Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief.
HR, 18-11-2016, nr. 13/05848
ECLI:NL:HR:2016:2601
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-11-2016
- Zaaknummer
13/05848
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2601, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑11‑2016; (Cassatie, Uitspraak na prejudiciële beslissing)
ECLI:NL:HR:2015:221, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑02‑2015; (Cassatie, Prejudicieel verzoek)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1862
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑09‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:1862, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 26‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2626, Gevolgd
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2625, Gevolgd
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:221
- Vindplaatsen
NLF 2016/0726 met annotatie van Martijn Schippers
NLF 2017/0429 met annotatie van
Douanerechtspraak 2017/11
NTFR 2016/2784
Douanerechtspraak 2015/30 met annotatie van Casteren, M.J.W. van
NTFR 2015/1045 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
NTFR 2014/2772 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Uitspraak 18‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Douanerechten; posten 8471 en 8521 van de Gecombineerde Nomenclatuur; aantekening 3 op afdeling XVI van de GN; tariefindeling van apparaten waarop digitale video-, muziek- en fotobestanden kunnen worden opgeslagen en waarmee zonder tussenkomst van een computer bestanden op een televisie- of videomonitor kunnen worden weergegeven. Deze apparaten (screenplays) worden als videoweergaveapparaat ingedeeld in post 8521 van de GN. Voortzetting HvJ 14 juli 2016, Sprengen/Pakweg Douane B.V., C-97/15.
Partij(en)
18 november 2016
nr. 13/05848bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Sprengen/Pakweg Douane B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 oktober 2013, nr. 12/00115, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij een arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.
1. Geding in cassatie
Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 6 februari 2015, nr. 13/05848, ECLI:NL:HR:2015:221, BNB 2015/70, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 14 juli 2016, Sprengen/Pakweg Douane B.V., C-97/15, ECLI:EU:C:2016:556, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“De gecombineerde nomenclatuur, opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals achtereenvolgens gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 en verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007, moet aldus worden uitgelegd dat apparaten als de screenplays die in het hoofdgeding aan de orde zijn, die zijn bedoeld voor ten eerste de opslag van multimediabestanden en ten tweede het weergeven ervan op een televisietoestel of een videomonitor, onder post 8521 van deze nomenclatuur vallen.”
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.
2. Nadere beoordeling van de middelen
Uit het hiervoor onder 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat het Hof de screenplays terecht heeft ingedeeld in post 8521 90 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur. De middelen falen derhalve.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.
Uitspraak 06‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Douanerechten; posten 8471 en 8521 van de Gecombineerde nomenclatuur; aantekening 3 op afdeling XVI van de GN; tariefindeling van apparaten waarop digitale video-, muziek- en fotobestanden kunnen worden opgeslagen en waarmee zonder tussenkomst van een computer bestanden op een televisie- of videomonitor kunnen worden weergegeven; bepalen van de hoofdfunctie van de apparaten; geen geslaagd beroep mogelijk op Information Technology Agreement van de World Trade Organisation om toepassing nultarief af te dwingen.
Partij(en)
6 februari 2015
nr. 13/05848
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X1] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 oktober 2013, nr. 12/00115, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Haarlem (nr. AWB 11/3858) betreffende de aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van douanerechten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 26 september 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De conclusie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
De Hoge Raad heeft partijen in kennis gesteld van zijn voornemen het Hof van Justitie van de Europese Unie te verzoeken een prejudiciële beslissing te geven. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, gereageerd op de aan partijen in concept voorgelegde vraagstelling.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft in de jaren 2007 en 2008 op eigen naam en voor eigen rekening ten behoeve van opdrachtgever [X3] S.A. (hierna: [X3]) aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van zogenoemde screenplays (hierna: de screenplays).
De screenplays zijn aangegeven met vermelding van postonderverdeling 8471 70 50 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN). Voor goederen van deze tariefpost geldt voor douanerechten een tarief van nihil, zodat naar aanleiding van de aangiften geen douanerechten zijn geheven.
2.1.2.
De douane heeft met betrekking tot de hiervoor in 2.1.1 vermelde aangiften bij [X3] een onderzoek ingesteld als bedoeld in artikel 78, lid 2, van het Communautair douanewetboek. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de screenplays als ‘videoweergave-apparaten’ moeten worden ingedeeld in postonderverdeling 8521 90 00 van de GN, waarbij voor douanerechten een tarief van 13,9 percent geldt. Daarop zijn de onderhavige uitnodigingen tot betaling vastgesteld en aan belanghebbende uitgereikt.
Belanghebbende heeft tegen deze uitnodigingen tot betaling bezwaar gemaakt. Naar haar mening moeten de screenplays worden ingedeeld in de tariefpost zoals in de aangiften vermeld, te weten postonderverdeling 8471 70 50 van de GN.
2.1.3.
De screenplays zijn toestellen die een zogeheten harde schijf (‘harddisk’) bevatten waarop vanaf een personal computer bestanden in de diverse gangbare formaten (‘formats’) kunnen worden opgeslagen. De verbinding met de personal computer wordt tot stand gebracht met behulp van de in de screenplays ingebouwde firewire- of USB-aansluiting.
Op de harde schijven van de screenplays opgeslagen video-, muziek- en fotobestanden (hierna: multimediabestanden) kunnen zonder tussenkomst van een personal computer op een televisietoestel of een videomonitor worden weergegeven. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een door de screenplays gegenereerd, op het televisiescherm of de videomonitor zichtbaar menu.
Om de bestanden te kunnen weergeven wordt de screenplay door middel van een kabel via één van de uitgangen van de screenplay (bijvoorbeeld composiet, S-VHS, component of scart) aangesloten op de overeenkomstige ingang van het televisietoestel of de videomonitor. Door in de screenplays aanwezige hardware en software worden de op de harde schijf opgeslagen (digitale) multimediabestanden gedecodeerd en geconverteerd in een (analoog) pal/ntsc-signaal, dat op het televisietoestel of de videomonitor zichtbaar kan worden gemaakt. Bepaalde soorten screenplays zijn voorzien van een HDMI-aansluiting en een afstandsbediening.
De bij de screenplays meegeleverde handleiding vermeldt onder meer:
"Met de [X3] Screenplay Multimedia-drive kunt u uw favoriete multimediabestanden op uw computer weergeven op uw tv. Kopieer gewoon films, foto's en muziek van een pc of Mac-computer naar de screenplay Pro-drive via de USB- of FireWire-aansluiting. Daarna kunt u de films, diapresentaties van de foto's en uw muziek op elk televisietoestel weergeven."
2.2.1.
Het Hof heeft vooropgesteld dat de screenplays, gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen daarvan, vatbaar zijn voor zowel indeling als hardeschijfeenheid onder post 8471 van de GN als indeling als videoweergave-apparaat onder post 8521 van de GN. Met toepassing van aantekening 3 op afdeling XVI van de GN, ingevolge welke bepaling machines met twee of meer verschillende (afwisselende of aanvullende) functies worden ingedeeld naar de hoofdfunctie die kenmerkend is voor het complex, heeft het Hof geoordeeld dat de videoweergavefunctie de hoofdfunctie is van de screenplays. Daartoe heeft het Hof overwogen dat de screenplays op de markt worden gebracht als mediaspelers voor het afspelen van multimediabestanden op een televisie. Dat volgt ook, aldus het Hof, uit de hiervoor in 2.1.3 aangehaalde handleiding alsmede uit de door belanghebbende gebruikte handelsbenaming “Screenplays”. De omstandigheid dat de geheugeneenheid van de screenplays tevens kan worden gebruikt voor de opslag van andere data dan af te spelen multimediabestanden, laat onverlet dat een mediaspeler als de onderhavige door de consument primair wordt aangeschaft voor het afspelen van multimediabestanden en niet voor dataopslag. Voor dataopslag kan, aldus het Hof, immers worden volstaan met de aanschaf van een (goedkopere) externe harde schijf.
2.2.2.
Voor het Hof heeft belanghebbende mede een beroep gedaan op de Information Technology Agreement van 13 december 1996 (hierna: de ITA). Naar haar mening moeten de screenplays op grond van de ITA vrij van douanerechten in de Europese Unie worden ingevoerd.
Het Hof heeft geoordeeld dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie bepalingen van overeenkomsten als de ITA voor particulieren geen rechten in het leven roepen waarop zij zich krachtens het recht van de Unie rechtstreeks kunnen beroepen. Wel moet, aldus het Hof, het recht van de Unie voor zover mogelijk overeenkomstig overeenkomsten als de ITA worden uitgelegd. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat een uitleg van de GN overeenkomstig de bepalingen van de ITA niet aan de orde is, reeds omdat niet is gebleken dat de screenplays onder bijlage B van de ITA vallen.
2.3.
De middelen zijn gericht tegen de hiervoor in 2.2.1 en 2.2.2 omschreven oordelen van het Hof. De middelen voeren aan dat indeling van de screenplays onder post 8521 van de GN is uitgesloten. Volgens de middelen heeft het Hof de draagwijdte van post 8521 en dan met name het begrip ‘videoweergaveapparaten’ te ruim uitgelegd. Deze uitlegging is, aldus de middelen, in strijd met het Geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: het GS) en de GN.
Voorts heeft het Hof, zo de screenplays al onder post 8521 van de GN kunnen worden ingedeeld, aantekening 3 op afdeling XVI van de GN onjuist uitgelegd, aldus in het bijzonder middel 2.
Voor het overige richten zich de middelen (en in het bijzonder de middelen 3 en 4) met rechts- en motiveringsklachten tegen de hiervoor in 2.2.2 omschreven oordelen van het Hof dat de screenplays niet onder de werkingssfeer van de ITA vallen en dat belanghebbende – al dan niet door uitlegging van de GN overeenkomstig de ITA – niet met vrucht op de ITA een beroep kan doen met betrekking tot de toepassing van het douanetarief.
2.4.1.
In hoofdstuk 84 van de GN worden blijkens het opschrift daarvan ingedeeld “kernreactoren, stoomketels, machines, toestellen en mechanische werktuigen, alsmede delen daarvan”.
Onder post 8471 van de GN worden ingedeeld:
“Automatische gegevensverwerkende machines en eenheden daarvoor; magnetische en optische lezers, machines voor het in gecodeerde vorm op dragers overzetten van gegevens en machines voor het verwerken van die gegevens, elders genoemd noch elders onder begrepen:”
Postonderverdeling 8471 70 50 van de GN betreft “eenheden voor harde schijven”.
Aantekeningen 5C en 5E op hoofdstuk 84 van de GN luiden:
“C. Met inachtneming van het bepaalde onder D en E hierna, wordt een eenheid als een deel van een compleet systeem aangemerkt, indien zij aan alle hierna omschreven voorwaarden voldoet, te weten:
1) zij moet van de soort zijn die uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem;
2) zij moet, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenschakeling van een of meer andere eenheden, op de centrale verwerkingseenheid kunnen worden aangesloten, en
3) zij moet in staat zijn gegevens te ontvangen of te leveren in een vorm - codes of signalen - die bruikbaar is voor het systeem.
Afzonderlijk aangeboden eenheden van een automatische gegevensverwerkende machine worden onder post 8471 ingedeeld.
