Einde inhoudsopgave
Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 [Curaçao]
Artikel 16AA
Geldend
Geldend vanaf 16-05-2024
- Bronpublicatie:
14-05-2024, Publicatieblad van Curaçao 2024, 40 (uitgifte: 15-05-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-05-2024, Publicatieblad van Curaçao 2024, 40 (uitgifte: 15-05-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Curaçao
1.
Met premies voor lijfrente als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel e, worden gelijkgesteld de bedragen die door de belastingplichtige zijn overgemaakt naar een door hem bij een kredietinstelling als bedoeld in het derde lid aangehouden geblokkeerde spaarrekening (lijfrentespaarrekening) of beleggingsrekening (lijfrentebeleggingsrekening), waarbij:
- a.
de met de overgemaakte bedragen behaalde rendementen worden bijgeboekt op de lijfrentespaarrekening, onderscheidenlijk de lijfrentebeleggingsrekening, en
- b.
het tegoed van de lijfrentespaarrekening onderscheidenlijk de lijfrentebeleggingsrekening, uitsluitend kan worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 7 dan wel overeenkomstig de in het vijfde tot en met zevende lid opgenomen voorwaarden uitsluitend kan worden uitgekeerd in termijnen.
2.
Het eerste lid is slechts van toepassing ingeval de aanspraak op het tegoed van de lijfrentespaarrekening of op de lijfrentebeleggingsrekening niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven, of formeel of feitelijk tot onderwerp van zekerheid kan dienen, noch de met een zodanige aanspraak verband houdende aanspraak op rente of winstuitkeringen.
3.
Een kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid is een onderneming die ingevolge de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994 te Curaçao het bedrijf van bank mag uitoefenen alsmede de onderneming die een geblokkeerde spaarrekening of beleggingsrekening kan aanbieden, welke onderneming de verplichting ingevolge de lijfrentespaarrekening voor de heffing van de winstbelasting rekent tot het binnenlands ondernemingsvermogen.
4.
Degene die een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrekening aanhoudt, wordt hierna aangeduid als rekeninghouder.
5.
Voor zover het tegoed van de lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrekening niet is aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 7, tweede lid, dient het tegoed van de rekening in vaste en gelijkmatige termijnen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar te worden uitgekeerd. Voorts geldt daarbij:
- a.
bij in leven zijn van de rekeninghouder:
- 1°
dat de termijnen aan hem worden uitgekeerd en de eerste termijn wordt uitgekeerd uiterlijk in het kalenderjaar waarin hij de leeftijd van 70 jaar bereikt;
- 2°
dat de periode tussen de eerste termijn en de laatste termijn ten minste 5 jaar bedraagt indien het gezamenlijke bedrag aan termijnen in een kalenderjaar niet meer beloopt dan NAf 15.000, en ten minste 20 jaar bedraagt indien het gezamenlijke bedrag aan termijnen in een kalenderjaar meer beloopt dan dat bedrag, met dien verstande dat de eerste uitkering niet mag worden gedaan vóór het jaar waarin de rekeninghouder de leeftijd van 60 jaar bereikt;
- 3°
dat, ingeval de uitkering van de eerste termijn plaatsvindt binnen zes maanden na het overlijden van de partner of gewezen partner van de rekeninghouder, in afwijking van het onder 2) bepaalde, de periode tussen de eerste termijn en de laatste termijn ten minste 5 jaar bedraagt;
- b.
bij overlijden van de rekeninghouder terwijl ingevolge onderdeel a nog geen termijnen zijn ingegaan:
- 1°
dat de termijnen direct ingaan en worden uitgekeerd aan een natuurlijke persoon;
- 2°
dat, ingeval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant in de rechte lijn die ouder is dan 27 jaar, de periode tussen de eerste termijn en de laatste termijn ten minste 20 jaar bedraagt;
- 3°
dat, ingeval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant in de rechte lijn die jonger is dan 27 jaar, de periode tussen de eerste termijn en de laatste termijn niet meer bedraagt dan het aantal jaren dat deze bloed- of aanverwant jonger is dan 27 jaar ten tijde van de uitkering van de eerste termijn, maar ten minste 5 jaren en ten hoogste 20 jaren;
- 4°
dat, ingeval de termijnen toekomen aan een andere persoon dan bedoeld onder 2) en 3), de periode tussen de eerste termijn en de laatste termijn ten minste 5 jaar bedraagt.
6.
In afwijking van het eerste lid mag het tegoed van de lijfrentespaarrekening of de lijfrentebeleggingsrekening in één termijn worden uitgekeerd, indien het bedrag met toepassing van het vijfde lid, op jaarbasis lager is dan NAf 1.000.
7.
Indien ingevolge het vijfde lid, onderdeel a of b, termijnen zijn ingegaan en de genieter van de termijnen voor uitkering van de laatste termijn overlijdt, gaat het recht op de nog niet uitgekeerde termijnen over op zijn erfgenamen.
8.
Bij ministeriële regeling met algemene werking kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.
9.
Als partner in de zin van dit artikel wordt aangemerkt de echtgenoot, alsmede degene met wie de rekeninghouder een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn. Van een duurzame gemeenschappelijke huishouding is sprake indien twee personen zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage in de kosten van de huishouding krachtens een notarieel verleden samenlevingscontract dat ten minste één jaar voor overlijden is ingegaan en de partners op het hetzelfde adres ingeschreven staan en daar ook feitelijk wonen.
10.
Ingeval van een gebeurtenis als hierna bedoeld, wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip het bedrag dat op de lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrekening staat als een termijn van lijfrente aangemerkt en tot het inkomen gerekend van de rekeninghouder dan wel, na zijn overlijden, van degene die op grond van het vijfde of zesde lid gerechtigd is tot de uitkeringen:
- a.
de aanspraak op de rekening is afgekocht, vervreemd, prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid geworden;
- b.
er wordt een uitkering gedaan die niet overeenstemt met de bepalingen van het vijfde tot en met zevende lid
- c.
de kredietinstelling als bedoeld in het derde lid rekent de rekening niet langer tot het binnenlands ondernemingsvermogen voor de heffing van de winstbelasting.
Ingeval van een gebeurtenis als bedoeld in de vorige volzin wordt een boete opgelegd ten bedrage van 25% van het saldo van de lijfrentespaarrekening of de lijfrentebeleggingsrekening.
11.
Ingeval van een gebeurtenis als bedoeld in het elfde lid, onderdeel c, wordt de boete als bedoeld in de tweede volzin van dat lid, opgelegd aan de kredietinstelling.
12.
Het elfde lid, onderdeel b, is niet van toepassing ingeval het saldo van de rekening overgaat naar een geblokkeerde rekening bij een andere kredietinstelling als bedoeld in het derde lid.