv 1995. Dat volgt vooreerst reeds uit de letterlijke tekst van het betreffende artikellid, dat immers spreekt van gerechtvaardigd verzet ‘met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in het verkeer zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.’
8.
De wijziging of verslechtering van de waren waarop art. 23 lid 8 Mlv het oog heeft, ziet, naar de mening van Diageo, niet slechts naar de herkomstfunctie van het merk en de verwarring die bij consumenten kan worden gesticht, maar — zelfs bij uitstek — naar het belang van de merkhouder bij preventie van aantasting van de goede faam en het imago van het merk, alsmede zijn belang om, indien daarvan eenmaal toch sprake is, verdere aantasting snel te kunnen keren en de negatieve gevolgen daarvan te redresseren en te beperken (o.a. verlies goodwill en marktaandeel, productaansprakelijkheid), opdat hij zijn dikwijls aanzienlijke investeringen in het merk in het verleden kan veiligstellen. Dit vergt uiteraard een efficiënte communicatie met tussenhandel en consument, welke onder meer met de door [geïntimeerde 1] ten onrechte verwijderde codes door Diageo is beoogd.
9.
Diageo verwijst in dit verband voorts naar het te dezen toepasselijke arrest van het HvJ EG inzake L'oreal/Bellure NV d.d. 18 juni 2009 (C-487/07), waarin, naar aanleiding van een prejudiciële vraag over de uitleg van artikel 5 lid 1 sub a van EG richtlijn 89/104 (PB 1989, L 40, 1), door het HvJ EG in r.o. 59 over de functies van het merk als volgt werd overwogen:
‘Het Hof heeft reeds vastgesteld dat het in artikel 5, lid 1, sub a, van richtlijn 89/104 bedoelde uitsluitende recht is verleend om de merkhouder de mogelijkheid te bieden zijn specifieke belangen als houder van dat merk te beschermen, dat wil zeggen zeker te stellen dat het merk zijn wezenlijke functies1. kan vervullen, en dat de uitoefening van dit recht derhalve beperkt moet blijven tot de gevallen waarin het gebruik van het teken door een derde afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk (…). Tot die functies behoren niet alleen de wezenlijke functie van het merk, de consument de herkomst van de waar of de dienst te waarborgen, maar ook de overige functies ervan, zoals met name die welke erin bestaat de kwaliteit van deze waar of deze dienst te garanderen, of de communicatie-, de investerings- en de reclamefunctie.’
10.
Uit dit arrest blijkt dat het HvJ EG de genoemde overige functies op voet van gelijkheid met de herkomstfunctie schaart onder de wezenlijke functies (meervoud derhalve) van het merk. Ook in het licht van dit arrest getuigen de geciteerde rechtsoverwegingen 4.6 en 4.9 uit het bestreden vonnis van het Hof derhalve van een te beperkte — en daarmee onjuiste — toetsing van de verzetgrond van art. 23 lid 8 Mlv 1995, immers ten onrechte slechts aan de hand van de herkomstfunctie van het merkrecht van Diageo en niet, althans niet kenbaar, óók aan de overige functies van het merkrecht, zoals aangegeven in het L'oreal/Bellure NV-arrest.
11.
Dit is met name af te leiden uit r.o. 4.9 waarin het Hof immers, bij wijze van tussenconclusie, de door Diageo één en andermaal naar voren gebrachte bezwaren (vgl. Inleidend Verzoekschrift par. 51 t/ 79, CvR par. 15 t/m 27 en MvG par. 9 t/m 18), gelegen in de (aantasting van) de goede faam en het luxe imago van de merken, terzijde schuift met de enkele bevinding dat de aangebrachte wijzigingen niet zodanig zijn dat deze, in de ogen van het Hof, verwarring kunnen scheppen bij de consument omtrent de herkomst van de flessen. Het is echter zeer wel denkbaar dat de aangebrachte wijzigingen afbreuk doen aan de door het HvJ EG genoemde communicatie-, investerings- en reclamefunctie van de betrokken merken voor Diageo, terwijl niet zozeer de enkele herkomstfunctie in het gedrang komt. Sterker nog, juist omdat de herkomst van het product wel duidelijk is, wordt het merkrecht in zijn overige functies aangetast.
12.
