Uit de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden blijkt dat de auto bij [B] in Roosendaal te koop stond (zie proces-verbaal van bevindingen (AMB-007), opgemaakt door [verbalisant 1] op 15 november 2021, p. 2.). Uit de KVI volgt dat de auto onder [A] BV, handelsnaam [B] , gevestigd te Oud Gastel in beslag is genomen.
HR, 10-10-2023, nr. 22/01919
ECLI:NL:HR:2023:1367
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-10-2023
- Zaaknummer
22/01919
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1367, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑10‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:737
ECLI:NL:PHR:2023:737, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑08‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1367
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op auto onder vennootschap in het kader van strafrechtelijk onderzoek tegen zoon van klager t.z.v. verdenking van medeplegen handel in precursoren en cocaïne en deelnemen aan criminele organisatie. Heeft Rb juiste maatstaf toegepast? Art. 94a.4 en 94.5 Sv. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/01919 B
Datum 10 oktober 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 mei 2022, nummer RK 22/006586, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2023.
Conclusie 29‑08‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag (art. 552a Sv) over beslag (94a Sv) op de op naam van klager geregistreerde auto, ten laste van zijn zoon. Falend middel over door rb toegepaste maatstaf en begrijpelijkheid oordeel rb dat sprake is van mede-eigendom, zodat niet buiten redelijke twijfel staat dat klager de (enige) eigenaar is van de in beslag genomen auto. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep (art. 81 RO).
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/01919 B
Zitting 29 augustus 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de klager
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Oost-Brabant, heeft bij beschikking van 10 mei 2022 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klager, strekkende tot opheffing van het beslag op een Porsche 911 Turbo (kenteken [kenteken] ), met last tot teruggave van die auto aan de klager, ongegrond verklaard.
1.2
Het cassatieberoep is op 24 mei 2022 ingesteld namens de klager. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, heeft één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt geklaagd over de ongegrondverklaring van het klaagschrift, meer in het bijzonder over de door de rechtbank bij de beoordeling van het beklag toegepaste – volgens de steller van het middel: onjuiste – maatstaf.
1.3
Deze conclusie leidt tot de slotsom dat het middel faalt en dat het cassatieberoep moet worden verworpen.
2. Aanleiding en verloop van de procedure
2.1
De zoon van de klager ( [betrokkene 1] ) is in het strafrechtelijk onderzoek (“Lego”) aangemerkt als verdachte van het medeplegen van handel in precursoren en cocaïne en het deelnemen aan een criminele organisatie. In het kader van dit onderzoek is ten laste van [betrokkene 1] op 22 maart 2022 (onder [A] BV, handelsnaam [B] )1.een personenauto van het merk Porsche 911 Turbo (kenteken [kenteken] ) in beslag genomen op grond van art. 94a Sv. Dit beslag dient blijkens de door de rechter-commissaris gegeven machtiging conservatoir beslag (art. 103 Sv) tot bewaring van het recht op verhaal voor een door de rechter op te leggen geldboete en/of ontnemingsmaatregel als bedoeld in art. 94a lid 1 en lid 2 Sv wegens een verdenking van “overtreding van art. 10a, 11b Opiumwet; art. 2 onder a Wet voorkoming misbruik chemicaliën jo art. 1 onder 1 en art. 6 Wet op de economische delicten; art. 140 Wetboek van strafrecht”. De vordering van de Staat wordt geschat op € 850.470,-.
2.2
Namens de klager is op 28 maart 2022 een op art. 552a Sv gebaseerd klaagschrift ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag met last tot teruggave dan wel afgifte van de auto aan de klager. Het klaagschrift is op 10 mei 2022 in openbare raadkamer behandeld. De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank heeft daar diezelfde dag op beslist en het beklag ongegrond verklaard.