Toetsenborden, invoertoestellen met X-Y-coördinaten en schijvengeheugeneenheden die voldoen aan het bepaalde in onderdeel C, onder 2) en 3), hiervoor, zijn evenwel in alle gevallen in te delen als eenheden bedoeld bij post 8471.”
“E. Machines die een automatische gegevensverwerkende machine bevatten of daarmede in samenhang worden gebruikt en die een eigen functie, andere dan automatische gegevensverwerking, vervullen, worden ingedeeld onder de post die overeenkomstig hun functie in aanmerking komt of, bij ontbreken daarvan, onder een sluitpost.”
2.4.2.
De toelichtingen van de Werelddouaneorganisatie (hierna: de WDO) op post 8471 van de GS houden onder meer het volgende in:
“(I) AUTOMATIC DATA PROCESSING MACHINES AND UNITS THEREOF
(…)
This heading also covers separately presented constituent units of automatic data processing systems described above.
However, the heading excludes machines, instruments or apparatus incorporating or working in conjunction with an automatic data processing machine and performing a specific function. Such machines, instruments or apparatus are classified in the headings appropriate to their respective functions or, failing that, in residual headings (See Part (E) of the General Explanatory Note to this Chapter).
(…)
(B) SEPARATELY PRESENTED UNITS
Subject to the provisions of Notes 5 (D) and (E) to this Chapter, this heading also covers separately presented constituent units of automatic data processing systems. These may be in the form of units having a separate housing or in the form of units not having a separate housing and designed to be inserted into a machine (e.g., insertion onto the main board of a central processing unit). Constituent units are those defined in Part (A) above and in the following paragraphs, as being parts of a complete system.
An apparatus can only be classified in this heading as a unit of an automatic data processing system if it:
(a) Performs a data processing function;
(b) Meets the following criteria set out in Note 5 (C) to this Chapter:
(i) It is of a kind solely or principally used in an automatic data processing system;
(ii) It is connectable to the central processing unit either directly or through one or more units; and
(iii) It is able to accept or deliver data in a form (codes or signals) which can be used by the system.
(c) It is not excluded by the provisions of Notes 5 (D) and (E) to this Chapter.
In accordance with the last paragraph of Note 5 (C) to this Chapter, keyboards, X-Y co-ordinate input devices and disc storage units which satisfy the conditions of items (b) (ii) and (iii) above, are in all cases to be classified as constituent units of data processing systems.
If the unit performs a specific function other than data processing, it is to be classified in the heading appropriate to that function or, failing that, in a residual heading (see Note 5 (E) to this Chapter). If an apparatus does not meet the criteria set out in Note 5 (C) to this Chapter, or is not performing a data processing function, it is to be classified according to its characteristics by application of General Interpretative Rule 1, if necessary in combination with General Interpretative Rule 3 (a).”
2.4.3.
De toelichtingen van de WDO op de hiervoor in 2.4.1 vermelde aantekening 5E op hoofdstuk 84 van de GN luiden onder meer:
“(E) MACHINES INCORPORATING OR WORKING IN CONJUNCTION WITH AN AUTOMATIC DATA PROCESSING MACHINE AND PERFORMING A SPECIFIC FUNCTION
(…)
In accordance with the provisions of Note 5(e) to Chapter 84, the following classification principles should be applied in the case of a machine incorporating or working in conjunction with an automatic data processing machine, and performing a specific function:
(1) A machine incorporating an automatic data processing machine and performing a specific function other than data processing is classifiable in the heading corresponding to the function of that machine or, in the absence of a specific heading, in a residual heading, and not in heading 84.71.”
2.4.4.
Bijlage A van de ITA omvat een lijst van tariefposten van het GS met daaronder in te delen goederen die in het licht van de ITA als technologieproducten moeten worden aangemerkt en in de bij de ITA aangesloten landen vrij van douanerechten moeten kunnen worden ingevoerd. Voor zover van belang zijn in deze lijst opgenomen:
“8471 70 Storage units, including central storage units, optical disk storage, hard disk drives and magnetic tape storage units”.
Bijlage B bij de ITA bevat een lijst met producten “to be covered by this agreement wherever they are classified in the HS” waaronder:
“Proprietary format storage devices including media therefore for automatic data processing machines, with or without removable media and whether magnetic, optical or other technology, including Bernoulli Box, Syquest, or Zipdrive cartridge storage units.”
2.5.1.
De middelen roepen de vraag op of postonderverdeling 8471 70 50 van de GN zo moet worden uitgelegd dat de screenplays met toepassing van algemene indelingsregels 1 en 6 van de GN met voorbijgaan aan post 8521 van de GN in die postonderverdeling moeten worden ingedeeld.
2.5.2.
Zoals hiervoor in 2.1.3 is weergegeven en naar het Hof heeft vastgesteld bevatten de screenplays harde geheugenschijven (harddisks) die van digitale gegevens (data) worden voorzien. Alle soorten bestanden in de daartoe geëigende ‘formats’ kunnen vanaf een personal computer op deze harde schijven worden opgeslagen. In zoverre kan ervan worden uitgegaan dat de screenplays als zodanig fungeren als gewone, in een behuizing vervatte externe harde schijven, die door middel van een kabel en via USB- of firewire-aansluitingen met een personal computer worden verbonden. Naar ook het Hof heeft geoordeeld, lijken de screenplays vanwege deze objectieve kenmerken en eigenschappen als eenheden voor harde schijven (harddisk drives) vatbaar voor indeling in postonderverdeling 8471 70 50 van de GN.
2.5.3.
De objectieve kenmerken en eigenschappen van de screenplays zijn echter niet beperkt tot die welke hiervoor in 2.5.2 zijn beschreven. De screenplays hebben voorzieningen waarmee multimediabestanden (die in digitale vorm op de harde schijven zijn opgeslagen) kunnen worden omgezet in analoge signalen en tevens voorzieningen waarmee deze signalen zichtbaar op een televisietoestel of een videomonitor kunnen worden weergegeven.
2.5.4.
De hiervoor in 2.4.1 vermelde aantekening 5C, laatste alinea, op hoofdstuk 84 van de GN zou zo kunnen worden uitgelegd dat de screenplays als schijvengeheugeneenheden (in de hiervoor in 2.3.3 aangehaalde toelichtingen op post 8471 aangeduid als “disc storage units”) zonder meer moeten worden ingedeeld onder post 8471. Ingevolge die aantekening moeten immers schijvengeheugeneenheden, indien zij voldoen aan het bepaalde in de onderdelen 2 en 3 van die aantekening, “in alle gevallen” worden ingedeeld als eenheden bedoeld bij post 8471.
De screenplays worden als externe harde schijf op de centrale verwerkingseenheid van een personal computer aangesloten en zijn dan in staat gegevens in de vorm van gangbare bestanden van die personal computer te ontvangen. Daarmee voldoen de screenplays aan het in de hiervoor vermelde onderdelen 2 en 3 gestelde. De screenplays zouden aldus onder post 8471 van de GN moeten worden ingedeeld.
2.5.5.
Het is echter de vraag of met de zinsnede “in alle gevallen” zoals vermeld in aantekening 5C op hoofdstuk 84 van de GN, bedoeld is te bewerkstelligen dat bij schijvengeheugeneenheden zonder meer kan worden voorbijgegaan aan elke andere functie dan het opslaan van gegevens van een automatisch gegevensverwerkende machine (een personal computer). Kan op grond van deze aantekening een andere functie, zoals in dit geval het omzetten van de digitale gegevens in analoge gegevens om deze op een televisietoestel of videomonitor te doen weergeven, niet afdoen aan indeling als schijvengeheugeneenheid onder post 8471 van de GN?
In dit verband speelt mogelijk de ITA een rol. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moet de GN in voorkomend geval zo veel mogelijk worden uitgelegd overeenkomstig de ITA (vgl. HvJ 14 april 2011, British Sky Broadcasting en Pace, gevoegde zaken C-288/09 en C-289/09, ECLI:EU:C:2011:248, punt 38, en 22 november 2012, Digitalnet OOD e.a., gevoegde zaken C-320/11, C-330/11, C-382/11 en C-383/11, ECLI:EU:C:2012:745, punt 39). Uit de hiervoor in 2.4.4 vermelde onderdelen van de ITA volgt dat eenheden waarop bestanden in daartoe geëigende formats kunnen worden opgeslagen vanaf een automatisch gegevensverwerkende machine (automatic data processing machine), vrij van douanerechten moeten zijn. In het bijzonder het bepaalde in bijlage B bij de ITA dat “proprietary format storage devices including media therefore for automatic data processing machines” vrij van douanerechten moeten zijn “wherever they are classified in the HS” duidt erop dat alle afzonderlijke schijvengeheugeneenheden dienen te worden gevrijwaard van heffing van douanerechten ongeacht de reden waarom dergelijke eenheden niet in post 8471 70 van het HS kunnen worden ingedeeld. Uit de hiervoor vermelde kenmerken en eigenschappen van de screenplays volgt dat deze (mede) worden gebruikt in samenhang met een personal computer om multimediabestanden en andere bestanden op de harde schijf te zetten en als zodanig geschikt zijn voor gebruik als externe harde schijf.
Alsdan rijst de vraag waarop de hiervoor bedoelde passage in bijlage B bij de ITA precies ziet om daaraan een zinvolle betekenis te kunnen geven. Immers, in bijlage A bij de ITA zijn externe harde schijvengeheugeneenheden genoemd die volgens de regels van het GS zonder meer worden ingedeeld onder post 8471 70. Worden in bijlage B bij de ITA daarom niet juist daaronder begrepen “storage devices” die mede een andere, niet-verwaarloosbare functie hebben dan het opslaan van gegevens van een automatische gegevensverwerkende machine? Dit zou tevens verklaren waarom aantekening 5C, laatste alinea, op hoofdstuk 84 van de GN vermeldt dat geheugeneenheden die voldoen aan het bepaalde in de onderdelen 2 en 3 van de aantekening in alle gevallen onder post 8471 moeten worden ingedeeld.
2.6.1.
Het is mogelijk dat beantwoording van de hiervoor in 2.5 opgeworpen vragen met betrekking tot de draagwijdte van post 8471 van de GN ertoe leidt dat ook de andere functies dan de opslag van digitale gegevens in aanmerking moeten worden genomen.
2.6.2.
In dit verband betogen de middelen dat wat er zij van die andere functies, de screenplays niet vatbaar zijn voor indeling onder post 8521 van de GN, zodat deze uitsluitend vatbaar blijven voor indeling onder post 8471 van de GN. In het bijzonder middel 1 betoogt dat van een videoweergave-apparaat in de zin van post 8521 van de GN uitsluitend sprake is, indien het apparaat geen andere functie(s) heeft dan het rechtstreeks weergeven van beelden en geluiden op een televisieontvanger. Het middel leidt dat af uit de eerste volzin van onderdeel B van de toelichtingen op post 8521 van het GS. De screenplays kunnen volgens het middel niet onder post 8521 van de GN worden ingedeeld, reeds omdat deze meer functies hebben dan het weergeven van beelden en geluiden op een televisieontvanger, zoals in het bijzonder het ontvangen en opslaan van data vanaf een personal computer.
2.6.3.
De tekst van post 8521 van de GN luidt:
“Video-opname- en videoweergaveapparaten, ook indien met ingebouwde videotuner”.
