Vgl. ook het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 12 mei 2021 over de inspanningen om (onder meer) deze getuige te horen. Voor zover ik zie is noch in feitelijke aanleg noch in cassatie bestreden dat de inspanningen ter verwezenlijking van het horen ontoereikend waren.
HR, 11-07-2023, nr. 22/01633
ECLI:NL:HR:2023:1032
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2023
- Zaaknummer
22/01633
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1032, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑07‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2022:3093
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:510
ECLI:NL:PHR:2023:510, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑05‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1032
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑11‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑11‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0139
NJ 2023/295 met annotatie van N. Jörg
Uitspraak 11‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Moord door meerdere kogels in lichaam van dealer, die verdachte drugs levert, te schieten, art. 289 Sr. 1. Post-Keskin. Afwijzing van ttz. in hoger beroep gedaan voorwaardelijk verzoek tot horen getuige (ex-vriendin van verdachte) i.v.m. bewijs van tlgd. handelen van verdachte met voorbedachte raad, op de grond dat het onaannemelijk is dat getuige binnen aanvaardbare termijn ttz. zal verschijnen. Is bewijs dat bewezenverklaarde door verdachte is begaan in beslissende mate gebaseerd op verklaringen van getuige? 2. Redelijke termijn in hoger beroep. Kon hof oordelen dat duur van overschrijding van redelijke termijn 9 maanden bedraagt? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2021:576 en HR:2021:1418 m.b.t. gevallen waarin rechter voor bewijs gebruik wil maken van een door getuige afgelegde verklaring, terwijl verdediging niet behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om t.a.v. getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen en vraag of proces als geheel eerlijk is verlopen, en uit HR:2017:1016 m.b.t. vraag of bewezenverklaring in beslissende mate steunt op verklaring van niet door verdediging ondervraagde getuige. Voorts herhaalt HR relevante overwegingen uit HR:2013:963 m.b.t. voorbedachte raad en motiveringsplicht rechter. Hof heeft in bewijsvoering van bewezenverklaard handelen van verdachte met voorbedachte raad, naast de door verdachte betwiste verklaringen van getuige, verschillende andere bewijsmiddelen betrokken die betrekking hebben op feiten en omstandigheden waarover ook getuige heeft verklaard. Daarbij gaat het om gebeurtenissen voorafgaand aan het door verdachte maken van afspraak om drugs aan te schaffen terwijl hij niet over benodigd geld beschikte, het (voorafgaand aan arriveren van dealer) door verdachte schieten in auto en het door verdachte beschikken over doorgeladen wapen, waarmee verdachte onmiddellijk op dealer heeft geschoten toen deze enige tijd later drugs kwam brengen. ’s Hofs hiermee samenhangende oordeel dat bewijs van bewezenverklaard handelen met voorbedachte raad niet in beslissende mate steunt op verklaringen van getuige maar benodigde steun vindt in andere b.m., getuigt (gelet op wat hiervoor is vooropgesteld) niet van onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van bewijsvoering niet onbegrijpelijk. Hof heeft kennelijk geoordeeld dat er goede reden bestond voor niet kunnen uitoefenen van ondervragingsrecht m.b.t. getuige, namelijk haar onvindbaarheid. Hof heeft daarnaast kennelijk omstandigheden dat overige b.m. de inhoud van de voor bewijs gebruikte verklaringen van getuige ondersteunen en dat door verdediging gepresenteerd alternatief scenario niet aannemelijk is geworden, in aanmerking genomen bij zijn onderzoek naar betrouwbaarheid van die verklaringen. Gelet op dit een en ander getuigt ’s hofs oordeel dat procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces, ook zonder dat er nog andere compenserende factoren waren, niet van onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk. Ad 2. ’s Hofs oordeel is niet begrijpelijk, nu h.b. is ingesteld op 25-6-2019, verdachte zich i.v.m. zaak in voorlopige hechtenis bevindt en hof op 22-4-2022 uitspraak heeft gedaan. HR doet zaak zelf af en vermindert aan verdachte opgelegde gevangenisstraf van 13 jaren met 4 maanden. CAG: anders t.a.v. getuigenverzoek.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/01633
Datum 11 juli 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2022, nummer 21-003420-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces de verklaringen van [getuige ] voor het bewijs van de tenlastegelegde moord en in het bijzonder de voorbedachte raad heeft gebruikt, terwijl de verdediging ten aanzien van die getuige niet het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen. Het cassatiemiddel komt in het bijzonder op tegen het oordeel van het hof dat het bewijs dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, niet in beslissende mate is gebaseerd op de verklaringen van die getuige.
2.2.1
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 26 januari 2018, te [plaats] , [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door kogels in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 januari 2018. p. 741-746 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige [betrokkene 1] :
Ik kwam op 26 januari 2018 rond 02.30 uur vanaf de singel de [a-straat] te [plaats] inrijden. Ik wilde de [b-straat] te [plaats] inrijden en zag een auto midden op de kruising stilstaan. Ik zag dat er een man in de auto zat met het hoofd achterover. Ik zag dat het raam aan de bestuurderszijde open was. Ik heb de man aangesproken. Ik zag dat de man niet reageerde. Toen ik beter naar de man in de auto keek, zag ik dat hij dikke lippen had, het gelaat was lijkwit en ik zag dat hij zijn handen in zijn schoot had liggen. Ik kreeg geen reactie van de man in de auto en heb 112 gebeld. Ik heb aan de telefoon aangegeven dat er een dode man in een auto zat aan de [a-straat] te [plaats] .
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2018, p. 374-376 (ordner 1), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 26 januari 2018 omstreeks 02.39 uur waren wij belast met de surveillance in [plaats] . Op bovengenoemd tijdstip hoorden wij middels onze verbindingsmiddelen de melding vanuit het operationeel centrum dat er een man in een auto zou liggen aan de [a-straat] . Hierop zijn wij ter plaatste gegaan. Wij zagen dat komende vanaf de [a-straat] , rechtsaf de [b-straat] op, een donkere Renault met kenteken [kenteken 1] stond. Wij zagen dat er in ieder geval één persoon in de auto zat, op de bestuurdersstoel. Bij de auto zagen wij dat het ambulancepersoneel zich bezighield met de inzittende. Wij hoorden de verpleegkundige zeggen: “Hij is overleden.” Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben naar de getuige [betrokkene 1] gelopen en vroeg of hij mij meer kon vertellen. Ik hoorde dat hij tegen mij vertelde: “Op het moment dat ik naar de persoon in de auto kijk, herken ik hem. Ik zie dat het [slachtoffer] is.”
3. Een geschrift, te weten een schouwverslag d.d. 26 januari 2018, opgemaakt door drs. A.J. Schrooyen, forensisch arts. p. 2289-2291 (ordner 4), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Schouwitems
In de vroege ochtend van 26 januari kreeg 112 een melding van een persoon in een auto. Ambulance kon niets meer doen omdat BE al overleden was. De dienstdoend forensisch arts. [arts] , is gebeld en hij is ter plaatse gaan kijken.
verslag van collega [arts] :
beschrijving
26-01-2018 03.30 uur [slachtoffer]
[geboortedatum] 1992
Man
Conclusie
Evaluatie 25-jarige man die overleden gevonden is op de bestuurdersstoel van zijn auto. Ambulance kon niets meer voor hem doen. De eerste forensisch arts heeft niet geschouwd maar advies gegeven om met FO de plaats te bekijken. Het gaat zeer waarschijnlijk om een misdrijf waarbij de letsels aan de linkerzijde van de borst en de linkerarm, zeer wel passen bij schotwonden.
Conclusie: Niet-natuurlijk overlijden. Lichaam inbeslaggenomen en forensische obductie volgt.
4. Een geschrift, te weten een rapport van Maastricht Universitair Medisch Centrum Forensische Radiologie d.d. 27 juni 2018, opgemaakt door radioloog F. Bakers, p. 2306-2319 (ordner 4), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Naam slachtoffer: [slachtoffer] .
Door het lichaam lopen er 2 trajecten met 2 metaal dense fragmenten in het lichaam en waarschijnlijk één schampschot.
Door traject 1 is er een fractuur van de linker 7e rib en schade aan de linkerlong en schade van de linker hartspier waardoor er een grote hoeveelheid bloed in de linker borstholte en in het hartzakje ontstaan is. Door traject 2 is er schade van de weke delen van de linker bovenarm en een fractuur. Traject 3 geeft alleen oppervlakkige schade aan de huid.
Traject 1 heeft uitgebreid bloedverlies gegeven. Dit traject is op zichzelf staand te kwalificeren als letaal. De schade van traject 2 & 3 hebben geen bijdrage geleverd aan het overlijden.
De doodsoorzaak is eenduidig vast te stellen op verbloeding door penetrerend extern inwerkend geweld veroorzaakt door traject 1.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 15 mei 2018, p. 2038-2051 (ordner 4), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Op 26 januari 2018 kreeg ik, [verbalisant 6] , van de meldkamer het verzoek om te gaan naar de kruising [b-straat] / [c-straat] in [plaats] . Ik hoorde van de meldkamer dat er op deze kruising een auto stond met een dode man achter het stuur. Om 04.05 uur was ik ter plaatse. Ik zag dat er een zwarte Renault Megane, kenteken [kenteken 1] op de kruising stond.
Ter plaatse hoorde ik van de aanwezige collega's het volgende:
Achter het stuur in de auto zit [slachtoffer] .
Forensisch onderzoek 26-01-2018
Ik, [verbalisant 6] , zag op de voorzijde van de auto onder de ruitenwisser aan de bestuurderszijde een huls liggen. Ik zag dat er bij het bevestigingspunt van de andere ruitenwisser, bijrijderszijde, een tweede huls lag.
Nadat wij het slachtoffer hadden weggehaald van de bestuurdersstoel zagen wij op het zitvlak van de bestuurdersstoel een huls.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 januari 2018, p. 2104-2107 (ordner 4), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op de [d-straat 1] in [plaats] werd een Opel Vectra, kenteken [kenteken 2] , met een kapotte band aangetroffen. Ik zag dat de auto aan de rechtervoorzijde op de velg reed. De band was nagenoeg geheel verdwenen. Ik zag dat er achter het wiel een duidelijk aftekening op de weg zichtbaar was. Ik zag dat er een huls op de bestuurdersstoel lag.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen betreffende het proces-verbaal verhoor veroordeelde, p. 1-34 en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1-9, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verdachte:
Toen ik met [getuige ] (het hof begrijpt: [getuige ] ) in de auto zat, heb ik het pistool doorgeladen en heb ik in de auto naast mijn voet geschoten. Daarna heb ik de patroonhouder uit het wapen gehaald en weer erin gedaan. Ik heb toen het wapen doorgeladen in de binnenzak van mijn jas gedaan.
Toen [slachtoffer] kwam aanrijden, ben ik richting zijn auto gelopen met een doorgeladen pistool. Hij zat op de bestuurdersstoel in de auto. De deur van de auto was dicht. Het raam van de auto was open. Ik heb het pistool uit mijn jas gepakt en de eerste twee schoten zijn afgegaan. Ik heb de trekker aangeraakt. Toen zei ik: "handel, handel". Daarna maakte hij een snelle beweging en gooide hij zijn zakje drugs naar buiten. De handel zat in een bruin portemonneetje. Dan druk ik voor de derde keer. Ik schiet voor de derde keer. Het portemonneetje heb ik opgepakt.
8. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 30 maart 2022 van de meervoudige kamer in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Zwolle, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verdachte:
U, voorzitter, deelt mede dat u het met mij wilt hebben over de dag in aanloop naar het schietincident. U houdt mij voor dat u uit het dossier haalt dat ik toen ik op de camping was al cocaïne had gehaald en gebruikt, dat ik daar ruzie had met [getuige ] en het daarna weer heb goedgemaakt en dat ik vervolgens in de auto ben gestapt en ben gaan rijden. (...)
Zodra we de camping af waren, heb ik geld gepind. Nadat we de camping afreden, heb ik meteen drugs besteld. (...)
We zijn gaan rijden en toen heb ik de dealer [betrokkene 2] gebeld. Hij is een loopjongen van de [betrokkene 3] . De [betrokkene 3] is niet [betrokkene 4] . [betrokkene 2] reed voor de [betrokkene 3] . Het klopt dat ik de [betrokkene 3] heb gebeld en dat [betrokkene 2] de drugs kwam brengen. Nadat [betrokkene 2] de drugs had gebracht, heb ik cocaïne gebruikt. Toen heb ik ruzie met [getuige ] gehad. (...)
Na de ruzie hebben we het weer goedgemaakt. (...) We hebben vervolgens nog drank gehaald en nog een keer geld gepind bij de Lidl. Op een gegeven moment was het geld op en zijn we langs [betrokkene 5] gegaan. [betrokkene 6] kende ik niet. Bij hem was ik nog nooit eerder geweest. Aan [betrokkene 6] heb ik de Breitling aangeboden. Die was € 2.500,00 waard. (...)
Ik ben nog bij [betrokkene 7] geweest. Van hem heb ik € 50,00 gekregen. Daar heb ik ook nog drugs van gehaald.
U houdt mij voor dat [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij mij behoorlijk opgefokt vond. Ik was geïrriteerd omdat hij mijn horloge niet wilde hebben voor een gram coke. (...) Nadat ik bij [betrokkene 6] was geweest, ben ik naar [betrokkene 5] gegaan. Bij hem ben ik binnen geweest. (...) Ik heb € 40,00 van tafel gepakt. [betrokkene 5] zei toen: "Nee!" Daarop heb ik het geld weer op tafel gegooid en ben ik naar de keuken gelopen. (...) Ik heb gesmeekt om € 40,00. (...)
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 9 februari 2018, p. 2544-2546 (ordner 6), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
Van het onderzoeksteam Gambia kregen wij het verzoek om de auto, Opel Vectra kenteken [kenteken 2] , te onderzoeken op de mogelijke aanwezigheid van een kogelgat of een kogelpunt in de auto. Op donderdag 1 februari 2018, omstreeks 13.45 uur, startten wij met het onderzoek aan de Opel Vectra, kenteken [kenteken 2] . Wij zagen dat er onder het gaspedaal een beschadiging zat in het isolatiemateriaal van de bodemplaat onder het gaspedaal. Op deze locatie gaat de stuurstang door het schutbord van de auto. Door middel van sondering zagen en voelden wij dat het gat doorliep tot op het metaal van het schutbord. Tevens zagen wij door de sondering dat het schot langs de rechterzijde van het stuur was gegaan. Wij zagen dat er een beschadiging in het schutbord zat, nabij de stuurkolom. Wij zagen dat de beschadiging paste bij de inslag van een kogelpunt. Nadat de vloerbedekking onder het stuurkolom en het gaspedaal was verwijderd zagen wij een platgeslagen kogelpunt liggen.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 3 juli 2018, p. 1793-1797 (ordner 3), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Waar reed je in de dag van het incident?
A: Dat was een Opel Vectra van [betrokkene 9] . De auto is zilvergrijs van kleur. Die auto heeft heel lang op de camping gestaan met een lekke band. Ik heb er een nieuwe band op gezet. Daarna heb ik weer een lekke band gekregen. Dat was op de dag van het incident. Dat was een band linksvoor. Ik heb vol een rotonde geraakt.
V: We kunnen stellen dat jij in de auto hebt gereden?
A: Ja, ik heb gereden.
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2018, p. 248-259 (ordner 1), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Ten behoeve van het onderzoek werden camerabeelden van de Rabobank, gevestigd aan de [e-straat 1] te [plaats] opgevraagd en veiliggesteld. Op 25 januari 2018, 23:55:40 uur komt een grijze Opel Vectra aanrijden, waarbij op latere beelden te zien is dat [verdachte] als bestuurder uitstapt en in de richting loopt van de pinautomaat. [verdachte] komt uit de richting lopen van de geparkeerd staande Opel Vectra. Te zien is dat [verdachte] vermoedelijk zijn pinpas in de pinautomaat stopt. [verdachte] is bezig met pinnen en op de weergegeven tekst is te zien dat er te weinig saldo is. [verdachte] loopt weer terug naar de Opel Vectra en gaat weer op de bestuurdersstoel van de Opel Vectra zitten.
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2018, p. 975-976 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] :
Op 9 maart 2018 werd [betrokkene 5] als verdachte in vrijheid gesteld. Wij hebben [betrokkene 5] gezegd dat wij hadden gehoord dat hij informatie had over de dood van [slachtoffer] en hebben aan hem gevraagd of hij een getuigenverklaring af wilde leggen. [betrokkene 5] gaf aan dat hij geen getuigenverklaring af wilde leggen. Hij wilde ons wel vertellen wat hij wist.