3. Standpunten van klager en het openbaar ministerie
3.1
Partijen hebben blijkens het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 10 mei 2022 het volgende aangevoerd:
“Klager:Ik ben de eigenaar van de inbeslaggenomen Porsche.
Officier van justitie:
Ik persisteer bij het reeds schriftelijk ingenomen standpunt van het openbaar ministerie.
Raadsman:
Ik sta alleen klager [klager] bij.
Het openbaar ministerie kan de waarde bepalen ten aanzien van de overige inbeslaggenomen goederen in de strafzaak van [betrokkene 1] . Door de rechter-commissaris werd een maximaal conservatoir beslag goedgekeurd van 850.470,00 euro. In mijn visie zou een en ander moeten leiden tot een afweging met betrekking tot de proportionaliteit en subsidiariteit van onderhavig beslag.
Officier van justitie:
Vandaag gaat het alleen over de inbeslaggenomen Porsche en deze behoort in ieder geval voor de helft toe aan verdachte [betrokkene 1] . Momenteel wordt er gewerkt aan de taxatie van de overige inbeslaggenomen goederen, waardoor ik nu geen precieze berekening kan geven. Ook de taxatie van de Porsche loopt nog. Er ligt voldoende tegen verdachte [betrokkene 1] om het beslag op de Porsche te handhaven.
Raadsman:
Ik heb sterk de indruk dat de waarde van het totale beslag het door de rechter-commissaris goedgekeurde bedrag ruimschoots overschrijdt. Ik acht het beslag op voornoemde personenauto dan ook disproportioneel. Verder zou de pleegperiode, in de strafzaak van [betrokkene 1] , door de rechter-commissaris flink beperkt zijn. [betrokkene 1] is geen eigenaar geweest van deze Porsche, maar heeft alleen goede sier gemaakt met de auto van zijn ouders. Uit de stukken valt ook op te maken dat deze personenauto van [klager] is. [klager] heeft de auto betaald en is derhalve eigenaar. Wellicht is er op papier onduidelijkheid ontstaan, maar het eigendom is van [klager] . [klager] heeft [betrokkene 1] gegund om te bezien of hij deze Porsche zou kunnen verkopen. Mocht deze Porsche tussentijds zijn verkocht door de Domeinen, dan verzoek ik om de waarde van dit voertuig als schade aan klager te doen toekomen. Het beslag op deze personenauto is niet nodig om de uiteindelijke rekening te dekken. [betrokkene 1] heeft geen bezwaar tegen teruggave van deze Porsche aan [klager] als rechtmatige eigenaar. Kort en goed verzoek ik, ter voorkoming van een enorme schade, om gegrondverklaring van onderhavig klaagschrift en de teruggave van de personenauto aan klager.
Belanghebbende [betrokkene 1] :
Deze personenauto heeft op mijn naam gestaan.
Klager: Daarna is deze personenauto op mijn naam gekomen.
Belanghebbende [betrokkene 1] :
Ik heb het winnende bod uitgebracht, deze auto opgehaald en direct naar [klager] gebracht, De auto werd op mijn naam gezet, omdat ik alles heb geregeld met betrekking tot de invoer van deze auto. Ik weet niet waarom de overschrijving pas in juni 2020 heeft plaatsgevonden.
Klager:
Ik heb de auto betaald. Ik heb dat in twee bedragen gedaan, omdat ik het totale bedrag niet op één rekening had staan. Dit bedrag werd dus vanuit twee rekeningen overgemaakt. Ik heb deze betaling gedaan, omdat ik de eigenaar ben. Ik heb deze Porsche gekocht om mee te toeren alsmede voor de handel. Als leek kun je met deze auto niet rijden. Ik heb tegen mijn zoon gezegd: “jij regelt het”. Hij regelt dat soort dingen voor mij.
Belanghebbende [betrokkene 1] :
Ik heb de verzekering betaald, omdat dat snel geregeld moest worden. Ik heb ook de overeenkomst getekend, omdat ik beter met die man overweg kon dan mijn vader. Ik heb alles geregeld met betrekking tot die auto, welke bestemd was voor mijn vader.
