Het proces-verbaal is ongedateerd, maar uit de dagvaarding hoger beroep en het arrest blijkt dat de terechtzitting op 11 maart 2016 plaatsvond.
HR, 11-07-2017, nr. 16/03943
ECLI:NL:HR:2017:1311
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2017
- Zaaknummer
16/03943
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1311, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑07‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:631, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:631, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1311, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0334
Uitspraak 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Openbaarheid onderzoek ttz. in h.b., art. 6.1 EVRM, art. 121 GW, art. 4.1 RO en art. 269.1 Sv. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2000:AA5346 m.b.t. het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de tz. en de mogelijke uitzonderingen daarop. Het p.v. van de tz. in h.b. houdt niet in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het voornoemde voorschrift niet in acht is genomen. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek op de tz. in h.b. en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest. Samenhang met 16/03939 E.
Partij(en)
11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/03943 E
EC/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, van 25 maart 2016, nummer 23/000535-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig is omdat het niet in het openbaar is geschied.
2.2.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het onderzoek ter terechtzitting dient in het openbaar te geschieden. Dit uitgangspunt is zowel in art. 6, eerste lid, EVRM als in art. 121 Gw verwoord. Art. 4, eerste lid, RO en art. 269, eerste lid, Sv, krachtens art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk, herhalen dit. Deze bepalingen verwijzen alle naar de mogelijkheid van uitzonderingen op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting. Volgens de art. 121 GW en 4, eerste lid, RO dienen die uitzonderingen bij de wet te zijn bepaald. Art. 4, tweede lid, RO voegt daar nog aan toe dat om gewichtige - in het proces-verbaal van de zitting te vermelden - redenen het onderzoek ter terechtzitting geheel of gedeeltelijk kan plaatsvinden met gesloten deuren.Art. 6 EVRM bepaalt met het oog op welke belangen op het beginsel van de openbaarheid inbreuk mag worden gemaakt.Art. 269 Sv regelt de in art. 4 RO aangeduide mogelijkheid van sluiting van de deuren nader en herhaalt met het oog op welke belangen die inbreuk mag worden gemaakt. Dit wettelijk stelsel houdt in dat naast de mogelijkheid van sluiting van de deuren overeenkomstig de regeling van art. 269 Sv niet langs een andere weg inbreuk mag worden gemaakt op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting. (Vgl. HR 4 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5346, NJ 2000/633.)
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt niet in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in 2.2 vermelde voorschrift niet in acht is genomen.
Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest.
2.4.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017.
Conclusie 30‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Openbaarheid onderzoek ttz. in h.b., art. 6.1 EVRM, art. 121 GW, art. 4.1 RO en art. 269.1 Sv. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2000:AA5346 m.b.t. het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de tz. en de mogelijke uitzonderingen daarop. Het p.v. van de tz. in h.b. houdt niet in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het voornoemde voorschrift niet in acht is genomen. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek op de tz. in h.b. en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest. Samenhang met 16/03939 E.
Nr. 16/03943 E Zitting: 30 mei 2017 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De economische kamer van het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 25 maart 2016 het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Noord- Holland, locatie Haarlem, van 3 februari 2015 vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en voor het overige bevestigd. De verdachte is veroordeeld wegens 1 "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon; en; overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon", 2 "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon", 3 "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon", 4 "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon", 5 "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon; en; overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon" en 6 "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd begaan door een rechtspersoon". Het gerechtshof heeft de verdachte ten aanzien van de feiten 2, 4 en 6 veroordeeld tot een geldboete van € 4.500,-, en ten aanzien van de feiten 1, 3 en 5 telkens de bijkomende straf bevolen van stillegging van de onderneming van de verdachte [waarin het economisch delict is gepleegd] voor de duur van twee maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Er bestaat samenhang met de zaak 16/03939. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte en mr. J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel strekt ten betoge dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 20161.aan nietigheid leidt, doordat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet in het openbaar is geschied.
5. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het onderzoek ter terechtzitting dient in het openbaar te geschieden. Dit uitgangspunt is zowel in art. 6, eerste lid, EVRM als in art. 121 GW verwoord. Art. 4, eerste lid, RO en art. 269, eerste lid, Sv, krachtens art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk, herhalen dit. Deze bepalingen verwijzen alle naar de mogelijkheid van uitzonderingen op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting. Volgens de art. 121 GW en 4, eerste lid, RO dienen die uitzonderingen bij de wet te zijn bepaald. Art. 4, tweede lid, RO voegt daar nog aan toe dat om gewichtige - in het proces-verbaal van de zitting te vermelden - redenen het onderzoek ter terechtzitting geheel of gedeeltelijk kan plaatsvinden met gesloten deuren. Art. 6 EVRM bepaalt met het oog op welke belangen op het beginsel van de openbaarheid inbreuk mag worden gemaakt. Art. 269 Sv regelt de in art. 4 RO aangeduide mogelijkheid van sluiting van de deuren nader en herhaalt met het oog op welke belangen die inbreuk mag worden gemaakt. Dit wettelijk stelsel houdt in dat naast de mogelijkheid van sluiting van de deuren overeenkomstig de regeling van art. 269 Sv niet langs een andere weg inbreuk mag worden gemaakt op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting.2.
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt niet in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat het voorschrift niet in acht is genomen. Dit verzuim moet leiden tot nietigheid van het onderzoek op de terechtzitting en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest.
7. Het middel is terecht voorgesteld. Gelet hierop behoeft het tweede middel, dat klaagt over de strafoplegging geen bespreking.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, economische kamer, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑05‑2017
HR 4 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5346, NJ 2000/633 m.nt. ‘t Hart[, HR 9 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1332, NJ 2002/498] en HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:689, NJ 2016/230.