[betrokkene 5] verklaarde:
[verdachte] is in de nacht van de schietpartij bij mij in de woning geweest. Die Turkse hoer van [verdachte] zat nog in de auto. [verdachte] vroeg mij om geld. Hij wilde coke kopen. Ik zei tegen [verdachte] dat ik hem geen geld wilde geven. [verdachte] bood mij zijn Rolex te koop aan. Die wilde ik niet. [verdachte] vulde een glas met whisky en heeft de inhoud van het glas in één keer naar binnen gegooid. Ik had 40 euro op de salontafel liggen. [verdachte] greep die van mijn tafel en stak het geld in de binnenzak van zijn jas. Met mijn hand heb ik mijn geld weer uit de binnenzak gepakt. Terwijl ik hem vasthield om zijn nek voelde ik iets zwaars in een van zijn jaszakken. Ik voelde met mijn linkerhand en zag een pistool.
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 februari 2018, p. 777-779 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 6] :
A: Ik ken een Turkse vrouw die [getuige ] (het hof begrijpt hierna steeds: [getuige ] ) heet. Ik kan mij herinneren dat [getuige ] dat bewuste weekend, het was een donderdag of een vrijdag, bij mij is geweest. Ze was samen met een kwal van een vent. Hij had een bril op. [verdachte] had gedronken. Hij had een kort lontje die avond. Hij zat op het randje van heel agressief gedrag. Dit gedrag toonde hij naar mij. Hij wilde cocaïne van mij hebben. [getuige ] zat rustig in mijn woonkamer. [verdachte] was druk en liep rond door mijn woonkamer. Ze hadden geen geld. [verdachte] bood mij nog een horloge als onderpand aan. Ik wilde dat niet. Ik weet het niet zeker, maar volgens mij wilde [verdachte] een grammetje coke hebben. Hij wilde een hele. Zo noemen wij een gram coke.
V: Hoe was de gemoedstoestand van [verdachte] toen hij vertrok?
A: Hij was niet al te vrolijk. Hij had geen coke gekregen.
14. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 mei 2018, p. 848-884 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige [betrokkene 8] :
Hij (het hof begrijpt: verdachte) heeft mij 's avonds (het hof begrijpt: de avond van 25 januari 2018) nog gebeld. Hij vroeg mij om geld. Ik zeg: [verdachte] ik heb geen geld. Ik zeg: ik heb niks.
15. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 januari 2018, p. 788-792 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige [betrokkene 4] :
[verdachte] heeft mij gebeld. Hij vroeg of ik drugs naar hem kon brengen. Ik vroeg aan hem hoeveel. [verdachte] gaf aan "genoeg". Ik vroeg aan hem 100? Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Ja, is goed.” Volgens mij is het van donderdag op vrijdag 26 januari gebeurd. Ik werd tussen 22.00 en 2.00 gebeld door deze [verdachte] . [verdachte] is een gebruiker. Ik vroeg vervolgens aan [verdachte] of hij naar de [f-straat] kon komen. [verdachte] bevestigde dat hij naar het adres zou komen. Volgens mij zit er ongeveer twee à drie uurtjes tussen het eerste en tweede telefoongesprek. Tussen dit eerste en tweede telefoongesprek heb ik contact gehad met [slachtoffer] . We bellen elkaar over en weer en er vonden die avond/nacht meerdere gesprekken plaats. Dit omdat [slachtoffer] dan ergens staat om de bestelling af te leveren. Het is zo dat ik en [slachtoffer] met zijn tweeën het “bedrijfje” runnen. [slachtoffer] leverde die donderdag de voorraad. Ik heb [slachtoffer] gezegd dat deze [verdachte] had gebeld en verteld wat hij wilde hebben. Ik had volgens mij geen tijdstip afgesproken met [verdachte] . Vaak dan bel ik een minuut of twee van tevoren op dat ze naar de afgesproken plek kunnen komen. Op een gegeven moment werd ik weer door [verdachte] gebeld. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat hij niet meer naar het adres kon komen, omdat hij een lekke band had. Hij vroeg aan mij of ik naar [g-straat] wilde komen. Ik ben daarmee akkoord gegaan en heb het adres gewijzigd naar de cafetaria (het hof begrijpt: [A] ). Dit zit vlak bij elkaar. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij een Vectra had. [slachtoffer] vroeg mij waar [verdachte] zou staan. Ik vertelde [slachtoffer] ook dat [verdachte] voor 100 euro wilde hebben. Voor 100 euro kreeg [verdachte] 1 gram cocaïne. Dit is veel als iemand dit besteld. Ik zei tegen [slachtoffer] dat [verdachte] bij de cafetaria met die gokkasten zou staan en als hij daar niet zou staan dat hij bij cafetaria [B] was. Volgens mij was [slachtoffer] daar al in de buurt want normaal gesproken belt hij mij als hij in de buurt is zodat een klant naar buiten kan komen of dat ze de deur open doen of dat ze op de afgesproken plek komen. Tijdens het gesprek hoorde ik [slachtoffer] in een keer zeggen: “Ik zie iets raars man.” Ik vroeg nog wat hij zag, maar ik kreeg geen gehoor meer en de verbinding werd verbroken. Toen [slachtoffer] dit zei klonk hij verbaast, angstig, verrast. Ik heb meerdere keren geprobeerd [slachtoffer] te bellen, maar ik kreeg geen gehoor. Ik heb [verdachte] proberen te bellen met mijn telefoon. Ik hoorde dat de telefoon twee keer over ging. Daarna bij de derde keer werd het gesprek weg gedrukt. Vervolgens 10 à 20 minuten later werd ik gebeld door [betrokkene 4] . Hij vertelde mij dat [slachtoffer] dood was.
16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2018, p. 1563-1616 (ordner 3), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [getuige ] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
A: In elk geval, die dag, die gast waar jullie het over hebben, ik wist niet dat dat die gast was.
V: [slachtoffer] .
A: Ja ik weet de naam niet. Ik hoorde later dat het slachtoffer [naam] wordt genoemd. Hij is vroeger mijn dealer geweest. Ik zag een foto van hem. [verdachte] had drugs geregeld op donderdag, daarom ging ik naar hem toe op donderdag vlak voor het hele gebeuren. Ik weet wel gewoon dat die jongen belde en dat ze hebben afgesproken. Diegene belde hem dat was wel duidelijk, want eigenlijk zouden we wegrijden totdat degene belt en hij daar bleef staan. Eigenlijk waren we van plan weg te rijden als er geen telefoon was gekomen.
Er kwam een auto aan en ik mocht absoluut niet bewegen. Daarvoor had hij mij al bedreigd. Ik zat in de auto naast de bestuurder.
V: Wie zat nog meer in de auto?
A: [verdachte] . Alleen wij twee. Toen is [verdachte] eruit gestapt aan de bestuurderskant. En toen liep hij naar de auto en toen zaten ze te praten. Nou en toen hoorde ik een paar knallen. [verdachte] was wel uit de auto. Hij was niet ingestapt. Die auto is gewoon doorgereden. Ik heb helemaal niks gehoord dan alleen maar bam bam bam. Ik dacht drie keer. [verdachte] loopt gewoon zo en die stapt in de auto en die zei van ik heb drie keer in z'n kloten geschoten. Hij zegt van jij gaat er ook aan. Van als jij nog een keertje geintje en dit en dat en blablablabla jij gaat er ook aan.
V: Hm wat heeft [verdachte] verteld voordat hij uitstapte tegen jou?
A: Hij was mij aan het vragen eh over [naam] had hij dat ik hem kende. Toen was hij zo boos, hij zou mij een lesje leren en dit en dat. Want toen wou die ook op mij schieten want er moest ook een kogelgat in de auto waarin wij reden zijn, voor zover ik weet. Ik heb die pistool niet gezien. Alleen even in de auto toen hij op mij wou schieten toen hij zo deed en dat er een knal in de auto kwam.
V: Je hebt het pistool wel gezien toen hij dit deed en je doet je hand naar achteren toe.
A: Zeg maar zoiets en dat was nog voor die jongen. Toen kwam er een schot in de auto waarin wij reden los. Dat was voor het pang pang pang.
We hadden een kapotte band.
V; Maar je zegt van, pang pang pang en hij reed niet meteen weg.
A: Ja en toen pakte [verdachte] wel iets aan nog na die pang pang pang. Hij pakte duidelijk iets aan.
17. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 februari 2018, p. 1617-1638 (ordner 3), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [getuige ] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Op het moment dat je het zag, dat pistool...
A: Heb ik alsnog niet gezien. Ik hoorde alleen maar knallen buiten.
V: Heb je het toen wel of niet gezien?
A: Een beetje wel natuurlijk. Als ze mee gaan zo doen (O: verdachte brengt haar handen samen en maakt een beweging die lijkt op het naar achteren trekken van de slede van een wapen).
V: Waarom ging dat schot af in de auto?
A: Toen zat hij al heel heftig... ik ga dit doen ik ga dat doen, ik ga je vermoorden en als ik erachter kom..
Hij wilde weten of ik met anderen had geneukt. Het draaide de hele tijd daarom.
Hij vroeg mij gewoon over wat ik had gedaan of niet. Steeds dezelfde discussie. Hij zegt dus je wilt zeggen dat ik een leugenaar ben? En toen trok die zo (O: verdachte strekt haar armen, brengt haar handen bij elkaar en beweegt een van de handen wat naar zich toe). Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan.
V: Wie is hij?
A: Ik denk dat hij die dealer bedoelde. Ik weet niet hoe hij heet, maar ik noem hem altijd [naam] .
V: En waarom denk je dan dat hij die [naam] bedoelde?
A: Hij zat er heel erg mee of ik het met hem had gedaan. Omdat ik niet wist wie zou komen, probeerde ik steeds te vragen van wie is het. Want dat zijn een groep jongens [naam] .
Wij waren op het punt waar we geparkeerd stonden. Ik denk dat we daar een half uur waren maximaal.
V: Dat moment dat hij jou bedreigt dat hij schiet in de auto en dat hij zegt van die dealer gaat er ook aan, hoe lang duurt het voordat die dealer er was?
A: Binnen een half uurtje, kwartier of twintig minuten. We hebben er maximaal een half uurtje gestaan.
V: Hoe lang duurde het voordat, toen jullie daar gingen staan met de auto, dat hij in de auto schoot, dat hij jou bedreigde.
A: Dat bedoel ik met dat half uurtje, toen stopte hij. Toen gebeurde dat. En toen dreigde hij mij en toen moesten we wachten. Hij deed mij nog geloven dat hij door zijn voet had geschoten. Dat was ook gelogen.
V: Dat was direct toen jullie daar zijn gestopt? En toen heeft het dus een half uurtje geduurd.
A: Ja.
Toen hij net de sleutel wilde draaien en hij weer pissig werd en dreigementen uitgooide, kreeg hij een telefoontje van de jongen die overleden is. Dat weet ik zeker, want toen zei hij: is goed ik wacht hier. Toen bleef hij staan en nog geen vijf minuten later komt die jongen aanrijden.
V: Jullie gaan in de nacht van donderdag op vrijdag naar de plek van de schietpartij omdat daar geleverd werd?
A: Hij stopte daar gewoon. We stonden daar al. Toen we weg wilden rijden, werd hij teruggebeld, toen zei hij dat we bij de cafetaria (het hof begrijpt: [A] ) stonden en ik wacht wel effen.
Toen kwam die [naam] , die [slachtoffer] , dus aanrijden.
V: Op welk moment hebben jullie het erover gehad of heeft [verdachte] het erover gehad dat hij iets geleverd wilde hebben.
A: Pas toen [verdachte] gebeld had zei hij er komt zo iemand aan en je krijgt zo je drugs. We zijn bij [betrokkene 10] geweest, maar daar kreeg hij niet.
18. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 januari 2018. p. 798-799 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige [betrokkene 11] :
Ik woon op de [a-straat] in [plaats] . Ik woon ongeveer 100 meter van de plaats waar de auto is aangetroffen. In de nacht van 25 januari 2018 op 26 januari 2018 was ik rond 01.30 uur wakker. Toen ik wakker was, hoorde ik buiten op straat drie schoten. Ik hoorde twee schoten snel achter elkaar alsof ze in één keer geschoten werden. Het derde schot was één of twee seconden later. Ik had sterk het vermoeden dat het om schoten ging en niet om vuurwerk. De knallen van vuurwerk klinken namelijk anders. Deze knallen waren wat doffer en zachter. Ik weet dat ik om 01.37 uur ben opgestaan en naar het toilet ben gegaan. Ik heb dit terug gezocht in mijn telefoon. Ik heb gedurende ongeveer 30 minuten op het toilet gezeten. Toen ik weer terug naar bed ging, was het rond 02.00 uur. Ik weet de exacte tijd niet meer. Ik heb niet op een klok gekeken. Het kan dan ook vijf minuten eerder of vijf minuten later zijn geweest. Toen ik net op bed lag, hoorde ik de schoten.
19. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 februari 2018. p. 728-732 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige [betrokkene 12] :
Ik woon aan de [b-straat 1] te [plaats] . Tegenover mij is de snackbar [A] . In de nacht van 25 op 26 januari 2018 hoorde ik drie knallen. Ik heb op mijn telefoon gekeken en het was 02.03 of 02.04 uur. Ik ben mijn bed uitgegaan en heb het rolluik iets verder geopend. Ik zag door het luik op de [h-straat ] twee auto's. Ze stonden half geparkeerd op de parkeerplaats tegenover de snackbar. De cafetaria zit op de hoek van de [h-straat ] met de [b-straat] . Er was in ieder geval een zwarte auto die wegreed. Die andere die later wegreed was grijs van kleur.
20. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 februari 2018, p. 944-947 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige [betrokkene 13] :
Ik woon om de hoek waar de schietpartij op 26 januari 2018 plaatsvond aan de [i-straat 1] te [plaats] . Ik lag de avond van 25 januari 2018 om 23.00 uur in mijn bed. Ik had het raam op de kiepstand gezet. Ikzelf lag ongeveer 1.20 meter van het raam af. Ik probeerde in slaap te komen en ineens hoorde ik drie knallen. Ik vond dat deze knallen doffer klonken dan vuurwerk dat afgestoken werd. Omdat ik het anders vond klinken dan vuurwerk, keek ik in een reactie meteen op mijn mobiele telefoon. Ik zag toen dat de telefoon aangaf dat het 02.10 uur was. Ik hoorde eerst twee knallen “pang-pang” kort achter elkaar en een fractie later nog een derde knal “pang”. Ik heb verder niets meer gehoord die nacht.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Had verdachte opzet op de dood van [slachtoffer] ?
De eerste vraag die het hof dient te beantwoorden is of verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Verdachte heeft in hoger beroep een verklaring afgelegd en heeft bekend dat hij degene is geweest die [slachtoffer] drie keer met een vuurwapen in zijn lichaam heeft geschoten. Uit het dossier blijkt dat verdachte voordat [slachtoffer] er was met het vuurwapen in de auto heeft geschoten. Daarna heeft hij, terwijl hij nog met [getuige ] in zijn auto zat, het magazijn uit het wapen gehaald en dat er daarna weer ingedaan. Vervolgens heeft hij het wapen, dat doorgeladen was, in de binnenzak van zijn jas gedaan. Toen kwam [slachtoffer] eraan rijden. Verdachte is uit zijn auto gestapt en op [slachtoffer] , die nog in de auto zat, afgelopen. Direct nadat verdachte bij de auto van [slachtoffer] stond en het wapen uit de binnenzak van zijn jas pakte heeft hij geschoten op [slachtoffer] . Daarna zou hij “handel, handel” hebben geroepen. [slachtoffer] zou toen volgens verdachte de drugs uit het raam hebben gegooid, waarna verdachte nog een keer schoot.
Met de rechtbank overweegt het hof dat het met een vuurwapen meermalen van korte afstand gericht schieten op het lichaam van een persoon naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op de dood dat dit niet anders kan worden uitgelegd dan als een bewust handelen gericht op levensbeëindiging. Het door verdachte naar voren gebrachte scenario dat het vuurwapen meermalen per ongeluk is afgegaan waarbij de schoten [slachtoffer] door het openstaande raam van de auto in zijn lichaam hebben geraakt, acht het hof niet aannemelijk geworden. Ook los van de algemene onwaarschijnlijkheid van het zomaar meermaals afgaan van een vuurwapen, verhoudt dit scenario zich niet met het feit dat door verdachte, met een substantiële mate van gerichtheid door het openstaande portierraam op het slachtoffer is geschoten. Daarnaast kan met betrekking tot het NFI-onderzoek naar de trekkerdruk van het gebruikte vuurwapen worden opgemerkt dat, hoewel op basis van dit onderzoek geen scenario’s kunnen worden uitgesloten, daaruit geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen die het scenario van verdachte ondersteunen. Daarbij blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte enige tijd voor het schieten op [slachtoffer] , ook al met het vuurwapen in de vloer van de auto heeft geschoten. Hij wist dus hoe het met de trekkerdruk was gesteld.
Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van vol opzet.
Heeft verdachte gehandeld met voorbedachte raad?
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ volgens vaste jurisprudentie moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties, zoals een korte tijdspanne, of een beslissing of uitvoering in een plotselinge hevige gemoedsbeweging, een zwaarder gewicht toe te kennen.