Klager: Mijn zoon heeft alles voor mij geregeld.
Belanghebbende [betrokkene 1] .
Ik heb het allemaal gedaan voor mijn vader. Deze Porsche is van hem. Het klopt dat ik ooit heb gezegd: “ik heb er iets meer geld in zitten dan mijn vader”, maar dat was een beetje grootspraak. Ik had gehoopt om bij de verkoop van deze auto mee te delen in de winst. Ik heb dus alleen de verzekering betaald. Verder heeft het mij alleen tijd gekost.
Officier van justitie:
Er liggen voldoende aanwijzingen dat voornoemde Porsche in ieder geval voor de helft aan [betrokkene 1] toebehoort. Ik verzoek dan ook om handhaving van het conservatoire beslag op deze auto, ten behoeve van een op te leggen geldboete of een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak van [betrokkene 1] . Deze strafzaak betreft een grootschalige handel in cocaïne alwaar veel geld mee wordt verdiend. De beperking van de pleegperiode door de rechter-commissaris doet daar niet aan af. Uit een tapgesprek van 20 februari 2022 is gebleken dat [betrokkene 1] zou hebben gezegd: “ik heb er iets meer geld in zitten dan mijn vader” en dat [betrokkene 1] bij de verkoop naar rato terug zou krijgen. Ik acht de verklaring van [betrokkene 1] ten aanzien van de zogenaamde “grootspraak” niet geloofwaardig. Gelet op bovenstaande verzoek ik om ongegrondverklaring van het klaagschrift.
De raadsman:
De officier van justitie laat zich niet uit over de waarde van het totale beslag in vergelijking tot het maximale goedgekeurde bedrag. De handelingen van [betrokkene 1] zeggen niets over het eigendom van de auto. [betrokkene 1] heeft dit voor zijn vader gedaan. Het betreft in deze een familie met vermogen, die niet overal tijd voor heeft. Klager heeft gevraagd of zijn zoon dit voor hem wilde regelen. De overschrijving werd niet moedwillig gedaan om deze auto aan het strafrechtelijk beslag te onttrekken. Volgens de officier van justitie zou de beperking van de pleegperiode niet uitmaken. Er zou in deze niet alleen moeten worden gekeken naar berekeningen op aannames, maar ook naar de positie van klager en de waarde van het totale beslag. Het maximaal door de rechter-commissaris goedgekeurde conservatoir beslag betreft 850.470,00 euro. Ik denk dat de waarde van het totale beslag twee keer zo groot is.
De raadsman legt een verklaring over van [betrokkene 1] d.d. 9 mei 2022.
Deze verklaring zal aan dit proces-verbaal worden gehecht.
Klager:Het is mijn auto. Lastige zaken betreffende Internet schuif ik altijd door naar mijn zoon. Ik heb daar geen tijd voor en geen verstand van. Ik laat dat dan aan hem over. Ik was niet van plan om deze auto te verkopen, maar toen ik er in reed merkte ik dat het geen auto betrof voor een leek. Vandaar dat ik de auto te koop heb gezet.”
3.2
In aanvulling hierop maak ik melding van de inhoud van het schriftelijk standpunt van het openbaar ministerie van 25 april 2022 waar de officier van justitie in raadkamer naar heeft verwezen:
“ [betrokkene 1] wordt in het onderzoek Lego verdacht van - kort zakelijk weergegeven medeplegen van handel in precursoren, art. 10a Opiumwet, medeplegen van handel in cocaïne, art. 2 Opiumwet en het deelnemen aan een criminele organisatie, art. 11b Opiumwet.
Op 10 maart 2022 heeft de RC een machtiging conservatoir beslag afgegeven ten bedrage van € 850.470,-
Op 22 maart 2022 is [betrokkene 1] aangehouden en is op verschillende goederen conservatoir beslag gelegd waaronder de Porsche met kenteken [kenteken] waar het klaagschrift op ziet.