Hiermee is ook een belangrijk verschil gegeven ten opzichte van de rechtssituatie ten tijde van het wijzen van het arrest Diageo/Esperamos (HR 1 juni 2007, NJ 2007, 309), in welk verband de Advocaat-Generaal — en met hem nadien de Hoge Raad — de door Diageo aangevoerde, vergelijkbare, rechtsklacht destijds als ongegrond beoordeelde, met (onder meer) de volgende woorden uit par. 4.8.1 van zijn conclusie:
‘De rechtsklacht van het onderdeel faalt. Ook als men, met het onderdeel, ervan uitgaat dat merken, naast de door het hof genoemde herkomstgarantie, in de praktijk2. tevens een reclame- resp. goodwillfunctie (kunnen) hebben, is daarmee (anders dan ten aanzien van de functie van de herkomstgarantiie), nog niet de vraag beantwoord óf, respectievelijk in hoeverre het subjectieve merkrecht die andere functies ook beschermt c.q. dient te beschermen.’
13.
Welnu die vraag is met het L'oreal/Bellure NV-arrest van het HvJ EG inmiddels wél beantwoord. Die andere door de Advocaat-Generaal genoemde functies zijn thans, niet alleen in de praktijk maar ook in rechte, evenzeer als wezenlijke functies van het merkrecht aangemerkt en worden — althans dienen daardoor te worden — evenzeer beschermd als de herkomstfunctie. Bij de uitleg en toepassing van art. 23 lid 8 Mlv dient de rechter hiermee rekening te houden, mede in verband met het concordantiebeginsel neergelegd in artikel 39 van het Statuut voor het Koninkrijk en onverlet de bewuste keuze van de Antilliaanse wetgever voor het beginsel van wereldwijde uitputting. Tegenover die keuze staat thans immers de — eveneens bewuste — keuze van het HvJ EG om de beschermingsreikwijdte van het merkrecht te verbreden. Diageo vermag om die reden niet in te zien hoe op dit punt nog sprake zou kunnen zijn van een discretionaire afwegingsruimte voor de Antilliaanse rechter, waarover meer in het bijzonder onder Klacht 2 van het cassatiemiddel.
14.
Diageo heeft zich, in haar verzet op grond van art. 23 lid 8 Mlv, in feitelijke instantie ook één en andermaal beroepen op alle functies van haar merkrecht — en de ter bescherming daarvan door haar aangebrachte codes op de flessen — en niet alleen op de herkomstfunctie daarvan. Ondermeer is gewezen op het belang dat Diageo heeft bij het kunnen verwezenlijken van een product recall bij gebleken gebreken, al of niet gepaard gaande met een bedreiging van de volksgezondheid, haar belang bij het behoud van het luxe imago van haar producten en de daarmee opgebouwde goodwill, de bestrijding van namaak, alsmede de preventie, althans zoveel mogelijk beperking, van haar risico in verband met productaansprakelijkheid. Verwezen wordt naar onder meer hetgeen door Diageo is gesteld in het Inleidend Verzoekschrift par. 18 t/m/ 33, 45, 54, 6, CvR par. 17 t/m/ 27 en MvG par. 10 t/m 14.
15.
Bovendien valt niet goed in te zien waarom de enkele — althans door het Hof aldus kennelijk gepercipieerde — bevinding dat de door [geïntimeerde 1] aangebrachte wijzigingen op de flessen geen verwarring bij de consument kunnen stichten omtrent hun herkomst afdoende weerlegging zou kunnen zijn van de door die wijzigingen bedreigde goede faam en het luxe imago van de betreffende merken. Anders gezegd, zoals eerder aangegeven: herkomst is immers één ding, aantasting van goede faam en imago iets geheel anders. Een geschonden en verfomfaaid uiterlijk van een merkproduct, als gevolg van door derden aangebrachte wijzigingen, kan immers zeer wel die goede faam en dat imago aantasten, ook als volkomen duidelijk is van welke producent het product uiteindelijk afkomstig is en er in dat opzicht derhalve voor de consument geen verwarring kan ontstaan. Het Hof vergelijkt, met andere woorden, appels met peren. Het vonnis van het Hof is in zoverre niet alleen in strijd met het toepasselijk recht, maar zonder nadere motivering, die ontbreekt, ook onbegrijpelijk want onvoldoende — inzichtelijk — gemotiveerd.
Klacht 2 (Geen dubbele belangenafweging)
16.
