Einde inhoudsopgave
Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 [Curaçao]
Artikel 16A [Buitengewone lasten]
Geldend
Geldend vanaf 03-09-2016. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2016
- Redactionele toelichting
De tekst van dit artikel is gebaseerd op de tekst uit Vakstudie Belastingen van de Koninkrijksdelen buiten Europa.
- Bronpublicatie:
15-07-2016, Publicatieblad van Curaçao 2016, 37 (uitgifte: 22-07-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
03-09-2016, terugwerkend tot: 01-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-08-2016, Publicatieblad van Curaçao 2016, 56 (uitgifte: 02-09-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Curaçao
1.
Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven:
- a.
ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling en overlijden van de belastingplichtige, diens echtgenoot, diens eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen en van diens bloed- of aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie;
- b.
ter zake van opleiding of studie voor een beroep van hemzelf of zijn echtgenoot;
- c.
tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen die 27 jaar of ouder zijn en van andere bloed- of aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie, voor zover die personen niet bij machte zijn zelf inkomsten ter voorziening in hun levensonderhoud te verwerven;
- d.
tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van kinderen tot 27 jaar die tengevolge van ziekte of gebreken buiten staat zijn om de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen, voor zover die kinderen niet bij machte zijn zelf inkomsten ter voorziening in hun levensonderhoud te verwerven;
- e.
ter zake van de kosten van studie van een middelbaar beroeps-, hoger beroeps-, universitaire of daarmee vergelijkbare opleiding voor eigen kinderen, kinderen van de echtgenoot en pleegkinderen tot 27 jaar tot een bedrag van ten hoogste ƒ. 10 000 per kind.
2.
De gezamenlijke uitgaven voor zover verband houdend met een hierna te noemen post wordt in aanmerking genomen met inachtneming van de daarbij gegeven normering:
- a.
de met de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde uitgaven verband houdende kosten van vervoer per auto tot een bedrag van ƒ. 0,35 per kilometer, of, indien het betreft een ter beschikking gestelde auto, de brandstofkosten;
- b.
de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde uitgaven: 75 procent van de kosten van verblijf buiten Curaçao;
- c.
de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde uitgaven: ten hoogste ƒ. 2500 per ondersteunde met dien verstande dat het totaal in aanmerking te nemen bedrag niet meer beloopt dan 10 procent van het inkomen van de belastingplichtige.
3.
Tot de buitengewone lasten worden niet gerekend:
- a.
ter zake van studiekosten: andere kosten dan school- of collegegeld, kosten van boeken en ander verplicht lesmateriaal niet zijnde voorwerpen als omschreven in artikel 9C, tweede lid, onderdeel a, alsmede kosten van internationaal vervoer, met dien verstande dat in geval van het eerste lid, onderdeel e, ten hoogste aftrekbaar is de met één reis per jaar per kind gemoeide kosten van vervoer;
- b.
de premie die verschuldigd is ingevolge de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (P.B. 1996, no. 211);
- c.
de premie die verschuldigd is ingevolge de Landsverordening basisverzekering ziektekosten1..
4.
De in het eerste lid, onderdelen a, c en d, bedoelde uitgaven worden in aanmerking genomen voor zover zij gezamenlijk meer bedragen dan 5 procent van het inkomen, doch ten minste ƒ. 1500.
5.
Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 20, tweede en derde lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend:
- a.
wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel e, verhoogd tot ƒ 20 000;
- b.
geldt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, en het vierde lid in plaats van het inkomen van de belastingplichtige het gezamenlijke bedrag van het inkomen van de belastingplichtige en dat van zijn echtgenoot.
6.
Bij ministeriële regeling met algemene werking kunnen regels gesteld worden op grond waarvan ingeval van twee ongehuwde ouders het recht op aftrek bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, kan worden overgeheveld naar de andere ouder, dan wel ingeval van één-ouderschap de aftrek kan worden verdubbeld
Voetnoten
P.B. 2013, no. 3