Rb. Arnhem, 17-05-2006, nr. 128762
ECLI:NL:RBARN:2006:AY3889
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
17-05-2006
- Zaaknummer
128762
- LJN
AY3889
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2006:AY3889, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 17‑05‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 17‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Wet Kinderopvang; Raamovereenkomst
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 128762 / HA ZA 05-1209
Vonnis van 17 mei 2006
in de zaak van
de stichting
STICHTING MENS & WERK,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
procureur mr. R.J. Verweij,
tegen
de stichting
NIJMEEGS INTERCONFFESSIONEEL ZIEKENHUIS CANISIUS-WILHELMINA,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
procureur mr. P.J.M. van Wersch,
advocaat mrs. P.C.M. van Dongen en P.J.M. van Wersch te Nijmegen.
Partijen zullen hierna M&W en CWZ genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 7 september 2005 en het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2005, waar de zaak tegelijkertijd is behandeld met de zaak tussen dezelfde partijen 124077 / HA ZA 05-370. Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
CWZ heeft M&W ingeschakeld als financieel intermediair bij de uitvoering van de binnen haar bedrijf bestaande regeling voor kinderopvang. Dit gebeurde om de administratieve last te verkleinen die samenhing met de inkoop van bedrijfskindplaatsen bij kinderopvangorganisaties. Uitgangspunt voor de gang van zaken rond de kinderopvang werd op een gegeven moment de Regeling Kinderopvang CWZ van 21 juni 2001.
De activiteiten van M&W in het onder 2.1 geschetste kader hielden in de periode van – rond – begin 2001 tot einde 2004, toegespitst op de financiële aspecten, kort samengevat en voor zover hier van belang het volgende in (2.3-2.9).
De kosten van de kindplaatsen die tezamen de kosten van de kinderopvang vormden, bestonden uit de bedragen van de facturen van de kinderopvangorganisaties vermeerderd met de administratiekosten van M&W. Deze kosten werden gefinancierd door een bijdrage van CWZ, een ouderbijdrage en voor een aantal gevallen een tweedewerkgeverbijdrage.
In de administratieve gang van zaken was CWZ tegenover M&W verantwoordelijk voor de betaling van de totale kosten van de kinderopvang.
CWZ betaalde in verband hiermee voorschotten aan M&W op grond van kwartaalnota’s.
M&W stelde maandelijks het bedrag van de ouderbijdrage vast. Dit werd door CWZ in mindering gebracht op het salaris van de desbetreffende ouder. Het werd vervolgens door CWZ op factuur aan M&W betaald. Het systeem leidde ertoe dat eerst gefactureerd werd op grond van een raming, terwijl later een correctiefactuur werd gezonden. Per ouder stuurde M&W dus vierentwintig facturen per jaar aan CWZ.
Bij de werkgevers van partners van de ouders die in dienst waren bij CWZ factureerde M&W de tweedewerkgeverbijdrage.
M&W zond CWZ regelmatig overzichten van de gefactureerde bedragen alsmede budgets- en statisticsrapporten, nota’s van eenmalige verrekeningen en incidentele nota’s voor administratiekosten, begeleiding en advies.
Jaarlijks vond een eindafrekening tussen M&W en CWZ plaats. Daarin werd rekening gehouden met de door CWZ gereserveerde kindplaatsen. In het jaaroverzicht werd tussen partijen het saldo van de rekening-courantverhouding vastgesteld.
M&W en CWZ hebben op 1 april 2001 voor onbepaalde tijd een Raamovereenkomst met betrekking tot kinderopvang gesloten (hierna: de Raamovereenkomst), waarbij M&W zich heeft verplicht voor rekening van CWZ rechtshandelingen te verrichten ter uitvoering van de kinderopvangregeling van CWZ. De overeenkomst luidt onder meer als volgt.
(artikel 1) (M&W) verbindt zich jegens (CWZ) om voor rekening van (CWZ) een of meer rechtshandelingen te verrichten, die daarin resulteren dat uitvoering wordt gegeven aan de kinderopvangregeling van (CWZ). Deze rechtshandelingen houden onder andere in dat (M&W) bemiddelt bij het verzorgen van kindplaatsen voor (CWZ) bij derden.(...)
