De procesovereenkomst
Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/4.10:4.10 Conclusie
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/4.10
4.10 Conclusie
Documentgegevens:
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS389548:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Voor de vraag naar de toelaatbaarheid van procesovereenkomsten is het niet mogelijk om onderscheid te maken tussen overeenkomsten waarbij partijen afwijken van een regel van procesrecht en overeenkomsten waarbij partijen zich verbinden tot bepaald procesgedrag. Ook indien partijen zich binden omtrent de uitoefening van een bepaalde processuele bevoegdheid, wijken zij feitelijk af van een regel van procesrecht. De vraag naar de toelaatbaarheid moet in beide gevallen dus aan de hand van dezelfde normen worden beoordeeld. Steeds zal door middel van uitleg moeten worden vastgesteld of een bepaalde procesregel van regelend recht is (paragraaf 4.2-4.3).
Hoe men de vraag naar de omvang van het regelend procesrecht beantwoordt, is afhankelijk van de vraag hoe men aankijkt tegen het karakter van het burgerlijk procesrecht. Daarbij geldt dat het procesrecht zowel een instrument is voor de afdwinging van de subjectieve rechten van partijen, als dient ter handhaving van de rechtsorde en ter waarborging van de rechtsvrede. Het ene doel is daarbij niet ondergeschikt aan het andere, maar beide doelen staan op gelijke hoogte (paragraaf 4.5.2). Dit brengt mee dat een aantal belangen aan de geldigheid van een procesovereenkomst in de weg kan staan. Het gaat daarbij om het belang van bescherming van partijen, het belang van bescherming van derden, het belang dat een procedure met een zo beperkt mogelijke inzet van overheidsmiddelen gevoerd kan worden, het belang dat een voldoende toegang tot de rechter gewaarborgd blijft en het belang dat de samenleving vertrouwen heeft in de rechtspraak en in de overheid (paragraaf 4.6). In het kader van arbitrage- en bindendadviesprocedures speelt het belang van een zo laag mogelijke inzet van overheidsmiddelen geen rol en het belang van vertrouwen in de rechtspraak een veel minder grote rol. De overige belangen zijn echter, ook in deze procedures, van even grote betekenis. Dit verklaart dat procesovereenkomsten in het kader van arbitrage en bindend advies aan de ene kant in ruimere mate toelaatbaar zijn, maar dat de mogelijkheid hiertoe aan de andere kant niet onbegrensd is (paragraaf 4.9).
Het feit dat dwingend privaatrecht van toepassing is op de rechtsbetrekking van partijen, staat in principe niet aan de mogelijkheid tot het sluiten van procesovereenkomsten in de weg. Slechts indien een bepaald terrein in sterke mate verweven is met recht van openbare orde, zijn procesovereenkomsten op dit terrein uitgesloten. Dit geldt dan bovendien niet voor overeenkomsten die nauwelijks in verband staan met het materiële geschil waarover geprocedeerd wordt. Hoewel dwingend privaatrecht als uitgangspunt niet aan het sluiten van procesovereenkomsten in de weg staat, geldt een uitzondering indien sprake is van een norm van dwingend privaatrecht die expliciet de strekking heeft om ook de mogelijkheid tot procesovereenkomsten uit te sluiten (paragraaf 4.8).
In dit hoofdstuk zijn algemene uitgangspunten vastgesteld om te bepalen in welke gevallen partijen geldig een procesovereenkomst kunnen sluiten. In de volgende hoofdstukken zal worden gekeken tot welke resultaten deze uitgangspunten leiden in concrete gevallen. Uiteraard voert het te ver om alle denkbare procesafspraken te bespreken. Er zal dus slechts een aantal in het oog springende gevallen worden uitgelicht.