Klager [klager] claimt de eigenaar te zijn.
Uit onderzoek is echter gebleken, dat de Porsche (deels) eigendom is van verdachte [betrokkene 1] . Zie bijgevoegde PV's:
AMB-002 en DOC-002:
Dit proces-verbaal beschrijft de bevindingen van internetonderzoek naar [betrokkene 1] . Daarop is op de website van bringatrailer.com info opgenomen dat " [betrokkene 1] ", waarvan is vastgesteld dat dit [betrokkene 1] is, het winnende bod van $ 80.500 heeft uitgebracht op de Porsche 911 Turbo uit 1984;
AMB-007:
In dit proces-verbaal is beschreven dat bovenstaande Porsche volgens het Belastingdienstsysteem Houderschapsbelasting op naam van [betrokkene 1] werd gesteld en dat vanaf 2 juni 2020 tot 5 juni 2021 deze tenaamstelling is overgegaan naar de vader, waarna deze op 5 juni 2021 is geschorst;
AMB-040:
Het pv waarin naast de verwijzing naar bovenstaande pv's ook de tapgesprekken over de Porsche zijn opgenomen;
AMB-067, DOC-040 en DOC-044:
PV bevindingen van ibn doorzoeking woning van [betrokkene 1] , waarin de documenten 040 en 044 mbt de Porsche zijn aangetroffen te weten de consignatieovereenkomst die [betrokkene 1] heeft ondertekend en de groene kaart van de verzekering op naam van [betrokkene 1] ;
AMB-068:
PV van onderzoek in de telefoon van [betrokkene 1] waarin ook de consignatieovereenkomst is aangetroffen.
(…)
Standpunt/conclusie OM:
Gelet op het bovenstaande is het OM van mening dat het klaagschrift ongegrond verklaard moet worden.”
4. De beschikking
4.1
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en in dat verband overwogen:
“Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 22 maart 2022 onder [A] B.V. gelegde beslag op een personenauto van het merk Porsche, type Turbo, voorzien van kenteken [kenteken] , en teruggave daarvan aan klager.
(…)
De rechter stelt vast dat er ten aanzien van voornoemde personenauto sprake is van conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Gebleken is dat er jegens de zoon van klager, [betrokkene 1] , een gerede verdenking bestaat van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Tevens staat niet buiten redelijke twijfel dat alleen klager als rechthebbende op het voorwerp kan worden aangemerkt. De rechtbank wijst in het bijzonder op de tapgesprekken van [betrokkene 1] betreffende voornoemd voertuig (zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de eigendom van voornoemde Porsche d.d. 14 februari 2022 met als kenmerk AMB-040) in combinatie met de wijze van tenaamstelling en verzekering van voornoemd voertuig en levering daarvan aan [betrokkene 1] . Gelet op de omstandigheden van het geval acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat in een latere strafprocedure jegens [betrokkene 1] de strafrechter komt tot het opleggen van een geldboete dan wel van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarmee verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van deze personenauto aan klager.”
5. Het middel
5.1
In het middel wordt geklaagd over “(s)chending en/of verkeerde toepassing van recht en/of verzuim van vormen (…) in het bijzonder van art. 94a lid 4 en 5 Wetboek van Strafvordering, doordat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift 552a Sv niet de juiste beslissingsmaatstaf heeft aangelegd, althans het klaagschrift 552a Sv ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd ongegrond heeft verklaard.”
5.2
De rechtbank heeft vastgesteld dat er ten aanzien van de in beslag genomen auto sprake is van conservatoir beslag op grond van art. 94a Sv. Verder blijkt uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting dat klager stelt eigenaar te zijn van de auto die ten laste van zijn zoon [betrokkene 1] in beslag is genomen. Hier is dus sprake van de situatie dat een ander dan degene tegen wie het strafrechtelijk onderzoek is gericht, stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen voorwerp en zich beklaagt over de voortduring van het beslag.