Bij de beoordeling of sprake is van voorbedachte raad acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Uit het dossier volgt dat verdachte op 25 januari 2018 omstreeks 23.55 uur probeerde geld te pinnen bij de Rabobank, maar dat dit niet lukte omdat hij te weinig saldo had. Blijkens de getuigenverklaringen van [betrokkene 6] en [betrokkene 5] is verdachte in de avond/nacht van 25 op 26 januari 2018 bij hen langsgegaan voor geld en/of drugs, maar hebben zij hem dit niet meegegeven. Daarnaast volgt uit de verklaring van de moeder van verdachte dat verdachte haar in de avond van 25 januari 2018 heeft gebeld en om geld heeft gevraagd, waarop zij antwoordde geen geld te hebben. Vervolgens besloot verdachte toch, ook al had hij kennelijk geen geld, op enig moment [betrokkene 4] te bellen om drugs te bestellen. Op de vraag hoeveel [betrokkene 4] mee moest brengen, antwoordde verdachte: “genoeg”. Vervolgens deed [betrokkene 4] een voorstel van 100 euro aan cocaïne, wat verdachte goed vond.
Voorts volgt uit het dossier dat verdachte daarna, terwijl hij met [getuige ] in de auto zat, met een vuurwapen een schot in de auto heeft gelost, waarbij verdachte volgens [getuige ] heeft gezegd: “Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan.” [getuige ] heeft verklaard dat zij dacht dat verdachte daarmee de dealer die zij [naam] noemt, bedoelde. Volgens [getuige ] was verdachte boos op haar omdat hij dacht dat zij seks had gehad met één van de jongens van de groep waarvan de leden ‘ [naam] ’ worden genoemd. Vervolgens zijn verdachte en [getuige ] in de auto naar Cafetaria [A] gereden, waar verdachte met een ‘ [naam] ’ - te weten: [slachtoffer] - had afgesproken en hebben zij daar gewacht op de dealer. Toen de auto met de dealer erin arriveerde, is verdachte uit zijn auto gestapt, heeft hij het doorgeladen wapen uit zijn jas gepakt, en tweemaal door het openstaande raam van de auto van [slachtoffer] op het lichaam van [slachtoffer] geschoten. Nadat verdachte tweemaal had geschoten, riep verdachte: “handel, handel”, waarop [slachtoffer] de drugs naar hem toegooide. Vervolgens heeft verdachte nogmaals geschoten. Verdachte is daarop teruggelopen naar de auto en heeft tegen [getuige ] gezegd: “Ik heb hem drie keer in zijn kloten geschoten.”
De stelling van verdachte dat hij eerder in de auto zou hebben geschoten om paniek te zaaien en onder de overval uit te komen, waartoe [getuige ] hem zou hebben gedwongen, acht het hof niet aannemelijk. Het hof gaat uit van de verklaring die [getuige ] daarvoor geeft. Het hof betrekt daarbij dat verdachte ook zegt dat dit eerdere schieten zou hebben plaatsgevonden 20 seconden voor de fatale schoten op [slachtoffer] , terwijl geen van de getuigen, die de schoten hebben gehoord, daarover verklaart. Zij spreken immers over drie schoten en geen vier.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – dat verdachte gedurende de avond en nacht het plan heeft opgevat om de dealer die hem drugs zou komen brengen van het leven te beroven. Of verdachte dit nu alleen wilde doen omdat hij geen geld kon vinden voor de drugs, of ook vanwege zijn vermoeden dat [getuige ] seks had gehad met de dealer, wordt in het dossier niet duidelijk. Mogelijk speelden beide redenen een rol. Het hof stelt in ieder geval vast dat verdachte op meerdere momenten de tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat verdachte ook daadwerkelijk tot zich heeft laten doordringen dat hij de dealer die de drugs zou leveren om het leven zou brengen, leidt het hof in het bijzonder af uit het schot dat verdachte heeft gelost toen hij zich met [getuige ] in de auto bevond, en de woorden die hij daarbij heeft geuit. Kennelijk maakte het voor hem niet uit welke ‘ [naam] ’ er zou komen.
Van omstandigheden die duiden op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is het hof niet gebleken. Evenmin is gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. Ook de stelling van de verdediging dat voorbedachte raad niet mogelijk was omdat verdachte volledig “van het padje” was doordat hij onder invloed van verdovende middelen was, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte planmachtig en doelgericht gehandeld. Uit het door psycholoog Yntema opgestelde rapport omtrent verdachte volgt bovendien dat het wel degelijk mogelijk is dat verdachte, ondanks een persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cocaïne, berekenend en planmatig heeft gehandeld. Het voorgaande is ook ter zitting in hoger beroep door de psychiater Morre bevestigd.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.”
2.2.4
Op de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2022 heeft de raadsman van de verdachte het verzoek gedaan [getuige ] als getuige te horen als het hof zou komen tot een bewezenverklaring van moord in plaats van doodslag. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de eerder afgelegde verklaringen van de getuige [getuige ] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het proces-verbaal van die terechtzitting in hoger beroep houdt in dat door de raadsman in aanvulling op de pleitnota het volgende naar voren is gebracht:
“De oudste raadsheer vraagt mij of ik een voorwaardelijk verzoek doe, of om aanhouding verzoek. Ik doe een onvoorwaardelijk verzoek tot het horen van [getuige ] . Er wordt door de verdediging niet afgezien van het verzoek om [getuige ] als getuige te horen. De verklaring van [getuige ] is voor het bewijs van doodslag niet van belang. Mocht uw hof komen tot een bewezenverklaring van doodslag, dan doet de verdediging geen verzoek om [getuige ] als getuige te horen.”
2.2.5
Het hof heeft ten aanzien van het verzoek en de bruikbaarheid voor het bewijs van de bedoelde verklaringen in zijn arrest het volgende overwogen:
“Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting van 30 maart 2022 heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuige [getuige ] . Door de verdediging zijn daartoe geen nieuwe gegevens verstrekt over de verblijfplaats van de getuige.
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof op 24 januari 2020 ook al onder meer verzocht de getuige [getuige ] te doen horen, welk verzoek door het hof toen is toegewezen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 12 mei 2021 blijkt dat het na allerlei inspanningen niet is gelukt om de getuige op te sporen en te horen en dat het niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden opgespoord en gehoord.
Gezien het uitblijven van resultaten na de verrichte inspanningen door de raadsheer-commissaris voorafgaande aan de inhoudelijke zitting in hoger beroep en de omstandigheid dat verdachte noch de raadsman het hof ter zitting in hoger beroep adresgegevens van de getuige heeft verstrekt, is het hof van oordeel dat het nog steeds onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter zitting zal verschijnen. Het hof wijst het verzoek tot het horen van de getuige daarom af.
Het hof stelt vast dat de verdediging haar ondervragingsrecht ten aanzien van getuige [getuige ] niet heeft kunnen effectueren. Desalniettemin is het hof van oordeel dat de verklaringen van [getuige ] voor het bewijs kunnen worden gebezigd, nu het bewijs dat het bewezenverklaarde door verdachte is begaan niet uitsluitend, of in beslissende mate op deze verklaringen is gebaseerd, maar ook steun vindt in de bewijsmiddelen zoals die later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen (waaronder de verklaring van verdachte dat hij in de auto al een schot heeft gelost en de verklaringen van verschillende buurtbewoners dat zij in totaal drie schoten hebben gehoord). Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
2.3.1
In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. (Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, rechtsoverweging 2.12.2 en 2.12.3, en HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418, rechtsoverweging 2.4.2.)
2.3.2
In verband met de hiervoor als (ii) genoemde beoordelingsfactor is het volgende van belang. Voor de beantwoording van de daaraan verbonden vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel. Voor de in cassatie aan te leggen toets of de bewijsvoering aan de hier en in 2.3.1 genoemde eisen voldoet, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel hierover nader heeft gemotiveerd. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, rechtsoverweging 3.2.2 en 3.2.3.)
2.3.3
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963.)
2.4.1
Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daaraan heeft het hof in de kern ten grondslag gelegd dat de verdachte gedurende de avond van 25 januari 2018 en de daarop volgende nacht het plan heeft opgevat om de dealer die hem drugs zou komen brengen van het leven te beroven, waarbij het onduidelijk is gebleven waarom hij dit wilde doen. Het hof heeft verder overwogen dat de verdachte op meerdere momenten de tijd en de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte vervolgens ook daadwerkelijk tot zich heeft laten doordringen dat hij de dealer die de drugs zou leveren om het leven zou brengen, heeft het hof in het bijzonder afgeleid uit het schot dat de verdachte heeft gelost toen hij in de auto zat en uit de woorden die hij daarbij heeft geuit, waarbij het hof de tegen [getuige ] uitgesproken woorden “Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan” op het oog heeft. Daarbij maakte het voor de verdachte niet uit welke ‘ [naam] ’ (dat wil zeggen: welke bezorger van de drugs) er zou komen.
2.4.2
Het hof heeft hierbij in de bewijsvoering het volgende betrokken dat:
- de verdachte geld heeft gepind en geld van [betrokkene 7] heeft gekregen, waarvoor hij telkens drugs heeft gekocht (bewijsmiddel 8);
- de verdachte vervolgens over meer drugs wilde beschikken, terwijl hij daarvoor geen geld had en ook niet van anderen daarvoor geld heeft gekregen (bewijsmiddelen 8 en 11-14);
- de verdachte desondanks wel bij [betrokkene 4] voor 100 euro aan drugs heeft besteld, waarbij deze drugs zouden worden afgeleverd bij de verdachte (bewijsmiddel 15);
- de verdachte in de door hem bestuurde auto een schot heeft gelost voordat de drugs door [slachtoffer] werden afgeleverd (bewijsmiddelen 7, 9, 16 en 17);
- het lossen van dit schot in de auto “een half uurtje, kwartier of twintig minuten” plaatsvond voordat [slachtoffer] met de drugs arriveerde (bewijsmiddel 17);
- de verdachte, nadat hij in die auto had geschoten, het pistool heeft doorgeladen en in de binnenzak van zijn jas heeft gedaan (bewijsmiddel 7);
- de verdachte, nadat [slachtoffer] was gearriveerd om de drugs af te leveren, met het doorgeladen pistool naar de auto van [slachtoffer] is gelopen, daar het wapen heeft gepakt en tweemaal door het open raam van die auto op het lichaam van [slachtoffer] heeft geschoten, daarna “handel, handel” heeft gezegd, en nadat [slachtoffer] de drugs naar hem had toegegooid, voor een derde keer heeft geschoten en de drugs heeft gepakt (bewijsmiddelen 3, 7 en 16).
2.4.3
Het hof heeft nog, in verband met het tijdsverloop tussen het schieten in de auto en het arriveren van [slachtoffer] , geoordeeld dat de stelling van de verdachte dat hij in de auto zou hebben geschoten om paniek te zaaien en onder de overval uit te komen, waartoe [getuige ] hem zou hebben gedwongen, niet aannemelijk is geworden. Daarbij heeft het hof mede betrokken dat dit eerdere schieten twintig seconden voor de drie schoten op [slachtoffer] zou moeten hebben plaatsgevonden, terwijl drie buurtbewoners niet vier, maar drie schoten hebben gehoord (bewijsmiddelen 18-20). Het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario heeft het hof daarmee niet aannemelijk geacht.
2.5.1
De verdediging heeft het verzoek gedaan, zo volgt uit wat onder 2.2.4 is weergegeven, om [getuige ] te horen in verband met het bewijs van het tenlastegelegde handelen van de verdachte met voorbedachte raad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging, ondanks dit nodige initiatief, het ondervragingsrecht ten aanzien van [getuige ] niet heeft kunnen uitoefenen, omdat het niet is gelukt om de getuige op te sporen en te horen en het niet aannemelijk is dat deze getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden opgespoord en gehoord. Het hof heeft daarbij geoordeeld dat de verklaringen van [getuige ] (bewijsmiddelen 16 en 17) voor het bewijs kunnen worden gebruikt “nu het bewijs dat het bewezenverklaarde door verdachte is begaan niet uitsluitend, of in beslissende mate op deze verklaringen is gebaseerd, maar ook steun vindt in de bewijsmiddelen zoals die later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen (waaronder de verklaring van verdachte dat hij in de auto al een schot heeft gelost en de verklaringen van verschillende buurtbewoners dat zij in totaal drie schoten hebben gehoord)”.
2.5.2
Het hof heeft in de bewijsvoering van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte met voorbedachte raad, naast de door de verdachte betwiste verklaringen van [getuige ] , verschillende andere bewijsmiddelen betrokken die betrekking hebben op feiten en omstandigheden waarover ook [getuige ] heeft verklaard. Daarbij gaat het om de gebeurtenissen voorafgaand aan het door de verdachte maken van de afspraak om drugs aan te schaffen terwijl hij niet over het benodigde geld beschikte, het – voorafgaand aan het arriveren van [slachtoffer] – door de verdachte schieten in de auto en het door de verdachte beschikken over een doorgeladen wapen, waarmee de verdachte onmiddellijk op [slachtoffer] heeft geschoten toen [slachtoffer] enige tijd later drugs kwam brengen. Het hiermee samenhangende oordeel van het hof dat het bewijs van het bewezenverklaarde handelen met voorbedachte raad niet in beslissende mate steunt op de verklaringen van [getuige ] , maar de benodigde steun vindt in andere bewijsmiddelen, getuigt – gelet op wat onder 2.3.3 is vooropgesteld – niet van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van de onder 2.4 weergegeven bewijsvoering niet onbegrijpelijk.
2.5.3
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat er een goede reden bestond voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht met betrekking tot [getuige ] , namelijk – kort gezegd – haar onvindbaarheid. Het hof heeft daarnaast kennelijk de omstandigheden dat de overige onder 2.4.2 aangeduide bewijsmiddelen de inhoud van de voor het bewijs gebruikte verklaringen van [getuige ] ondersteunen en dat het onder 2.4.3 aangeduide alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden, in aanmerking genomen bij zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van die verklaringen. Gelet op dit een en ander getuigt het oordeel van het hof dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, ook zonder dat er nog andere compenserende factoren waren, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beoordeling van het derde en het vierde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de duur van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, negen maanden bedraagt.
4.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2022 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“Redelijke termijn
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het feit dat in de fase in hoger beroep de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden.
Op 19 juni 2019 werd namens [verdachte] hoger beroep ingesteld. Gelet op het feit dat sprake is van voorarrest zou de procedure in hoger beroep binnen zestien maanden moeten zijn afgerond. Indien Uw hof op 13 april 2022 uitspraak doet heeft de fase in hoger beroep maar liefst 34 maanden geduurd. De fase in hoger beroep heeft daarmee anderhalf jaar langer, dat wil zeggen: ruim twee keer zo lang geduurd als hetgeen voor een voorlopig gehechte verdachte redelijk wordt geacht.”
4.2.2
Het hof heeft met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn het volgende overwogen:
“Strafverminderende omstandigheden
Het hof heeft echter geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep met bijna negen maanden is overschreden. Hoewel het tijdsverloop mede is veroorzaakt door de onderzoekswensen van de verdediging waaraan uitvoering is gegeven en door de complexiteit van de zaak, is het hof van oordeel dat dit tijdsverloop deels ook voor rekening van de rechtspraak komt. Gelet op het voorgaande zal het hof de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straf, in die zin dat het de (...) op te leggen gevangenisstraf zal verminderen met twee maanden.
(...)
Conclusie
Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.”
4.3
Dat oordeel is niet begrijpelijk, nu het hoger beroep is ingesteld op 25 juni 2019, de verdachte zich in verband met de zaak in voorlopige hechtenis bevindt en het hof op 22 april 2022 uitspraak heeft gedaan.
4.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen door de duur van de opgelegde gevangenisstraf te verminderen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze twaalf jaren en acht maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2023.
Conclusie 23‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Dodelijke schietpartij in 2018 in Enschede. Gebruik voor het bewijs van verklaringen van een getuige, terwijl de verdediging niet in de gelegenheid was de getuige te ondervragen. De getuigeverklaringen zijn van beslissende betekenis voor het bewijs. Een motivering van het gewicht van andere voor voorbedachte raad relevante elementen ontbreekt, terwijl het hof evenmin onder ogen heeft gezien of er compenserende factoren voor het niet horen van de getuige aanwezig zijn. De slotsom is dat de bewezenverklaring van moord ontoereikend is gemotiveerd. De AG komt tot de conclusie dat de zaak moet teruggewezen naar het hof om de zaak opnieuw te berechten.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/01633
Zitting 23 mei 2023
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 22 april 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem wegens "moord", veroordeeld tot dertien jaren gevangenisstraf, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van het beslag en de vorderingen van benadeelde partijen en zijn schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander als nader in het arrest omschreven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, heeft bij schriftuur en aanvullende schriftuur in totaal vier middelen van cassatie voorgesteld.