(artikel 3) Deze Overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd. (M&W) en (CWZ) hebben beiden het recht deze Overeenkomst door middel van een brief per aangetekende post met bericht van ontvangst op te zeggen, met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden. Deze opzeggingstermijn gaat in op de eerste van de maand volgende op de ontvangst van de opzeggingsbrief.
Bij brief van 20 maart 2001 heeft R.J. van Straten namens M&W de onder 2.10 bedoelde overeenkomst aan CWZ gezonden.
Bij de stukken bevindt zich een Beleidsstuk Uitvoering Regeling Kinderopvang 2005, waarvan het voorblad het vignet van CWZ draagt.
M&W heeft op 16 augustus 2004 een op briefpapier van CWZ afgedrukte circulaire doen uitgaan die de uitvoering van het onder 2.12 bedoelde Beleidsstuk betrof.
Bij brief van 6 augustus 2004 heeft M&W haar relaties, waaronder CWZ, onder meer het volgende laten weten.
Per 1 januari 2005 treedt de Wet Kinderopvang in werking. Formeel wordt per die datum het contract met de kinderopvangvoorziening afgesloten door de ouder. In feite kan het contract, via bijstelling van de bedrijfsregeling, blijven lopen via bedrijf en intermediair (...).
Intussen is het duidelijk dat het merendeel van de werkgevers én de werknemers er de voorkeur aan geeft alles bij het oude te laten (...).
Concreet betekent dit dat Mens & Werk de verschillende geldstromen blijft beheren, controleren en budgetteren. (...).
Rond het einde van september kunnen wij de ouders, bij beschikbaarheid van alle relevante gegevens, een overzicht sturen van de kosten die zij na 1 januari 2005 kwijt zijn. Daaraan voorafgaand zullen de ouders informatie krijgen over de op de WK aangepaste bedrijfsregeling, waarbij zal worden ingegaan op wat dit voor hen betekent en wat er aan handelingen wordt verwacht.
Op grond van het bovenstaande kunnen we op voorhand al constateren dat de aanloop naar in de start per 1 januari 2005 probleemlozer zal verlopen dan tot nu toe (landelijk) werd aangenomen. We verwachten dat vooral de ouders, die bang zijn dat ze alles zelf moeten gaan regelen, aangenaam verrast zullen zijn.
Bij brief van 4 november 2004 laat CWZ de desbetreffende ouders weten per 1 januari 2005 geen gebruik meer te zullen maken van de diensten van M&W. De brief luidt onder meer:
Omdat u als ouder zelf contracten aangaat met de kinderopvangorganisaties, komt de bestaande kinderopvangregeling van het CWZ te vervallen. Dit betekent dat er op 31 december 2004 een einde komt aan de bestaande contracten tussen CWZ en kinderopvangorganisaties. Vanaf 1 januari 2005 zal het CWZ de facturen voor kinderopvang niet meer betalen (...).
Omdat het CWZ met ingang van 1 januari 2005 geen contracten meer aangaat met kinderopvangorganisaties en ook niet meer verantwoordelijk is voor de betaling van de facturen, zal het CWZ met ingang van 1 januari 2005 géén gebruik meer maken van de door (M&W) aangeboden bemiddelingsdiensten. Dit betekent dat (M&W) vanaf 1 januari 2005 niet meer in opdracht van het CWZ de administratieve en financiële afwikkeling van de kinderopvangregeling zal verzorgen. De informatie die (M&W) u afgelopen tijd heeft gestuurd met betrekking tot de bemiddelingsrelatie tussen (M&W) en het CWZ, is dan ook niet meer relevant. Dit neemt evenwel niet weg dat het u vrijstaat om zelf een bemiddelingsorganisatie, zoals bijvoorbeeld (M&W), in te schakelen. De kosten die hieraan verbonden zijn, worden niet aangemerkt als kosten voor kinderopvang. Het CWZ zal daarom géén vergoeding betalen voor deze kosten.
De op 1 januari 2005 in werking getreden Wet Kinderopvang bepaalt dat de ouders zelf – niet (meer) de werkgevers – overeenkomsten sluiten met de kinderopvangorganisaties.
