Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/7.4.3.4
7.4.3.4 Bodembedragen
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zo kent bijv. het Australische recht in de New South Wales Motor Accidents Act 1988 de beperking dat het moet gaan om een verwonding die de benadeelde substantieel beperkt in zijn normale leven en geldt in dat verband een minimumbedrag van $ 15.000 voor verkeersongevallen. Dit minimum pleegt ook in ernstiger gevallen te worden gehanteerd als 'eigen risico'. Bij arbeidsongevallen geldt volgens de Workers Compensation Act een minimum van $ 45.000. Voor het Engelse recht heeft de Pearson Commission in 1978 een 'threshold' voorgesteld in die zin dat alleen smartengeld zou dienen te worden toegekend indien de gevolgen van het letsel zich over meer dan drie maanden na het ongeval uitstrekten. Die aanbeveling is evenwel nooit overgenomen. In Duitsland, waar dit sinds jaar en dag een punt van geschil vormt, bestaat een grote hoeveelheid jurisprudentie, zowel voor als tegen de verwerping van vergoeding van bagatelschades. Een voorstel van het Bayer Staatsministerium der Justiz uit 1988 tot verwerping van een recht op vergoeding in lichte gevallen is verworpen. Hacks, Ring & Böhm 1997, p. 13, melden dat de discussie nog niet is verstomd.
Consultation Paper 140, p. 94.
Zie voor rechtspraak m.b.t. lichamelijk letsel in uiteenlopende zin Storm, Kamp & Schön 1995, p. 261 en voorts Rb. Amsterdam 17 augustus 1994, VR 1997,135 (rechtbank wijst recht op smartengeld bij opzettelijke geringe verwonding af).
De vergelijking met geringe zaakschade waarbij geen drempel wordt gehanteerd (vgl. in deze zijn bijv. Overeem 1979, p. 33 en Storm, Kamp & Schön 1995, p. 261) gaat dan ook niet op.
Zie hfdst. 5.
Zie voor het Duitse recht in deze zin Steffen 1997, p. 11.
In kort geding kan dan (uiteraard) een lager voorschot worden toegewezen.
In verschillende landen is de vraag gerezen of bij de vergoeding van immateriële schade een drempel moet worden aangenomen, bijvoorbeeld door het stellen van de eis dat het nadeel van een bepaalde ernst moet zijn, danwel in de vorm van het hanteren van een minimumbedrag.1 Deze poging om de vergoeding van zogenaamde bagatelschades te beperken wordt doorgaans ingegeven door de wens om de kosten van de schaderegeling te beperken. Soms wordt ook aangevoerd dat juist bij geringe schades de kans op simulatie en overdrijving groter is.2
De onderhavige kwestie geeft mijns inziens aanleiding tot een onderscheid tussen de verschillende (hoofd)groepen van gevallen waarin een recht op vergoeding bestaat.3 Daarbij zij vooropgesteld dat het hanteren van een zeker rninimum in ernst op zichzelf verenigbaar is met het in de wet gehanteerde uitgangspunt dat immateriële schade slechts voor vergoeding in aarunerking komt wanneer de wet daar recht op geeft.4
Met betrekking tot lichamelijk letsel biedt de huidige wettelijke regeling geen aanknopingspunten voor het hanteren van een rninimum in ernst of in de vorm van een rninimumbedrag. De ernst van het nadeel kan dan nog slechts in de omvang van het bedrag tot uitdrukking komen. Is eenmaal sprake van lichamelijk letsel, dan biedt de wet immers een recht op vergoeding. Voor een drempel zie ik op dat terrein ook geen aanleiding. Doorgaans zal in dergelijke gevallen tevens sprake zijn van enige vermogensschade, zodat toch wel kosten zullen worden gemaakt met het oog op vergoeding, terwijl dergelijke kosten de gelaedeerde in werkelijke bagatelzaken vermoedelijk wel van het 'claimen' zullen weerhouden. Bovendien is het bestaan van lichamelijk letsel doorgaans betrekkelijk goed objectief vast te stellen, zodat het gevaar van simulatie niet moet worden overschat, terwijl het hanteren van een zekere drempel wellicht juist in de hand zal werken dat de benadeelde zijn situatie erger voordoet.
Met betrekking tot andere aantastingen van de persoon, zoals geestelijk letsel en schending van persoonlijkheidsrechten ligt de situatie in zoverre anders dat de wet hier de mogelijkheid laat voor het hanteren van een zekere drempel. Hiervóór is het nut daarvan reeds aan de orde geweest en onderschreven en zijn met betrekking tot geestelijk letsel en schending van persoonlijkheidsrechten voorwaarden en gezichtspunten geformuleerd met betreWdng tot het bepalen van zekere minimumeisen aan de ernst van het nadeel.5Is eenmaal aan die eisen voldaan, dan ligt het in de rede om aan te nemen dat het nadeel zodanig ernstig is dat ook alleen een betrekkelijk substantieel bedrag op zijn plaats is. Het toe te kennen bedrag beoogt immers een afspiegeling te vormen van de waardering van de ernst van het nadeel en van het gewicht van het geschonden belang. De toekenning van zeer lage bedragen zal dan ook veelal worden opgevat als een onderwaardering van het belang, danwel als signaal dat de rechter te spoedig heeft gegrepen naar het smartengeld.6 Het bepalen van een minimum is uiteraard betrekkelijk willekeurig, maar acht ik in deze gevallen niettemin wenselijk. Denkend aan de eerder geformuleerde eisen en gezichtspunten zou met betrekking tot geestelijk letsel bijvoorbeeld kunnen worden gedacht aan bedragen vanaf ƒ 10.000, met betrekking tot schending van persoonlijkheidsrechten aan bedragen vanaf ƒ 2.000.7