Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/16.2.1
16.2.1 Exclusieve bevoegdheid
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS373170:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Vrij algemeen wordt deze rechter ook met de term 'dwangsomrechter' aangeduid.
Zie GMvT p. 19.
HR 31 mei 2002, NJ 2003, 343(Telfort/Scaramea) illustreert dat het in geval van gedeeltelijke onmogelijkheid voor de dwangsomcrediteur gunstiger zal zijn wanneer uitsluitend een procedure op grond van art. 611d Rv wordt gevoerd. Op grond van art. 611d Rv zal de rechter immers bij gedeeltelijke onmogelijkheid de dwangsomveroordeling voor een gedeelte kunnen opheffen, terwijl voor de appelrechter mogelijk slechts de optie zal bestaan om de veroordeling in eerste instantie geheel te vernietigen, met het verlies van verbeurde dwangsommen tot gevolg, zie 13.5.4.
Zie Heemskerk 1987a. Heemskerk wijst erop dat aan de appelrechter de wijzigingsbevoegdheid toekomt, nu deze naar Nederlands recht na vernietiging de zaak niet mag terugverwijzen, maar zelf moet berechten.
BenGH 25 september 1986, NJ 1987, 909(Van der Graaf/Agio), m.nt. Heemskerk; in 16.5.2 behandel ik dit arrest voorts bij de bespreking van het onmogelijkheidscriterium.
BenGH 12 februari 1996, NJ 1996, 344(Leslee/Snauwaert); zie ook BenGH 15 april 1992, NJ 1992, 648(Wewer/Nije).
De tekst van art. 611d Rv wijst uitdrukkelijk één bevoegde rechter aan tot wie de dwangsomdebiteur zich met een vordering tot wijziging van de dwangsomveroordeling op grond van onmogelijkheid kan wenden: de rechter die de dwangsom heeft opgelegd.1 Het exclusieve karakter van de bevoegdheid van deze rechter blijkt bovendien uitdrukkelijk uit de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting bij art. 611d Rv.2
In par. 13.5.4 besprak ik desalniettemin een uitzondering met betrekking tot het exclusieve karakter van de 611d-rechter: indien gesteld wordt dat het voor de veroordeelde van aanvang af niet mogelijk is geweest de veroordeling na te leven, kan ook de appelrechter in hoger beroep diens stellingen met betrekking tot de onmogelijkheid beoordelen.3 Een andere uitzondering op het exclusieve karakter van de bevoegdheid van de rechter die de dwangsom heeft opgelegd, doet zich voor in het geval hoger beroep wordt ingesteld tegen een beslissing ex art. 611d Rv: de rechter die in hoger beroep over de 611d-beslissing oordeelt, is per definitie niet degene die de dwangsom heeft opgelegd.4
Voor het overige moet uit de jurisprudentie van het Benelux-Gerechtshof worden afgeleid dat op het exclusief karakter van de bevoegdheid ex art. 611d Rv niet spoedig een uitzondering wordt aangenomen. Een tweetal arresten is in dit verband van belang: het arrest Van der Graaf/ Agio5 en het arrest Leslee/Snauwaert.6
De twee arresten werden vanuit een verschillende invalshoek gewezen: in het eerste arrest werd de vraag beantwoord of onder omstandigheden de 611d-procedure kon worden gevoerd voor een andere rechter dan de rechter die de dwangsom had opgelegd. In het tweede arrest was art. 611d Rv buiten toepassing gelaten, maar had een andere rechter dan de rechter die de dwangsom had opgelegd, geoordeeld dat dwangsommen wegens overmacht niet verbeurd waren. De vraag luidde of het exclusieve karakter van de bevoegdheid uit art. 611d Rv aan een dergelijk oordeel van de 'andere rechter' in de weg stond. In beide arresten was de 'andere rechter' de executierechter, zodat in beide zaken een beslissing werd gevraagd die betrekking had op de afbakening van de bevoegdheid van de 611d-rechter ten opzichte van die van de executierechter.