De toelichting van de WDO op post 8521 van het GS vermeldt, voor zover thans van belang, het volgende:
“(A) RECORDING AND COMBINED RECORDING AND REPRODUCING APPARATUS
These are apparatus which, when connected to a television camera or a television receiver, record on media electric impulses (analogue signals) or analogue signals converted into digital code (or a combination of these) which correspond to the images and sound captured by a television camera or received by a television receiver. Generally the images and sound are recorded on the same media. The method of recording can be by magnetic or optical means and the recording media is usually tapes or discs.
The heading also includes apparatus which record, generally on a magnetic disc, digital code representing video images and sound, by transferring the digital code from an automatic data processing machine (e.g., digital video recorders).
(…)
(B) REPRODUCING APPARATUS
These apparatus are designed only to reproduce images and sound directly on a television receiver. The media to be used in these instruments are prerecorded mechanically, magnetically or optically on special recording equipment. The following are examples of such apparatus:
(1) Apparatus using discs in which the image and sound data are stored on the disc by various methods and picked up by a laser optical reading system, capacitive sensor, pressure sensor or magnetic head. Subject to Note 3 to Section XVI, apparatus which are capable of reproducing both video and audio recordings are to be classified in this heading.
(2) Apparatus that decodes and converts into a video signal image data recorded on a light sensitive film (the sound being recorded by a magnetic process on the same film).”
2.6.4.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie zijn de door de WDO vastgestelde toelichtingen op het GS belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten, maar zijn zij rechtens niet bindend (zie onder meer HvJ 12 januari 2006, Algemene Scheeps Agentuur Dordrecht, C-311/04, ECLI:EU:C:2006:23, punt 27, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
2.6.5.
De hiervoor in 2.6.3 onder A van de toelichtingen op post 8521 van het GS weergegeven tekst bevat een toelichting op het begrip “recording and combined recording and reproducing apparatus”. De tweede alinea betreft, kort gezegd, toestellen met een magnetische schijf waarop een ‘digitale code’, die videobeelden en geluid vertegenwoordigt, wordt opgenomen vanaf een automatische gegevensverwerkende machine.
Onder B van dezelfde toelichting wordt het begrip “reproducing apparatus” toegelicht. Middel 1 ziet in het bijzonder op de eerste volzin en benadrukt de daarin voorkomende woorden “designed only”.
Het middel doet de vraag rijzen of post 8521 van de GN mede gelet op deze toelichtingen zo moet worden uitgelegd dat apparaten als de screenplays, zo deze niet uitsluitend onder post 8471 van de GN worden ingedeeld, zijn aan te merken als onder die post 8521 in te delen video-opname- en videoweergaveapparaten (“combined recording and reproducing apparatus”) of videoweergaveapparaten (“reproducing apparatus”).
2.6.6.
Uitgaande van de hiervoor in 2.1 weergegeven feiten en gelet op de tweede alinea van onderdeel A van de toelichting op post 8521 van het GS, met name de zinsnede “record (…) by transferring the digital code from an automatic data processing machine (e.g., digital video recorders)”, zou gezegd kunnen worden dat apparaten als de screenplays - anders dan middel 1 betoogt - als gecombineerde video-opname- en videoweergaveapparaten in de zin van post 8521 van de GN kunnen worden aangemerkt. De screenplays geven immers niet alleen beeld en geluid op een aangesloten televisieontvanger of videomonitor weer, maar nemen deze ook op in de vorm van digitale multimediabestanden op de ingebouwde harde schijf (harddisk).
2.6.7.
Daartegenover zou de opvatting verdedigd kunnen worden dat het op de harde schijf doen overzetten van digitale multimediabestanden vanaf een computer niet is gelijk te stellen met opnemen van beeld en geluid zoals bedoeld in onderdeel A, eerste volzin, van de toelichting op post 8521 van het GS. In die eerste volzin lijkt het immers te gaan om het opslaan van beelden en geluid op een videoweergaveapparaat dat met het oog daarop moet worden aangesloten op een televisiecamera of een televisieontvanger en waarbij de opname correspondeert met de ontvangst van beelden en geluid vanaf deze laatstvermelde apparaten. Voor indeling onder post 8521 van de GN is dan van belang dat de screenplays zijn bestemd om beeld en geluid op een televisietoestel of videomonitor weer te geven. Hiervan uitgaande rijst de vraag of met de woorden “designed only” in onderdeel B van de toelichtingen op post 8521 van het GS is bedoeld apparaten als de screenplays, zoals middel 1 aanvoert, uit te sluiten van indeling onder deze post, reeds vanwege de omstandigheid dat op de harde schijf multimediabestanden en ook andere digitale bestanden kunnen worden opgeslagen en bewaard.
Anderzijds kan worden verdedigd dat met de woorden “designed only” in onderdeel B van de toelichting op post 8521 van het GS een dergelijke uitsluiting van post 8521 van de GN niet is bedoeld, maar deze moet worden gelezen in samenhang met onderdeel A waarin video-weergaveapparaten worden beschreven die kunnen weergeven en opnemen.
2.7.1.
Indien de beantwoording van de hiervoor in 2.5 en 2.6 opgeworpen vragen tot de conclusie leidt dat de screenplays, zoals het Hof heeft overwogen (zie hiervoor in 2.2.1), zowel in postonderverdeling 8471 70 50 als in postonderverdeling 8521 90 van de GN zouden kunnen worden ingedeeld, kunnen voor toepassing in aanmerking komen de hiervoor in 2.4.1 weergegeven aantekening 5E op hoofdstuk 84 van de GN en aantekening 3 op afdeling XVI van de GN.
2.7.2.
Aantekening 5E op hoofdstuk 84 van de GN lijkt in een geval als dit niet van toepassing, omdat wellicht niet gezegd kan worden dat apparaten als de screenplays een ‘eigen functie’ hebben in de zin van deze aantekening op grond waarvan indeling onder post 8471 van de GN moet worden uitgesloten. De screenplays hebben immers niet alleen de ‘eigen’ functie van het weergeven van beeld en geluid op een televisietoestel of een videomonitor, maar zijn tevens hardeschijfeenheden, gebruikt om van digitale bestanden van een automatisch gegevensverwerkende machine op te slaan.
2.7.3.
Aantekening 3 op afdeling XVI van de GN luidt:
“Voor zover niet anders is bepaald, worden combinaties van machines van verschillende soorten, die bestemd zijn om gezamenlijk te functioneren en die een geheel vormen, alsmede machines met twee of meer verschillende (afwisselende of aanvullende) functies, ingedeeld naar de hoofdfunctie die kenmerkend is voor het complex.”
Indien na beantwoording van de hierna in onderdeel 3 opgenomen prejudiciële vragen met betrekking tot de screenplays aantekening 3 op afdeling XVI van de GN in aanmerking zou komen, is het Hof buiten redelijke twijfel met het oog op het bepalen van de hoofdfunctie terecht uitgegaan van de door het Hof van Justitie in het hiervoor in 2.5.5 aangehaalde arrest British Sky Broadcasting en Pace, punten 76 en 77, gegeven criteria. Hiervan uitgaande heeft het Hof in de onderdelen 7.7 en 7.8 van zijn uitspraak niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat de hoofdfunctie van de screenplays is het weergeven in de vorm van beeld en geluid van daartoe opgeslagen multimediabestanden, en dat de dataopslag als zodanig een bijkomende functie vormt.
2.8.
Gelet op al het voorgaande zal de Hoge Raad op de voet van artikel 267 VWEU vragen voorleggen aan het Hof van Justitie met betrekking tot de uitlegging van het recht van de Unie.
3. Beslissing
De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak te doen over de volgende vragen:
1. Dient aantekening 5C, laatste alinea, op hoofdstuk 84 van de GN – al dan niet met inachtneming van de bijlagen A en B van de Information Technology Agreement - zo te worden uitgelegd dat apparaten als de in dit arrest beschreven screenplays als ‘eenheden voor harde schijven’ in postonderverdeling 8471 70 50 van de GN moeten worden ingedeeld, ofschoon de apparaten zodanige kenmerken en eigenschappen hebben dat deze in staat zijn om op de harde schijven opgeslagen multimediabestanden na omzetting van de bestanden in analoge signalen op een televisietoestel of een videomonitor weer te geven?
2. Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord, moet post 8521 van de GN dan zo worden uitgelegd dat daaronder apparaten als de screenplays kunnen worden ingedeeld, ook al is de videoweergavefunctie daarvan niet de enige functie, maar wel de hoofdfunctie?
De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van vorenstaand verzoek uitspraak heeft gedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.
Beroepschrift 26‑09‑2014
Onderbouwing cassatieberoepen
De navolgende onderbouwing inhoudende een overzicht van de cassatiemiddelen en een toelichting op deze cassatiemiddelen geldt in de drie navolgende zaken:
- —
Zaaknummer 13/05844: belanghebbende [X2] B.V.;
- —
Zaaknummer 13/05846; belanghebbende [X3] S.A.; en,
- —
Zaaknummer 13/05848: belanghebbende [X1] B.V.
I. Inleiding
1.
Bovengenoemde drie zaken hebben betrekking op — inmiddels — verouderde typen ‘[APPARAAT]’ die door [X3] S.A. (hierna: ‘[X3]’) op de EU markt zijn gebracht. De [APPARATEN] Zijn ten invoer tot verbruik aangegeven in Nederland. Er is sprake geweest van zowel directe vertegenwoordiging (zaak 13/05846) als aangiften die door gespecialiseerde aangevers voor eigen naam en rekening zijn ingediend (de zaken 13/05844 en 13/05848). In alle gevallen komen de verschuldigde douanerechten uiteindelijk voor rekening van [X3]. Het totale financieel belang bedraagt ruim € 5 miljoen.
2.
[X3] is onderdeel van [A] Corporation. De [A] groep is een internationaal toonaangevend bedrijf dat innovatieve dataopslag producten ontwikkelt, produceert en verkoopt. [X3] is onder andere bekend vanwege de ZIP drives en andere producten die de opslag en het beheer van digitale data realiseren en vergemakkelijken.
3.
Het beroep in cassatie houdt verband met de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 24 oktober 2013 in de zaken met kenmerk 12/00117 ([X3] S.A.), 12/00116 ([X2] B.V.) en 12/00115 ([X1]) B.V.). De bestreden uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam hebben betrekking op verschillende typen [APPARATEN] drives. Zoals in het vervolg van deze toelichting nog aan de orde zal komen bestaan er verschillen tussen litigieuze typen [APPARATEN] drives. Het Gerechtshof Amsterdam bevestigt in de bestreden uitspraken dat de [APPARATEN] drives moeten worden ingedeeld in Gecombineerde Nomenclatuur1.(hierna: ‘GN’) post 8521 als gevolg waarvan een douanerecht van 13,9% verschuldigd is indien de [APPARATEN] drives in het vrije verkeer worden gebracht. Belanghebbenden zijn van mening dat de [APPARATEN] producten behoren te worden ingedeeld in GN post 8471 als gevolg waarvan een nulrecht geldt. Een soortgelijk geschil is aanhangig in Spanje2..
4.
