RvdW 2022/506:Oproeping nadere tz. in h.b. niet bij de stukken. O.g.v. art. 319 lid 2 jo. 415 lid 1 Sv diende verdachte voor nadere tz. te worden opgeroepen. Bij de aan HR gezonden stukken bevindt zich niet de akte van uitreiking behorende bij de oproeping voor die tz. Wel bevindt zich bij die stukken een brief van het hof die inhoudt dat de akte van uitreiking van de betreffende oproeping in het ongerede is geraakt. Dat brengt mee dat het in cassatie ervoor moet worden gehouden dat deze oproeping niet op de bij wet voorgeschreven wijze is betekend. Dit verzuim moet leiden tot nietigverklaring van de betekening van de oproeping in h.b. De enkele omstandigheid dat raadsvrouw het hof voorafgaand aan de nadere tz. heeft bericht dat zij verdachte op de hoogte heeft gebracht van haar voornemen om niet ttz. te verschijnen en dat verdachte alsnog zelf op de zitting wenst te verschijnen, brengt niet met zich dat deze nietigheid voor gedekt kan worden gehouden (vgl. HR 29 maart 2011, NJ 2011/395, m.nt. T.M. Schalken). Uit het bericht van de raadsvrouw blijkt immers niet dat zij verdachte heeft geïnformeerd over de plaats alsmede de dag en het tijdstip van de nadere tz. en dat die informatie hem ook heeft bereikt. Uit de stukken blijkt ook niet anderszins van omstandigheden op grond waarvan het hof, alvorens verstek te verlenen aan niet verschenen verdachte, met voldoende zekerheid heeft kunnen aannemen dat verdachte van een en ander op de hoogte was. Volgt vernietiging en terugwijzing.