Het geschil
M&W vordert - samengevat - veroordeling van CWZ tot vergoeding van de door M&W ten gevolge van de opzegging van de Raamovereenkomst geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2005. Voorts vordert zij veroordeling tot betaling aan haar van EUR 118.030,00 met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2005 en veroordeling van CWZ in de proceskosten.
M&W stelt in de eerste plaats dat de Raamovereenkomst weliswaar een opzegbare duurovereenkomst was, maar dat in dit geval door CWZ in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid is gehandeld bij de opzegging die besloten ligt in het onder 2.15 bedoelde bericht aan de ouders. Zij voert daarvoor de volgende redenen aan.
- -
In 2004 is tussen partijen overleg gevoerd over de voortzetting van de uitvoering van de Raamovereenkomst onder vigeur van de Wet Kinderopvang.
- -
Beide partijen wisten dat de nieuwe regelgeving eraan zat te komen, zodat deze geen verandering in omstandigheden oplevert die het CWZ mogelijk maakt eenzijdig te ontbinden.
- -
Partijen hebben zich samen over de gang van zaken onder de lopende Raamovereenkomst gebogen en in dat kader het Beleidsstuk (2.12) opgesteld. Vervolgens heeft M&W na overleg met CWZ de circulaire (2.13) aan alle betrokkenen, onder meer de ouders, gezonden.
- -
De financiële afwikkeling van de Raamovereenkomst is nog in volle gang.
M&W stelt schade te lijden ten gevolge van de opzegging, zowel omdat deze opzegging in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid heeft plaatsgevonden als omdat CWZ door op te zeggen handelt in strijd met haar verplichting tot nakoming van de overeenkomst.
In de tweede plaats vordert M&W betaling van haar eindafrekening ten bedrage van EUR 118.030,00 in het kader van de afwikkeling van de rekening-courantverhouding die tussen partijen bestond in het kader van de betalingen en verrekeningen die voortvloeiden uit het onder 2.3 tot en met 2.9 geschetste systeem.
CWZ voert verweer. In de eerste plaats weerspreekt zij in verband met de vordering tot schadevergoeding het feitelijke betoog van M&W. Weliswaar geeft ook zij aan dat beide partijen wisten dat de wetgeving gewijzigd zou worden, maar volgens CWZ betekende dit voor haar in de eerste plaats dat zij zich erop bezon of de samenwerking met M&W wel moest worden voortgezet. Zij ontkent dan ook dat partijen zich samen over de gang van zaken onder de lopende Raamovereenkomst hebben gebogen en het Beleidsstuk hebben opgesteld. Dit heeft M&W volgens CWZ geheel op eigen houtje gedaan en ook heeft M&W zonder overleg met CWZ de circulaire verzonden. Toen M&W haar presentatie had gehouden en haar Beleidsstuk had opgesteld, betoogt CWZ, heeft zij bezien of zij de uitvoering van de nieuwe Wet Kinderopvang, die de werkgever met aanzienlijk minder administratieve rompslomp – dus kosten – belast, niet zelf ter hand kon nemen. Daarop heeft zij bij brief van 28 oktober 2004 – van advocaat aan advocaat – de Raamovereenkomst opgezegd met een opzegtermijn van drie maanden overeenkomstig artikel 3 van de Raamovereenkomst. In de brief heeft zij aangegeven dat door de inwerkingtreding van de Wet Kinderopvang de grondslag van de Raamovereenkomst kwam te vervallen, zodat de overeenkomst per 1 januari 2005 als beëindigd moet worden beschouwd. Voor zover dat niet het geval was, heeft zij de Raamovereenkomst opgezegd per 1 februari 2005.
Haar conclusie is dat zij niet schadeplichtig is ten gevolge van de opzegging.
In de tweede plaats bestrijdt CWZ het bedrag van de eindafrekening schuldig te zijn. Zij stelt dat de eindafrekening onvoldoende gespecificeerd is en betwist overigens dat er van een rekening-courantverhouding sprake was. Er was alleen sprake van een feitelijke samenloop van voorschotbetalingen, facturering en incidentele verrekening.