In deze toelichting komen de volgende aspecten aan de orde:
- —
overzicht van de cassatiemiddelen (onderdeel II);
- —
informatie betreffende de [X3] drives die relevant is bij de beoordeling van de beroepen in cassatie (onderdeel III);
- —
de relevante regelgeving en jurisprudentie (onderdeel IV);
- —
toelichting op de cassatiemiddelen (onderdeel V); en,
- —
conclusies (onderdeel VI).
II. Cassatiemiddelen
5.
Belanghebbenden stellen beroep in cassatie in tegen de hiervoor reeds aangehaalde uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam op basis van de navolgende gronden:
a. Cassatiemiddel 1:
Schending van het recht, te weten onjuiste toepassing en interpretatie van GN post 8521, met name als het gaat om het begrip ‘videoweergaveapparaten’, de Geharmoniseerd Systeem3. (hierna: ‘GS’) toelichting (toelichting zoals opgesteld door de Internationale Douaneraad) op post 8521 en het ‘in het midden laten’ of de [APPARATEN] over een opnamefunctie beschikken terwijl duidelijk is dat litigieuze producten niet kunnen opnemen.
b. Cassatiemiddel 2:
Schending van het recht, te weten onjuiste toepassing en interpretatie van aantekening 3 op afdeling XVI GN en jurisprudentie van het Hof van Justitie (hierna: ‘HvJ’), met name wanneer het Gerechtshof Amsterdam concludeert dat vanwege het feit dat de [APPARATEN] door consumenten primair worden aangeschaft vanwege de weergavefunctie de [APPARATEN] worden ingedeeld in post 8521.
c. Cassatiemiddel 3:
Schending van het recht, te weten onjuiste toepassing en interpretatie van het recht van de Wereldhandelsorganisatie (‘WTO’) en dan met name de ministeriele verklaring van Singapore van de eerste ministersconferentie van de WTO van 13 december 1996 over informatietechnologieproducten, inclusief bijlagen en aanhangsels (de ‘ITA overeenkomst’), in het bijzonder het niet of althans onvoldoende in beschouwing nemen van de ITA overeenkomst in het kader van de toepassing van het toepasselijke Europese recht, de conclusie dat de litigieuze producten niet onder de ITA vallen en het niet overnemen van de conclusie dat de heffing en inning van een douanerecht van 13,9% strijdig is met de ITA overeenkomst en de verplichtingen die de Europese Gemeenschap, inclusief alle lidstaten in dit verband is aangegaan.
d. Cassatiemiddel 4:
Verzuim van vormen, in het bijzonder een gebrek aan motivering, een gebrek aan een begrijpelijke onderbouwing, c.q. het ontbreken van een motivering die de uiteindelijke conclusies van het vonnis door het Gerechtshof Amsterdam kan dragen.
III. [X3] Drives
6.
In onderliggende stukken en de bestreden uitspraken van het Gerechtshof en de uitspraken van de Rechtbank Haarlem is reeds uitgebreid ingegaan op litigieuze producten. In het navolgende volgt een samenvatting en vestigen wij de aandacht op enkele productkenmerken die essentieel zijn voor de GN indeling en de kwalificaties in het kader van de ITA overeenkomst.
7.
[X3] is een bedrijf dat haar oorsprong heeft in de opslag en beveiliging van digitale data. [X3]'s producten zijn ontwikkeld vanuit deze achtergrond en de [X3] technologieën zijn terug te voeren naar de opslag en het management van grote hoeveelheden digitale data. De [X3] producten en diensten worden ook in de huidige structuur nog steeds samengevat als ‘[X3] Data Storage Solutions’.
8.
[X3] heeft destijds de […] apparaten ontwikkeld voor de consumentenmarkt. Gedurende de afgelopen jaren is er bij consumenten een steeds grotere behoefte ontstaan aan opslagcapaciteit van digitale gegevens. Veel consumenten willen zware bestanden buiten hun computer opslaan. De opslag vindt plaats met het oog op het behoud van data, de goede werking van de eigenlijke computer en het op een later moment eenvoudig beschikbaar hebben van data. Met dit oogmerk zijn de [APPARATEN], evenals de overige ‘storage devices’ van [X3] bijvoorbeeld de Zip Drive en de MiniMax, ontwikkeld en op de markt gebracht.
9.
Geheugeneenheden zijn in de loop van de jaren een ‘commodity’ geworden. Tegenwoordig kunnen geheugeneenheden eenvoudig binnen een netwerk worden gebruikt. Via een draadloze verbinding kunnen data ter beschikking worden gesteld aan computers of (smart)TV's. Dergelijke centrale opslagunits worden — naar belanghebbenden menen — ingedeeld in post 8471.
10
[X3] heeft er destijds als één van de eerste voor gekozen om bepaalde geheugeneenheden te voorzien van de mogelijkheid bestanden te versturen naar en daarmee zichtbaar te maken op een extern scherm eventueel zonder dat de [APPARATEN] zijn aangesloten op een computer. Litigieuze [APPARATEN] zijn van een oudere generatie harde schijven. De [APPARATEN] kunnen niet worden aangesloten op internet en de meeste [APPARATEN] kunnen slechts data ontvangen van een computer4.. Het betreft als het ware ‘tussenproducten’, te weten harde schijfeenheden met een extra optie, tussen de externe harde schijven en de tegenwoordige centrale opslagunits die binnen een thuisnetwerk functioneren.
11.
De [X3] drives zijn in wezen harddisk drives, ofwel externe harde schijven. Door middel van een [APPARAAT] kan een gebruiker zijn gedownloade gegevens (bijvoorbeeld foto's, tekstbestanden of video's) uploaden naar de [APPARAAT]. Op de [APPARAAT] kan de gebruiker zijn gegevens opslaan, aanpassen, verwerken, structureren en op datzelfde of op een later moment gebruiken. De [APPARAAT] hebben allen een grote opslagcapaciteit (tussen 320 gigabytes en 1 terabyte) vanwege de ‘grote’ harddisk drive, met andere woorden een grote harde schijf.
12.
De [APPARAAT] zijn in de eerste plaats een geavanceerde harde schijf. De harddrive is met afstand het belangrijkste en duurste onderdeel van de [APPARAAT]. De opslagfunctie van de [APPARAAT] is identiek aan de opslagfunctie van andere los te gebruiken harde schijven of bijvoorbeeld een USB stick, te weten een opslagunit voor computerdata.
13.
Door [X3] en de industrie worden de [APPARAAT] gerangschikt onder de zogenaamde ‘externe harde schijven’. Een harde schrijf wordt als volgt omschreven:
‘De harde schijf (HDD oftewel Hard Disk Drive) is de opslagruimte van de computer of laptop. Foto's, documenten, programma's, plaatjes, mp3-bestanden, films, spelletjes en natuurlijk het besturingssysteem worden hierop geplaatst. In tegenstelling tot het interne geheugen verliest de horde schijf zijn data niet wanneer hij wordt uitgezet.’5.
14.
De [APPARAAT] kunnen allerlei digitale bestanden verwerken; van Word documenten, administratieve data tot YouTube filmpjes. De digitale data kunnen later worden gebruikt op een (andere) computer, (en) in een (ander) computernetwerk, etc. Het is ook mogelijk bepaalde data (bijvoorbeeld bepaalde video's) af te spelen op een extern scherm, te weten een computerscherm, videomonitor of een TV. Andere data, bijvoorbeeld een Word document, kan niet zonder tussenkomst van een computer worden afgespeeld. De [APPARAAT] zijn niet voorzien van een scherm welke het weergeven van de bestanden direct mogelijk maakt, hiervoor is het vereist om de [APPARAAT] aan te sluiten op een extern scherm.
15.
De [APPARAAT] kunnen data/bestanden doorgeven aan een computer, maar ook naar een monitor of TV. In het geval van ‘play back’ op een monitor vindt er in de [APPARAAT] geen conversion/transcoding van bestanden plaats. Dit kan allerlei problemen opleveren zodat bestanden helemaal niet kunnen worden afgespeeld zonder aangesloten te zijn op een computer. De [APPARAAT] ontvangen complete files en laten deze in stand. In het geval files niet via een computer worden afgespeeld worden de files op de [APPARAAT] slechts aangepast om via de betreffende aansluiting (bijvoorbeeld component of scart) naar het externe scherm te worden overgebracht. Er vindt geen ‘transcoding’ of dergelijke omzetting plaats.
16.
Met inachtneming van recente jurisprudentie6. constateren wij dat geen van de litigieuze [APPARAAT] kunnen ‘opnemen’. De [APPARAAT] ontvangen kant en klare bestanden via de computer of — in het geval van de [APPARAAT] — eventueel van bijvoorbeeld een cablebox (niet van de TV) — maar creëren niets nieuws. Het ontvangen bestand komt — zonder dat deze wordt omgezet — beschikbaar als bestand op de [APPARAAT]. De [APPARAAT] kan geen live beelden ontvangen en daarvan zelf een video file maken.
17.
Het geschil betreft de indeling van de volgende typen [APPARAAT]:
- a)
[APPARAAT] Multimedia — HDD 3.5 Desktop [APPARAAT] Multimedia;
- b)
[APPARAAT] HD Multimedia — HDD 3.5 Desktop [APPARAAT] HD Multimedia;
- c)
[APPARAAT] Pro Multimedia Drive — HDD 3.5 Desktop [APPARAAT] PRO Multimedia; en,
- d)
[APPARAAT] Pro HD Multimedia Drive — HDD 3.5 Drive Desktop [APPARAAT] PRO HD Multimedia.
18.
Of data kan worden weergegeven zonder tussenkomst van een computer hangt dus enerzijds af van het programma waarin de data is geschreven en anderzijds van het gekozen [APPARAAT]. De hiervoor onder a–c genoemde [APPARAAT] kunnen uitsluitend data vanaf een computer ontvangen en moeten dus — om data te ontvangen — in alle gevallen direct verbonden zijn met een computer. Ook de onder d genoemde drive zal veelal de data vanaf een computer/computernetwerk ontvangen, maar kan eventueel data ontvangen van meer specifieke apparaten zonder aangesloten te zijn op een computer. Veel van het [APPARAAT] gebruik, bijvoorbeeld het beheer van bestanden, vereist sowieso een gebruik in samenhang met een computer.
IV. Relevante bepalingen en jurisprudentie
19.
Bij de beoordeling van de indeling van de [APPARAAT] in de GN zijn de navolgende bepalingen en jurisprudentie relevant.
A. Regelgeving
20.
De volgende algemene indelingsregels7. zijn van belang om de [APPARAAT] te kunnen indelen in de GS en de GN:
Indelingsregel 1:
‘ De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en — voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen — de navolgende regels.’
Indelingsregel 3:
‘Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2, sub b, of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:
- a)
de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld of op een gedeelte van de artikelen, in het geval van goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de posten daarvan een volledigere of nauwkeurige omschrijving geeft.
- b)
mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3, sub a, worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald;
- c)
in de gevallen waarin de indeling aan de hand van het bepaalde onder 3, sub a, en 3, sub b, niet mogelijk is, wordt van de verschillende in aanmerking komende posten, de post toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.’
Indelingsregel 6:
‘Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede mutatis mutandis de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voor zover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.’
21.
