Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/17b.0
17b.0 Introductie
E.J.R. Verwey, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
E.J.R. Verwey
- JCDI
JCDI:ADS578967:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie Deurvorst 2016, p. 191 e.v.
Vgl. Norrgard 2012, p. 207.
Voor het Europese begrip ‘doeltreffend’ of ‘effective’ worden meerdere definities gehanteerd. Indien geen regeling van EU-recht (richtlijn, verordening) voorhanden is, dan geldt het doeltreffendheidsvereiste van de ‘Rewe/Comet-doctrine’, waaruit volgt dat lidstaten regelgeving moeten garanderen die de verwezenlijking van Unierecht ‘niet onmogelijk of uiterst moeilijk’ maakt (HvJ EU 16 december 1976, C-45/76, ECLI:EU:C:1976:191 (Comet) en HvJ EU 16 december 1976, C-33/76, ECLI:EU: C:1976:188 (Rewe)). Zie ook Meijer 2014, p. 48. Indien wel een richtlijn of verordening voorhanden is, dan wordt met ‘doeltreffend’ meestal bedoeld dat het doel van de richtlijn en de richtlijnbepaling wordt bereikt; zie over dit onderscheid ook Wilman 2014, p. 424-425; zie hierna hoofdstuk 3.
Norrgard 2012, p. 209.
De effecten van proceskostenveroordeling op basis van het gelijk in het algemeen en art. 1019h Rv, dat de implementatie vormt van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn, in het bijzonder zullen in hoofdstuk 8 worden bestudeerd.
Grosheide 2016, p. 22.
HvJ EU 12 juli 2011, C-324/09, ECLI:EU:C:2011:474 (L’Or é al/eBay), r.o. 143; HvJ EU 29 januari 2008, C-275/06, ECLI:EU:C:2008:54 (Promusicae), r.o. 65-68; Fischman Afori 2015, p. 896; Ohly 2009, p. 257-274; Norrgard 2012, p. 209.
Art. 5 lid 4 EU-Verdrag. Zie hierna hoofdstuk 3.
Vgl. Asser/Hartkamp 3-I 2015/131; Trimidas, 2006, p. 136-137; Aronstein, 2014, p. 251-269; Norrgard 2012, p. 209.
Zie hierna hoofdstuk 3 en 9.
HvJ EU 29 januari 2008, C-275/06, NJ 2009/551, m.nt. P.B. Hugenholtz (Promusicae), r.o. 68.
HvJ EU 29 januari 2008, C-275/06, NJ 2009/551, m.nt. P.B. Hugenholtz (Promusicae); Conclusie A-G Kokott bij HvJ EU 29 januari 2008, C-275/06, ECLI:EU:C:2008:54 (Promusicae), sub 119; HvJ EU 12 juli 2011, C-324/09, ECLI:EU:C:2011:474 (L’Or é al/ eBay). Zie ook Grosheide 2016, p. 23; Tjong Tjin Tai, in: GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 1019 Rv, aant. 1-2 en 5; Kamerstukken II 2005/06, 30392, 6, p. 3.
Conclusie A-G Kokott bij HvJ EU 29 januari 2008, C-275/06, ECLI:EU:C:2008:54 (Promusicae), r.o. 119; P.B. Hugenholtz, annotatie bij HvJ EU 29 januari 2008, C-275/ 06, NJ 2009/551 (Promusicae).
Daarmee zijn handelingen van eindgebruikers te goeder trouw uitgesloten van toepasselijkheid; zie Grosheide 2016, p. 32; Freudenthal 2016, p. 41.
Grosheide 2016, p. 23.
Ohly 2009, p. 274; Norrgard 2012, p. 211.
Zie bijv. HvJ EU 12 juli 2011, C-324/09, ECLI:EU:C:2011:474 (L’Oréal/eBay); HvJ EU 29 januari 2008, C-275/06, ECLI:EU:C:2008:54 (Promusicae); HvJ EU 24 november 2011, C-70/10, ECLI:EU:C:2011:771 (Scarlet/SABAM).
C.J.S. Vrendenbarg, annotatie bij HvJ EU 28 juli 2016, C-27/15, ECLI:EU: C:2016:611, IER 2016/54 (United Video Properties/Telenet).