De beoordeling
Naar aanleiding van de stellingen die M&W ten grondslag legt aan haar vordering tot schadevergoeding
Dat er in 2004 tussen partijen overleg is gevoerd over de voortzetting van de uitvoering van de Raamovereenkomst onder de Wet Kinderopvang wordt door beide partijen aangegeven. Vast staat in deze zaak ook dat zij beide wisten dat de wetgeving op dit terrein gewijzigd zou worden. CWZ ontkent echter dat zij zich samen over de gang van zaken onder de lopende Raamovereenkomst hebben gebogen en in dat kader het Beleidsstuk hebben opgesteld. CWZ stelt dat M&W dit eenzijdig heeft gedaan en daarna zonder overleg de circulaire heeft verstuurd. Zonodig zal M&W moeten bewijzen dat de gang van zaken is geweest zoals zij stelt, namelijk dat er wel overleg is geweest. De rechtbank komt hierop terug in overweging 4.8.
M&W stelt terecht dat de financiële afwikkeling van de Raamovereenkomst in volle gang is. De rechtbank kent aan deze stelling echter geen zelfstandige betekenis toe. Complicaties bij de afwikkeling staan op zichzelf niet in de weg aan een regelmatige opzegging van een duurovereenkomst. Mocht de opzegging de opzeggende partij jegens de andere schadeplichtig maken, dan kunnen deze complicaties wel als element van de schade een rol spelen.
Naar aanleiding van het verweer van CWZ tegen de vordering tot schadevergoeding
CWZ stelt dat zij regelmatig opgezegd heeft, terwijl bovendien door de invoering van de Wet Kinderopvang op 1 januari 2005 de grondslag aan de Raamovereenkomst kwam te ontvallen.
De Raamovereenkomst zou door CWZ zijn opgezegd bij brief van 28 oktober 2004. Deze brief is niet overgelegd en in de dagvaarding niet genoemd. De periode waarin zij verstuurd zou zijn, noemt M&W zelfs een impasse in de communicatie tussen partijen. De brief bevat confraternele correspondentie. Dat neemt niet weg dat hij een centrale rol speelt. Er zou immers tijdig in de zin van de Raamovereenkomst zijn opgezegd, terwijl de brief bovendien de reden van opzegging inhield en een standpuntbepaling over de gelding van de Raamovereenkomst na 1 januari 2005. Een en ander betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de inhoud van deze brief in ieder geval op de hier bedoelde onderdelen van groot belang is voor de beoordeling van de onderhavige zaak. Zij verzoekt partijen dan ook met elkaar te overleggen over de mogelijkheid (gedeelten van) de brief in het geding te brengen en het ertoe te leiden dat deze bij de eerstvolgende akte wordt/worden overgelegd.
Het betoog dat door de invoering van de Wet Kinderopvang op 1 januari 2005 de grondslag aan de Raamovereenkomst kwam te ontvallen, volgt de rechtbank niet. Indien en voor zover CWZ wil stellen dat de invoering van deze wet een onvoorziene omstandigheid was, overweegt de rechtbank, evenals in de zaak onder rolnummer HA ZA 05-370, het volgende. Hoewel de rechtbank in zijn algemeenheid niet kan uitsluiten dat een wetswijziging een onvoorziene omstandigheid kan opleveren, is zij van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. De relevante omstandigheden van het geval zijn naar het oordeel van de rechtbank dat partijen uitsluitend in het kader van kinderopvang contact met elkaar hebben, dat zij in dat kader enkele op de toekomst van jaren gerichte overeenkomsten hebben gesloten, dat ondertussen een wetsvoorstel ingediend is betreffende de regeling van kinderopvang dat niet als hamerstuk, maar vanaf 2001 met ruime aandacht in parlement en dientengevolge ook pers behandeld is en uiteindelijk tot een wet heeft geleid. Onder deze omstandigheden verzetten redelijkheid en billijkheid zich niet tegen de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst ondanks de inwerkingtreding van de Wet Kinderopvang.
Een andere grond voor beëindiging van rechtswege van de Raamovereenkomst is niet genoemd. Indien de onder 4.4 bedoelde brief daarvan wel melding maakt, komt die grond in een later stadium aan de orde.
Is de overeenkomst niet van rechtswege vervallen, dan is zij volgens CWZ regelmatig opgezegd per 1 februari 2005. De Raamovereenkomst bevat een opzeggingsregeling. Overlegging van de brief van 28 oktober 2004 – of erkenning door M&W – moet duidelijk maken of CWZ zich bij opzegging aan deze termijn heeft gehouden.
