Zie: A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, p. 163.
HR, 19-04-2016, nr. 15/01917
ECLI:NL:HR:2016:689, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-04-2016
- Zaaknummer
15/01917
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:689, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑04‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:276, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:276, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:689, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑10‑2015
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0188 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 19‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Onderzoek ter terechtzitting in het openbaar? Art. 6.1 EVRM; art. 121 GW; art. 4 RO; art. 269 Sv. Het p.v. van de t.z. hoger beroep houdt niet in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied. Uit de parlementaire geschiedenis (HR 4 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5346, NJ 2000/633) kan niet anders worden afgeleid dan dat de wetgever een strikte handhaving heeft beoogd van wettelijke uitzonderingen op het beginsel dat terechtzittingen met uitzonderingen van de gevallen bij de wet bepaald in het openbaar plaatsvinden. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.
Partij(en)
19 april 2016
Strafkamer
nr. S 15/01917
AJ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 april 2015, nummer 22/003414-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig is omdat het niet in het openbaar is geschied.
2.2.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het onderzoek ter terechtzitting dient in het openbaar te geschieden. Dit uitgangspunt is zowel in art. 6, eerste lid, EVRM als in art. 121 GW verwoord. Art. 4, eerste lid, RO en art. 269, eerste lid, Sv, krachtens art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk, herhalen dit. Deze bepalingen verwijzen alle naar de mogelijkheid van uitzonderingen op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting. Volgens de art. 121 GW en 4, eerste lid, RO dienen die uitzonderingen bij de wet te zijn bepaald. Art. 4, tweede lid, RO voegt daar nog aan toe dat om gewichtige - in het proces-verbaal van de zitting te vermelden - redenen het onderzoek ter terechtzitting geheel of gedeeltelijk kan plaatsvinden met gesloten deuren.Art. 6 EVRM bepaalt met het oog op welke belangen op het beginsel van de openbaarheid inbreuk mag worden gemaakt.Art. 269 Sv regelt de in art. 4 RO aangeduide mogelijkheid van sluiting van de deuren nader en herhaalt met het oog op welke belangen die inbreuk mag worden gemaakt. Dit wettelijk stelsel houdt in dat naast de mogelijkheid van sluiting van de deuren overeenkomstig de regeling van art. 269 Sv niet langs een andere weg inbreuk mag worden gemaakt op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting. (Vgl. HR 4 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5346, NJ 2000/633.)
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt niet in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in 2.2 vermelde voorschrift niet in acht is genomen. Het middel klaagt hierover terecht.
2.4.
Uit de in HR 4 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5346, NJ 2000/633 weergegeven parlementaire geschiedenis kan niet anders worden afgeleid dan dat de wetgever een strikte handhaving heeft beoogd van wettelijke uitzonderingen op het beginsel dat terechtzittingen met uitzonderingen van de gevallen bij de wet bepaald in het openbaar plaatsvinden. Dit betekent dat het geconstateerde verzuim tot nietigheid van het onderzoek op de terechtzitting en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest leidt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2016.
Conclusie 22‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Onderzoek ter terechtzitting in het openbaar? Art. 6.1 EVRM; art. 121 GW; art. 4 RO; art. 269 Sv. Het p.v. van de t.z. hoger beroep houdt niet in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied. Uit de parlementaire geschiedenis (HR 4 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5346, NJ 2000/633) kan niet anders worden afgeleid dan dat de wetgever een strikte handhaving heeft beoogd van wettelijke uitzonderingen op het beginsel dat terechtzittingen met uitzonderingen van de gevallen bij de wet bepaald in het openbaar plaatsvinden. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.
Nr. 15/01917 Zitting: 22 maart 2016 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 15 april 2015 door het Gerechtshof Den Haag wegens “diefstal, vergezeld van geweld en gevolgd door bedreiging met geweld”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Voorts bevat het arrest een bijkomende beslissing als in het arrest vermeld.
Namens de verdachte heeft Mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel houdt in dat noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting noch uit het arrest blijkt dat het onderzoek ter terechtzitting in het openbaar heeft plaatsgevonden en dat het er derhalve voor moet worden gehouden dat het niet in het openbaar heeft plaatsgevonden.
Door of namens verdachte wordt - hoewel verdachtes toenmalige raadsman aldaar aanwezig was en het woord heeft gevoerd en dus voor de verdachte te achterhalen valt of het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep al dan niet in het openbaar heeft plaatsgevonden - niet gesteld dat het onderzoek ter terechtzitting niet in het openbaar heeft plaatsgevonden. Voorts heeft verdachtes toenmalige raadsman daarover ter terechtzitting in hoger beroep niet geklaagd. Verdachte heeft niet duidelijk gemaakt waarin desalniettemin zijn belang bij de onderhavige klacht is gelegen.
Uit een en ander volgt dat de aangevoerde klacht geen behandeling in cassatie rechtvaardigt, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Beroepschrift 12‑10‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
inzake: [rekwirant]
rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, uitgesproken op 15 april 2015
[Hoge Raad de Nederlanden
Straf Griffie
INGEKOMEN
14 OKT. 2015
DATUM: 13:30 u.
NR:]
Middel:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven, in het bijzonder zijn de artikelen 269 Sv jo. 415 Sv, 121 lid 2 GW, 20 lid 1 RO en art 6 lid 1 EVRM , geschonden doordien het onderzoek ter terechtzitting de dato 1 april 2015 niet in het openbaar is geschiedt. Mitsdien is het onderzoek ter terechtzitting nietig.
Toelichting:
Noch uit het zittingsproces-verbaal, noch uit het arrest zelf gewezen naar aanleiding van de zitting bij het Gerechtshof van 1 april 2015 blijkt dat de zaak van rekwirant in het openbaar is behandeld. Nu het arrest en het proces-verbaal over naleving van het bedoelde vormvoorschrift zwijgen, moet het ervoor worden gehouden dat dit vormvoorschrift ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting van 1 april 2015 niet is nageleefd.1.2. Mitsdien is het onderzoek ter terechtzitting en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest nietig.3.
Belang:
Naast het belang dat rekwirant heeft bij een nieuwe behandeling van zijn zaak — hij is een ontkennende verdachte — geldt dat het hier een wezenlijk voorwaarde voor strafrechtspleging betreft, dat niet slechts de individuele burger aangaat, maar ook een waarborg behelst voor de samenleving als geheel — waarin overigens ook rekwirant zich beweegt. Het handboek ‘Het Nederlands Strafprocesrecht’ noemt openbaarheid van de kern van de strafrechtspleging — meer precies: van het onderzoek ter terechtzitting en de uitspraak — van eminent belang.4. Indien die openbaarheid voor wat betreft de inhoudelijke behandeling niet is gewaarborgd dient cassatie te volgen.
Concluderend:
Om de hierboven genoemde reden verzoekt rekwirant Uw Raad het arrest van het Gerechtshof te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.W. Stoet, advocaat te Den Haag, kantoorhoudende aan de van Diemenstraat 202 (2518 VH), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Den Haag, 12 oktober 2015
M.W.Stoet
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 12‑10‑2015
De uitspraak is twee weken later blijkens het proces-verbaal van 15 april 2015 wel in het openbaar gedaan.
Vgl: HR 4 april 2000, NJ 2000,633, met noot 't Hart.
Aldus Mr G.J.M. Corstens in: ‘Het Nederlands Strafprocesrecht, 8e druk, p. 49.