Met het overwogene in r.o. 4.11, in samenhang met r.o. 4.12:
rechtsoverweging 4.11
‘De omstandigheid dat aangenomen wordt dat de codes door Diageo (mede) zijn aangebracht ter verwezenlijking van legitieme doeleinden brengt nog niet met zich, zoals Diageo met verwijzing naar het HvJ EG 11 november 1997, NJ 1999, Loendersloot vs. Ballantine heeft bepleit, dat Diageo zich tegen het verhandelen van flessen zonder code kan verzetten. Gelet op de sterke afhankelijkheid van Sint maarten van import en toerisme en gelet op het belang dat ook volgens de wetsgeschiedenis bij de Mlv moet worden gehecht aan vrije parallelhandel, is het Hof met het GEA van oordeel dat op dit punt concordantie van rechtspraak moet wijken voor het door de wetgever voor Sint Maarten beoogde systeem van vrije parallelimport. met de daarmee gepaard gaande (veronderstelde) gunstige effecten op prijzen en economie (…).’
rechtsoverweging 4.12
‘Bij een afweging van de legitieme belangen van Diageo bij het ongemoeid laten van de identificatiecode tegen het door het Hof in navolging van de wetgever zwaarwegend geoordeelde belang van (ook) [geïntimeerde 1] c.s. bij een vrije parallelhandel in Sint Maarten, is het Hof van oordeel dat geen sprake is van gegronde redenen voor Diageo voor verzet als bedoeld in artikel 23 lid 8 Mlv.’
heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting; althans is het vonnis a quo met het daarmee overwogene ondeugdelijk met redenen omkleed, immers zonder nadere redengeving die ontbreekt onbegrijpelijk.
Uitwerking en toelichting Klacht 2
17.
Anders dan het GEA in eerste aanleg doet, erkent het Hof in r.o. 4.10 van het vonnis à quo dat het (vergemakkelijken van het) ontdekken van counterfeit en haar daarmee samenhangende wens tot beperking van productaansprakelijkheid, ‘legitieme belangen’ zijn van Diageo als merkhouder, welke belangen zij derhalve rechtmatig vermag te beschermen door het aanbrengen van de — naar opstelling van Diageo onrechtmatig door [geïntimeerde 1] verwijderde — codes op de merk houdende flessen. Vervolgens, echter, weegt het Hof dit legitieme belang van Diageo af tegen het algemeen belang van vrije parallelhandel in Sint Maarten, alsmede het particuliere belang van [geïntimeerde 1] hierbij, om tenslotte te concluderen dat Diagea's beroep op het verzetrecht van art. 23 lid 8 Mlv faalt bij afwezigheid van ‘gegronde redenen’ in de zin van dit artikellid.
18.
Deze door het Hof gegeven, nadere, afweging en beslissing getuigt echter van een onjuiste uitleg van het bepaalde in art. 23 lid 8 Mlv, althans van een ernstig tekortschietende motivering. Immers, de Antilliaanse wetgever heeft met de omarming van het beginsel van wereldwijde uitputting reeds een keuze gemaakt vóór het algemeen belang van vrije (parallel)handel op Sint Maarten, als uitgangspunt. Deze keuze, dit uitgangspunt, lijdt evenwel uitzondering, geldt niet, indien de merkhouder, in de ogen van de oordelende rechter, ‘gegronde redenen’ heeft om zich te verzetten tegen de verkoop van door hem in het verkeer gebrachte, maar door derden (door)verkochte merkproducten, wanneer de toestand van de waren, nadat zij in het verkeer zijn gebracht, ‘gewijzigd of verslechterd is’, zoals in casu door het verwijderen van identificatienummers op flessen.
19.
Indien in rechte komt vast te staan, zoals in het onderhavige geval, dat de merkhouder bij het aanbrengen (en handhaven) van die codes ‘legitieme belangen’ nastreeft, gaat het niet aan dat de rechter vervolgens nogmaals een afweging maakt tussen het door hem eenmaal erkende belang van de merkhouder en het algemeen belang van vrije (parallel)handel op Sint Maarten, laat staan het particuliere belang van de inbreukpleger, ter beantwoording van de vraag of sprake is van ‘gegronde redenen’ in de zin van art. 23 lid 8 Mlv. Die afweging is immers reeds door de Antilliaanse wetgever gemaakt door de gegeven regeling van de uitzondering op het beginsel van (mondiale) uitputting in dit artikellid. Heeft de rechter het belang van de merkhouder onder de omstandigheden van het geval eenmaal als legitiem gekwalificeerd, dan í s die uitzondering van toepassing en staat daarmee vast dat zijn merkrecht niet is uitgeput. Dát is de achterliggende afweging van de Antilliaanse wetgever met de (uitzonderings)regeling van de Mlv tot uitdrukking is gebracht.