Als CWZ zich aan de termijn heeft gehouden, staat nog niet vast dat zij niet schadeplichtig is. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waaronder redelijkheid en billijkheid ondanks toepassing van de opzeggingstermijn van de Raamovereenkomst nopen tot toekenning van een schadevergoeding. Daarbij komt bijvoorbeeld de vraag aan de orde of de opzegging plaatsvond op een moment dat onderhandelingen over voortzetting van de overeenkomst – of beëindiging daarvan in overleg – nog wel ruimte boden voor eenzijdige opzegging, ook als daarbij de termijn van drie maanden in acht werd genomen. In dit kader is de stelling van M&W van belang dat partijen in 2004 in overleg waren, samen het Beleidsstuk opstelden en samen de circulaire verstuurden. De rechtbank zal thans nog geen bewijs op dit punt opdragen, maar M&W eerst in de gelegenheid stellen haar hier bedoelde betoog toe te spitsen op de vraag of redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen de in de brief van 28 oktober 2004 – veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat die brief verstuurd en ontvangen is – gedane opzegging. Zij dient daarbij haar bewijsaanbod te concretiseren.
Naar aanleiding van het verweer van CWZ tegen de vordering tot betaling van de eindafrekening
M&W heeft tegen het verweer van CWZ aangevoerd dat over een periode van jaren haar afrekeningen en overzichten geaccepteerd zijn door CWZ. Nu het gaat om een eindafrekening, tussentijdse contrôles blijkens mededelingen ter comparitie wel de juiste afhandeling van facturen en overzichten van M&W hebben betroffen, maar niet hun inhoud, en de door CWZ gewenste informatie volgens M&W beschikbaar is, acht de rechtbank het verzoek van CWZ om specificatie op zichzelf gerechtvaardigd. Dit is ter comparitie met partijen besproken.
Partijen zijn er niet in geslaagd over de juistheid van de berekeningen van M&W overeenstemming te bereiken en houden rekening met de mogelijkheid dat de rechtbank een deskundige zal benoemen om – kort gezegd – de contrôle uit te voeren waaraan behoefte bestaat. De rechtbank is inderdaad van oordeel dat een deskundigenrapport in dezen noodzakelijk is. Thans zullen partijen dan ook in de gelegenheid worden gesteld zich nader uit te laten over de persoon van een deskundige – zij hebben reeds aangegeven met KPMG te kunnen instemmen, maar de rechtbank zal een natuurlijk persoon moeten benoemen – en de aan hem/haar te stellen vragen. Tevens zal M&W hierbij een indicatie van de hoeveelheid werk moeten geven die de deskundige te wachten staat, in verband met de begroting van het voorschot.
Het verdient uit een oogpunt van kostenbesparing aanbeveling in deze zaak en in de zaak met rolnummer HA ZA 05-370, waarin eveneens een deskundige benoemd zal worden, tot benoeming van dezelfde deskundige te komen. Omdat in beginsel de eiser het voorschot dient te betalen – in deze zaak eiseres M&W en in de andere zaak, in reconventie, CWZ – zal het voorschot zal in dat geval door beide partijen, ieder voor de helft, betaald moeten worden.
De rechtbank acht het hoogst ongewenst dat een van de partijen afzonderlijk contact opneemt met een mogelijk tot deskundige te benoemen persoon. Als beide partijen het eens zijn over de persoon van een deskundige, staat het hun echter vrij gezamenlijk met deze persoon contact op te nemen om bijvoorbeeld vragen over de techniek, de kosten en het tijdsbeslag van het onderzoek te stellen. Dit verdient zelfs aanbeveling omdat zij dan tijdig de procesrisico’s kunnen inschatten.
Algemeen
De zaak zal op de rol worden geplaatst, zodat partijen, als eerste eiseres M&W, in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten op de genoemde punten met inachtneming van wat in dit vonnis overwogen is. Verder zal iedere beslissing thans worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 juni 2006 voor het nemen van een akte door M&W over hetgeen is vermeld onder 4.13,
verstaat dat CWZ daarop kan reageren bij akte op een termijn van vier weken,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2006.