Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/17a
17a De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen van de richtlijn
E.J.R. Verwey, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
E.J.R. Verwey
- JCDI
JCDI:ADS574271:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook Grosheide 2016, p. 32.
COM(2003)46 def.
Wilman 2014, p. 126 e.v.; Freudenthal 2016, p. 39; Stoll 2009, p. 686.
Massa & Strowel 2004, p. 246; Hugenholtz 2004, p. 247-248; Stoll 2009, p. 686.
COM(1998)569, p. 21-22.
Zie Kuipers 2016, p. 91 over bewijsvergarende maatregelen; Wilman 2014, p. 127.
Zie Eijsvogels 2016, p. 231.
Zie over verbod en bevel Lenselink 2016, p. 181; zie over het ex parte verbod Pinckaers 2016, p. 161; zie over bewarende en conservatoire maatregelen Freudenthal 2016, p. 69.
Zie over nevenvorderingen in IE-zaken Eijsvogels 2016, p. 225 e.v.; zie over rectificatie Volgenant 2016, p. 263; zie over de dwangsom Jongbloed 2016, p. 297.
De bepalingen van de Handhavingsrichtlijn zijn overwegend gebaseerd op de bepalingen van de TRIPs-overeenkomst.1 Verschillende, op TRIPs geïnspireerde bepalingen zijn echter gedetailleerder en – in tegenstelling tot de equivalenten in TRIPs – niet facultatief, zoals het recht op informatie van art. 8 IE-Handhavingsrichtlijn.2 Daarnaast zijn in de richtlijn op best practices gebaseerde rechtsmiddelen geïntroduceerd, die verder gaan dan de middelen waarin de TRIPs-overeenkomst voorziet. Ook in dat opzicht is wel gesproken van een ‘TRIPs-plus benadering’ van de Handhavingsrichtlijn.3 Volgens de Europese wetgever zou de harmonisatie het meest doeltreffend zijn wanneer deze zou geschieden volgens de best practice methode, waarbij ‘de nationale bepalingen die het meest geschikt lijken om aan de behoeften van de benadeelde partijen tegemoet te komen en tegelijkertijd rekening te houden met de legitieme belangen van de verweerders’ tot voorbeeld dienen. In dat kader is gewezen op de Engelse ‘Anton Piller Order’ en de Franse ‘saisie contrefacon’, waarmee bewijzen met betrekking tot inbreukmakende praktijken kunnen worden vergaard en bewaard. Ook het in de Nederlandse praktijk ontwikkelde fenomeen ‘recall’ (het op kosten van de inbreukmaker uit de markt halen van namaakproducten) is als voorbeeld van best practices genoemd.4
De Handhavingsrichtlijn bevat ten eerste diverse maatregelen met betrekking tot de verkrijging en bescherming van bewijsmateriaal, omdat ‘het bewijs een uiterst belangrijk element voor de vaststelling van inbreuken op intellectuele eigendomsrechten is’ (ov. 20 considerans). Art. 6 heeft betrekking op de mogelijkheden tot het opvragen en overleggen van bewijsmateriaal dat zich in de macht van de wederpartij bevindt; art. 7 ziet op de voorlopige maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal.5 Het recht op informatie van de bij de inbreuk betrokken partijen over de herkomst van de inbreukmakende goederen volgt uit art. 8.6 Daarnaast bevat de richtlijn enkele voorlopige en conservatoire maatregelen in art. 9. Hieronder valt het (ex parte) bevel ter voorkoming of staking van (dreigende) inbreukmakende handelingen, dat zo nodig uitgevaardigd kan worden tegen tussenpersonen wiens diensten worden gebruikt om inbreuk te maken (lid 1) en de mogelijkheid tot conservatoire beslaglegging op roerende en onroerende zaken van de inbreukmaker, met inbegrip van blokkeringen van bankrekeningen en andere tegoeden (lid 2).7 Verder bevat de richtlijn maatregelen die genomen kunnen worden ten gevolge van een bodembeslissing (art. 10-12), waaronder het recall gebod (art. 10).8 Ten slotte bevat de richtlijn bepalingen over schadevergoeding (art. 13),9 de aan de procedure verbonden kosten (art. 14) en de openbaarmaking van vonnissen (art. 15).