20.
Niet alleen verdraagt de uitleg en toepassing van dit artikellid door het Hof in het bestreden vonnis zich niet met het aldus gekenschetste systeem van de wet, ook de rechtszekerheid gebiedt dat, mede in het licht van de rechtspraak van het HvJ EG, er geen uitlegruimte bestaat tussen eenmaal in rechte vastgestelde ‘legitieme belangen’ van de merkhouder bij het aanbrengen en handhaven van identificatietekens en de aanwezigheid van ‘gegronde redenen’ voor diens verzet tegen het verwijderen daarvan door een derde-handelaar: de ‘gegronde redenen’ zijn daarmee gegeven.
21.
In dit verband brengt Diageo in herinnering hetgeen het HvJ EG op dit specifieke punt heeft overwogen in de rechtsoverwegingen 41 en 42 van zijn arrest inzake Loendersloot/Ballantine d.d. 11 november 1997 (C-349/95, NJ 1999, 216):
41.
Er moet echter eveneens worden erkend, dat het aanbrengen van identificatienummers voor de producenten noodzakelijk kan zijn in verband met een wettelijke verplichting, met name die voortvloeiende uit richtlijn 89/396/EEG van de Raad van 14 juni 1989 betreffende de vermeldingen of merktekens die het mogelijk maken de partij waartoe een levensmiddel behoort te identificeren (PbEG 1989, L 186, blz. 21), of met het oog op andere relevante en gemeenschapsrechtelijk legitieme doeleinden3., zoals het terugroepen van gebrekkige producten en de bestrijding van namaak.
42.
Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld, dat wanneer de identificatienummers zijn aangebracht met het oog op doeleinden als in de vorige rechtsoverweging zijn genoemd, het feit dat de merkhouder zich op zijn merkrecht beroept om te verhinderen, dat een derde met het oog op verwijdering van die nummers etiketten voorzien van zijn merk verwijdert en vervolgens opnieuw aanbrengt of vervangt, niet bijdraagt tot kunstmatige afscherming van de markten van de Lid-Staten. Onder dergelijke omstandigheden is er geen aanleiding de rechten waarop de merkhouder zich uit hoofde van artikel 36 van het Verdrag kan beroepen, te beperken.’
22.
De Advocaat-Generaal Verkade vat de door het HvJ EG op dit punt gepropageerde balancing act onder 3.10 in zijn conclusie vóór Diageo/Esperamos als volgt samen:
‘Samenvattend komt het erop neer dat het verwijderen van identificatienummers een geldige reden voor de merkhouder kan zijn om zich tegen verkoop van waren door parallelimporteurs onder zijn merk te verzetten. Daarvoor is nodig dat die identificatienummers zijn aangebracht met het oog op legitieme belangen4., zoals een wettelijke ‘identificatieplicht’, product-recall of de bestrijding van namaak. Daaraan kan niet afdoen dat de merkhouder met het gebruik van die nummers ook tracht te voorkomen dat zijn afnemers de merkproducten in strijd met hun verplichtingen als lid van een gesloten verkooporganisatie aan parallelimporteurs doorverkopen. Dit laatste wordt anders als komt vast te staan dat het gebruik van het merkrecht door de merkhouder om zich te verzetten tegen de verhandeling van opnieuw geëtiketteerde producten onder dit merk, tot kunstmatige afscherming van de markten van de Lid-Staten zal bijdragen.’
23.
Met andere woorden, staat eenmaal vast dat op producten identificatienummers zijn aangebracht met het oog op door de oordelende rechter aldus gekwalificeerde, legitieme belangen die met het merkrecht worden beschermd, daaronder begrepen alle wezenlijke — overige — functies van het merk zoals aangeduid door het HvJ EG in r.o. 58 van L'Oréal/Bellure, dan is daarmee gegeven dat de merkhouder (voldoende) ‘gegronde redenen’ heeft om zich, op de voet van art. 23 lid 8 Mlv, te verzetten tegen de verhandeling van die producten wanneer de betreffende codes vervolgens door derden zonder toestemming van de merkhouder van die producten zijn verwijderd. Er is dan geen sprake van uitputting (zie de MvT bij de Mlv zoals geciteerd in par. 60 van het Inleidend Verzoekschrift). Voor nog weer een nadere afweging van belangen door de rechter, in aanvulling op die van de Antilliaanse wetgever, is dan geen plaats.