Waar het in deze zaak om gaat
3. Op 26 januari 2018 is [slachtoffer] in zijn stilstaande auto in [plaats] doodgeschoten. Verdachte had afgesproken voor € 100,- drugs te kopen. Nadat [slachtoffer] ter aflevering van de drugs was verschenen, heeft verdachte op hem geschoten. Verdachte erkent dat ook. De verdachte was eerder naarstig op zoek naar (geld voor) drugs geweest. Hij kreeg echter telkens nul op zijn rekest. Verdachte verkeerde die avond/nacht in gezelschap van zijn toenmalige vriendin en inmiddels gewezen [getuige] .
In cassatie wordt het arrest bestreden op een viertal punten. Allereerst betreft het de beslissing van het hof om de verklaring van de getuige [getuige] voor het bewijs te gebruiken, terwijl de verdediging geen gelegenheid heeft gehad haar te horen (middel 1). Voorts wordt de strafmotivering onbegrijpelijk geoordeeld omdat anders dan het hof oordeelt de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep niet bijna negen maanden, maar achttien maanden bedraagt (middel 2). Verder zou het hof niet in het bijzonder de redenen hebben gegeven voor de afwijking van het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verklaringen van [getuige] niet betrouwbaar zijn (middel 3). Als laatste is er nog een rechts- en motiveringsklacht over de bewezenverklaarde voorbedachte raad (middel 4).
Het door het hof bewezenverklaarde feit en de daartoe gebezigde bewijsmiddelen
4. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 26 januari 2018, te [plaats] , [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door kogels in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 januari 2018. p. 741 -746 (ordner 2), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 1] :
Ik kwam op 26 januari 2018 rond 02.30 uur vanaf de singel de [a-straat] te [plaats] inrijden. Ik wilde de [b-straat 1] te [plaats] inrijden en zag een auto midden op de kruising stilstaan. Ik zag dat er een man in de auto zat met het hoofd achterover. Ik zag dat het raam aan de bestuurderszijde open was. Ik heb de man aangesproken. Ik zag dat de man niet reageerde. Toen ik beter naar de man in de auto keek. zag ik dat hij dikke lippen had, het gelaat was lijkwit en ik zag dat hij zijn handen in zijn schoot had liggen.
Ik kreeg geen reactie van de man in de auto en heb 112 gebeld. Ik heb aan de telefoon aangegeven dat er een dode man in een auto zat aan de [a-straat] te [plaats] .
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2018, p. 374-376 (ordner 1), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 26 januari 2018 omstreeks 02.39 uur waren wij belast met de surveillance in [plaats] . Op bovengenoemd tijdstip hoorden wij middels onze verbindingsmiddelen de melding vanuit het operationeel centrum dat er een man in een auto zou liggen aan de [a-straat] . Hierop zijn wij ter plaatste gegaan. Wij zagen dat komende vanaf de [a-straat] , rechtsaf de [b-straat 1] op, een donkere Renault met kenteken [kenteken 1] stond. Wij zagen dat er in ieder geval één persoon in de auto zat, op de bestuurdersstoel.
Bij de auto zagen wij dat het ambulancepersoneel zich bezighield met de inzittende.
Wij hoorden de verpleegkundige zeggen: "'Hij is overleden." Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben naar de getuige [betrokkene 1] gelopen en vroeg of hij mij meer kon vertellen. Ik hoorde dat hij tegen mij vertelde: “Op het moment dat ik naar de persoon in de auto kijk herken ik hem. Ik zie dat het [slachtoffer] is.”
3. Een geschrift, te weten een schouwverslag d.d. 26 januari 2018, opgemaakt door drs. A.J. Schrooyen, forensisch arts. p. 2289-2291 (ordner 4), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Schouwitems
In de vroege ochtend van 26 januari kreeg 112 een melding van een persoon in een auto. Ambulance kon niets meer doen omdat BE al overleden was. De dienstdoend forensisch arts. [arts] , is gebeld en hij is ter plaatse gaan kijken.
verslag van collega [arts] :
beschrijving
26-01-2018 03.30 uur [slachtoffer]
[geboortedatum] 1992
Man
Conclusie
Evaluatie 25-jarige man die overleden gevonden is op de bestuurdersstoel van zijn auto. Ambulance kon niets meer voor hem doen. De eerste forensisch arts heeft niet geschouwd maar advies gegeven om met FO de plaats te bekijken. Het gaat zeer waarschijnlijk om een misdrijf waarbij de letsels aan de linkerzijde van de borst en de linkerarm, zeer wel passen bij schotwonden.
Conclusie: Niet-natuurlijk overlijden. Lichaam inbeslaggenomen en forensische obductie volgt.
4. Een geschrift, te weten een rapport van Maastricht Universitair Medisch Centrum Forensische Radiologie d.d. 27 juni 2018, opgemaakt door radioloog F. Bakers, p. 2306-2319 (ordner 4), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Naam slachtoffer: [slachtoffer] .
Door het lichaam lopen er 2 trajecten met 2 metaal dense fragmenten in het lichaam en waarschijnlijk één schampschot.
Door traject 1 is er een fractuur van de linker 7e rib en schade aan de linkerlong en schade van de linker hartspier waardoor er een grote hoeveelheid bloed in de linker borstholte en in het hartzakje ontstaan is. Door traject 2 is er schade van de weke delen van de linker bovenarm en een fractuur. Traject 3 geeft alleen oppervlakkige schade aan de huid.
Traject 1 heeft uitgebreid bloedverlies gegeven. Dit traject is op zichzelf staand te kwalificeren als letaal. De schade van traject 2 & 3 hebben geen bijdrage geleverd aan het overlijden.
De doodsoorzaak is eenduidig vast te stellen op verbloeding door penetrerend extern inwerkend geweld veroorzaakt door traject 1.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 15 mei 2018, p. 2038-2051 (ordner 4), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Op 26 januari 2018 kreeg ik, [verbalisant 6] , van de meldkamer het verzoek om te gaan naar de kruising [b-straat 1] / [c-straat] in [plaats] . Ik hoorde van de meldkamer dat er op deze kruising een auto stond met een dode man achter het stuur.
Om 04.05 uur was ik ter plaatse. Ik zag dat er een zwarte Renault Megane, kenteken [kenteken 1] op de kruising stond.
Ter plaatse hoorde ik van de aanwezige collega's het volgende:
Achter het stuur in de auto zit [slachtoffer] .
Forensisch onderzoek 26-01-2018
Ik, [verbalisant 6] . zag op de voorzijde van de auto onder de ruitenwisser aan de bestuurderszijde een huls liggen. Ik zag dat er bij het bevestigingspunt van de andere ruitenwisser, bijrijderszijde, een tweede huls lag.
Nadat wij het slachtoffer hadden weggehaald van de bestuurdersstoel zagen wij op het zitvlak van de bestuurdersstoel een huls.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 januari 2018, p. 2104-2107 (ordner 4), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op de [d-straat 1] in [plaats] werd een Opel Vectra, kenteken [kenteken 2] , met een kapotte band aangetroffen. Ik zag dat de auto aan de rechtervoorzijde op de velg reed. De band was nagenoeg geheel verdwenen. Ik zag dat er achter het wiel een duidelijk aftekening op de weg zichtbaar was. Ik zag dat er een huls op de bestuurdersstoel lag.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen betreffende het proces-verbaal verhoor veroordeelde, p. 1-34 en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1-9, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Toen ik met [getuige] (het hof begrijpt: [getuige] ) in de auto zat, heb ik het pistool doorgeladen en heb ik in de auto naast mijn voet geschoten. Daarna heb ik de patroonhouder uit het wapen gehaald en weer erin gedaan. Ik heb toen het wapen doorgeladen in de binnenzak van mijn jas gedaan.
Toen [slachtoffer] kwam aanrijden, ben ik richting zijn auto gelopen met een doorgeladen pistool. Hij zat op de bestuurdersstoel in de auto. De deur van de auto was dicht. Het raam van de auto was open. Ik heb het pistool uit mijn jas gepakt en de eerste twee schoten zijn afgegaan. Ik heb de trekker aangeraakt. Toen zei ik: "handel, handel". Daarna maakte hij een snelle beweging en gooide hij zijn zakje drugs naar buiten. De handel zat in een bruin portemonneetje. Dan druk ik voor de derde keer. Ik schiet voor de derde keer. Het portemonneetje heb ik opgepakt.
8. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 30 maart 2022 van de meervoudige kamer in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Zwolle, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
U, voorzitter, deelt mede dat u het met mij wilt hebben over de dag in aanloop naar het schietincident. U houdt mij voor dat u uit het dossier haalt dat ik toen ik op de camping was al cocaïne had gehaald en gebruikt, dat ik daar ruzie had met [getuige] en het daarna weer heb goedgemaakt en dat ik vervolgens in de auto ben gestapt en ben gaan rijden. (...) Zodra we de camping af waren, heb ik geld gepind. Nadat we de camping afreden, heb ik meteen drugs besteld. (...) We zijn gaan rijden en toen heb ik de dealer [betrokkene 2] gebeld. Hij is een loopjongen van de [betrokkene 3] . De [betrokkene 3] is niet [betrokkene 4] . [betrokkene 2] reed voor de [betrokkene 3] . Het klopt dat ik de [betrokkene 3] heb gebeld en dat [betrokkene 2] de drugs kwam brengen. Nadat [betrokkene 2] de drugs had gebracht, heb ik cocaïne gebruikt. Toen heb ik ruzie met [getuige] gehad. (...) Na de ruzie hebben we het weer goedgemaakt. (...) We hebben vervolgens nog drank gehaald en nog een keer geld gepind bij de Lidl. Op een gegeven moment was het geld op en zijn we langs [betrokkene 5] gegaan. [betrokkene 6] kende ik niet. Bij hem was ik nog nooit eerder geweest. Aan [betrokkene 6] heb ik de Breitling aangeboden. Die was € 2.5.00.00 waard. (...) Ik ben nog bij [betrokkene 7] geweest. Van hem heb ik € 50,00 gekregen. Daar heb ik ook nog drugs van gehaald. U houdt mij voor dat [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij mij behoorlijk opgefokt vond. Ik was geïrriteerd omdat hij mijn horloge niet wilde hebben voor een gram coke. (...) Nadat ik bij [betrokkene 6] was geweest, ben ik naar [betrokkene 5] gegaan. Bij hem ben ik binnen geweest. (...) Ik heb € 40,00 van tafel gepakt. [betrokkene 5] zei toen: "Nee!" Daarop heb ik het geld weer op tafel gegooid en ben ik naar de keuken gelopen. (...) Ik heb gesmeekt om € 40,00. (...)
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 9 februari 2018, p. 2544-2546 (ordner 6), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
Van het onderzoeksteam Gambia kregen wij het verzoek om de auto, Opel Vectra kenteken [kenteken 2] te onderzoeken op de mogelijke aanwezigheid van een kogelgat of een kogelpunt in de auto. Op donderdag 1 februari 2018. omstreeks 13.45 uur, startten wij met het onderzoek aan de Opel Vectra, kenteken [kenteken 2] Wij zagen dat er onder het gaspedaal een beschadiging zat in het isolatiemateriaal van de bodemplaat onder het gaspedaal. Op deze locatie gaat de stuurstang door het schutbord van de auto. Door middel van sondering zagen en voelden wij dat het gat doorliep tot op het metaal van het schutbord. Tevens zagen wij door de sondering dat het schot langs de rechterzijde van het stuur was gegaan. Wij zagen dat er een beschadiging in het schutbord zat. nabij de stuurkolom. Wij zagen dat de beschadiging paste bij de inslag van een kogelpunt. Nadat de vloerbedekking onder het stuurkolom en het gaspedaal was verwijderd zagen wij een platgeslagen kogelpunt liggen.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 3 juli 2018, p. 1793-1797 (ordner 3), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Waar reed je in de dag van het incident?
A: Dat was een Opel Vectra van [betrokkene 9] . De auto is zilvergrijs van kleur. Die auto heeft heel lang op de camping gestaan met een lekke band. Ik heb er een nieuwe band op gezet. Daarna heb ik weer een lekke band gekregen. Dat was op de dag van het incident. Dat was een band linksvoor. Ik heb vol een rotonde geraakt.
V: We kunnen stellen dat jij in de auto hebt gereden?
A: Ja, ik heb gereden.
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2018, p. 248-259 (ordner 1), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Ten behoeve van het onderzoek werden camerabeelden van de Rabobank, gevestigd aan de [e-straat 1] te [plaats] opgevraagd en veiliggesteld. Op 25 januari 2018 23:55:40 uur komt een grijze Opel Vectra aanrijden, waarbij op latere beelden te zien is dat [verdachte] als bestuurder uitstapt en in de richting loopt van de pinautomaat. [verdachte] komt uit de richting lopen van de geparkeerd staande Opel Vectra. Te zien is dat [verdachte] vermoedelijk zijn pinpas in de pinautomaat stopt. [verdachte] is bezig met pinnen en op de weergegeven tekst
is te zien dat er te weinig saldo is. [verdachte] loopt weer terug naar de Opel Vectra en gaat weer op de bestuurdersstoel van de Opel Vectra zitten.
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2018, p. 975-976 (ordner 2), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] :
Op 9 maart 2018 werd [betrokkene 5] als verdachte in vrijheid gesteld. Wij hebben [betrokkene 5] gezegd dat w ij hadden gehoord dat hij informatie had over de dood van [slachtoffer] en hebben aan hem gevraagd of hij een getuigenverklaring af wilde leggen. [betrokkene 5] gaf aan dat hij geen getuigenverklaring af wilde leggen. Hij wilde ons wel vertellen wat hij wist.
[betrokkene 5] verklaarde:
[verdachte] is in de nacht van de schietpartij bij mij in de woning geweest. Die Turkse hoer van [verdachte] zat nog in de auto. [verdachte] vroeg mij om geld. Hij wilde coke kopen. Ik zei tegen [verdachte] dat ik hem geen geld wilde geven. [verdachte] bood mij zijn Rolex te koop aan. Die wilde ik niet. [verdachte] vulde een glas met whisky en heeft de inhoud van het glas in één keer naar binnen gegooid. Ik had 40 euro op de salontafel liggen. [verdachte] greep die van mijn tafel en stak het geld in de binnenzak van zijn jas. Met mijn hand heb ik mijn geld weer uit de binnenzak gepakt. Terwijl ik hem vasthield om zijn nek voelde ik iets zwaars in een van zijn jaszakken. Ik voelde met mijn linkerhand en zag een pistool.
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 februari 2018, p. 777-779 (ordner 2), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als verklaring van [betrokkene 6] :
A: Ik ken een Turkse vrouw die [getuige] (het hof begrijpt hierna steeds: [getuige] ) heet. Ik kan mij herinneren dat [getuige] dat bewuste weekend, het was een donderdag of een vrijdag, bij mij is geweest. Ze was samen met een kwal van een vent. Hij had een bril op. [verdachte] had gedronken. Hij had een kort lontje die avond. Hij zat op het randje van heel agressief gedrag. Dit gedrag toonde hij naar mij. Hij wilde cocaïne van mij hebben. [getuige] zat rustig in mijn woonkamer. [verdachte] was druk en liep rond door mijn woonkamer. Ze hadden geen geld. [verdachte] bood mij nog een horloge als onderpand aan. Ik wilde dat niet. Ik weet het niet zeker, maar volgens mij wilde [verdachte] een grammetje coke hebben. Hij wilde een hele. Zo noemen wij een gram coke.
V: Hoe was de gemoedstoestand van [verdachte] toen hij vertrok?
A: Hij was niet al te vrolijk. Hij had geen coke gekregen.
14. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 mei 2018, p. 848-884 (ordner 2), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 8] :
Hij (het hof begrijpt: verdachte) heeft mij 's avonds (het hof begrijpt: de avond van 25 januari 2018) nog gebeld. Hij vroeg mij om geld. Ik zeg: [verdachte] ik heb geen geld. Ik zeg: ik heb niks.
15. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 januari 2018, p. 788-792 (ordner 2), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 4] :
[verdachte] heeft mij gebeld. Hij vroeg of ik drugs naar hem kon brengen. Ik vroeg aan hem hoeveel. [verdachte] gaf aan "genoeg". Ik vroeg aan hem 100? Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Ja, is goed.” Volgens mij is het van donderdag op vrijdag 26 januari gebeurd. Ik werd tussen 22.00 en 2.00 gebeld door deze [verdachte] . [verdachte] is een gebruiker. Ik vroeg vervolgens aan [verdachte] of hij naar de [f-straat] kon komen. [verdachte] bevestigde dat hij naar het adres zou komen. Volgens mij zit er ongeveer twee à drie uurtjes tussen het eerste en tweede telefoongesprek. Tussen dit eerste en tweede telefoongesprek heb ik contact gehad met [slachtoffer] . We bellen elkaar over en weer en er vonden die avond/nacht meerdere gesprekken plaats. Dit omdat [slachtoffer] dan ergens staat om de bestelling af te leveren. Het is zo dat ik en [slachtoffer] met zijn tweeën het "bedrijfje" runnen. [slachtoffer] leverde die donderdag de voorraad. Ik heb [slachtoffer] gezegd dat deze [verdachte] had gebeld en verteld wat hij wilde hebben. Ik had volgens mij geen tijdstip afgesproken met [verdachte] . Vaak dan bel ik een minuut of twee van tevoren op dat ze naar de afgesproken plek kunnen komen. Op een gegeven moment werd ik weer door [verdachte] gebeld. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat hij niet meer naar het adres kon komen, omdat hij een lekke band had. Hij vroeg aan mij of ik naar [A] bij [g-straat] wilde komen. Ik ben daarmee akkoord gegaan en heb het adres gewijzigd naar de cafetaria (het hof begrijpt: [A] ). Dit zit vlak bij elkaar. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij een Vectra had. [slachtoffer] vroeg mij waar [verdachte] zou staan. Ik vertelde [slachtoffer] ook dat [verdachte] voor 100 euro wilde hebben. Voor 100 euro kreeg [verdachte] 1 gram cocaïne. Dit is veel als iemand dit besteld. Ik zei tegen [slachtoffer] dat [verdachte] bij de cafetaria met die gokkasten zou staan en als hij daar niet zou staan dat hij bij cafetaria [B] was. Volgens mij was [slachtoffer] daar al in de buurt want normaal gesproken belt hij mij als hij in de buurt is zodat een klant naar buiten kan komen of dat ze de deur open doen of dat ze op de afgesproken plek komen. Tijdens het gesprek hoorde ik [slachtoffer] in een keer zeggen: "Ik zie iets raars man." Ik vroeg nog wat hij zag. maar ik kreeg geen gehoor meer en de verbinding werd verbroken. Toen [slachtoffer] dit zei klonk hij verbaast, angstig, verrast. Ik heb meerdere keren geprobeerd [slachtoffer] te bellen, maar ik kreeg geen gehoor. Ik heb [verdachte] proberen te bellen met mijn telefoon. Ik hoorde dat de telefoon twee keer over ging. Daarna bij de derde keer werd het gesprek weg gedrukt. Vervolgens 10 à 20 minuten later werd ik gebeld
door [betrokkene 4] . Hij vertelde mij dat [slachtoffer] dood was.
16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2018, p. 1563-1616 (ordner 3), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als verklaring van [getuige] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
A: In elk geval, die dag, die gast waar jullie het over hebben, ik wist niet dat dat die gast was.
V: [slachtoffer] .
A: Ja ik weet de naam niet. Ik hoorde later dat het slachtoffer [naam] wordt genoemd. Hij is vroeger mijn dealer geweest. Ik zag een foto van hem. [verdachte] had drugs geregeld op donderdag, daarom ging ik naar hem toe op donderdag vlak voor het hele gebeuren. Ik weet wel gewoon dat die jongen belde en dat ze hebben afgesproken. Diegene belde hem dat was wel duidelijk, want eigenlijk zouden we wegrijden totdat degene belt en hij daar bleef staan. Eigenlijk waren we van plan weg te rijden als er geen telefoon was gekomen.
Er kwam een auto aan en ik mocht absoluut niet bewegen. Daarvoor had hij mij al bedreigd. Ik zat in de auto naast de bestuurder.
V: Wie zat nog meer in de auto?
A: [verdachte] . Alleen wij twee. Toen is [verdachte] eruit gestapt aan de bestuurderskant. En toen liep hij naar de auto en toen zaten ze te praten. Nou en toen hoorde ik een paar knallen. [verdachte] was wel uit de auto. Hij was niet ingestapt. Die auto is gewoon doorgereden. Ik heb helemaal niks gehoord dan alleen maar bam bam bam. Ik dacht drie keer. [verdachte] loopt gewoon zo en die stapt in de auto en die zei van ik heb drie keer in z'n kloten geschoten. Hij zegt van jij gaat er ook aan. Van als jij nog een keertje geintje en dit en dat en blablablabla jij gaat er ook aan.
V: Hm wat heeft [verdachte] verteld voordat hij uitstapte tegen jou?
A: Hij was mij aan het vragen eh over [naam] had hij dat ik hem kende. Toen was hij zo boos, hij zou mij een lesje leren en dit en dat. Want toen wou die ook op mij schieten want er moest ook een kogelgat in de auto waarin wij reden zijn, voor zover ik weet. Ik heb die pistool niet gezien. Alleen even in de auto toen hij op mij wou schieten toen hij zo deed en dat er een knal in de auto kwam.
V: Je hebt het pistool wel gezien toen hij dit deed en je doet je hand naar achteren toe.
A: Zeg maar zoiets en dat was nog voor die jongen. Toen kwam er een schot in de auto waarin wij reden los. Dat was voor het pang pang pang. We hadden een kapotte band.
V; Maar je zegt van, pang pang pang en hij reed niet meteen weg.
A: Ja en toen pakte [verdachte] wel iets aan nog na die pang pang pang. Hij pakte duidelijk iets aan.
17. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 februari 2018, p. 1617-1638 (ordner 3), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Op het moment dat je het zag, dat pistool...
A: Heb ik alsnog niet gezien. Ik hoorde alleen maar knallen buiten.
V: Heb je het toen wel of niet gezien?
A: Een beetje wel natuurlijk. Als ze mee gaan zo doen (O: verdachte brengt haar handen samen en maakt een beweging die lijkt op het naar achteren trekken van de slede van een wapen).
V: Waarom ging dat schot af in de auto?
A: Toen zat hij al heel heftig... ik ga dit doen ik ga dat doen. ik ga je vermoorden en als ik erachter kom. Hij wilde weten of ik met anderen had geneukt. Het draaide de hele tijd daarom. Hij vroeg mij gewoon over wat ik had gedaan of niet. Steeds dezelfde discussie. Hij zegt dus je wilt zeggen dat ik een leugenaar ben? En toen trok die zo (O: verdachte strekt haar armen, brengt haar handen bij elkaar en beweegt een van de handen wat naar zich toe). Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan.
V: Wie is hij?
A: Ik denk dat hij die dealer bedoelde. Ik weet niet hoe hij heet. maar ik noem hem altijd [naam] .
V: En waarom denk je dan dat hij die [naam] bedoelde?
A: Hij zat er heel erg mee of ik het met hem had gedaan. Omdat ik niet wist wie zou komen, probeerde ik steeds te vragen van wie is het. Want dat zijn een groep jongens [naam] . Wij waren op het punt waar we geparkeerd stonden. Ik denk dat we daar een half uur waren maximaal.
V: Dat moment dat hij jou bedreigt dat hij schiet in de auto en dat hij zegt van die dealer gaat er ook aan. hoe lang duurt het voordat die dealer er was?
A: Binnen een half uurtje, kwartier of twintig minuten. We hebben er maximaal een half uurtje gestaan.
V: Hoe lang duurde het voordat, toen jullie daar gingen staan met de auto, dat hij in de auto schoot, dat hij jou bedreigde.
A: Dat bedoel ik met dat half uurtje, toen stopte hij. Toen gebeurde dat. En toen dreigde hij mij en toen moesten we wachten. Hij deed mij nog geloven dat hij door zijn voet had geschoten. Dat was ook gelogen.
V: Dat was direct toen jullie daar zijn gestopt? En toen heeft het dus een half uurtje geduurd.
A: Ja. Toen hij net de sleutel wilde draaien en hij weer pissig werd en dreigementen uitgooide, kreeg hij een telefoontje van de jongen die overleden is. Dat weet ik zeker, want toen zei hij: is goed ik wacht hier. Toen bleef hij staan en nog geen vijf minuten later komt die jongen aanrijden.
V: Jullie gaan in de nacht van donderdag op vrijdag naar de plek van de schietpartij omdat daar geleverd werd?
A: Hij stopte daar gewoon. We stonden daar al. Toen we weg wilden rijden, werd hij teruggebeld, toen zei hij dat we bij de cafetaria (het hof begrijpt: [A] ) stonden en ik wacht wel effen. Toen kwam die [naam] , die [slachtoffer] , dus aanrijden.
V: Op welk moment hebben jullie het erover gehad of heeft [verdachte] het erover gehad dat hij iets geleverd wilde hebben.
A: Pas toen [verdachte] gebeld had zei hij er komt zo iemand aan en je krijgt zo je drugs. We zijn bij [betrokkene 10] geweest, maar daar kreeg hij niet.
18. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 januari 201 8. p. 798-799 (ordner 2), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 11] :
Ik woon op de [a-straat] in [plaats] . Ik woon ongeveer 100 meter van de plaats waar de auto is aangetroffen. In de nacht van 25 januari 2018 op 26 januari 2018 was ik rond 01.30 uur wakker. Toen ik wakker was. hoorde ik buiten op straat drie schoten. Ik hoorde twee schoten snel achter elkaar alsof ze in één keer geschoten werden. Het derde schot was één of twee seconden later. Ik had sterk het vermoeden dat het om schoten ging en niet om vuurwerk. De knallen van vuurwerk klinken namelijk anders. Deze knallen waren wat doffer en zachter. Ik weet dat ik om 01.37 uur ben opgestaan en naar het toilet ben gegaan. Ik heb dit terug gezocht in mijn telefoon. Ik heb gedurende ongeveer 30 minuten op het toilet gezeten. Toen ik weer terug naar bed ging, was het
rond 02.00 uur. Ik weet de exacte tijd niet meer. Ik heb niet op een klok gekeken. Het kan dan ook vijf minuten eerder of vijf minuten later zijn geweest. Toen ik net op bed lag. hoorde ik de schoten.
19. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 februari 201 8. p. 728-732 (ordner 2). voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 12] :
Ik woon aan de [b-straat 2] te [plaats] . Tegenover mij is de snackbar [A] . In de nacht van 25 op 26 januari 2018 hoorde ik drie knallen. Ik heb op mijn telefoon gekeken en het was 02.03 of 02.04 uur. Ik ben mijn bed uitgegaan en heb het rolluik iets verder geopend. Ik zag door het luik op de [ h-straat 1] twee auto's. Ze stonden half geparkeerd op de parkeerplaats tegenover de snackbar. De cafetaria zit op de hoek van de [ h-straat 1] met de [b-straat 1] . Er was in ieder geval een zwarte auto die wegreed. Die andere die later wegreed was grijs van kleur.
20. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 februari 2018. p. 944-947 (ordner 2), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 13] :
Ik woon om de hoek waar de schietpartij op 26 januari 2018 plaatsvond aan de [i-straat 1] te [plaats] . Ik lag de avond van 25 januari 201 8 om 23.00 uur in mijn bed. Ik had het raam op de kiepstand gezet. Ikzelf lag ongeveer 1.20 meter van het raam af. Ik probeerde in slaap te komen en ineens hoorde ik drie knallen. Ik vond dat deze knallen doffer klonken dan vuurwerk dat afgestoken werd. Omdat ik het anders vond klinken dan vuurwerk, keek ik in een reactie meteen op mijn mobiele telefoon. Ik zag toen dat de telefoon aangaf dat het 02.10 uur was. Ik hoorde eerst twee knallen "pang-pang" kort achter elkaar en een fractie later nog een derde knal "pang". Ik heb verder niets meer gehoord die nacht.”
6. Het op het eerste middel toepasselijke beoordelingskader is te vinden in HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:402, NJ 2022/209 m.nt. Jörg:
“2.4.1 De Hoge Raad is in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, ingegaan op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, in de situatie dat zo’n verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dat verband heeft de Hoge Raad onder meer aandacht besteed aan de wijze waarop de rechter dient na te gaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Daarover heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“2.12.1 De voor het Nederlandse stelsel kenmerkende omstandigheid dat de rechter in de loop van het strafproces beslissingen neemt over het oproepen en horen van getuigen, is niet alleen van betekenis bij de beoordeling van getuigenverzoeken, maar ook bij de eindbeoordeling van de zaak. Zoals in het (...) arrest van 4 juli 2017 [ECLI:NL:HR:2017:1015] is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
2.12.2 Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het - wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt - des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige - kort na de gebeurtenissen waar het om gaat - zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen. Het kan onder omstandigheden ook gaan om verklaringen van deskundigen die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige dan wel de persoon van die getuige aan een onderzoek hebben onderworpen. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige of het ondervragen van de zojuist genoemde personen of deskundigen. In dit verband kan ook van belang zijn dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad om vragen te (doen) stellen aan de getuige.
2.12.3 De toetsing in cassatie kan gericht zijn op de vraag of de beslissing het tenlastegelegde mede op grond van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige bewezen te verklaren in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dit het geval is, (nader) heeft gemotiveerd.”
2.4.2 Verder heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418 het volgende overwogen:
“2.4.2 Hierbij is nog het volgende van belang. In het (...) arrest van de Hoge Raad van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016 heeft de Hoge Raad overwogen dat “de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid een getuige te ondervragen, niet eraan in de weg [staat] dat een door die getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.” De Hoge Raad ziet mede in verband met de [hiervoor] bedoelde rechtspraak van het EHRM aanleiding deze rechtspraak als volgt te verduidelijken. Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de betreffende getuigenverklaring in de bewijsconstructie nog altijd een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband dienen te worden beschouwd (vgl. rechtsoverweging 2.12.2 van [HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576]).”
De afwijzing van het verzoek om de getuige [getuige] te horen en het gebruik van haar verklaringen voor het bewijs
7. Na de veroordeling in eerste aanleg is de proceshouding van verdachte gewijzigd en heeft hij in december 2019 tegenover de politie een gedeeltelijke bekennende verklaring afgelegd. Ter zitting van het hof van 24 januari 2020 heeft verdachte opnieuw over het voorval verklaard en bij tussenarrest van 7 februari 2020 heeft het hof beslist dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend onder meer teneinde de getuige [getuige] door de raadsheer-commissaris te doen horen. Het proces-verbaal van de zitting van 30 maart 2022 houdt in dat dit verhoor niet heeft plaatsgevonden omdat de getuige niet te traceren was.1.De bij dit proces-verbaal behorende pleitnotities houden onder meer in: “De verdediging doet geen afstand van de getuige, doch refereert zich, gelet op de bevindingen van de RHC, aan het oordeel van het hof ten aanzien van de vraag of de getuige binnen een aanvaardbare termijn alsnog kan worden gehoord.”(p. 6). In aanvulling hierop houdt het proces-verbaal van de zitting van het hof van 30 maart 2022 in: “De oudste raadsheer vraagt mij of ik een voorwaardelijk verzoek doe, of om aanhouding verzoek. Ik doe een onvoorwaardelijk verzoek tot het horen van [getuige] . Er wordt door de verdediging niet afgezien van het verzoek om [getuige] als getuige te horen. De verklaring van [getuige] is voor het bewijs van doodslag niet van belang. Mocht uw hof komen tot een bewezenverklaring van doodslag, dan doet de verdediging geen verzoek om [getuige] als getuige te horen.”
8. Het hof heeft ten aanzien van de verklaringen van [getuige] en het verzoek om deze als getuige te (doen) horen als volgt overwogen:
“Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting van 30 maart 2022 heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuige [getuige] . Door de verdediging zijn daartoe geen nieuwe gegevens verstrekt over de verblijfplaats van de getuige.
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof op 24 januari 2020 ook al onder meer verzocht de getuige [getuige] te doen horen, welk verzoek door het hof toen is toegewezen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 12 mei 2021 blijkt dat het na allerlei inspanningen niet is gelukt om de getuige op te sporen en te horen en dat het niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden opgespoord en gehoord.
Gezien het uitblijven van resultaten na de verrichte inspanningen door de raadsheer-commissaris voorafgaande aan de inhoudelijke zitting in hoger beroep en de omstandigheid dat verdachte noch de raadsman het hof ter zitting in hoger beroep adresgegevens van de getuige heeft verstrekt, is het hof van oordeel dat het nog steeds onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter zitting zal verschijnen. Het hof wijst het verzoek tot het horen van de getuige daarom af.
Het hof stelt vast dat de verdediging haar ondervragingsrecht ten aanzien van getuige [getuige] niet heeft kunnen effectueren. Desalniettemin is het hof is van oordeel dat de verklaringen van [getuige] voor het bewijs kunnen worden gebezigd, nu het bewijs dat het bewezenverklaarde door verdachte is begaan niet uitsluitend, of in beslissende mate op deze verklaringen is gebaseerd, maar ook steun vindt in de bewijsmiddelen zoals die later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen (waaronder de verklaring van verdachte dat hij in de auto al een schot heeft gelost en de verklaringen van verschillende buurtbewoners dat zij in totaal drie schoten hebben gehoord). Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.”
9. Van betekenis voor de beoordeling van het middel is voorts nog de volgende bewijsoverweging van het hof:
“Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ volgens vaste jurisprudentie moet komen vastte staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties, zoals een korte tijdspanne, of een beslissing of uitvoering in een plotselinge hevige gemoedsbeweging, een zwaarder gewicht toe te kennen.