Aantekening 5 op hoofdstuk 84 geldend op 1 januari 2006 bepaalt (voor zover relevant):
- ‘A)
Voor de toepassing van post 8471 wordt onder, ‘automatische gegevensverwerkende machines’ verstaan:
[…]
- B)
Automatische gegevensverwerkende machines kunnen voorkomen in de vorm van systemen bestaande uit een variabel aantal afzonderlijke eenheden. Met inachtneming van het bepaalde in letter E hierna, wordt een eenheid als een deel van een compleet systeem aangemerkt, indien zij aan alle hierna omschreven voorwaarden voldoet, te weten:
- a)
zij moet van de soort zijn die uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem;
- b)
zij moet, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenschakeling van een of meer andere eenheden, op de centrale verwerkingseenheid kunnen worden aangesloten, en
- c)
zij moet in staat zijn gegevens te ontvangen of te leveren in een vorm — codes of signalen — die bruikbaar is voor het systeem.
- C)
Afzonderlijk aangeboden eenheden van een automatische gegevensverwerkende machine worden onder post 8471 ingedeeld.
- D)
Afdrukkers, toetsenborden, invoertoestellen met X-Y-coördinaten en schijvengeheugeneenheden die voldoen aan het bepaalde in letter B, onder b en c, hiervoor, zijn in alle gevallen in te delen als eenheden bedoeld bij post 8471.
[…]’
22.
Post 8471 luidt ten tijde van de invoer van de [APPARAATA] als volgt (voor zover relevant):
‘8471 Automatische gegevensverwerkende machines en eenheden daarvoor; magnetische en optische lezers, machines voor het in gecodeerde vorm op dragers overzetten van gegevens en machines voor het verwerken van die gegevens, elders genoemd noch elders onder begrepen:
8471 10 00 — analoge en hybride gegevensverwerkende machines
8471 30 00 — draagbare digitale automatische gegevensverwerkende machines (…)
(…)
8471 60 — invoereenheden en uitvoereenheden. ook indien zij in dezelfde behuizing geheugeneenheden bevatten
8471 60 20 — afdrukeenheden
8471 60 60 — toetsenborden
8471 60 80 — andere
8471 70 — geheugeneenheden
(…)
8471 80 00 — andere eenheden voor automatische gegevensverwerkende machines
8471 90 00 — andere
(…)’
23.
De bewoordingen en relevante onderverdelingen van post 8521 zijn als volgt:
‘8521 Video-opname- en videoweergaveapparaten, ook indien met ingebouwde videotuner:
8521 10 — werkend met magneetbanden:
[…]
8521 90 00 — andere’
24.
Toelichting IDR op post 8521 betreffende weergave toestellen:
‘Deze toestellen zijn uitsluitend ontworpen om beelden en geluid rechtstreeks op een televisieontvanger weer te geven. De dragers die in deze toestellen worden gebruikt, zijn tevoren langs mechanische, magnetische of optische weg, met speciale opnameapparatuur van opnamen voorzien.’
B. Jurisprudentie
25.
Wij verwijzen naar de volgende jurisprudentie.
Jurisprudentie betreffende overeenstemming GS en GN
26.
Rechtsoverweging 4, uit het HvJ ‘Kamino’8. arrest:
‘Krachtens artikel 3, lid 1, sub a, van het GS-verdrag verbindt elke verdragsluitende partij zich om haar tariefnomenclatuur en haar statistieknomenclaturen in overeenstemming te doen zijn met het bij dat verdrag ingestelde geharmoniseerde systeem (hierna: ‘GS’), om alle posten en onderverdelingen ervan, zonder enige toevoeging of wijziging, alsmede de daarop betrekking hebbende numerieke codes te gebruiken en om de volgorde van nummering van het systeem in acht te nemen. Dezelfde bepaling verplicht de verdragsluitende partijen tevens om de algemene regels voor de interpretatie van het GS, alsmede alle aantekeningen op de afdelingen, de hoofdstukken en de onderverdelingen daarvan toe te passen en de draagwijdte van die afdelingen, hoofdstukken of onderverdelingen niet te wijzigen.’
Jurisprudentie betreffende het belang van de GS/IDR toelichting
27.
Rechtsoverweging 18, uit het HvJ ‘Kamino’ arrest:
‘De Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie (WDO), die is ingesteld bij het op 15 december 1950 te Brussel ondertekende verdrag houdende oprichting van deze raad, keurt onder de in artikel 8 van het GS-verdrag vastgelegde voorwaarden de toelichtingen en de indelingsadviezen goed die worden vastgesteld door het comité voor het GS, waarvan de organisatie door artikel 6 van dat verdrag wordt geregeld. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het GS-verdrag heeft dit comité onder meer tot taak, wijzigingen daarvan voor te stellen alsmede toelichtingen, indelingsadviezen en andere adviezen voor de interpretatie van het GS op te stellen.’
28.
Rechtsoverweging 32, uit het HvJ ‘Kamino’ arrest:
‘Zowel de aantekeningen op de hoofdstukken van de GN als de toelichtingen op de nomenclatuur van de Internationale Douaneraad vormen belangrijke middelen ter verzekering van een uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief en kunnen derhalve als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan worden beschouwd (zie arresten van 19 mei 1994, Siemens Nixdorf, C-11/93, Jurispr. blz. I-1945, punt 12; 18 december 1997, Techex, C-382/95, Jurispr. blz. I-7363, punt 12, en 19 oktober 2000, Peacock, C-339/98, Jurispr. blz. I-8947, punt 10, en arrest Olicom, reeds aangehaald, punt 17).’
29.
Het HvJ stelt in het British Sky arrest9., in overweging 63 het volgende betreffende het belang van de GS toelichting op de posten:
‘Er zij bovendien aan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof de door de Commissie met betrekking tot de GN en de door de Werelddouaneorganisatie met betrekking tot het GS uitgewerkte toelichtingen, hoewel rechtens niet bindend, belangrijke hulpmiddelen zijn bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten (zie arresten van 16 juni 1994, Develop Dr. Eisbein, C-35/93, Jurispr. blz. I-2655, punt 21; 11 januari 2007, B.A.S. Trucks, C-400/05, Jurispr. blz. I-311, punt 28, en 27 november 2008, Metherma, C-403/07, Jurispr. blz. I-8921, punt 48).’
Jurisprudentie ten aanzien van ‘opnemen’ zoals bedoeld in post 8521
30.
De Rechtbank Haarlem heeft het navolgende geconstateerd ten aanzien van het begrip ‘opnemen’ zoals bedoeld in post 852110.:
‘de eigenschap van het opnemen van beelden via de lens is dat dit ‘real time’ gebeurt, dat wil zeggen dat de duur van de opname van de scene altijd even lang is als de werkelijke gebeurtenis die wordt opgenomen.’
31.
De Rechtbank concludeert dat het kopiëren of verplaatsen van bestanden vele malen sneller gebeurt dan het opnemen waardoor niet gesproken kan worden van opnemen als digitale bestanden worden verplaatst van computer naar een camera.
32.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat bij het verplaatsen van digitale bestanden van een computer naar de camera geen sprake is van ‘beelden’ zoals deze door een lens worden waargenomen, maar van gecodeerde videobestanden11.:
‘Beelden zijn geen gecodeerde videodatabestanden, immers door eiseres is ter zitting bevestigd en door verweerder niet dan wel onvoldoende bestreden, dat, nadat de via de lens en lichtgevoelige chip in het werkgeheugen van de producten opgenomen beelden aldaar zijn gecodeerd en gecomprimeerd een videodatabestand ontstaat, dat wordt opgeslagen in het interne geheugen van de producten.’
33.
In het hoger beroep betreffende de uitspraak van de Rechtbank Haarlem is bij het Gerechtshof Amsterdam eveneens aan de orde of het verplaatsen van digitale bestanden van een computer naar een digitale camera via een USB-aansluiting kan worden geïnterpreteerd als ‘het opnemen van beelden via een andere bron dan de geïntegreerde lens of microfoon’.
34.
Het Hof volgt de Rechtbank Haarlem in diens interpretatie van ‘het opnemen van beelden’. Het Hof hecht blijkbaar ook aan het feit dat de camera waarvan de indeling in die zaak aan de orde is in de ‘slave modus’ gaat wanneer bestanden van een computer naar de camera worden verzonden. Dit houdt in dat de camera niet operabel is wanneer bestanden van een computer naar de camera worden verzonden.
35.
Zowel de Rechtbank als het Hof vindt ondersteuning voor het ingenomen standpunt bij de stellingname van het Finanzgericht te Hamburg, Duitsland:
‘Dabei handelt es sich jedoch nicht um ein Aufzeichnen durch den Camcorder selbst, vielmehr werden die darin enthaltenen Speichermedien vom PC jeweils als externer Speicher angesehen und genutzt. Die für den Aufzeichnungs- bzw. Speichervorgang erforderliche Software befindet sich dann nicht im Camcorder, sondern auf dem PC.’12.
V. Toelichting op cassatiemiddelen
A. Cassatiemiddel 1
Schending van het recht, te weten onjuiste toepassing en interpretatie van GN post 8521, met name als het gaat om het begrip ‘videoweergaveapparaten’, de toelichting op post 8521 en het ‘in het midden laten’ of de [APPARATEN] over een opnamefunctie beschikken terwijl duidelijk is dat litigieuze producten niet kunnen opnemen.
36.
In rechtsoverweging 7.4 concludeert het Gerechtshof dat de [APPARATEN] kwalificeren als ‘videoweergaveapparaten’. Tevens stelt het Hof vast dat de [APPARATEN] vatbaar zijn voor indeling in post 8521. Het Gerechtshof acht het — gelet op de opmerking dat in het midden kan blijven of de apparaten tevens over een opnamefunctie beschikken — blijkbaar niet relevant of de [APPARATEN] kunnen opnemen. Dit terwijl het — zoals in het navolgende nog wordt toegelicht — wel degelijk relevant is dat de [APPARATEN] niet kunnen opnemen. De opnamefunctie ontbreekt.
37.
Belanghebbenden achten genoemde aanpak en conclusies van het Gerechtshof strijdig met de bewoordingen van post 8521 en de toelichting op deze post en wel om de volgende redenen.
38.
Wij concluderen dat de [APPARATEN] zoals genoemd in randnummer 18 onder a – c slechts data kunnen ontvangen vanaf een computer. Deze [APPARATEN] ontvangen kant en klare bestanden, zoals tekstbestanden, foto's maar ook videobestanden. Conform de overwegingen van de Rechtbank Haarlem en het Hof in de in onderdeel IV aangehaalde jurisprudentie zijn deze [APPARATEN] niet in staat op te nemen aangezien zij geen live beelden kunnen vastleggen. Dit aspect is relevant aangezien daarmee een belangrijk deel van de GS Toelichting op post 8521, te weten onderdeel A ‘Toestellen voor het opnemen en toestellen voor het opnemen en weergeven’ buiten beschouwing moet worden gelaten bij de beoordeling van de indeling van de onder a–c genoemde [APPARATEN].
39.
Aangezien de [APPARATEN] geen opnametoestellen zijn, kunnen litigieuze producten slechts in post 8521 worden ingedeeld voor zover het gaat om videoweergaveapparatuur, te weten apparaten die vallen onder de GS Toelichting, onderdeel B. Dit onderdeel handelt specifiek over weergaveapparaten die in post 8521 thuishoren.
40.