De hiervoor genoemde procedures, maatregelen en rechtsmiddelen van de richtlijn (hierna kort: maatregelen) dienen eerlijk en billijk te zijn, mogen niet onnodig ingewikkeld of kostbaar zijn en mogen geen onredelijke termijnen inhouden of nodeloze vertragingen inhouden (art. 3 lid 1 IE-Handhavingsrichtlijn). Voor de communautaire rechtsorde betekent deze bepaling niets nieuws. Reeds op grond van art. 6 EVRM en art. 47 Handvest – die nader zullen worden belicht in hoofdstuk 3 – zijn lidstaten verplicht procedurele waarborgen als het recht op effectieve rechtsbescherming en een eerlijk proces te garanderen.1 Ook in de TRIPs-overeenkomst vinden we deze procedurele waarborgen terug (art. 41 lid 2). De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen dienen daarnaast doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn, en zodanig te worden toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor legitiem handelsverkeer wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van deze procedures (art. 3 lid 2 Hrl). Deze beginselen zijn terug te vinden in verschillende Europese richtlijnen.2
Doeltreffend en afschrikkend
De doeltreffendheid ziet op de vraag of het doel van een regeling wordt bereikt.3 De vraag of een bepaalde maatregel, sanctie of remedie doeltreffend is, kan zodoende pas worden beantwoord als het doel geïdentificeerd is. Wordt met de bepaling compensatie beoogd van de geleden schade en gemaakte kosten? Strekt de bepaling tot het ontmoedigen van ongewenst (normschendend) gedrag? Dient de bepaling als dwangmiddel om een partij alsnog tot een prestatie te dwingen, of als een afstraffing? De afschrikkende werking van een maatregel kan voorts twee dimensies hebben: ofwel degene die inbreuk maakt wordt een halt toegeroepen (individuele preventie), ofwel potentiële inbreukmakers worden ontmoedigd door de maatregel (algemene preventie).4 De vraag of een bepaalde maatregel in deze zin ‘afschrikkend’ is hangt dus wederom af van het daarmee beoogde effect.5
Evenredig
De evenredigheid brengt voorts mee, dat een maatregel niet onevenredig mag zijn met de zwaarte van het belang dat daaraan ten grondslag ligt.6 Tevens vereist de evenredigheid dat een passend evenwicht (fair balance) wordt verzekerd tussen de belangen en (grond)rechten van de betrokkenen bij de toepassing van de maatregelen.7 De ‘evenredigheid’ van art. 3 lid 2 IE-Handhavingsrichtlijn is terug te voeren op het Europese evenredigheidsbeginsel, dat in de eerste plaats vereist dat het wetgevend optreden door de EU beperkt is tot optreden op een wijze die niet verder gaat dan nodig is om de doelstellingen van de EU-Verdragen te verwezenlijken.8 In Europese context houdt evenredigheid in dat daar waar gekozen kan worden tussen verschillende geschikte maatregelen, de keuze moet vallen op de minst vergaande. De nadelen van de maatregel moeten in verhouding staan tot het met de maatregel beoogde doel.9 De evenredigheid is daarnaast een in het Handvest gecodificeerd vereiste waaraan een beperking van een grondrecht moet voldoen, wil deze geoorloofd zijn (art. 52 lid 1 Handvest). De toets is ook dan of de beperking geschikt, noodzakelijk en evenredig is om het nagestreefde legitieme doel te bereiken.10 De lidstaten zijn aan het evenredigheidsbeginsel gebonden bij de omzetting van richtlijnen, en de nationale rechter is daaraan gebonden bij de richtlijnconforme uitleg van nationaal recht.11 In hoofdstuk 3 wordt het Europees evenredigheidsbeginsel nader uitgewerkt.