5.3
Bij de beoordeling van het beklag van een derde die stelt eigenaar te zijn van hetgeen ten laste van een ander op grond van art. 94a Sv in beslag is genomen, geldt dat de rechter als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het in beslag genomen voorwerp moet worden aangemerkt.2.Bij de beantwoording van deze vraag zal de rechter niet behoren te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal hij daarbij civielrechtelijke aspecten mogen betrekken. Het gaat in de beslagprocedure immers om een (voorlopig) oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp.3.Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet.4.Indien buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 Sv, dient het in beslag genomen voorwerp aan de klager te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde.5.
5.4
Voor de vraag of de klager als eigenaar van het in beslag genomen voorwerp kan worden aangemerkt, is relevant of de klager als enig eigenaar kan worden aangemerkt. Wanneer de klager en de verdachte als mede-eigenaar moeten worden beschouwd kan het voorwerp voor het deel dat aan de verdachte toebehoort strekken tot zekerheid voor eventueel aan de verdachte op te leggen betalingsverplichtingen; die kunnen worden verhaald op diens aandeel in het in beslag genomen voorwerp.6.
5.5
Gelet op voorgaande heeft de rechtbank anders dan door de steller van het middel is betoogd het juiste toetsingskader gebruikt en geoordeeld dat “niet buiten redelijke twijfel (staat) dat alleen klager als rechthebbende op het voorwerp kan worden aangemerkt”. De rechtbank onderbouwt dit in de eerste plaats door te verwijzen naar de tapgesprekken van [betrokkene 1] betreffende de in beslag genomen Porsche zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de eigendom van deze auto d.d. 14 februari 2022 met als kenmerk AMB-040. Een blik in het dossier leert dat in dit proces-verbaal wordt gesteld dat de Porsche voor tenminste 50% aan [betrokkene 1] toebehoort.7.Uit het proces-verbaal in raadkamer leid ik af dat deze stelling in het bijzonder is gebaseerd op het in voornoemd proces-verbaal opgenomen tapgesprek dat heeft plaatsgevonden op 5 februari 20228.waarin [betrokkene 1] aan ene “ [betrokkene 2] ” vertelt over de Porsche Turbo die zijn vader heeft gekocht en die via een veilingsite te koop zal worden aangeboden, dat de helft van de opbrengst voor hem is en dat hij er iets meer geld in heeft zitten dan zijn vader, maar dat hij dit geld naar rato weer terug krijgt. Verder heeft de rechtbank in dit verband gewezen op de wijze van tenaamstelling en verzekering van voornoemd voertuig en levering daarvan aan [betrokkene 1] . Uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting en de onderliggende stukken leid ik af dat de rechtbank doelt op de volgende feiten en omstandigheden:
- Het vermoeden dat [betrokkene 1] op 27 februari 2019 op een veilingwebsite het winnende bod heeft uitgebracht op een Porsche 911 Turbo uit 1984 en dat hij deze auto vervolgens heeft geïmporteerd naar Nederland;9.
- Deze auto is op 24 juni 2019 op Nederlands kenteken gezet, te weten [kenteken] en stond van 24 juni 2019 tot 2 juli 2020 op naam van [betrokkene 1] en is met ingang van 2 juli 2020 overgeschreven op naam van de klager. Op 5 juni 2021 is het kenteken van de auto geschorst.10.
- Tijdens de doorzoeking van de woning van [betrokkene 1] is onder meer aangetroffen een groene kaart van UVM verzekeringsmaatschappij op naam van [betrokkene 1] voor een Porsche voorzien van kenteken [kenteken] voor de periode van 26 juni 2020 tot 27 juni 2021.11.