24.
Bij dit alles komt nog dat de ten onrechte door het Hof in dezen verrichte belangenafweging, waarvan de neerslag is te vinden in rechtsoverweging 4.12, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onvoldoende inzicht geeft in de vraag of en de mate waarin alle relevante belangen daarin ook daadwerkelijk zijn meegewogen. Met name het belang van de gezondheid van de bevolking van Sint Maarten is niet, althans niet kenbaar, meegewogen door het Hof, hetgeen deze overweging en de daarop gebaseerde beslissing rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk maakt bij ontbreken van voldoende — inzichtelijke — motivering.
25.
Immers, uit hetgeen Diageo onder Klacht 3 van dit cassatiemiddel te berde brengt, volgt genoegzaam dat het Landsbesluit etikettering van levensmiddelen (hierna: ‘Landsbesluit Etikettering’), als uitvoeringsregeling van de Landsverordening d.d. 29e september 1997 houdende regels ten aanzien van waren (hierna: ‘Warenlandsverordening’) voor Diageo als producent van alcoholhoudende dranken de verplichting met zich brengt om haar producten te coderen en aldus te identificeren.5. Dit, onder meer met het oog op de facilitering van een eventuele recall ten behoeve van de volksgezondheid en het consumentenbelang.
26.
Niet alleen bij de totstandkoming en inrichting van de Mlv, maar ook bij de wat betreft wetgevingshiërarchie met de Mlv gelijkgeschakelde Warenlandsverordening, zoals nader vormgegeven en uitgevoerd door middel van het Landsbesluit Etikettering, staat dus de bevordering van het algemeen belang van Sint Maarten voorop. In dat licht is het onbegrijpelijk — zelfs enigszins schrijnend te noemen — dat het algemeen belang in de vorm van de bescherming van de volksgezondheid op het eiland in het geheel niet door het Hof in rechtsoverweging 4.12 wordt genoemd en dus niet, althans niet kenbaar en inzichtelijk, door het Hof is meegewogen tegen het belang van de vrije parallelhandel en de reeds door het Hof onderkende legitieme belangen van Diageo in haar verzet tegen het door [geïntimeerde 1] in de handel brengen van flessen met haar merkproducten waarvan de identificatienummers zijn verwijderd.
In zoverre heeft het Hof (ook) ten onrechte niet blijk gegeven van toepassing van het bepaalde bij artikel 52 NARv middels aanvulling van rechtsgronden voor zover nodig, terwijl de regelgeving ter bescherming van de volksgezondheid van Sint Maarten (bij uitstek) de openbare orde raakt.
Klacht 3 (Diageo heeft niet alleen legitieme belangen bij, maar ook de wettelijke verplichting tot het aanbrengen van identificatienummers)
27.
Met het overwogene in r.o. 4.10 voor zover inhoudende:
‘De stelling van Diageo dat de codes tevens zijn aangebracht om te voldoen aan het wettelijk voorschrift van artikel 5 lid 1 sub i jo. 22 lid 1 van het Landsbesluit etikettering van levensmiddelen acht het Hof in zoverre ongegrond, dat gesteld noch gebleken is dat Diageo zich wat betreft Sint Maarten bezighoudt met ‘verhandeling’ van de flessen als bedoeld in het landsbesluit, zodat niet kan worden aangenomen dat het betreffende voorschrift Diageo enige verplichting oplegt.’
heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting; althans is het vonnis a quo met het daarmee overwogene ondeugdelijk met redenen omkleed, immers zonder nadere redengeving die ontbreekt onbegrijpelijk.
Uitwerking en toelichting Klacht 3
28.