Het belang van de GS (en GN) toelichting is duidelijk door het HvJ bevestigd, bijvoorbeeld in het Kamino arrest, rechtsoverweging 32:
‘zowel de aantekeningen op de hoofdstukken van de GN als de toelichtingen op de nomenclatuur van de internationale Douaneraad vormen belangrijke middelen ter verzekering van een uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief en kunnen derhalve als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan worden beschouwd’13..
41.
Bij bestudering van de IDR Toelichting, onderdeel B, blijkt dat de eerste drie genoemde typen [APPARATEN] niet voldoen aan de in de toelichting opgenomen vereisten betreffende weergaveapparaten, Blijkens de GS Toelichting moet het gaan om toestellen die ‘[…] uitsluitend zijn ontworpen om beelden en geluiden rechtstreeks op een televisieontvanger weer te geven […]’. De [APPARATEN] zijn ontworpen als opslageenheid en kunnen bestanden afgeven aan een ander apparaat, bijvoorbeeld een monitor, maar zeker ook andere apparatuur zoals computers. Er is onder geen beding sprake van ‘uitsluitend ontworpen voor’ gebruik in samenhang met een televisieontvanger.
42.
Tevens maken de [APPARATEN] geen gebruik van dragers die van tevoren met speciale opnameapparatuur van opnamen zijn voorzien. De video — en andere — files worden ontvangen van computers die de bestanden veelal van andere apparatuur of via internet zullen hebben ontvangen of zelf hebben gecreëerd. Afgezien van het feit dat de [APPARATEN] geen dragers zoals CD's gebruiken, kan ook niet worden gesteld dat de harde schijf die het essentiële onderdeel van de [APPARATEN] vormt uitsluitend of hoofdzakelijk van opnamen wordt voorzien die met speciale opnameapparatuur is gemaakt. Veelal zal het namelijk gaan om door computers gecreëerde bestanden.
43.
Gesteld kan worden dat de vereisten betreffende de groep opname en opname/weergave producten zoals die in onderdeel A van de GS Toelichting zijn opgenomen ruimer zijn. Indien een apparaat beelden opneemt is veel eerder sprake van een 8521 indeling dan in het geval louter om een weergaveapparaat gaat.
44.
Van de [APPARATEN] die in de productopsomming wordt genoemd onder d14. stelt het Hof dat het gaat om een videoweergaveapparaat. Het Gerechtshof concludeert niet dat het gaat om een opnameapparaat. In cassatie dient hiervan te worden uitgegaan. Ook voor dit type [APPARATEN] geldt dat het product niet voldoet aan de omschrijving van videoweergaveapparaten zoals die is opgenomen in onderdeel B van de GS Toelichting op post 8521.
45.
Belanghebbenden achten het voorgaande belangrijk als het gaat om de indeling van de [APPARATEN] in de GN. Uit het onderdeel ‘Beoordeling van het geschil’, zoals dat is opgenomen in de bestreden uitspraken van het Hof, blijkt overigens niet dat het Hof de GS toelichting op post 8521 in beschouwing heeft genomen15..
46.
Gelet op het voorgaande concluderen wij als volgt:
47.
De [APPARATEN] zijn geen video-opname apparaten.
48.
Conform vaste jurisprudentie van het HvJ is de IDR toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de indeling van producten in de GN.
49.
Het Gerechtshof concludeert in rechtsoverweging 7.4. ten onrechte dat de [APPARATEN] kwalificeren als videoweergaveapparaten. Geen van de [APPARATEN] voldoet namelijk aan de omschrijving van videoweergaveapparaten zoals die is opgenomen in onderdeel B van de GS Toelichting op post 8521. Het Hof heeft blijkbaar de indeling van de [APPARATEN] niet getoetst aan genoemde bepalingen in de toelichting, althans het Hof verwijst niet naar genoemde bepalingen en stelt ook niet op grond waarvan — ondanks het feit dat de [APPARATEN] nite voldoen aan de vereisten van de toelichting op post 8521 — toch indeling in post 8521 kan volgen.
50.
Alhoewel het Gerechtshof niet concludeert dat de [APPARATEN] kunnen opnemen is het, in tegenstelling tot de conclusie van het Gerechtshof in rechtsoverweging 7.4,, in het kader van het onderhavige geschil wel degelijk relevant of de [APPARATEN] kunnen opnemen. Nu de [APPARATEN] niet opnemen is de toelichting, onderdeel A, op post 8521 namelijk niet van toepassing in het kader van onderhavige indeling.
Conclusie
51.
Met inachtneming van het voorgaande concluderen wij dat de [APPARATEN] niet voldoen aan de GS Toelichting op post 8521, zowel onderdeel B als A. Derhalve kwalificeren de [APPARATEN] niet als videoweergaveapparaat. Tevens is duidelijk dat de [APPARATEN] geen video-opnameapparaten zijn. Daarmee voldoen litigieuze producten niet aan de bewoordingen van post 8521, zodat indeling in deze post is uitgesloten.
B. Cassatiemiddel 2
Schending van het recht, te weten onjuiste toepassing en interpretatie van aantekening 3 op afdeling XVI GN en jurisprudentie van het Hof van Justitie, met name wanneer het Gerechtshof Amsterdam concludeert dat vanwege het feit dat de [APPARTEN] door consumenten primair worden aangeschaft vanwege de weergavefunctle de [APPARATEN] worden ingedeeld in post 8521.
Ten aanzien van de overwegingen van het Hof
52.
Ten aanzien van de interpretatie van aantekening 3 op afdeling XVI GN gaat het Gerechtshof uit van onjuiste feiten en is sprake van een ernstige mate van speculatie. Het lijkt erop dat het Gerechtshof vanwege de naam van litigieuze producten en enkele opmerkingen van de inspecteur gedurende de mondelinge behandeling concludeert dat consumenten de [APPARATEN] primair aanschaffen vanwege de weergavefunctie. Deze verder niet onderbouwde conclusie wordt vervolgens gebruikt om te concluderen dat de hoofdfunctie van de [APPARATEN] videoweergave is zodat indeling in post 8521 moet volgen.
53.
Het Gerechtshof oordeelt in de bestreden uitspraak als volgt:
54.
Rechtsoverweging 7.6:
Uit het arrest van het Hof van Justitie […] British Sky [… ]volgt dat voor het bepalen van de hoofd- en nevenfunctie als bedoeld in aantekening 3 op afdeling XVI acht dient te worden geslagen op de inherente bestemming van de goederen en dat daarbij rekening moet worden gehouden met wat voor de consument hoofd- en bijzaak is. […]
55.
Rechtsoverweging 7.7:
[…]Naar evenwel niet voor redelijke twijfel vatbaar is wordt een mediaspeler door de consument primair aangeschaft voor het afspelen van multimediabestanden en niet voor data-opslag. […]
56.
Rechtsoverweging 7.8:
Uit het voorgaande concludeert het Hof dat de weergavefunctie voor de consument de hoofdfunctie is en de dataopslag een bijkomende functie vormt.
57.
Slotsom, rechtsoverweging 7.10
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is […].
58.
Uit het voorgaande maken wij op dat het Hof de [APPARATEN] apparaten indeelt in post 8521, louter en alleen omdat de weergavefunctie volgens de consument de hoofdfunctie zou zijn en omdat de [APPARATEN] door de consument primair zouden worden aangeschaft voor het afspelen van mediabestanden. De kwalificatie van de consument is volgens het Hof relevant omdat — zoals het Hof zelf aangeeft — acht dient te worden geslagen op de inherente bestemming van de goederen en dat daarbij rekening moet worden gehouden met wat voor de consument hoofd- en bijzaak is.
59.
Allereerst concluderen wij, zoals reeds toegelicht ten aanzien van cassatiemiddel 1, dat de [APPARATEN] niet kwalificeren als videoweergaveapparaat zoals bedoeld in GN post 8521. Alleen al om die reden kunnen de overwegingen van het Hof betreffende de weergavefunctie niet in stand blijven. In dit verband verwijzen wij naar de toelichting op cassatiemiddel 1.
60.
Wij komen in de toelichting op cassatiemiddel 4 terug op het feit dat het Gerechtshof verzuimt te motiveren — althans onvoldoende motiveert — dat niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat de consument de [APPARATEN] primair aanschaft voor het afspelen van mediabestanden en dat de consument de weergavefunctie de hoofdfunctie vindt. Deze veronderstellingen komen ‘uit de lucht vallen’. Het lijkt erop dat het Hof zich louter op een opmerking van de inspecteur gedurende de mondelinge behandeling baseert.
Overwegingen ten aanzien van cassatiemiddel 2
61.
In verband met cassatiemiddel 2 geven wij de Hoge Raad in overweging dat het Hof de jurisprudentie van het HvJ onjuist en buiten zijn verband toepast. Het Hof richt zich op slechts één van de aspecten uit het British Sky arrest, terwijl voorbij wordt gegaan aan de overige overkoepelende overwegingen van het HvJ in het British Sky arrest en overige jurisprudentie van het HvJ.
62.
In rechtsoverweging 76 en 77 van het British Sky arrest, waarnaar het Hof in rechtsoverweging 7.6 expliciet verwijst, staat het volgende vermeld:
‘Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat de bestemming van het product een objectief indelingscriterium kan zijn, wanneer die bestemming inherent is aan dit product; de inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product.
Dienaangaande moet, zoals de Commissie ter terechtzitting opmerkte, rekening worden gehouden met wat voor de consument hoofd- en bijzaak is.’16.
63.
Zoals dus blijkt uit het British Sky arrest kan het ‘bestemmingscriterium’ één van de objectieve kenmerken zijn die in ogenschouw behoren te worden genomen bij de indeling van een product. In dat verband moet volgens het Hof van Justitie rekening worden gehouden met wat voor de consument hoofd- en bijzaak is.
64.
Maar het Hof van Justitie stelt dus niet — zoals het Hof lijkt te betogen — dat het bestemmingscriterium het enige objectieve indelingscriterium is, zodat alle andere objectieve indelingscriteria er niet meer toe doen. En ook niet dat de kwalificatie door de consument een uniek indelingscriterium is noch dat slechts het oordeel van de consument doorslaggevend is voor de bepaling van de inherente bestemming. Dit blijkt uit rechtsoverweging 60 van het British Sky arrest:
‘Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (zie met name arresten van 19 oktober 2000, Peacock, C-339/98, Jurispr. blz. I-8947, punt 9; 15 september 2005, Intermodal Transports, C-495/03, Jurispr. blz. I-8151, punt 47; 18 juli 2007, Olicom, C-142/06, Jurispr. blz. I-6675, punt 16, en 19 februari 2009, Kamino International Logistics, C-376/07, Jurispr. blz. I-1167, punt 31).’
65.
Met andere woorden, de GN indeling wordt bepaald met inachtneming van de objectieve kenmerken en eigenschappen. Alle relevante objectieve kenmerken en eigenschappen van het in te delen product moeten worden onderzocht. Uit de bestreden uitspraken blijkt niet dat het Hof alle objectieve kenmerken en eigenschappen — andere dan de vermeende consumentkwalificatie — in beschouwing heeft genomen. En — zoals ook nog ten aanzien van cassatiemiddel 4 zal worden aangegeven, blijkt uit niets of en op welke wijze het Hof de vermeende consumentenkwalificatie heeft onderzocht.
66.
Het beoordelen van de objectieve kenmerken van een product in het kader van de GN indeling gebeurt bijvoorbeeld in het Kamino arrest:
67.
