Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/4.3.1.2
4.3.1.2 Toetsing van het uitgangspunt: confraternele correspondentie
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS387154:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Gedragsregels 1992, nr. 12 en 13.
HR 20 september 1996, NJ 1997, 640, m.nt. S.C.J.J. Kortmann (Verhees/Octrooibureau), r.o. 3.3; zie ook bijv. Rb. Rotterdam (k.g.) 22 april 2010, NJF2010, 234, r.o. 4.6.
HR 2 juni 1989, NJ 1989, 654 (Mandigers/Van Lit), r.o. 3.3. In deze zaak stond echter niet vast dat de correspondentie inderdaad in strijd met de gedragsregel was overgelegd; zie ook de conclusie van A-G Asser, nr. 3.9-3.11. Zie verder bijv. Rb. Utrecht 24 juni 1998, NJK 1998, 61, r.o. 4.3; Rb. Arnhem 17 mei 2006, LJN AY3889.
Zo ook Van Eeghen 1993, p. 547.
Zie ook de conclusie van A-G Asser bij HR 2 juni 1989, NJ 1989, 654 (Mandigers/Van Lit), nr. 3.11. Naar zijn mening is een handelen in strijd met een gedragsregel niet noodzakelijk onrechtmatig of in strijd met enig beginsel van burgerlijk procesrecht.
Een andere vraag is in hoeverre het wenselijk is dat er verschillen bestaan tussen de verplichtingen die de gedragsregels opleggen en de regels waaraan een partij zich op grond van het burgerlijk procesrecht heeft te houden; partijen zullen hierdoor soms beter af zijn indien zij zonder hun advocaat verder procederen; zie RvD Amsterdam 3 mei 1993, Adv.bl. 1994, p. 128-129. De gedragsregels zullen in ieder geval niet in strijd mogen zijn met het burgerlijk procesrecht. Getracht zal moeten worden de gedragsregels zo veel mogelijk in overeenstemming hiermee uit te leggen; zie hierover Bannier 2002; Loorbach 2010, p. 561; Zie over mogelijke strijd van Gedragsregels nr. 12 en 13 met o.a. art. 6 EVRM Van Eeghen 1993, Van Eeghen 1995, Van Eeghen 1998. Zie over de verhouding tussen de gedragsregels en het burgerlijk procesrecht verder par. 5.6.7.
De gedragsregels bepalen dat advocaten op brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere niet zomaar in rechte een beroep mogen doen. Ook mogen zij zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij niets aan de rechter mededelen over de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonder-handelingen.1 De burgerlijke rechter lijkt zich aan deze gedragsregels echter weinig gelegen te laten liggen. De Hoge Raad neemt namelijk aan dat de gedragsregels voor advocaten de burgerlijke rechter niet binden.2 De Hoge Raad lijkt het dan ook geen probleem te vinden dat de rechter acht slaat op een stuk dat in strijd met de gedragsregels is overgelegd.3
Aan de ene kant bestaat er voor advocaten dus een verplichting om bepaalde correspondentie niet over te leggen, maar aan de andere kant heeft niet-nakoming van deze verplichting geen gevolgen in de procedure waarop zij betrekking heeft. Hiervoor is juist verdedigd dat een verplichting steeds wel gevolgen moet hebben in de procedure waarop zij ziet. Verschil met de hiervoor behandelde situatie is echter dat geen sprake is van een verplichting van een partij in de procedure ten opzichte van haar wederpartij, maar van de advocaat in zijn verhouding tot zijn confraternele collega en de Orde van Advocaten. Feitelijk voelt dit voor een partij wellicht anders: doordat in veel zaken procesvertegenwoordiging verplicht is, ontkomt een partij niet gemakkelijk aan deze gedragsregel.4 Toch is dit wel degelijk van belang. Het is namelijk niet zo dat de partij, die tijdens de procedure gebruikmaakt van confrater-nele correspondentie, hierdoor zelfnoodzakelijkerwijs een verplichting ten opzichte van haar wederpartij schendt.5 Zij wordt hierdoor dan ook niet schadeplichtig ten opzichte van de wederpartij. De inconsequenties van de hiervoor behandelde constructie doen zich dan ook niet voor.6