Onjuist is het oordeel van het Hof dat het Landsbesluit Etikettering voor Diageo, met het oog op de volksgezondheid, geen verplichting tot het aanbrengen — en waar mogelijk het behoud — van identificatienummers op door haar geproduceerde en door derden op Sint Maarten in het verkeer gebrachte flessen alcoholhoudende drank met zich brengt. Diageo wijst in dit verband ten eerste op het bepaalde in de Antilliaanse verordening die ten grondslag ligt aan het Landsbesluit Etikettering, namelijk de Warenlandsverordening.
29.
Het Landsbesluit Etikettering strekt blijkens zijn opschrift nadrukkelijk ter uitvoering van de Warenlandsverordening. De Warenlandsverordening betreft dus, in termen van wetgevingshiërarchie, een regeling van hogere orde dan het Landsbesluit Etikettering en staat op gelijke hoogte met de Mlv.
30.
Artikel 1 sub f van de Warenlandsverordening definieert als verhandelen: ‘alle handelingen die ten ten dienste staan van en samenhangen met de verkoop van waar.’
Artikel 8 van de Warenlandsverordening luidt: ‘Het is verboden eet- of drinkwaren te bereiden6. dan wel te verhandelen die door hun ondeugdelijkheid de gezondheid of veiligheid van de mens in gevaar kunnen brengen.’
Artikel 14 van de Warenlandsverordening tenslotte luidt: ‘Het is verboden waren te bereiden7. dan wel te verhandelen, anders dan met inachtneming van de regels gegeven bij of krachtens deze landsverordening met betrekking tot de samenstelling en de wijze van bereiding onderscheidenlijk de verpakking en de etikettering.’
31.
Uit deze bepalingen van de Warenlandsverordening blijkt duidelijk dat deze niet slechts beoogt verplichtingen in het leven te roepen voor degene die levensmiddelen op (o.a.) Sint maarten verhandelt, maar ook voor degene die dergelijke producten bereidt, zijnde immers een ‘handeling die ten dienste staat van en samenhangt met de verkoop van waar’, als bedoeld in art. 1 sub f Warenlandsverordening. Het zijn ook primair deze voorschriften die de reikwijdte van het Landsbesluit Etikettering, als uitvoeringsmaatregel van de Warenlandsverordening, bepalen.
32.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat Diageo in elk geval moet worden aangemerkt als degene die, als producent van de alcohol houdende merkflessen, handelingen heeft verricht die ten dienste staan van en samenhangen met hun verkoop op Sint Maarten in de zin van de Warenlandsverordening annex Landsbesluit Etikettering. Als zodanig worden haar dus, anders dan het Hof meent, wel degelijk wettelijke verplichtingen opgelegd, onder meer in verband met het bepaalde in artikel 5 lid 1 sub i jo. 22 lid 1 van het Landsbesluit Etikettering.
33.
Hieraan doet niet af dat artikel 1 lid 2 van het Landsbesluit Etikettering bepaalt:
‘Voor de toepassing van dit landsbesluit, behoudens artikel 30, worden de als verhandelen aan te merken handelingen, voor wat betreft het te koop aanbieden, beperkt tot het te koop aanbieden van op de plaats van verkoop.’
34.
Immers, voor zover het Landsbesluit Etikettering als uitvoeringsmaatregel van de Warenlandsverordening al een beperktere reikwijdte zou kunnen hebben dan die welke de Warenlandsverordening als hogere regeling voorschrijft, geldt dat het geciteerde artikellid welbeschouwd slechts een nadere duiding geeft aan het begrip ‘te koop aanbieden’ en niet aan de term ‘verhandelen’ in artikel 1 sub f van de Warenlandsverordening.
35.
Indien en voor zover men niettemin zou oordelen dat, zoals het Hof doet in r.o. 4.10 van zijn bestreden vonnis, het Landsbesluit Etikettering producenten als Diageo niet, althans niet rechtstreeks, een verplichting tot productidentificatie oplegt, verplichten internationale (OECD-)richtlijnen en ongeschreven beginselen op het gebied van consumentenbescherming en van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen haar daar wel degelijk toe. Dit, mede gezien het feit dat van de Antilliaanse tussenhandelaar in redelijkheid niet kan worden verwacht dat deze een eigen productindentificatiesysteem ontwikkelt en handhaaft voor elk door hem via parallelimport verkregen en verhandeld merkproduct. Ook een redelijke uitleg van het Landsbesluit Etikettering, naar ratio en geest, gebiedt daarom dat Diageo als producent dit doet en dat zij hiertoe ook wettelijk verplicht is, met het oog op het algemeen (volksgezondheids-)belang van de bevolking van Sint Maarten.
