Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/8.3
8.3 Advocaat
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 27 november 2008, Appl. Nr. 36391/02, NJ 2009, 215, m.nt. Reijntjes (Salduz t. Turkije).
Zie artikel 489 Sv (sinds 1 maart 2017). En voorheen: Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor 2010. Zie voor een overzicht van de ontwikkelingen met betrekking tot rechtsbijstand van minderjarigen bij politieverhoor: Liefaard & Van den Brink 2014.
Zie resp. artikel 57, tweede lid Sv, artikel 59a, derde lid Sv, artikel 63, derde lid Sv en artikel 23, derde lid Sv. Zie ook: artikel 37 e.v. Sv jo. artikel 489 en 490 Sv.
Tijdens de 225 bijgewoonde voorgeleidingen en raadkamerzittingen is het slechts tweemaal voorgekomen dat er geen advocaat verscheen bij de raadkamerzitting. In één geval was dit het gevolg van een miscommunicatie en werd dit door de officier van justitie – met instemming van de rechtbank en de verdachte – ‘opgelost’ door telefonisch contact te zoeken met de advocaat en hem via een rechtstreekse verbinding te betrekken in de raadkamerzitting. In het andere geval had de verdachte afstand gedaan van de aanwezigheid bij de raadkamerzitting, waarin de tweede verlenging van zijn gevangenhouding werd behandeld, waarbij ook de advocaat het kennelijk niet nodig vond om daarbij aanwezig te zijn (resp.: Raadkamerzitting 122; Raadkamerzitting 141).
Zie resp. artikel 69 Sv, artikel 80, eerste lid Sv, artikel 81 Sv jo. artikel 86, tweede lid en artikel 23, derde lid Sv.
Artikel 82 en 83 Sv jo. artikel 86, tweede lid Sv en artikel 23, derde lid Sv.
In het kader van het onderhavige onderzoek zijn in de periode tussen 9 februari 2015 en 26 januari 2016 tien interviews afgenomen met in totaal elf advocaten, gevestigd in vijf verschillende arrondissementen, die regelmatig rechtsbijstand verlenen aan minderjarige verdachten. Zie par. 6.3.3 en bijlage 5.
Minderjarige verdachten worden in aanloop naar, en gedurende het voorlopige hechtenistraject bijgestaan door een advocaat. De ontwikkelingen die in gang zijn gezet naar aanleiding van het in 2008 gewezen Salduz-arrest van het EHRM,1 hebben ertoe geleid dat (aangehouden) minderjarige verdachten in Nederland recht hebben op consultatiebijstand door een advocaat voorafgaand aan het politieverhoor en op verhoorbijstand tijdens het politieverhoor.2 Voorts is wettelijk vastgelegd dat de minderjarige verdachte zich tijdens de voorgeleiding bij de (hulp)officier van justitie in het kader van de inverzekeringstelling, tijdens de voorgeleiding bij de rechter-commissaris en de daarop volgende raadkamerzittingen mag laten bijstaan door een advocaat,3 hetgeen in de praktijk (vrijwel) altijd gebeurt.4 Verder kan de advocaat namens de minderjarige verdachte ook tussentijds een verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis of een verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden indienen en bijstand verlenen tijdens de behandeling daarvan door de rechter-commissaris of raadkamer.5 Ook verleent de advocaat bijstand aan de minderjarige verdachte tijdens de behandeling van een vordering tot opheffing van de schorsing.6 Sinds 2013 zijn uitsluitend gespecialiseerde advocaten bevoegd om minderjarigen bij te staan in jeugdstrafzaken.7
In deze paragraaf wordt aan de hand van de bevindingen die voortkomen uit tien semigestructureerde interviews met advocaten8 en observaties van 225 voorgeleidingen en raadkamerzittingen, inzicht gegeven in de rol van de advocaat – en de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven – in de voorlopige hechtenispraktijk van minderjarigen. Allereerst wordt aandacht besteed aan de rol van de advocaat in aanloop naar, en tijdens het voorlopige hechtenistraject en aan de taakopvatting(en) van advocaten ten aanzien van het bijstaan van minderjarigen in jeugdstrafzaken (par. 8.3.1). Vervolgens wordt uitgebreid ingegaan op de wijze waarop de advocaat zijn standpunt(en) bepaalt die hij tijdens de voorgeleiding of raadkamerzitting naar voren brengt ten aanzien van de vordering tot inbewaringstelling of gevangenhouding en de eventuele schorsing daarvan (par. 8.3.2). Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de verdedigingsstrategie, de proceshouding en het inhoudelijke verweer. Voorts wordt nog kort ingegaan op het verweer van de advocaat ten aanzien van een vordering tot opheffing van de schorsing (par. 8.3.3). Tot slot wordt de samenhang tussen de voorlopige hechtenis en de straf in de jeugdstrafrechtspraktijk belicht vanuit het perspectief van de advocaat (par. 8.3.4).
8.3.1 Rol van de advocaat8.3.2 Verweer tegen vordering inbewaringstelling of gevangenhouding8.3.3 Verweer tegen opheffing schorsing8.3.4 Samenhang voorlopige hechtenis en straf vanuit verdedigingsperspectief