In de context van de Handhavingsrichtlijn brengt het evenredigheidsbeginsel mee, dat bij de beoordeling van de evenredigheid van de gevorderde of toegepaste maatregel in beginsel ook de aard en de toerekenbaarheid van de inbreuk in acht moet worden genomen. Onderscheid moet worden gemaakt tussen commerciële, opzettelijke inbreuken (piraterij), onopzettelijke inbreuken door particulieren – en inbreuken die daartussen liggen.12 Hieruit laat zich afleiden dat vergaande maatre gelen beperkt moeten blijven tot ernstige gevallen, zoals commerciële piraterij.13 Zoals hierna in par. 2.5. aan de orde zal komen, werd tijdens het totstandkomingsproces van de richtlijn het oorspronkelijke toepassingsbereik (namaak en piraterij) verruimd naar alle vormen van inbreuk. Om te waarborgen dat bij de toepassing van de maatregelen rekening kan worden gehouden met de specifieke kenmerken van het betreffende IE-recht en de inbreuk, is enerzijds een aantal maatregelen van de richtlijn expliciet beperkt tot commerciële inbreuken (zoals art. 6 lid 2, art. 8 lid 1 en art. 9 lid 2 IE-Handhavingsrichtlijn)14 en anderzijds het evenredigheidsbeginsel meer prominent gepositioneerd. Het beginsel van evenredigheid zoals neergelegd in art. 3 lid 2 is nader uitgewerkt in ov. 17 considerans:
‘De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen waarin deze richtlijn voorziet, moeten in elk afzonderlijk geval zodanig worden vastgesteld dat naar behoren rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van dat geval, waaronder de specifieke kenmerken van elk intellectuele-eigendomsrecht en in voorkomend geval de opzettelijke of onopzettelijke aard van de inbreuk.’
In de considerans wordt verder op verschillende plaatsen gewezen op een belangenafweging en evenredigheidstoets bij de toepassing van de maatregelen van de richtlijn. Daaruit volgt dat ook de status van partijen, zoals de processuele positie van eiser ten opzichte van verweerder, een rol zou moeten spelen bij de beoordeling van de evenredigheid van een bepaalde maatregel. Van belang is dat de verweerder over het algemeen in een minder voordelige positie zal verkeren ten opzichte van de eiser, die gelegenheid heeft de ‘aanval’ goed voor te bereiden, terwijl de verweerder die gelegenheid doorgaans niet heeft.15 In dit verband wordt er in ov. 20 considerans op gewezen dat ‘de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd en de noodzakelijke waarborgen [moeten] worden geboden’. In ov. 24 staat voorts dat de vast te stellen maatregelen, procedures en rechtsmiddelen verbodsmaatregelen omvatten ter voorkoming van nieuwe inbreuken ‘[a]fhankelijk van het geval en zo de omstandigheden het rechtvaardigen…’, terwijl de corrigerende maatregelen ‘recht [moeten] doen aan de belangen van derden’. Dat rekening moet worden gehouden met de processuele positie van partijen volgt reeds ook uit het fundamentele beginsel van gelijkheid der procespartijen, dat in het volgende hoofdstuk aan bod zal komen.
De beginselen doeltreffend, afschrikkend en evenredig moeten dienen als hulpmiddel bij de interpretatie van de richtlijnbepalingen. De beginselen staan niet in een hiërarchische verhouding tot elkaar. Welk gewicht moet worden toegekend aan de afzonderlijke beginselen hangt af van de omstandigheden van het geval.16 Dit volgt ook uit de Luxemburgse rechtspraak, waarin de beginselen regelmatig worden betrokken bij de uitleg van de richtlijnbepalingen.17 Het HvJ EU verduidelijkt echter niet altijd waarom het ene beginsel in een bepaald geval kennelijk zwaarder weegt dan het andere. Dit lijkt sterk afhankelijk te zijn van de prejudiciële vraag in kwestie en de casus die daartoe aanleiding gaf. In het United Video Properties-arrest bijvoorbeeld ging het HvJ EU uitgebreid in op de afschrikkende werking die zou moeten uitgaan van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn. Aan de evenredigheid werd vrijwel geen aandacht besteed, vermoedelijk omdat het Belgische tariefstelsel waarover het HvJ EU zich diende te buigen reeds ruimte biedt aan de rechter om rekening te houden met de specifieke kenmerken van het geval.18 Of het stelsel beantwoordt aan het evenredigheidsbeginsel stond met andere woorden niet ter discussie. Dat betekent niet, dat de evenredigheid in het algemeen geen rol speelt bij de uitleg van art. 14 IE- Handhavingsrichtlijn.19 Zie daarover met name hoofdstuk 3.