Rechtsoverweging 60:
‘Uit die punten blijkt dat monitoren die hoofdzakelijk worden gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem, niet alleen kunnen worden geïdentificeerd door het feit dat zij zijn voorzien van ingangen die bedoeld zijn voor aansluiting aan automatische gegevensverwerkende systemen, maar ook door andere technische kenmerken, in het bijzonder het feit dat zij zijn ontworpen voor werk op korte afstand, dat zij geen televisiesignalen kunnen weergeven, dat zij lage elektromagnetische veldemissies hebben, dat de afstand tussen de beeldpunten begint bij 0,41 mm voor een gemiddelde (medium) resolutie en kleiner wordt naargelang de resolutie toeneemt, dat hun beeldfrequentie 15 MHz of meer bedraagt, en door het feit dat de beeldpunten op het scherm kleiner zijn dan bij de videomonitoren van post 8528, terwijl de convergentie van eerstgenoemde sterker is dan die van laatstgenoemde.’
68.
En in het Kip arrest, rechtsoverweging 46:
‘Bijgevolg staat het aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met de objectieve kenmerken van deze toestellen, zoals met name de afdruk- en de kopieersnelheid, de aanwezigheid van een sheetfeeder of het aantal papierladen, te beoordelen of de kopieerfunctie ondergeschikt is aan de andere twee functies dan wel of zij integendeel even belangrijk is.’
De interpretatie van belanghebbenden in verband met aantekening 3 op afdeling XVI GN
69.
Voor zover ervan dient te worden uitgegaan dat de [APPARATEN] twee functies hebben17. achten wij het voorgeschreven dat er een afgewogen beoordeling van de relevante objectieve kenmerken en eigenschappen van [APPARATEN] wordt gemaakt om tot een juiste GN indeling te kunnen komen. In dit verband brengen wij de arresten van het HvJ in de zaken C-362/07 en C-363/07 d.d. 11 december 2008 en in de zaken C-288/09 en C-289/09 d.d. 14 april 2011 betreffende de indeling van samengestelde apparaten die meerdere functies kunnen verrichten onder de aandacht. Voor zover mogelijk behoort de indeling van een apparaat met twee of meer functies te worden bepaald overeenkomstig aantekening 3, afdeling XVI. Voor zover dit niet mogelijk dient de GN Indeling te worden bepaald op grond van indelingsregel 3.
70.
In de eerste plaats stellen wij, evenals het Hof doet in rechtsoverweging 7.2 van de bestreden uitspraken, vast dat de [APPARATEN], met toepassing van aantekening 5B op hoofdstuk 84, eenheden zijn die moeten worden beschouwd als eenheden die deel uitmaken van een systeem voor automatische gegevensverwerking. Derhalve hebben de [APPARATEN] een ‘8471 functie’.
71.
Evenals het geval was ten aanzien van de producten waarvan de indeling in de zaken C-362/07 en C-363/07 het geval is18., zijn de [APPARATEN] bij het merendeel van de functies (bijvoorbeeld het ‘uploaden’, backup, overbrenging van data naar een andere computer) aangesloten op een computer. Derhalve betreft het apparaten die hoofdzakelijk — in de zin van aantekening 5B, onderdeel a, in een computer(systeem) worden gebruikt.
72.
Daarnaast concludeert het Hof in rechtsoverweging 7.4 dat de [APPARATEN] een ‘8521 functie’ hebben. Wij bestrijden deze conclusie19., maar wij gaan voor de behandeling van cassatiemiddel 2 ervan uit dat de [APPARATEN] inderdaad over twee functies beschikken.
73.
Uitgaande van twee functies, dient te worden bepaald wat:
- (i)
de hoofdfunctie van het apparaat is en, zo de hoofdfunctie niet kan worden bepaald,
- (ii)
het wezenlijk karakter van het apparaat is.
74.
Belanghebbenden zijn van oordeel dat de 8471 functies aanzienlijk belangrijker zijn dan de ‘8521 functie’, vanwege — kort weergegeven — de volgende redenen.
75.
Zoals hiervoor in onderdeel 2.3. reeds toegelicht betreffen de [APPARATEN] producten die gebruikers in staat stellen digitale data te ontvangen (bijvoorbeeld downloaden van een netwerk), te ‘up loaden’ naar de [APPARATEN], op te slaan, te managen en op een later moment te gebruiken. De [APPARATEN] zijn ‘zware harde schijven’ met een capaciteit tussen 320 gigabytes en 1 terabyte. Vanwege hun grote capaciteit zijn de [APPARATEN] uitermate geschikt om grote bestanden (bijvoorbeeld films, foto's of muziek) op te slaan, te managen en te gebruiken. Indien bijvoorbeeld een ‘fotoboek’ wordt gemaakt dat later wordt afgedrukt kunnen de digitale foto's op de [APPARATEN] worden geplaatst en kunnen de foto's en het fotoboek vanaf diverse computers worden bewerkt. De ‘master file’ kan voortdurend op de [APPARATEN] en één of meerdere computers worden gehouden. Dit alles betreft een ‘8471 functioneren’.
76.
3 Van de 4 verschillende typen [APPARATEN] kunnen slechts data ontvangen vanaf een computer. Alleen de [APPARATEN] pro HD Multimedia Drive kan eventueel data vanaf een andere bron ontvangen. Mede daarom zijn de [APPARATEN] zeker niet als ‘videorecorders’ of dergelijke opname apparatuur aan te merken.
77.
Op basis van het voorgaande concluderen belanghebbenden dat de hoofdfunctie van de [APPARATEN] die kenmerkend is voor het complex van functies wordt bepaald door de ‘8471 functies’.
78.
Wij bestrijden dat de weergavefunctionaliteit kenmerkend is voor het complex van de functies die in de [APPARATEN] zijn verenigd, aangezien daarbij volstrekt voorbij zou worden gegaan aan de essentiële en kenmerkende ‘8471 functies’ van de [APPARATEN] Indien de weergavefunctie belangrijk wordt geacht constateren wij dat er geen hoofdfunctie in de zin van aantekening 3 op afdeling XVI kan worden bepaald met als gevolg dat, in navolging van het HvJ in het arrest van 11 december 2008 in de zaken C-362/07 en C-363/07, het wezenlijk karakter overeenkomstig algemene indelingsregel 3 dient te worden vastgesteld20.. Hierop wordt in het navolgende onderdeel ingegaan.
79.
Wij verwijzen naar hetgeen het HvJ stelt in het 11 december 2008 arrest in de zaken C-362/07 en C-363/07als het gaat om het bepalen van het wezenlijk karakter, met name de punten 49 50. Met name de dubbele negatieve overweging die in punt 50 is opgenomen is belangrijk:
‘Hieruit volgt dat elk van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde apparaten slechts onder post 9009 zou moeten worden ingedeeld indien op basis van de objectieve kenmerken ervan zou blijken dat het apparaat niet van de soort is die hoofdzakelijk in een automatisch gegevensverwerkend systeem wordt gebruikt, omdat de kopieerfunctie even belangrijk is als de twee andere functies, en niet kan worden vastgesteld of het zijn wezenlijke karakter aan de print- of de scanmodule, of nog, in voorkomend geval, aan de computermodule ontleent.’
80.
Hiermee geeft het HvJ een bepaalde voorrang aan een indeling in post 8471, immers het moet gaan om een apparaat dat niet hoofdzakelijk in een computer(systeem) wordt gebruikt en het wezenlijk karakter mag niet worden bepaald door ‘8471 componenten/samenstellende onderdelen’.
81.
Bij de bepaling van het wezenlijk karakter zijn de technische kenmerken, samenstelling en de belangrijkheid in het gebruik van de samenstellende onderdelen relevant.
82.
Wij hebben het Hof in dit verband onder andere gewezen op de ‘[X3] cost analysis’ van [B] LLP (Bijlage 2). [B] LLP heeft een analyse gemaakt ten aanzien van de componenten waaruit de [APPARATEN] zijn opgebouwd en kosten van deze samenstellende onderdelen. Daarbij is evens een vergelijking gemaakt met de MiniMax van [X3], te weten een 8471 product. Een belangrijke conclusie uit de [B] LLP analyse is dat de kosten van de samenstellende onderdelen van een harde schijf en kosten van de samenstellende [APPARATEN] onderdelen grotendeels gelijk zijn. Indien alle feitelijke opslag/backup componenten21. in de [APPARATEN] in beschouwing worden genomen blijkt dat meer dan 88% van de totale kosten aan deze opslagcomponenten/functie zijn te relateren.
83.
Gelet op het voorgaande concluderen wij dat de samenstelling en het belang van de [APPARATEN] opslag/backup componenten sterk vergelijkbaar zijn met de samenstelling en het belang van dezelfde componenten van andere externe ‘opslagunits/harde schijven’.
84.
Gelet op de waarde van de samenstellende onderdelen van de [APPARATEN] en het belang van de harde schijf en de direct daarmee samenhangende componenten achten belanghebbenden het vaststaan dat het wezenlijk karakter van de [APPARATEN] wordt bepaald door de harde schijf met de daarbij behorende componenten, zodat indeling in 8471 moet volgen.
85.
Belanghebbende komt daarom tot de conclusie dat bij toepassing van aantekening 3 op afdeling XVI de hoofdfunctie van de [APPARATEN] een ‘8471’ functie is. Indien de hoofdfunctie niet zou kunnen worden bepaald op basis van aantekening 3 op afdeling XVI dan concludeert belanghebbende op basis van het wezenlijke karakter van de [APPARATEN] tevens tot indeling in GN post 8471.
C. Cassatiemiddel 3:
Schending van het recht, te weten onjuiste toepassing en interpretatie van het recht van de Wereldhandelsorganisatie (‘WTO’) en dan met name de ITA overeenkomst, in het bijzonder het niet of althans onvoldoende in beschouwing nemen van de ITA overeenkomst in het kader van de toepassing van het toepasselijke Europese recht, de conclusie dat de litigieuze producten niet onder de ITA vallen en het niet overnemen van de conclusie dat de heffing en inning van een douanerecht van 13,9% strijdig is met de ITA overeenkomst en de verplichtingen die de EU in dit verband is aangegaan.
86.
Wij zullen dit cassatiemiddel hierna kort toelichten. De volledige onderbouwing van en overwegingen ten aanzien van dit cassatiemiddel zijn opgenomen in bijgevoegde opinie van [C] en [D] (Bijlage 1), beiden gespecialiseerd in WTO en ITA recht. Wij verzoeken de Hoge Raad bijgevoegde opinie integraal in beschouwing te nemen bij de algehele beoordeling van onderhavige zaken en als toelichting op cassatiemiddel 3.
87.
Zoals toegelicht in bijgevoegde opinie en zoals hiervoor en in eerder ingediende stukken namens belanghebbenden is onderbouwd dienen de [APPARATEN] te worden aangemerkt als ‘opslageenheden’ in de zin van GN code 8471 70 en niet als videoweergaveapparaten zoals bedoeld in GN post 8521. Derhalve vallen litigieuze producten onder Bijlage A van de ITA.
88.
In bijgevoegde opinie wordt eveneens toegelicht op welke gronden wordt geconcludeerd dat de [APPARATEN] onder Bijlage B van de ITA vallen.
89.
