Einde inhoudsopgave
Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 [Curaçao]
Artikel 16 [Persoonlijke lasten]
Geldend
Geldend vanaf 16-05-2024
- Bronpublicatie:
14-05-2024, Publicatieblad van Curaçao 2024, 40 (uitgifte: 15-05-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-05-2024, Publicatieblad van Curaçao 2024, 40 (uitgifte: 15-05-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Curaçao
1.
Persoonlijke lasten zijn:
- a.
lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 7, met dien verstande dat:
- 1°
indien zij de tegenwaarde van een prestatie vormen zij slechts aftrekbaar zijn voor zover zij, tezamen met de ter zake van de desbetreffende verplichting reeds betaalde uitkeringen, de waarde van de prestatie te boven gaan;
- 2°
in de niet onder 1° bedoelde gevallen geen aftrek is toegestaan ter zake van uitgaven gedaan aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;
- b.
pensioenen;
- c.
de niet als kosten tot verwerving, inning, en behoud der opbrengst en op de opbrengst rustende lasten aan te merken renten van schulden en kosten van geldleningen tot een bedrag van ƒ. 2500 gulden;
- d.
premies ingevolge de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering1. en de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering2.;
- e.
premies voor:
- 1°
lijfrenten welker termijnen toekomen aan de belastingplichtige en uitsluitend eindigen bij zijn overlijden;
- 2°
lijfrenten waarvan de termijnen ingaan bij het overlijden van de belastingplichtige, zijn echtgenoot, of gewezen echtgenoot, met dien verstande dat indien de termijnen toekomen aan een van hun bloed- of aanverwanten, niet zijnde de echtgenoot, in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn of aan een pleegkind van een van hen, deze uitsluitend eindigen hetzij bij het overlijden van de gerechtigde hetzij uiterlijk op het tijdstip waarop deze de leeftijd van 27 jaar bereikt;
- 3°
lijfrenten welker termijnen toekomen aan de belastingplichtige en eindigen in het jaar waarin hij 65 wordt voor zover het gezamenlijke bedrag aan termijnen van bedoelde lijfrenten, beoordeeld naar het tijdstip van de premiebetaling, niet meer beloopt dan NAf 50.000 per jaar;
- 4°
lijfrenten welker termijnen toekomen aan de belastingplichtige, een looptijd hebben van ten minste vijf jaren en niet eerder ingaan dan het jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, voor zover het gezamenlijke bedrag aan termijnen van bedoelde lijfrenten, beoordeeld naar het tijdstip van de premiebetaling, niet meer beloopt dan NAf 25.000 per jaar;
- 5°
lijfrenten welker termijnen toekomen aan een meerderjarig invalide eigen kind, stiefkind, pleegkind of kleinkind en uitsluitend eindigen bij het overlijden van de gerechtigde;
- 6°
aanspraken op periodieke uitkeringen als bedoeld in artikel 7 terzake van invaliditeit, ziekte of ongeval.
- f.
giften aan binnen Curaçao gevestigde kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke en het algemeen nut beogende instellingen, mits deze giften met schriftelijke bewijsstukken worden aangetoond, indien en voor zover zij in totaal 1 procent van het inkomen en tevens NAf 500,-- te boven gaan, met dien verstande dat het in mindering te brengen bedrag ten hoogste 3 procent van het inkomen beloopt. Als giften worden uitsluitend aangemerkt bevoordelingen uit vrijgevigheid en niet verplichte bijdragen, indien en voor zover aan deze bevoordelingen en bijdragen geen op geld waardeerbare aanspraak wordt ontleend, alsmede kerkelijke belastingen. Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 20, tweede en derde lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend geldt ter berekening van de in de eerste volzin genoemde grenzen het gezamenlijke bedrag van het inkomen van de belastingplichtige en dat van zijn echtgenoot;
- g.
vervallen;
- h.
de volgende kosten welke verband houden met de eigen woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat:
- 1°
rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning, alsmede de premies voor een aan die lening verbonden met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering, tot ten hoogste een bedrag van ƒ. 27 500 alsmede het onbenut gebleven deel van het bedrag, genoemd in onderdeel c;
- 2°
vervallen;
- 3°
kosten van onderhoud van de eigen woning die is aangewezen tot beschermd monument op grond van de Monumenteneilandsverordening Curaçao3.;
- i.
Rente van schulden en kosten van geldleningen en aflossingen van schulden die zijn aangegaan ter zake van de financiering van een opleiding of studie voor een beroep, alsmede daarmee verband houdende - bij landsbesluit houdende algemene maatregelen vast te stellen - kosten en lasten, tot een bedrag van NAf 10.000 per jaar gedurende maximaal 10 jaar.
2.
Voor de premies, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, sub 1° tot en met sub 4° en sub 6°, en artikel 16AA, kan niet meer dan 10% van het inkomen en niet meer dan NAf 5.000 worden afgetrokken.
3.
In geval een woning aan twee of meer belastingplichtigen tegelijkertijd als hoofdverblijf ter beschikking staat, worden in afwijking van het eerste lid, onderdeel h, het aldaar genoemde maximale bedrag voor elk van hen naar evenredigheid toegepast.
4.
Premies voor lijfrente worden alleen voor aftrek in aanmerking genomen indien zij verschuldigd zijn aan:
- a.
Een verzekeraar die bevoegd is het levensverzekeringsbedrijf als bedoeld in de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf uit te oefenen; en die de lijfrenteverplichting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen.
- b.
Een lichaam dat ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 is vrijgesteld van die belasting.
- c.
Een buiten Curaçao gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het levensverzekeringsbedrijf uitoefent, mits de premie wordt voldaan ter vrijwillige voortzetting van een pensioenregeling, dan wel voortzetting van een lijfrente, die gedurende ten minste drie jaren voor het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht is verzekerd bij dat fonds of dat lichaam.