NJB 2023/1878:Verdedigingsverzoek tot horen van getuigen i.v.m. voorbedachte raad bij moord, art. 6 EVRM (post-Keskin): gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Herhaling en toepassing kader uit HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418 en HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016. In casu kon het hof oordelen dat het bewijs van het bewezenverklaarde handelen met voorbedachte raad niet in beslissende mate steunt op de verklaringen van de – onvindbare – getuige, maar de benodigde steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daartoe telt mede dat het hof bij zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van die verklaringen in aanmerking heeft genomen dat de verklaringen van de getuige door andere bewijsmiddelen worden ondersteund, terwijl het door verdachte aangeduide alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Hoewel er geen nog andere compenserende factoren waren, kon het hof oordelen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het recht op een eerlijk proces in art. 6 EVRM. A-G: anders.