36.
Diageo heeft in dit verband bij wijze van illustratie gewezen op de brief van de Arubaanse Minister van Volksgezondheid, Milieu, Administratieve en Vreemdelingenzaken aan de Aruba Trade & Industries Association van 7 juli 2008 (productie 13 bij Inleidend Verzoekschrift), waarin hij in scherpe bewoordingen wijst op het belang van het aanbrengen van product identification numbers met het oog op een product recall en waarin hij waarschuwt voor de ernstige gevaren van invoer van en handel in, met name, sterke drank wanneer de van fabriekswege op de flessen aangebrachte identificatienummers worden verwijderd.
37.
Bij pleidooi voor het GEA heeft de raadsman van Diageo er ook op gewezen dat Diageo's wettelijke verplichting om identificatienummers op onder haar merknaam geproduceerde flessen aan te brengen zowel geldt in de landen waar de producten op de markt zijn gebracht, als in de landen waar de producten zijn aangetroffen, zoals op Sint Maarten als gevolg van parallelimport (Pleitnotities mr. N.W. Mulder, 10 december 2009. onder 15). Waar die plicht bestaat, heeft Diageo gegronde redenen, in de zin van art. 23 lid 8 Mlv, om zich te verzetten tegen de verwijdering van identificatienummers door [geïntimeerde 1], dan wel vormt het (doen) verwijderen daarvan een onrechtmatige daad tegenover Diageo. Immers, in de woorden van het HvJ EG in Loendersloot/Ballantine: op haar rust een ‘wettelijke verplichting, met name die voortvloeiende uit richtlijn 89/396/EEG van de Raad van 14 juni 1989 betreffende de vermeldingen of merktekens die het mogelijk maken de partij waartoe een levensmiddel behoort te identificeren (PbEG 1989, L 186, blz. 21).‘
Klacht 4 (Hof overschrijdt grenzen rechtsstrijd)
38.
Met het overwogene in r.o. 4.10. voor zover inhoudende:
‘Voorts kan de strekking van deze bepalingen uit het Landsbesluit niet zijn om Diageo of derden een wapen te verschaffen tegen parallelimport8., nu een hogere regeling (artikel 23 lid 8 Mlv) juist ervan uitgaat dat deze het algemeen belang dient.’
heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting; althans is het vonnis a quo met het daarmee overwogene ondeugdelijk met redenen omkleed, immers zonder nadere redengeving die ontbreekt onbegrijpelijk.
Uitwerking en toelichting Klacht 4
39.
Bij de uitwerking en toelichting van Klacht 3 hiervoor is reeds aangegeven dat het Landsbesluit Etikettering strekt ter uitvoering van de Warenlandsverordening uit 1997. Beide regelingen kunnen derhalve niet van elkaar los worden gedacht, zij vormen een regulatieve en normatieve eenheid. De Warenlandsverordening staat qua hiërarchie van wetgeving op gelijke hoogte met de Mlv. In zoverre berust de bestreden overweging dan ook op een misvatting van het Hof en is diens daarin vervatte oordeel derhalve onjuist althans, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk bij gebrek aan voldoende — inzichtelijke motivering, nu het Hof de Mlv ten onrechte aanmerkt als een ‘hogere regeling’ ten opzichte van het Landsbesluit Etikettering als nadere uitvoering van de Warenlandsverordening.
40.
Bovendien heeft het Hof zich met de bestreden rechtsoverweging, in combinatie met het gebruik van het woord ‘(mede)’ in de eerste zin van r.o. 4.11, begeven buiten de grondslag van de rechtsstrijd tussen partijen en met dit kennelijke (waarde)oordeel eigener beweging een aanvulling gegeven. Dit in strijd met art. 52 jo. art. 128 NARV. Diageo heeft immers aan haar vordering tegen [geïntimeerde 1] niet de bestrijding van parallelimport ten grondslag gelegd, laat staan dat zij zich daartoe heeft beroepen op de strekking van het Landsbesluit Etikettering.
41.
Weliswaar heeft [geïntimeerde 1] gesteld dat de eigenlijke, achterliggende grondslag voor Diageo's vordering zou zijn gelegen in de bestrijding van parallelimport naar Sint Maarten, maar Diageo heeft die stelling vervolgens gemotiveerd betwist. Zij verwijst hiertoe naar het door haar gestelde in par. 28 t/m 30 CvR, par. 19 en 23 MvG en par. 2 en 11 uit de Pleitnotities van de raadsman van Diageo ter zitting van het Hof op 4 maart 2011.