Bij de beoordeling of sprake is van voorbedachte raad acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Uit het dossier volgt dat verdachte op 25 januari 2018 omstreeks 23.55 uur probeerde geld te pinnen bij de Rabobank, maar dat dit niet lukte omdat hij te weinig saldo had. Blijkens de getuigenverklaringen van [betrokkene 6] en [betrokkene 5] is verdachte in de avond/nacht van 25 op 26 januari 2018 bij hen langsgegaan voor geld en/of drugs, maar hebben zij hem dit niet meegegeven. Daarnaast volgt uit de verklaring van de moeder van verdachte dat verdachte haar in de avond van 25 januari 2018 heeft gebeld en om geld heeft gevraagd, waarop zij antwoordde geen geld te hebben. Vervolgens besloot verdachte toch, ook al had hij kennelijk geen geld, op enig moment [betrokkene 4] te bellen om drugs te bestellen. Op de vraag hoeveel [betrokkene 4] mee moest brengen, antwoordde verdachte: “genoeg”. Vervolgens deed [betrokkene 4] een voorstel van 100 euro aan cocaïne, wat verdachte goed vond.
Voorts volgt uit het dossier dat verdachte daarna, terwijl hij met [getuige] in de auto zat, met een vuurwapen een schot in de auto heeft gelost, waarbij verdachte volgens [getuige] heeft gezegd: “Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan.” [getuige] heeft verklaard dat zij dacht dat verdachte daarmee de dealer die zij [naam] noemt, bedoelde. Volgens [getuige] was verdachte boos op haar omdat hij dacht dat zij seks had gehad met één van de jongens van de groep waarvan de leden ‘ [naam] ’ worden genoemd. Vervolgens zijn verdachte en [getuige] in de auto naar Cafetaria [A] gereden, waar verdachte met een ‘ [naam] ’ - te weten: [slachtoffer] - had afgesproken en hebben zij daar gewacht op de dealer. Toen de auto met de dealer erin arriveerde, is verdachte uit zijn auto gestapt, heeft hij het doorgeladen wapen uit zijn jas gepakt, en tweemaal door het openstaande raam van de auto van [slachtoffer] op het lichaam van [slachtoffer] geschoten. Nadat verdachte tweemaal had geschoten, riep verdachte: “handel, handel”, waarop [slachtoffer] de drugs naar hem toegooide. Vervolgens heeft verdachte nogmaals geschoten. Verdachte is daarop teruggelopen naar de auto en heeft tegen [getuige] gezegd: “Ik heb hem drie keer in zijn kloten geschoten.”
De stelling van verdachte dat hij eerder in de auto zou hebben geschoten om paniek te zaaien en onder de overval uit te komen, waartoe [getuige] hem zou hebben gedwongen, acht het hof niet aannemelijk. Het hof gaat uit van de verklaring die [getuige] daarvoor geeft. Het hof betrekt daarbij dat verdachte ook zegt dat dit eerdere schieten zou hebben plaatsgevonden 20 seconden voor de fatale schoten op [slachtoffer] , terwijl geen van de getuigen, die de schoten hebben gehoord, daarover verklaart. Zij spreken immers over drie schoten en geen vier.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien - dat verdachte gedurende de avond en nacht het plan heeft opgevat om de dealer die hem drugs zou komen brengen van het leven te beroven. Of verdachte dit nu alleen wilde doen omdat hij geen geld kon vinden voor de drugs, of ook vanwege zijn vermoeden dat [getuige] seks had gehad met de dealer, wordt in het dossier niet duidelijk. Mogelijk speelden beide redenen een rol. Het hof stelt in ieder geval vast dat verdachte op meerdere momenten de tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat verdachte ook daadwerkelijk tot zich heeft laten doordringen dat hij de dealer die de drugs zou leveren om het leven zou brengen, leidt het hof in het bijzonder af uit het schot dat verdachte heeft gelost toen hij zich met [getuige] in de auto bevond, en de woorden die hij daarbij heeft geuit. Kennelijk maakte het voor hem niet uit welke ‘ [naam] ’ er zou komen.
Van omstandigheden die duiden op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is het hof niet gebleken. Evenmin is gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. Ook de stelling van de verdediging dat voorbedachte raad niet mogelijk was omdat verdachte volledig “van het padje” was doordat hij onder invloed van verdovende middelen was, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte planmachtig en doelgericht gehandeld. Uit het door psycholoog Yntema opgestelde rapport omtrent verdachte volgt bovendien dat het wel degelijk mogelijk is dat verdachte, ondanks een persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cocaïne, berekenend en planmatig heeft gehandeld. Het voorgaande is ook ter zitting in hoger beroep door de psychiater Morre bevestigd.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.”
Bespreking van het eerste middel
10. Het hof heeft het verzoek niet onbegrijpelijk opgevat als een voorwaardelijk verzoek en achtte zich bij die stand van zaken terecht gehouden tot een beslissing op dat verzoek nu de verklaringen van [getuige] voor het bewijs zijn gebruikt (bewijsmiddelen 16 en 17).2.Gelet op het beoordelingskader van (onder meer) de Hoge Raad moet nu de vraag worden beantwoord of in de onderhavige strafprocedure is voldaan aan het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Dat is afhankelijk van grofweg drie aspecten: (i) is er een geldige reden voor niet horen van de getuige?; (ii) wat is het gewicht van de verklaringen in het geheel van het bewijs?; (iii) zijn er compenserende factoren?
11. Het eerste aspect van het beoordelingskader is in deze zaak niet problematisch en de steller van het middel wijdt daaraan ook geen nadere aandacht. Die benadering in cassatie past bij de pleitnotities waarin voor wat betreft dit eerste aspect werd gerefereerd aan het oordeel van het hof. Uit niets blijkt dat (is gesteld dat) er onvoldoende inspanningen zijn verricht om de getuige te traceren. De slotsom is dat nu het hof heeft overwogen dat onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen (art. 288 lid 1 onder a Sv) daarmee een geldig reden voor de afwijzing van het verzoek is gegeven.
12. Het tweede aspect van het beoordelingskader staat in deze zaak centraal: is de bewezenverklaring uitsluitend of in beslissende mate op de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige] (bewijsmiddelen 16 en 17) gebaseerd? Blijkens het eerder geciteerde proces-verbaal van de zitting van 30 maart 2022 (zie randnummer 7 hierboven) kan het voorwaardelijk verzoek bezwaarlijk anders worden gezien als voor het geval van een bewezenverklaring van moord en niet voor een bewezenverklaring van doodslag. Dat betekent dat de verdediging de getuige [getuige] (in ieder geval) wenst te horen over de te bewijzen voorbedachte raad. In hoger beroep was dat ook bij uitstek het onderwerp van debat.
13. In de onder randnummer 9 geciteerde bewijsoverweging inzake voorbedachte raad spelen de verklaringen van de getuige [getuige] een prominente rol. De tweede alinea is daarop grotendeels gebaseerd. Uit haar verklaring wordt afgeleid dat verdachte bij het lossen van een schot in de auto heeft gezegd: “Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan.” Het hof concludeert: “Dat verdachte ook daadwerkelijk tot zich heeft laten doordringen dat hij de dealer die de drugs zou leveren om het leven zou brengen, leidt het hof in het bijzonder af uit het schot dat verdachte heeft gelost toen hij zich met [getuige] in de auto bevond, en de woorden die hij daarbij heeft geuit.” Daarmee hecht het hof belangrijke betekenis toe aan de door verdachte blijkens de verklaring van de getuige [getuige] gesproken woorden. Die woorden blijken niet uit enig ander bewijsmiddel.
14. De hamvraag is of de door de getuige gehoorde woorden “Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan” van beslissende betekenis zijn voor het bewijs van de voorbedachte raad. De door het hof gebruikte woorden “leidt het hof in het bijzonder af” [cursivering AG] wijzen sterk in die richting. En daarbij ligt dan de nadruk niet op het schot in de auto (verdachte verklaart daar zelf ook over), maar op wat verdachte daarbij zou hebben gezegd. De door verdachte gesproken woorden blijken uit niets anders dan uit de verklaring van de getuige [getuige] . Een andere conclusie dan dat het hof aan die woorden beslissende betekenis voor het bewijs van voorbedachte raad toekent laat zich niet, althans zeer moeilijk denken. Die beslissende betekenis leidt tot de slotsom dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd nu een nadere motivering van het gewicht van andere voor voorbedachte raad relevante elementen3.ontbreekt, terwijl het hof evenmin onder ogen heeft gezien of er compenserende factoren voor het niet horen van de getuige [getuige] aanwezig zijn.
15. Het eerste middel slaagt. De overige middelen behoeven daarom geen bespreking. Voor het geval daarover anders wordt gedacht, vermeld ik mijn standpunt over de overige middelen met een korte toelichting.
Ten overvloede: bespreking van de overige middelen
16. Het tweede middel slaagt eveneens, maar dat hoeft niet tot terugwijzing van de zaak naar het hof te leiden, omdat de Hoge Raad in voorkomend geval zelf de straf kan matigen. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn bepaalt op bijna negen maanden, terwijl die overschrijding naar de steller van het middel terecht opmerkt achttien maanden bedraagt.4.Daarmee is de matiging van de straf door het hof gebaseerd op een verkeerd uitgangspunt.
17. Het derde middel dat klaagt over het ontbreken van een beslissing over een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de betrouwbaarheid van de getuige [getuige] faalt en kan in voorkomend geval worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. De verklaringen van [getuige] zijn in feitelijke aanleg bestreden wegens hun inconsistentie en omdat ze niet zouden aansluiten bij de overige beschikbare bewijsmiddelen, maar (andere) redenen waarom [getuige] een onbetrouwbare getuige is, zijn niet naar voren gebracht. Het hof heeft expliciet overwogen dat haar verklaringen steun vinden in de bewijsmiddelen waaronder de verklaring van verdachte dat hij van tevoren in de auto al een schot heeft gelost en de verklaringen van verschillende buurtbewoners dat zij in totaal drie schoten hebben gehoord. Het hof overweegt geen reden te hebben om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. De toelichting op het middel spitst zich toe op het motief van verdachte: werd het feit gepleegd om aan drugs te komen of wegens het seksueel van [getuige] met een/de dealer. Over dat punt heeft het hof nu juist wel uitdrukkelijk geoordeeld zonder daarbij beslissende betekenis toe te kennen aan de verklaringen van [getuige] .5.Voor de onderhavige zaak zijn de eerder geciteerde door [getuige] gehoorde woorden van verdachte bij het schot in de auto uiteraard cruciaal (“Ik ga jou doodschieten en hij gaat er ook aan”), maar een juist op die woorden gericht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ontbreekt.6.
18. Het vierde middel betreffende de voorbedachte raad faalt. Ik lees in de toelichting op het middel geen rechtsklacht. In een vooropstelling (laatste twee alinea’s op p. 4 van het arrest; voor het citaat zie randnummer 9 hierboven) heeft het hof het kader van voorbedachte raad geschetst en daarmee het juiste juridische kader gehanteerd.7.Anders dan steller van het middel kennelijk meent, vormt boosheid nog niet zonder meer een contra-indicatie voor voorbedachte raad, terwijl in de toelichting op het middel er niet op wordt gewezen dat het handelen van verdachte niet anders kan worden geduid dan bijvoorbeeld handelen in een plotselinge hevige drift. Ook voor het tijdsaspect van het beraad heeft het hof voldoende oog gehad. In de bewijsconstructie van het hof ligt op zijn minst besloten dat er na de bij het schot in de auto door verdachte gesproken woorden die duiden op een besluit en de daadwerkelijke uitvoering voldoende tijd voor beraad resteerde.8.
Conclusie
19. Het eerste middel slaagt en de overige middelen behoeven geen bespreking. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑05‑2023
Ik wijs er op dat de verdediging voor wat betreft het verzoek om [getuige] te horen achtereenvolgens (1) zich gelet op de overgelegde pleitnotities refereert aan het oordeel van het hof, (2) blijkens het proces-verbaal van de zitting van het hof meedeelt dat het een onvoorwaardelijk verzoek betreft en (3) blijkens datzelfde proces-verbaal het verzoek afhankelijk maakt aan het gebruik van de verklaringen voor het bewijs. Of het hier om inconsistentie van de raadsman of om een misslag in het proces-verbaal van de zitting gaat doet niet ter zake nu het hof hoe dan ook de verplichting heeft op het verzoek te beslissen.
Althans voor zover ook dergelijke elementen niet uitsluitend zijn te baseren op de verklaringen van de getuige [getuige] . Te denken valt aan het tijdsverloop waarvoor het hof verwijst naar de verklaringen van de getuigen die de schoten hebben gehoord. Duidelijke vaststellingen over de betekenis en het gewicht van dat tijdsverloop voor het bewijs ontbreken.
Het hoger beroep is (overigens anders dan in het middel naar voren komt niet op 19 juni 2019) ingesteld op 25 juni 2019. Het hof heeft uitspraak gedaan op 22 april 2022. De verdachte verkeert in verband met zijn zaak in voorlopige hechtenis. Dat betekent dat tussen het instellen van het hoger beroep en het eindarrest van het hof zestien maanden mogen verstrijken om binnen de redelijke termijn te blijven (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis r.o. 3.16). De zestien maanden verstreken op 25 oktober 2020. Daarna duurde het tot de uitspraak in hoger beroep nog eens bijna achttien maanden (en dus niet negen maanden). Dat het hof wijst op vertraging van de afdoening door onderzoekswensen van de verdediging doet niet af aan het onjuiste uitgangspunt en bovendien is die verrekening niet geconcretiseerd.
Zie het bestreden eindarrest van het hof p. 5: “Of verdachte dit nu alleen wilde doen omdat hij geen geld kon vinden voor de drugs, of ook vanwege zijn vermoeden dat [getuige] seks had gehad met de dealer, wordt in het dossier niet duidelijk. Mogelijk speelden beide redenen een rol.”
Zo houdt het middel bijvoorbeeld niet in dat in feitelijke aanleg is aangevoerd dat [getuige] die woorden niet heeft kunnen horen of dat zij haar aandeel in het gebeuren wilde verkleinen en dat dat van verdachte wilde vergroten.
J. de Hullu, Materieel strafrecht, Wolters Kluwer Deventer 2021, p. 246-248.
Zie de bewijsmiddelen 18, 19 en 20 in combinatie met de volgende passage op p. 5 van arrest: “Het hof betrekt daarbij dat verdachte ook zegt dat dit eerdere schieten zou hebben plaatsgevonden 20 seconden voor de fatale schoten op [slachtoffer] , terwijl geen van de getuigen, die de schoten hebben gehoord, daarover verklaart. Zij spreken immers over drie schoten en geen vier.”
Beroepschrift 08‑11‑2022
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Aanvullende SCHRIFTUUR houdende twee middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte], verblijvende te [verblijfplaats], verzoeker in cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met parketnummer 21/003420-19, gewezen op 22 april 2022.
Middel III
Meer in het bijzonder is het hof van het namens verzoeker in hoger beroep ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, inhoudende dat de verklaring van getuige [getuige] onbetrouwbaar is en om die reden van het bewijs dient te worden uitgesloten, afgeweken zonder dat het hof daarbij in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die daartoe hebben geleid.
Toelichting
Namens verzoeker is in hoger beroep naar voren gebracht dat de verklaringen van getuige [getuige] op de door verzoeker betwiste onderdelen onbetrouwbaar zijn en om die reden terzijde moet worden geschoven.
in de door de verdediging in hoger beroep opgelegde pleitnota (pp. 5–8) is over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige] het navolgende naar voren gebracht:
‘Waar [getuige] in haar tweede verklaring aanvankelijk nog aangeeft dat [verdachte] niets zei toen hij de auto verliet (p. 1569) en door haar geen verklaring wordt gegeven waarom [verdachte] de dealer te lijf zou zijn gegaan met een vuurwapen, legt zij later in die verklaring een verband met het feit dat [verdachte] haar ervan verdacht seks met de dealer te hebben gehad, ‘ik ga jou doodschieten en hij gaat er ook aan’ (p. 1626). Ondanks het feit dat [getuige] een en ander later (p. 1633) nuanceert door te verklaren dat het vermeende seksueel contact met de dealer ‘al veel eerder besproken’ en zij op p. 1636 zegt dat ‘(H)oe langer ik erover nadenk hoe meer ik in de war raak’, heeft de rechtbank een en ander wel redengevend voor het bewijs geacht. Daarnaast heeft de rechtbank uit haar verklaring afgeleid dat het schieten in de auto (en de ruzie over haar ontrouw) een kwartier tot een half uur vóór de komst van de dealer plaatsvond. Deze verklaringen gebruikt ais bewijs van de voorbedachte raad (bewijsmiddelen 13 en 14).
(…)
Daarnaast vindt de verklaring van [getuige] op de door [verdachte] betwiste onderdelen (m.n. de beweerdelijke ontrouw ais reden om de dealer met een vuurwapen te lijf te gaan) op geen enkele wijze steun in de overige inhoud van het dossier en staat haar verklaring voor wat betreft het motief dat [verdachte] zou hebben gehad geheel op zichzelf en steunt de bewezenverklaring van de voorbedachte rade geheel of in ieder geval in beslissende mate op haar verklaring. Daarbij verdient opmerking dat uit de verklaring van zakenpartner [betrokkene 4] volgt dat [verdachte] niet kon weten wie er zou verschijnen om de bestelling af te leveren (pp. 788 en 789) en verklaart [getuige] zelf ook dat zij niet wisten wie er zou komen (p. 1586) en dat er twee [naam]'s (p. 1587), of drie (p. 1633) of zelfs een hele groep [naam]'s zou zijn (p. 1626).