- Op de telefoon van [betrokkene 1] is een op 28 augustus 2019 genomen foto aangetroffen van een handgeschreven consignatieovereenkomst tussen [betrokkene 1] en [C] te Helmond betreffende de opdracht om genoemde auto te verkopen voor een vraagprijs van € 105.000 en voor de duur van 3 maanden.12.
- Tevens bevindt zich bij de stukken in het dossier een op 24 september 2020 ondertekende en deels handgeschreven consignatieovereenkomst tussen [betrokkene 1] en [D] te Roosendaal (AG: dat is het bedrijf waar de auto op 22 maart 2022 in beslag is genomen) betreffende de opdracht om genoemde auto te verkopen voor een vraagprijs van € 110.000 en voor de duur van 3 maanden.13.
5.6
Kennelijk is de rechtbank van oordeel dat de auto zowel aan de klager als aan [betrokkene 1] toebehoort zodat hier sprake is van mede-eigendom en niet buiten redelijke twijfel staat dat de klager de (enige) eigenaar is van de in beslag genomen auto. De rechtbank heeft vervolgens het beklag ongegrond verklaard omdat zij het “niet hoogst onwaarschijnlijk (acht) dat in een latere strafprocedure jegens [betrokkene 1] de strafrechter komt tot het opleggen van een geldboete dan wel van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel”. Dat oordeel vind ik toereikend gemotiveerd en niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting nu dit oordeel er feitelijk op neer komt dat de eventueel op te leggen betalingsverplichtingen kunnen worden verhaald op het aandeel van de verdachte in de in beslag genomen auto, en dat deze in zoverre dus kan strekken tot zekerheid voor de nakomen van de verplichting.14.
5.7
Dit betekent dat het middel eveneens faalt voor zover wordt geklaagd dat de rechtbank heeft verzuimd te onderzoeken of zich de situatie van art. 94a lid 4 of lid 5 Sv voordoet. Indien de uitkomst van de beklagprocedure is dat niet buiten redelijke twijfel staat dat klager als eigenaar van het in beslag genomen voorwerp moet worden aangemerkt, komt de rechtbank niet toe aan de toets van art. 94a lid 4 en lid 5 Sv.
6. Slotsom
6.1
Het middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden verworpen.
6.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
6.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑08‑2023
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.15.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.13 en HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:625, rov. 2.3.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.15; HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:613, rov. 2.4.
HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5407, rov. 2.3.
Vgl. met betrekking tot roerende goederen: HR 22 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1290, NJ 1999/77 m.nt. J. De Hullu; HR 9 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5293, NJ 2002/368. Vgl. voorts met betrekking tot onroerende goederen HR 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2483.
Proces-verbaal van bevindingen (AMB-040), opgemaakt door [verbalisant 2] op 14 februari 2022.
De officier van justitie verwijst volgens het proces-verbaal van de raadkamerzitting naar een tapgesprek van 20 februari 2022, maar dit is – gelet op de inhoud van het proces-verbaal – of een kennelijke verschrijving in het proces-verbaal of een verspreking van de officier van justitie.
Proces-verbaal van bevindingen (AMB-040), opgemaakt door [verbalisant 2] op 14 februari 2022, p. 4.
Proces-verbaal van bevindingen (AMB-007), opgemaakt door [verbalisant 1] op 15 november 2021, p. 2.
Proces-verbaal van bevindingen (AMB-067), opgemaakt door [verbalisant 3] op 29 maart 2022, p. 7 en DOC-044.
Proces-verbaal van bevindingen (AMB-068), opgemaakt door [verbalisant 2] op 30 maart 2022, p. 3. Verbalisant noemt in het proces-verbaal geen datum van de consignatieovereenkomst en verwijst naar DOC-54. Dit document heb ik niet aangetroffen bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden.
Proces-verbaal van bevindingen (AMB-067), opgemaakt door [verbalisant 3] op 29 maart 2022, p. 6 en DOC-040.
HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4078.