42.
Onder die omstandigheden had het Hof de stellingen van [geïntimeerde 1] omtrent de — beweerdelijke — achterliggende grondslag van Diageo's vordering niet zondermeer als vaststaand mogen aannemen, in het bijzonder niet zonder van [geïntimeerde 1] nader bewijs op dit punt te verlangen. Een dergelijke bewijsopdracht is echter nooit verstrekt, noch door het GEA, noch door het Hof, terwijl Diageo's verweer niet is weerlegd. Met zijn — kennelijk achter rechtsoverweging 4.10 stekend — feitelijk oordeel dat Diageo, door in deze procedure een beroep te doen op het Landsbesluit Etikettering, een wapen tegen parallelimport beoogt te verkrijgen, getuigt het Hof van een zekere vooringenomenheid, waarmee het dit geschil kennelijk heeft beoordeeld en gewaardeerd ten nadele van Diageo en ten gunste van [geïntimeerde 1]. Een vooringenomenheid die ook reeds blijkt ook het gebruik van het woord ‘(mede)’ in de eerste zin van rechtsoverweging 4.11. Ook op die grond dient het bestreden vonnis derhalve te worden vernietigd.
Klacht 5 (Afwijzing vordering verklaring voor recht wegens onrechtmatige daad)
43.
Met het overwogene in r.o. 4.12 voor zover inhoudende:
‘Het verhandelen door [geïntimeerde 1] c.s. van (door derden) gedecodeerde flessen is naar het oordeel van het Hof evenmin aan te merken als een onrechtmatige daad van [geïntimeerde 1] jegens Diageo. Bij het voorgaande betrekt het Hof mede de omstandigheid dat, zoals hiervoor overwogen, de wijzigingen aan het uiterlijk van de flessen zeer gering zijn en dat voor Diageo het nut van de codes bij het terugroepen van producten en vooral het opsporen van namaak betrekkelijk gering is en dat haar daartoe ook andere mogelijkheden ten dienste staan. Het Hof verwijst hiervoor naar hetgeen het GEA in eerste aanleg heeft overwogen in rov. 4.11 en 4.12 van het bestreden vonnis, waarbij het Hof zich aansluit, en op de niet-weersproken omstandigheid dat, waar van toepassing, de streepjescodes en vervaldata niet zijn verwijderd.’
heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting; althans is het vonnis a quo met het daarmee overwogene ondeugdelijk met redenen omkleed, immers zonder nadere redengeving die ontbreekt onbegrijpelijk.
Toelichting en uitwerking Klacht 5
44.
Het Hof volstaat in zijn afwijzing van Diageo's vordering uit onrechtmatige daad met enkele verwijzing naar hetgeen het GEA in eerste aanleg hieromtrent eerder heeft overwogen en besloten. Dit, ten onrechte. Het hof besteedt aldus immers geen, althans onvoldoende, aandacht aan hetgeen Diageo in haar MvG, aangevuld bij pleidooi van haar raadsman bij het Hof ter zitting d.d. 4 maart 2011, tegen het vonnis van het GEA op dit onderdeel heeft aangevoerd.
Verzoek toelichting
45.
Door Diageo wordt verzocht een datum te bepalen waarop de zaak door haar advocaat desgewenst schriftelijk kan worden toegelicht, onder toepassing van het bepaalde bij artikel 15 Rolreglement.
Redenen waarom
Diageo zich wendt tot Uw Raad met het eerbiedig verzoek het vonnis van het Hof van 30 september 2011 waarvan beroep te vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 29 december 2011
't Welk doende enz.
mr. P.S. Kamminga
advocaat bij de Hoge Raad
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 29‑12‑2011
Onderstreping door advocaat
Onderstreping advocaat
Onderstreping door advocaat
Onderstreping door advocaat
Beide Antilliaanse regelingen worden, in aanvulling op productie 12 bij het Inleidend Verzoekschrift, als productie 1 en productie 2 gemakshalve integraal bij dit cassatieverzoekschrift overgelegd.
Onderstreping door advocaat
Onderstreping door advocaat
Onderstreping door advocaat