(…)
Voorzover art. 6 EVRM zich niet zou verzetten tegen het gebruik van haar verklaring tot het bewijs, dan wijst [verdachte] erop dat zij uiteenlopend heeft verklaard over de reden waarom hij de dealer met een vuurwapen te lijf ging. Eerst zou [verdachte] volgens haar niets hebben gezegd over zijn motief. Later zou het hem om haar overspel zijn gegaan, om tenslotte te verzuchten dat zij behoorlijk in de war was geraakt. Dit alles terwijl uit de eerder aangehaalde verklaring van [betrokkene 4] blijkt dat zij niet konden weten wie de bestelling zoo afleveren.’
Met als conclusie (p. 2):
‘(D)dat haar verklaringen op de door hem betwiste onderdelen onbetrouwbaar zijn en om die reden terzijde moeten worden geschoven.’
Het namens verzoeker gevoerde betrouwbaarheidsverweer kan bezwaarlijk anders worden gezien dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt nu sprake is van een standpunt dat duidelijk, met argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. Het hof heeft de verklaringen van getuige [getuige] voor het bewijs gebruikt en is daarmee afgeweken van het uitdrukkelijke onderbouwde standpunt van verzoeker zonder dat het hof deze beslissing heeft gemotiveerd.
Middel IV
Schending van en/of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder de artikelen 350, 359 jo. 415 Sv en 289 Sr en/of verzuim van vormen waarvan de niet naleving met nietigheid wordt bedreigd doordat het hof op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen tot een bewezenverklaring is gekomen van de voorbedachte raad, althans de bewezenverklaring ten onrechte uit de bewijsmiddelen heeft afgeleid en/of (de betekenis van) dat bestanddeel onjuist heeft uitgelegd, althans dat het hof de bewezenverklaring onbegrijpelijk en/of Ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
Het hof heeft de bewezenverklaring van het bestand voorbedachte raad gemotiveerd als volgt:
‘Uit het dossier volgt dat verdachte op 25 januari 2018 omstreeks 23.55 uur probeerde geld te pinnen bij de Rabobank, maar dat dit niet lukte omdat hij te weinig saldo had. Blijkens de getuigenverklaringen van [betrokkene 6] en [betrokkene 5] is verdachte in de avond/nacht van 25 op 26 januari 2018 bij hen langsgegaan voor geld en/of drugs, maar hebben zij hem dit niet meegegeven. Daarnaast volgt uit de verklaring van de moeder van verdachte dat verdachte haar in de avond van 25 januari 2018 heeft gebeld en om geld heeft gevraagd, waarop zij antwoordde geen geld te hebben. Vervolgens besloot verdachte toch, ook al had hij kennelijk geen geld, op enig moment [betrokkene 4] te bellen om drugs te bestellen. Op de vraag hoeveel [betrokkene 4] mee moest brengen, antwoordde verdachte: ‘genoeg’, Vervolgens deed [betrokkene 4] een voorstel van 100 euro aan cocaïne, wat verdachte goed vond.
Voorts volgt uit het dossier dat verdachte daarna, terwijl hij met [getuige] in de auto zat, met een vuurwapen een schot in de auto heeft gelost, waarbij verdachte volgens [getuige] heeft gezegd: ‘Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan.’ [getuige] heeft verklaard dat zij dacht dat verdachte daarmee de dealer die zij [naam] noemt, bedoelde. Volgens [getuige] was verdachte boos op haar omdat hij dacht dat zij seks had gehad met één van de jongens van de groep waarvan de leden ‘[naam]’ worden genoemd. Vervolgens zijn verdachte en [getuige] in de auto naar Cafetaria [A] gereden, waar verdachte met een ‘[naam]’ — te weten: [slachtoffer] — had afgesproken en hebben zij daar gewacht op de dealer. Toen de auto met de dealer erin arriveerde, is verdachte uit zijn auto gestapt, heeft hij het doorgeladen wapen uit zijn jas gepakt, en tweemaal door het openstaande raam van de auto van [slachtoffer] op het lichaam van [slachtoffer] geschoten. Nadat verdachte tweemaal had geschoten, riep verdachte: ‘handel, handel’, waarop [slachtoffer].de drugs naar hem toegooide. Vervolgens heeft verdachte nogmaals geschoten. Verdachte is daarop teruggelopen naar de auto en heeft tegen [getuige] gezegd; ‘Ik heb hem drie keer in zijn kloten geschoten:’
De stelling van verdachte dat hij eerder in de auto zou hebben geschoten om paniek te zaaien en onder de overval uit te komen, waartoe [getuige] hem zou hebben gedwongen, acht het hof niet aannemelijk. Het hof gaat uit van de verklaring die [getuige] daarvoor geeft. Het hof betrekt daarbij dat verdachte ook zegt dat dit eerdere schieten zou hebben plaatsgevonden 20 seconden voor de fatale schoten op [slachtoffer], terwijl geen van de getuigen, die de schoten hebben gehoord, daarover verklaart. Zij spreken immers over drie schoten en geen vier.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden — in onderling verband en samenhang bezien — dat verdachte gedurende de avond en nacht het plan heeft opgevat om de dealer die hem drugs zou komen brengen van het leven te beroven. Of verdachte dit nu alleen wilde doen omdat hij geen geld kon vinden voor de drugs, of ook vanwege zijn vermoeden dat [getuige] seks had gehad met de dealer, wordt in het dossier niet duidelijk. Mogelijk speelden beide redenen een rol. Het hof stelt in ieder geval vast dat verdachte op meerdere momenten de tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat verdachte ook daadwerkelijk tot zich heeft laten doordringen dat hij de dealer die de drugs zou leveren om het ieven zou brengen, leidt het hof in het bijzonder af uit het schot dat verdachte heeft gelost toen hij zich met [getuige] in de auto bevond en de woorden die hij daarbij heeft geuit. Kennelijk maakte het voor hem niet uit welke ‘[naam]’ er zou komen.
Van omstandigheden die duiden op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is het hof niet gebleken. Evenmin is gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. Ook de stelling van de verdediging dat voorbedachte raad niet mogelijk was omdat verdachte volledig ‘van het padje’ was doordat hij onder invloed van verdovende middelen was, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte planmachtig en doelgericht gehandeld. Uit het door psycholoog Yntema opgestelde rapport omtrent verdachte volgt bovendien dat het wel degelijk mogelijk is dat verdachte, ondanks een persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cocaïne, berekenend en planmatig heeft gehandeld. Het voorgaande is ook ter zitting in hoger beroep door de psychiater Morre bevestigd’
Het hof heeft overwogen dat verzoeker gedurende de avond en nacht het plan zou hebben opgevat om de dealer die de drugs zou komen van het leven te beroven. Hij zou daarbij planmatig en doelgericht te werk zijn gegaan. Dit voornemen zou zich volgens de bewijsredenering van het hof hebben geopenbaard tijdens een ruzie in de auto waarbij verzoeker met een vuurwapen geschoten zou hebben. Verzoeker had namelijk het vermoeden dat getuige [getuige] seks zou hebben gehad met één van de jongens van de groep waarvan de leden ‘[naam]’ wordt genoemd. Het plan om de dealer dood te schieten kwam dus voort uit het vermoeden dat [getuige] seks met hem zou hebben gehad. Desalniettemin overweegt het hof dat het hem bij de uitvoering van zijn voornemen kennelijk niet uitmaakte welke ‘[naam]’ er zou komen.
Nu uit de redenering van het hof niet valt op te maken welk besluit verzoeker zou hebben genomen en op welk moment dit tot stand zou zijn gekomen kan niet worden vastgesteld of hij tijd en gelegenheid heeft gehad om zich hierop te beraden en of er überhaupt sprake was van enig plan(matig handelen).
Daarnaast heeft het hof nog geoordeeld dat van omstandigheden die duiden op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, niet zou zijn gebleken. In de bewijsoverweging brengt het hof echter wel tot uitdrukking dat het uit de verklaring van getuige [getuige] afleidt dat verzoeker boos zou zijn geweest omdat hij dacht dat zij seks had gehad met die dealer. Zonder nadere toelichting die ontbreekt blijft onduidelijk (en kennelijk tegenstrijdig) waarom de vastgestelde boosheid niet heeft geleid tot de door het hof uitgesloten hevige gemoedsbeweging.
De bewezenverklaring is daarmee niet naar de eis van de wet met redenen omkleed, hetgeen leidt tot nietigheid.
Op bovengenoemde gronden verzoekt verzoeker Uw College eerbiedig om het arrest zoals gewezen door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2022 te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als Uw College als juist en noodzakelijk voorkomt.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. A.W. Syrier, advocaat te (3581 GK) Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Kruisstraat 307, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Utrecht, 8 november 2022
Raadsman,
Beroepschrift 07‑11‑2022
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte], verblijvende te [verblijfplaats], verzoeker in cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met parketnummer 21/003420-19, gewezen op 22 april 2022.
Inleiding
Verzoeker is door het hof veroordeeld wegens moord tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaar met aftrek van voorarrest. In hoger beroep heeft verzoeker bekend het slachtoffer te hebben doodgeschoten, maar ontkend te hebben gehandeld met voorbedachte raad, zoals uit de bewezenverklaring van de rechtbank volgde.
De verklaring van verzoeker komt erop neer dat hij het slachtoffer heeft willen beroven van de drugs die deze bij zich had en dat daarbij onbedoeld het vuurwapen van verzoeker is afgegaan. Uit de verklaring van getuige [getuige], die bij het incident aanwezig was, zou echter kunnen volgen dat het verzoeker niet louter om de drugs van het slachtoffer te doen was maar dat hij ook boos was op het slachtoffer omdat hij vermoedde dat [getuige] seks met het hem zou hebben gehad. Verzoeker zou kort voor de komst van het slachtoffer in hun auto met het vuurwapen hebben geschoten en hebben gezegd:
‘Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan.’
Tijdens de regiezitting in hoger beroep is onder meer het verzoek van de verdediging toegewezen om [getuige] als getuige te horen. De getuige bleek ondanks de nodige inspanningen van de raadsheer-commissaris onvindbaar. Het hof heeft het herhaalde verzoek van de verdediging om haar alsnog op te roepen als getuige uiteindelijk afgewezen omdat het onaannemelijk was dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zou verschijnen.
Het hof heeft de verklaring van getuige [getuige] voor het bewijs gebruikt omdat het bewezenverklaarde niet uitsluitend of in beslissende mate op deze verklaringen zou zijn gebaseerd en het verweer om deze verklaringen van het bewijs uit te sluiten verworpen.
Middel I
Schending van de artikel 6 EVRM althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet naleving met nietigheid wordt bedreigd.
Meer in het bijzonder heeft het hof de veroordeling van verzoeker gebaseerd op een getuigenverklaring ten aanzien waarvan de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen, althans heeft het hof het verweer dat deze verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten ontoereikend gemotiveerd verworpen.
Toelichting
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens verzoeker aangevoerd dat de verklaringen van [getuige] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om haar te (doen) ondervragen. De verklaringen van [getuige] vinden op de door verzoeker betwiste onderdelen geen steun in de overige inhoud van het dossier en de bewezenverklaring van de voorbedachte raad van de rechtbank steunt geheel of in beslissende mate op haar verklaring. Van compenserende factoren voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht is geen sprake geweest. Mochten de verklaringen van [getuige] op de door verzoeker betwiste onderdelen voor het bewijs gebruikt worden, dan voldoet de procedure in het geheel niet aan de door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Het hof heeft het namens verzoeker gevoerde verweer verworpen en bewezenverklaard dat verzoeker met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Met betrekking tot het niet kunnen effectueren van het ondervragingsrecht ten aanzien van getuige [getuige] heeft het hof overwogen dat de verklaringen van getuige [getuige] voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat het bewijs dat het bewezenverklaarde door verzoeker is begaan niet uitsluitend of in beslissende mate op deze verklaringen is gebaseerd, maar ook steun vindt andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verzoeker dat hij in de auto al een schot heeft gelost en de verklaringen van verschillende buurtbewoners over het totaal aantal schoten dat zij hebben gehoord.
Het bewijs dat verzoeker heeft gehandeld met voorbedachte raad heeft het hof gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
Verklaring van verzoeker (bewijsmiddel 7):
‘Toen ik met [getuige] (het hof begrijpt: [getuige]) in de auto zat, heb ik het pistool doorgeladen en heb ik in de auto naast mijn voet geschoten. Daarna heb ik de patroonhouder uit het wapen gehaald en weer erin gedaan. Ik heb toen het wapen doorgeladen in de binnenzak van mijn jas gedaan. Toen [slachtoffer] kwam aanrijden, ben ik richting zijn auto gelopen met een doorgeladen pistool. Hij zat op de bestuurdersstoel in de auto. De deur van de auto was dicht. Het raam van de auto was open. Ik heb het pistool uit mijn jas gepakt en de eerste twee schoten zijn afgegaan. Ik heb de trekker aangeraakt. Toen zei ik: ‘handel, handel’. Daarna maakte hij een snelle beweging en gooide hij zijn zakje drugs naar buiten. De handel zat in een bruin portemonneetje. Dan druk ik voor de derde keer. Ik schiet voor de derde keer. Het portemonneetje heb ik opgepakt.’
Verklaring getuige [getuige] (bewijsmiddel 16):
‘V: Vraag verbalisant A: Antwoord verdachte
A: In elk geval, die dag, die gast waar jullie het over hebben, ik wist niet dat dat die gast was.
V: [slachtoffer]
A: Ja ik weet de naam niet. Ik hoorde later dat het slachtoffer [naam] wordt genoemd. Hij is vroeger mijn dealer geweest. Ik zag een foto van hem. [verdachte] had drugs geregeld op donderdag, daarom ging ik naar hem toe op donderdag vlak voor het hele gebeuren. Ik weet wel gewoon dat die jongen belde en dat ze hebben afgesproken. Diegene belde hem dat was wel duidelijk, want eigenlijk zouden we wegrijden totdat degene belt en hij daar bieef staan. Eigenlijk waren we van plan weg te rijden als er geen telefoon was gekomen.
Er kwam een auto aan en ik mocht absoluut niet bewegen. Daarvoor had hij mij al bedreigd. Ik zat in de auto naast de bestuurder.
V: Wie zat nog meer in de auto?
A: [verdachte]. Alleen wij twee. Toen is [verdachte] eruit gestapt aan de bestuurderskant. En toen liep hij naar de auto en toen zaten ze te praten. Nou en toen hoorde ik een paar knallen. [verdachte] was wel uit de auto. Hij was niet ingestapt. Die auto is gewoon doorgereden. Ik heb helemaal niks gehoord dan alleen maar bam bam bam. Ik dacht drie keer. [verdachte] loopt gewoon zo en die stapt in de auto en die zei van ik heb drie keer in z'n kloten geschoten. Hij zegt van jij gaat er ook aan. Van als jij nog een keertje geintje en dit en dat en blablablabla jij gaat er ook aan.
V: Hm wat heeft [verdachte] verteld voordat hij uitstapte tegen jou?
A: Hij was mij aan het vragen eh over [naam] had hij dat ik hem kende. Toen was hij zo boos, hij zou mij een lesje leren en dit en dat. Want toen wou die ook op mij schieten want er moest ook een kogelgat in de auto waarin wij reden zijn, voorzover ik weet.
Ik heb die pistool niet gezien. Alleen even in de auto, toen hij op mij wou schieten toen hij zo deed en dat er een knal in de auto kwam.
V: Je hebt het pistool wel gezien toen hij dit deed en je doet je hand naar achteren toe.
A: Zeg maar zoiets en dat was nog voor die jongen. Toen kwam er een schot in de auto waarin wij reden los. Dat was voor het pang pang pang.
We hadden een kapotte band.
V; Maar je zegt van, pang pang pang en hij reed niet meteen weg.
A: Ja en toen pakte [verdachte] wel iets aan nog na die pang pang pang. Hij pakte duidelijk iets aan.’
Verklaring getuige [getuige] (bewijsmiddel 17):
‘V: Vraag verbalisant A: Antwoord verdachte
V: Op het moment dat je het zag, dat pistool…
A: Heb ik alsnog niet gezien. Ik hoorde alleen maar knallen buiten.
V: Heb je het toen wel of niet gezien?
A: Een beetje wel natuurlijk. Als ze mee gaan zo doen (O: verdachte brengt haar handen samen en maakt een beweging die lijkt op het naar achteren trekken van de slede van een wapen).
V: Waarom ging dat schot af in de auto?
A: Toen zat hij al heel heftig… ik ga dit doen ik ga dat doen. Ik ga je vermoorden en als ik erachter kom..
Hij wilde weten of ik met anderen had geneukt. Het draaide de hele tijd daarom.
