Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen
Bijlage XVI Methode voor de vaststelling van de in artikel 16, lid 1, en artikel 25, lid 1, van de controleverordening bedoelde steekproefplannen
Geldend
Geldend vanaf 07-05-2011
- Bronpublicatie:
08-04-2011, PbEU 2011, L 112 (uitgifte: 30-04-2011, regelingnummer: 404/2011)
- Inwerkingtreding
07-05-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-04-2011, PbEU 2011, L 112 (uitgifte: 30-04-2011, regelingnummer: 404/2011)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
De in artikel 16, lid 1, en artikel 25, lid 1, van de controleverordening bedoelde steekproefplannen voor vissersvaartuigen waarop de vereisten met betrekking tot logboeken en aangiften van aanlanding niet van toepassing zijn, worden door de lidstaten opgesteld overeenkomstig deze bijlage.
- 1.
In deze bijlage wordt verstaan onder:
- a)
actieve vaartuigen: in de artikelen 16 en 25 van de controleverordening bedoelde vaartuigen die in een kalenderjaar (gedurende meer dan 0 dagen) om het even welke visserijactiviteit hebben verricht. Een vaartuig dat in een jaar geen visserijactiviteiten heeft verricht, wordt als ‘inactief’ aangemerkt;
- b)
metier: een geheel van visserijactiviteiten die gericht zijn op vergelijkbare (verzamelingen van) soorten en met behulp van vergelijkbaar vistuig, in dezelfde periode van het jaar en/of in hetzelfde gebied worden verricht conform een vergelijkbaar exploitatiepatroon. De toewijzing aan een metier wordt bepaald op basis van de visserijactiviteit in het vorige jaar. Vaartuigen die meer dan 50 % van het jaar in een bepaald metier actief zijn geweest, worden aan dat metier toegewezen. Bereikt de visserijactiviteit in geen enkel metier 50 %, dan moet het betrokken vaartuig aan een zogenaamd polyvalent metier worden toegewezen;
- c)
doelpopulatie: aanlandingen van visserijproducten door actieve vaartuigen die verschillende metiers verrichten.
- 2.
Het steekproefplan heeft tot doel toezicht uit te oefenen op de activiteiten van de in de artikelen 16 en 25 bedoelde vaartuigen en een raming te maken van de totale hoeveelheden die deze vaartuigen tijdens de steekproefperiode vangen, opgesplitst naar bestand en naar metier.
- 3.
De steekproefeenheid is in beginsel het metier. Elk betrokken vaartuig mag aan niet meer dan één metier zijn toegewezen.
- 4.
De doelpopulatie omvat de aanlandingen die per metier worden gedaan door actieve vaartuigen met een lengte van minder dan 10 m.
- 5.
De omvang van de steekproef wordt bepaald op basis van het risico dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de lidstaat waar de aanlanding(en) plaatsvindt/plaatsvinden niet in acht worden genomen in het kader van het metier. De omvang van de steekproef dient representatief te zijn voor het betrokken metier.
- 6.
De lidstaten delen het risiconiveau in in de volgende categorieën: ‘zeer laag’, ‘laag’, ‘gemiddeld’, ‘hoog’ en ‘zeer hoog’.
- 7.
Met het oog op de vaststelling van het risico van niet-naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid nemen de lidstaten alle ter zake relevante criteria in aanmerking. Deze omvatten, maar zijn niet beperkt tot:
- —
het niveau van de aanlandingen (= de doelpopulatie) voor alle gereglementeerde bestanden, opgesplitst naar metier;
- —
het niveau van reeds eerder geconstateerde, door het betrokken vaartuig gepleegde inbreuken;
- —
het totale aantal inspecties die per metier zijn uitgevoerd;
- —
de beschikbaarheid van quota voor de vaartuigen die de aanlandingen (= de doelpopulatie) verrichten, opgesplitst naar metier;
- —
het gebruik van gestandaardiseerde dozen, en
indien passend:
- —
schommelingen in de marktprijsniveaus van de aangelande visserijproducten;
- —
achtergrond en/of potentieel gevaar van met de haven/locatie/regio en het metier verbonden fraude.
- 8.
Bij de opstelling van de steekproefplannen houden de lidstaten rekening met het niveau van activiteit in het kader van het metier gedurende de periode waarin de steekproef wordt genomen.
- 9.
Bij het bepalen van de steekproefintensiteit wordt rekening gehouden met de variabiliteit in de aanlandingen in het kader van het betrokken metier.
- 10.
Indien de visserijproducten in gestandaardiseerde dozen worden aangeland, moet het minimale aantal dozen in de steekproef evenredig zijn aan het door de lidstaten vastgestelde risiconiveau en overeenstemmen met het hieronder opgenomen voorbeeld.
Aantal aangelande dozen per soort
Aantal dozen dat afhankelijk van het risiconiveau moet worden gewogen
Zeer laag
Laag
Gemiddeld
Hoog
Zeer hoog
0–25
1
1
1
1
2
25–50
1
2
3
4
5
50–100
1
3
4
5
6
Elke extra 100
1
1
2
3
4
- 11.
De toe te passen nauwkeurigheids- en betrouwbaarheidsniveaus zijn de niveaus 2 en 3 als omschreven in hoofdstuk II, deel B, punt 4, van de bijlage bij Besluit 2010/93/EU van de Commissie(1).
- 12.
Het steekproefplan dient tevens informatie te bevatten over de manier waarop de totale vangst per bestand en per metier tijdens de steefproefperiode zal worden geraamd.
Voetnoten
PB L 41 van 16.2.2010, blz. 8.