Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.9:3.9 De tweede vraag: Wie kon volgens het enquêterecht een verzoek indienen?
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.9
3.9 De tweede vraag: Wie kon volgens het enquêterecht een verzoek indienen?
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS598523:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Andere belanghebbenden dan de oorspronkelijke verzoekers en ook de procureur-generaal moesten expliciet vermelden welke voorziening gewenst werd.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De kring van enquêtegerechtigden werd na 1971 uitgebreid tot certificaathouders, vakbonden en de procureur-generaal (thans: advocaat-generaal). De drempel voor aandeelhouders werd van 20% verlaagd tot 10% van het geplaatste kapitaal (of een bedrag van f 500.000). Daarmee werd het, indachtig de bescherming die aan de minderheid van de aandeelhouders diende toe te komen, eenvoudiger een enquêteverzoek in te dienen.
Nadat de onderzoekers hun rapport gedeponeerd hadden, konden de oorspronkelijke verzoekers een verzoek doen tot het treffen van een voorziening, art. 54WvK, thans art. 2:355 lid 1 BW. Als het rapport ook voor anderen ter inzage gelegen had, konden ook deze personen, mits zij voldeden aan de vereisten die gesteld werden in art. 53 WvK een dergelijk verzoek doen. Daarnaast kon ook de procureur-generaal om redenen van openbaar belang, een verzoek tot het treffen van een voorziening doen. Niet vereist werd dat concreet werd aangeduid welke voorziening verlangd werd. Als in het verzoek suggesties voor de te treffen voorziening(en) gedaan werden, was de Ondernemingskamer niet gehouden die te volgen.1