Hij vroeg mij gewoon over wat ik had gedaan of niet. Steeds dezelfde discussie. Hij zegt dus je wilt zeggen dat ik een leugenaar ben? En toen trok die zo (O: verdachte strekt haar armen, brengt haar handen bij elkaar en beweegt een van de handen wat naar zich toe). Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan.
V: Wie is hij?
A: Ik denk dat hij die dealer bedoelde. Ik weet niet hoe hij heet, maar ik noem hem altijd [naam].
V: En waarom deukje dan dat hij die [naam] bedoelde?
A: Hij zat er heel erg mee of ik het met hem had gedaan. Omdat ik niet wist wie zou komen, probeerde ik steeds te vragen van wie is het. Want dat zijn een groep jongens [naam].
Wij waren op het punt waar we geparkeerd stonden. Ik denk dat we daar een half uur waren maximaal.
V: Dat moment dat hij jou bedreigt dat hij schiet in de auto en dat hij zegt van die dealer gaat er ook aan, hoe lang duurt het voordat die dealer er was?
A: Binnen een halfuurtje, kwartier of twintig minuten. We hebben er maximaal een half uurtje gestaan.
V: Hoe lang duurde het voordat, toen jullie daar gingen staan met de auto, dat hij in de auto schoot, dat hij jou bedreigde.
A: Dat bedoel ik met dat half uurtje, toen stopte hij. Toen gebeurde dat. En toen dreigde hij mij en toen moesten we wachten. Hij deed mij nog geloven dat hij door zijn voet had geschoten. Dat was ook gelogen.
V: Dat was direct toen jullie daar zijn gestopt? En toen heeft het dus een half uurtje geduurd..
A: Ja.
Toen hij net de sleutel wilde draaien en hij weer pissig werd en dreigementen uitgooide, kreeg hij een telefoontje van de jongen die overleden is. Dat weet ik zeker, want toen zei hij: is goed ik wacht hier. Toen bleef hij staan en nog geen vijf minuten later komt die jongen aanrijden.
V: Jullie gaan in de nacht van donderdag op vrijdag naar de plek van de schietpartij omdat daar geleverd werd?
A: Hij stopte daar gewoon. We stonden daar al. Toen we weg wilden rijden, werd hij teruggebeld, toen zei hij dat we bij de cafetaria (het hof begrijpt: Cafetaria [A]) stonden en ik wacht wel effen. Toen kwam die [naam], die [slachtoffer], dus aanrijden.
V: Op welk moment hebben jullie het erover gehad of heeft [verdachte] het erover gehad dat hij iets geleverd wilde hebben.
A: Pas toen [verdachte] gebeld had zei hij er komt zo iemand aan en je krijgt zo je drugs.
We zijn bij [betrokkene 10] geweest, maar daar kreeg hij niet.’
Verklaring getuige [betrokkene 11] (bewijsmiddel 18):
‘Ik woon op de [a-straat] in [a-plaats]. Ik woon ongeveer 100 meter van de plaats waar de auto is aangetroffen. In de nacht van 25 januari 2018 op 26 januari 2018 was ik rond 01.30 uur wakker. Toen ik wakker was, hoorde ik buiten op straat drie schoten. Ik hoorde twee schoten snel achter elkaar alsof ze in één keer geschoten werden. Het derde schot was één of twee seconden later. Ik had sterk het vermoeden dat het om schoten ging en niet om vuurwerk. De knallen van vuurwerk klinken namelijk anders. Deze knallen waren wat doffer en zachter. Ik weet dat ik om 01.37 uur ben opgestaan en naar het toilet ben gegaan. Ik heb dit terug gezocht in mijn telefoon. Ik heb gedurende ongeveer 30 minuten op het toilet gezeten. Toen ik weer terug naar bed ging, was het rond 02.00 uur. Ik weet de exacte tijd niet meer. Ik heb niet op een klok gekeken. Het kan dan ook vijf minuten eerder of vijf minuten later zijn geweest. Toen ik net op bed lag, hoorde ik de schoten.’
Verklaring getuige [betrokkene 12] (bewijsmiddel 19):
‘Ik woon aan de [a-straat 01] te [a-plaats]. Tegenover mij is de snackbar [A]. In de nacht van 25 op 26 januari 2018 hoorde ik drie knallen. Ik heb op mijn telefoon gekeken en het was 02.03 of 02.04 uur. Ik ben mijn bed uitgegaan en heb het rolluik iets verder geopend. Ik zag door het luik op de [h-straat] twee auto's. Ze stonden half geparkeerd op de parkeerplaats tegenover de snackbar. De cafetaria zit op de hoek van de [h-straat] met de [b-straat]. Er was in ieder geval een zwarte auto die 4 wegreed. Die andere die later wegreed was grijs van kleur.’
Verklaring getuige [betrokkene 13] (bewijsmiddel 20):
‘Ik woon om de hoek waar de schietpartij op 26 januari 2018 plaatsvond aan de [i-straat 01] te [a-plaats]. Ik lag de avond van 25 januari 2018 om 23.00 uur in mijn bed. Ik had het raam op de kiepstand gezet. Ikzelf lag ongeveer 1.20 meter van het raam af. Ik probeerde in slaap te komen en ineens hoorde ik drie knallen. Ik vond dat deze knallen doffer klonken dan vuurwerk dat afgestoken werd. Omdat ik het anders vond klinken dan vuurwerk, keek ik in een reactie meteen op mijn mobiele telefoon. Ik zag toen dat de telefoon aangaf dat het 02.10 uur was. Ik hoorde eerst twee knallen ‘pang- pang’ kort achter elkaar en een fractie later nog een derde knal ‘pang’. Ik heb verder niets meer gehoord die nacht.’
Daarnaast heeft het hof voor het bewijs gebruikt verklaringen van verzoeker (bewijsmiddel 8), [betrokkene 5] (bewijsmiddel 12), [betrokkene 6] (bewijsmiddel 13), de moeder van verzoeker (bewijsmiddel 14) waaruit volgt dat verzoeker gedurende de avond en nacht naarstig op zoek was naar geld om aan drugs te komen.
Het hof heeft de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad als volgt gemotiveerd:
‘Uit het dossier volgt dat verdachte op 25 januari 2018 omstreeks 23.55 uur probeerde geld te pinnen bij de Rabobank, maar dat dit niet lukte omdat hij te weinig saldo had. Blijkens de getuigenverklaringen van [betrokkene 6] en [betrokkene 5] is verdachte in de avond/nacht van 25 op 26 januari 2018 bij hen langsgegaan voor geld en/of drugs, maar hebben zij hem dit niet meegegeven. Daarnaast volgt uit de verklaring van de moeder van verdachte dat verdachte haar in de avond van 25 januari 2018 heeft gebeld en om geld heeft gevraagd, waarop zij antwoordde geen geld te hebben. Vervolgens besloot verdachte toch, ook al had hij kennelijk geen geld, op enig moment [betrokkene 4] te bellen om drugs te bestellen. Op de vraag hoeveel [betrokkene 4] mee moest brengen, antwoordde verdachte: ‘genoeg’. Vervolgens deed [betrokkene 4] een voorstel van 100 euro aan cocaïne, wat verdachte goed vond.
Voorts volgt uit het dossier dat verdachte daarna, terwijl hij met [getuige] in de auto zat, met een vuurwapen een schot in de auto heeft gelost, waarbij verdachte volgens [getuige] heeft gezegd:
‘Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan.’
[getuige] heeft verklaard dat zij dacht dat verdachte daarmee de dealer die zij [naam] noemt, bedoelde. Volgens [getuige] was verdachte boos op haar omdat hij dacht dat zij seks had gehad met één van de jongens van de groep waarvan de leden ‘[naam]’ worden genoemd. Vervolgens zijn verdachte en [getuige] in de auto naar Cafetaria [A] gereden, waar verdachte met een ‘[naam]’ — te weten: [slachtoffer] — had afgesproken en hebben zij daar gewacht op de dealer. Toen de auto met de dealer erin arriveerde, is verdachte uit zijn auto gestapt, heeft hij het doorgeladen wapen uit zijn jas gepakt, en tweemaal door het openstaande raam van de auto van [slachtoffer] op het lichaam van [slachtoffer] geschoten. Nadat verdachte tweemaal had geschoten, riep verdachte: ‘handel, handel’, waarop [slachtoffer] de drugs naar hem toegooide. Vervolgens heeft verdachte nogmaals geschoten. Verdachte is daarop teruggelopen naar de auto en heeft tegen [getuige] gezegd:
‘Ik heb hem drie keer in zijn kloten geschoten.’
De stelling van verdachte dat hij eerder in de auto zou hebben geschoten om paniek te zaaien en onder de overval uit te komen, waartoe [getuige] hem zou hebben gedwongen, acht het hof niet aannemelijk. Het hof gaat uit van de verklaring die [getuige] daarvoor geeft. Het hof betrekt daarbij dat verdachte ook zegt dat dit eerdere schieten zou hebben plaatsgevonden 20 seconden voor de fatale schoten op [slachtoffer], terwijl geen van de getuigen, die de schoten hebben gehoord, daarover verklaart. Zij spreken immers over drie schoten en geen vier.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden — in onderling verband en samenhang bezien — dat verdachte gedurende de avond en nacht het plan heeft opgevat om de dealer die hem drugs zou komen brengen van het leven te beroven. Of verdachte dit nu alleen wilde doen omdat hij geen geld kon vinden voor de drugs, of ook vanwege zijn vermoeden dat [getuige] seks had gehad met de dealer, wordt in het dossier niet duidelijk. Mogelijk speelden beide redenen een rol. Het hof stelt in ieder geval vast dat verdachte op meerdere momenten de tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat verdachte ook daadwerkelijk tot zich heeft laten doordringen dat hij de dealer die de drugs zou leveren om het leven zou brengen, leidt het hof in het bijzonder af uit het schot dat verdachte heeft gelost toen hij zich met [getuige] in de auto bevond en de woorden die hij daarbij heeft geuit. Kennelijk maakte het voor hem niet uit welke ‘[naam]’ er zou komen.
Van omstandigheden die duiden op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is het hof niet gebleken. Evenmin is gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. Ook de stelling van de verdediging dat voorbedachte raad niet mogelijk was omdat verdachte volledig ‘van het padje’ was doordat hij onder invloed van verdovende middelen was, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte planmachtig en doelgericht gehandeld. Uit het door psycholoog Yntema opgestelde rapport omtrent verdachte volgt bovendien dat het wel degelijk mogelijk is dat verdachte, ondanks een persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cocaïne, berekenend en planmatig heeft gehandeld. Het voorgaande is ook ter zitting in hoger beroep door de psychiater Morre bevestigd’
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat de omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht er niet aan in de weg dat de door de betreffende getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel, indien de bewezenverklaring wei in beslissende mate (in termen van het EHRM: ‘sole or decisive’) op die verklaring wordt gebaseerd — het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd. Het steunbewijs zal betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
In de zaken Al Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk heeft het EHRM over de ‘sole or decisive rule’ overwogen:
- ‘131.
(…) the word ‘decisive’ should be narrowly understood as indicating evidence of such significance or importance as is likely to be determinative of the outcome of the case. Where the untested evidence of a witness is supported by other corroborative evidence, the assessment of whether it is decisive will depend on the strength of the supportive evidence; the stronger the corroborative evidence, the iess likely that the evidence of the absent witness will be treated as decisive.’
(EHRM 15 december 2011, nrs. 26766/05 en 22228/06)
Het gaat om ‘evidence of such significance or importance as is likely to be determinative of the outcome of the case’. Daarvan lijkt het geval te zijn als de kans op een veroordeling zonder de desbetreffende verklaring in aanzienlijke mate zou afnemen. In de zaak Tahery oordeelde het EHRM de getuigenverklaring van beslissende betekenis omdat daarzonder ‘the chances of a conviction would have been significantly receded.’ (ECLI:NL:PHR:2017:573, r.o. 5.3)
‘Bij de vraag of de getuigenverklaring van beslissende betekenis is voor de uitkomst van de zaak gaat het als gezegd om de vraag of de kans op een veroordeling aanzienlijk kleiner is als die verklaring niet wordt gebruikt. Bij de beantwoording van die vraag moet de verklaring dus worden weggedacht. Dat betekent logischerwijs dat steunbewijs dat zijn bewijswaarde uitsluitend ontleent aan de relatie waarin het staat tot de verklaring die moet worden weggedacht, eveneens moet worden weggedacht. Een deskundigenrapport met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring die de minderjarige getuige aflegde heeft bijvoorbeeld geen zelfstandige betekenis. Men kan dat rapport niet gebruiken als de verklaring van de minderjarige niet wordt gebruikt. Hetzelfde geldt voor steunbewijs dat enkel een inhoudelijke bevestiging vormt van niet direct relevante onderdelen van de desbetreffende getuigenverklaring. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Als de getuige verklaart dat de verdachte haar na een cafébezoek in een dronken bui heeft mishandeld en de desbetreffende caféhouder verklaart dat de verdachte zijn etablissement die avond inderdaad stomdronken heeft verlaten, ondersteunt de verklaring van de caféhouder die van de getuige. Als echter de verklaring van de getuige wordt weggedacht, komt de verklaring van de caféhouder in de lucht te hangen. Zelfstandige bewijswaarde komt aan die verklaring niet toe. De verklaring van de getuige wordt er door die verklaring dus niet minder beslissend op.’
(ECLI:NL:PHR:2017:573, r.o. 5.5).
Van de verklaring van getuige [getuige] kan niet worden gezegd dat deze niet van beslissende betekenis is voor de uitkomst van de zaak, waar het gaat om de beantwoording van de vraag of verzoeker heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Aan het ondersteunende bewijs dat betrekking heeft op de door verzoeker betwiste onderdelen van de verklaring van [getuige] en waaruit het hof afleidt dat verzoeker niet kort daarvoor, maar geruime tijd voor de aankomst van het slachtoffer in de auto heeft geschoten, komt voor wat betreft de vraag of hij heeft gehandeld vanuit het plan om de dealer die hem drugs zou komen brengen van het leven te beroven, geen zelfstandige betekenis toe. Zonder de verklaring van getuige [getuige] komen de verklaring van verzoeker dat hij heeft geschoten in de auto (en nadien drie maal op het slachtoffer) en de verklaringen van diverse buurtbewoners dat zij maar drie schoten hebben gehoord, voor wat betreft de vraag of sprake is geweest van een vooropgezet plan, in de lucht te hangen.
Het hof heeft daarnaast overwogen dat het niet aannemelijk acht dat, zoals verzoeker heeft verklaard, hij in de auto heeft geschoten om paniek te zaaien en onder de overval uit te komen, waartoe hij door [getuige] zou zijn gedwongen. ‘Het hof betrekt daarbij dat verdachte ook zegt dat dit eerdere schieten zou hebben plaatsgevonden 20 seconden voor de fatale schoten op [slachtoffer], terwijl geen van de getuigen, die de schoten hebben gehoord, daarover verklaart. Zij spreken immers over drie schoten en geen vier.’
Verzoeker is tijdens de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep door het hof geconfronteerd met het feit dat getuigen niet vier, maar slechts drie schoten hebben gehoord. Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting (p. 6) hierover verklaard:
‘Het was een klein kaliber pistool. Buiten maakt het pistool veel meer herrie.’
Het hof heeft in het midden gelaten of het deze verklaring aannemelijk acht of niet, terwijl dit voor de beoordeling van de waarde van het ondersteunde bewijs van wezenlijk belang is en om te spreken in de termen van het EHRM: the assessment of whether it is decisive will depend on the strength of the supportive evidence.
Verzoeker meent dan ook dat het hof de veroordeling van verzoeker in beslissende mate heeft gebaseerd op een getuigenverklaring ten aanzien waarvan de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen, althans dat het hof het verweer dat deze verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
Middel II
Schending van de artikel 359 lid 5 Sv doordat het hof de straftoemeting onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Toelichting
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens verzoeker naar voren gebracht dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden en is namens hem verzocht om de op te leggen straf met zes maanden te verminderen (ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.6.2.).
In hoger beroep dient het geding te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat een rechtsmiddel is aangewend en binnen zestien maanden indien de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert (HR:2008:BD2578, r.o. 3.16).
Verzoeker bevindt zich in voorlopige hechtenis. Namens hem is op 19 juni 2019 hoger beroep ingesteld. Op 22 april 2022 heeft het hof uitspraak gedaan. De fase in hoger beroep heeft dan ook 34 maanden geduurd, waarmee sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met achttien maanden.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in hoger beroep ‘met bijna negen maanden is overschreden’ en heeft, gelet op in r.o. 3.13.1 in voornoemd arrest genoemde omstandigheden, de duur van de op te leggen straf met twee maanden verminderd. Het hof heeft de straftoemeting daarmee onbegrijpelijk gemotiveerd.
Op bovengenoemde gronden verzoekt verzoeker Uw College eerbiedig om het arrest zoals gewezen door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2022 te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als Uw College als juist en noodzakelijk voorkomt.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. A.W. Syrier, advocaat te (3581 GK) Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Kruisstraat 307, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Utrecht, 7 november 2022
Raadsman,