Gelet op het feit dat de [APPARATEN] als ITA producten worden aangemerkt is het opleggen en de inning van douanerechten bij invoer van de [APPARATEN] in de EU strijdig met de verplichtingen die gelden onder de ITA.
90.
Volgens vaste rechtspraak van het HvJ moet de nationale en het HvJ bepalingen van het gemeenschapsrecht zoveel mogelijk uitleggen (en toepassen) ‘in het licht van’ de bepalingen van de internationale verdragen waarbij de EU en haar lidstaten partij zijn, inclusief de verschillende WTO overeenkomsten en de ITA overeenkomst in het bijzonder. In onderhavige zaken is duidelijk sprake van een situatie waarin een dergelijke ‘verdragsconforme interpretatie’ mogelijk is en dus, volgens vaste rechtspraak, is vereist.
91.
De hiervoor opgenomen conclusies en overwegingen worden in bijgevoegde opinie nader toegelicht.
92.
Ten aanzien van dit cassatiemiddel brengen wij daarnaast nog het volgende onder de aandacht.
93.
Het Hof stelt dat belanghebbenden niet althans onvoldoende zouden hebben weersproken dat litigieuze apparaten niet bestemd zijn voor computers. Niet geheel duidelijk is wat het Hof met deze conclusie bedoelt. Tevens brengen wij onder de aandacht dat de [APPARATEN] vergelijkbaar zijn met andere externe harde schijven co externe opslagapparatuur, zoals bijvoorbeeld de Zipdrives, die ook niet ‘zijn bestemd voor computers’ maar wel onder de werking van de ITA overeenkomst vallen.
94.
Op grond van het voorgaande en de overwegingen en onderbouwing zoals die is opgenomen in bijgevoegde opinie concluderen wij dat de [APPARATEN] onder de werking van de ITA overeenkomst vallen en dat de EU gehouden is voor litigieuze producten bij invoer een nulrecht toe te passen.
D. Cassatiemiddel 4
Verzuim van vormen, in het bijzonder een gebrek aan motivering, een gebrek aan een begrijpelijke onderbouwing, c.q. het ontbreken van een motivering die de uiteindelijke conclusies van het vonnis door het Gerechtshof Amsterdam kan dragen
95.
Ten laatste voeren wij in cassatie een motiveringsgebrek aan omdat, zoals reeds (impliciet) blijkt uit de toelichting op de onder de cassatiemiddelen 1, 2 en 3, het Hof de conclusies zoals die blijken uit de bestreden uitspraken niet cq onvoldoende onderbouwt. Daarnaast worden de conclusies van het Hof niet gedragen door de motivering die het Hof in de uitspraken heeft opgenomen. Derhalve geven belanghebbenden de Hoge Raad in overweging te concluderen dat sprake is geweest van verzuim van vormen.
96.
In verband met het verzuim van vormen wijzen wij op de volgende aspecten van de uitspraken van het Hof.
Ten aanzien van de functionaliteit van de [APPARATEN]
97.
In overweging 7.3. legt het Gerechtshof de nadruk op het de vermeende ‘weergavefunctie’ en de handelsnaam ‘[APPARATEN]’ zoals blijkt uit de namens belanghebbenden ingediende stukken bij het Hof en de Rechtbank en ook tijdens hetgeen gedurende de zitting bij het Hof is betoogd, gaat het bij de [APPARATEN] in eerste instantie om de opslagcapaciteit, het beheren van data en dergelijke.
Met andere woorden, een gebruik en functionaliteit die overeenkomst met ‘hardeschijfeenheden’. De — overigens beperkt inzetbare — ‘play back’ functie is slechts een extra optie om de [APPARATEN] (zijnde een opslageenheid dus een commodity) van de concurrentie te onderscheiden. In dit verband wordt verwezen naar de motivering van het beroep en de pleitnota van belanghebbenden.
98.
Ondanks het feit dat de [APPARATEN] niet voldoen aan de omschrijving van videoweergaveapparaat zoals opgenomen in de IDR toelichting op 8521 motiveert het Gerechthof niet althans onvoldoende dat de drives toch als videoweergaveapparaat moeten kwalificeren.
99.
Uit overwegingen 7.3. en 7.4. noch uit de overige beoordeling van het geschil blijkt dat het Hof acht heeft geslagen op dit aspect.
Ten aanzien van de opnamefunctie
100.
Het Gerechtshof stelt dat in het midden kan blijven of de [APPARATEN] over een opnamefunctie beschikken. Het Gerechtshof onderbouwt deze stellingname verder niet. Zoals reeds ten aanzien van cassatiemiddel 1 is aangegeven maakt het wel degelijk verschil of de [APPARATEN] nu wel of niet kunnen opnemen zoals bedoeld in de GN, bijvoorbeeld als het gaat om de vraag welk deel van de IDR toelichting op 8521 in beschouwing dient te worden genomen bij de indeling van de [APPARATEN]. Dit aspect is namens belanghebbenden aangehaald in de behandeling door het Gerechtshof, laatstelijk gedurende de mondelinge behandeling in de pleitnota.
101.
Uit niets blijkt dat het Hof de IDR toelichting op post 8521 in beschouwing heeft genomen. Althans, het Gerechtshof onderbouwt niet op welke gronden de [APPARATEN], ondanks het feit dat litigieuze producten niet voldoen aan de IDR toelichting op 8521, toch in post 8521 behoren te worden ingedeeld.
Ten aanzien van aantekening 3 op afdeling XVI
102.
Het Gerechtshof heeft blijkbaar niet in de beschouwingen meegenomen dat er situaties zijn waarin aantekening 3 op afdeling XVI geen uitkomst biedt om tot de juiste GN indeling te komen. Dit overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie in de zaken C-362/07 en C-363/07. Uit overweging 7.5. blijkt namelijk niet dat het Gerechtshof een andere optie in beschouwing heeft genomen dan indeling overeenkomstig genoemde aantekening.
Onderbouwing indeling zoals die blijkt uit de overwegingen 7.6 en 7.7
103.
In navolging van cassatiemiddel 2 betreffende de impact van met name het British Sky arrest brengen wij, wat betreft het verzuim van vormen, het volgende onder de aandacht.
104.
De uitwerking die het Gerechtshof geeft aan het British Sky arrest is strijdig met hetgeen het Gerechtshof vermeldt in overweging 7.1. Het Gerechtshof neemt niet de objectieve kenmerken en eigenschappen van de [APPARATEN] in overweging, maar gaat bij de bepaling van de indeling slechts uit van de inherente bestemming en de vermeende primaire reden van aanschaf door de consument.
105.
Het Gerechtshof lijkt te oordelen op grond van één aspect uit één arrest, terwijl de jurisprudentie op dit punt veelomvattend en genuanceerd. Uit de uitspraken blijkt dat dat het Hof met de relevante aspecten of met de nuance rekening heeft gehouden.
106.
Uit het begin van rechtsoverweging 7.7. zou kunnen blijken dat tussen partijen vaststaat dat de [APPARATEN]op de markt wordën gebracht om multimediabestanden op een televisie af te spelen. Het moge duidelijk zijn dat belanghebbenden deze stellingname bestrijden.
107.
Het Gerechtshof stelt dat ‘niet voor redelijke twijfel vatbaar is’ dat een mediaspeler door de consument primair wordt aangeschaft voor het afspelen van multimediabestanden en niet voor data-opslag. Blijkbaar volgt het Hof hiermee — zonder dit overigens aan te geven — de inspecteur, aangezien die — blijkens het proces verbaal van het verhandelde tijdens de zitting van 3 september 2013, ten aanzien van punt 28 van de pleitnota — heeft gesteld dat de weergavefunctie voor de consument het belangrijkst is. Die functie zou voor de consument de reden zijn om het apparaat te kopen.
108.
Het Gerechtshof maakt op geen enkele wijze duidelijk waarop voorgaande conclusie wordt gebaseerd. Van welke bronnen maakt het Hof gebruik? Heeft het Hof zelf onderzoek gedaan? Is deze interpretatie getoetst met partijen?
109.
Wellicht heeft het Gerechtshof informatie gevonden waaruit blijkt dat consumenten mediaspelers aanschaffen om video af te spelen op een TV. Maar om welke mediaspelers gaat het dan? Betreft het mediaspelers die identiek zijn aan litigieuze (dus inmiddels sterk verouderde) [APPARATEN]?
110.
Voor zover het Gerechtshof bedoelt de inspecteur te volgen, is ons niet duidelijk geworden waarop de inspecteur zijn stellingname baseert. Hoe kan het Gerechtshof feitelijk de gehele onderbouwing voor de 8521 indeling van de [APPARATEN] zoals die blijkt uit de bestreden uitspraken ophangen aan een verder niet onderbouwde opmerking van de inspecteur tijdens de mondelinge behandeling?
111.
En dan nog ten aanzien van de volgende opmerking van het Hof: ‘voor data-opslag kan immers worden volstaan met de aanschaf van een (goedkopere) externe harde schijf’. Op welke consument doelt het Hof dan? En gaat deze stelling op voor een consument die enerzijds beelden wil opslaan en beheren en anderzijds beschikbaar wil houden om af te spelen op monitoren? Is het in een dergelijk geval niet goedkoper een gecombineerd apparaat aan te schaffen? Kortom, op welke gegevens baseert het Hof zich en welk onderzoek is gedaan?
Ten aanzien van overweging 7.8.
112.
Zoals uit voorgaande opmerkingen blijkt kan de onderbouwing zoals die blijkt uit de overwegingen 7.6 en 7.7 de conclusie van het Gerechtshof in 7.8 niet dragen. Naast het voorgaande verwijzen belanghebbenden naar hetgeen is opgemerkt ten aanzien van cassatiemiddel 2.
Ten aanzien van het beroep op de ITA overeenkomst van belanghebbenden
113.
De motivering van het Gerechtshof betreffende de ITA aspecten kan wat belanghebbenden betreft geen stand houden. In de eerste plaats wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is toegelicht ten aanzien van cassatiemiddel 3 en bijgevoegde opinie.
114.
In het algemeen lijkt het erop dat het Hof de toelichting van belanghebbenden ten aanzien van de ITA aspecten en de gevolgen daarvan op onderhavige zaken slechts in zeer beperkte mate in beschouwing heeft genomen. Dit blijkt onder andere uit het navolgende.
115.
Belanghebbenden hebben in de motivering van het hoger beroep bij het Gerechtshof, in beroep bij de rechtbank en in bezwaar uitgebreid aangegeven op welke gronden de [APPARATEN] onder de ITA vallen. In de motivering van het beroep bij het Gerechtshof is in onderdeel 4.2.2. onderbouwd dat de [APPARATEN] onder Bijlage A van ITA vallen. In onderdeel 4.2.3. is onderbouwd dat de [APPARATEN] eveneens onder Bijlage B van ITA vallen.
116.
Uit overweging 7.9. blijkt niet dat het Gerechtshof acht heeft geslagen op de stelling van belanghebbenden dat de [APPARATEN] onder Bijlage A van de ITA zijn begrepen. Niet duidelijk is of het Hof dit deel van de onderbouwing van belanghebbenden in beschouwing heeft genomen.
117.
Het Hof verwerpt de stellingen van belanghebbenden inzake de toepasselijkheid van de ITA blijkbaar op grond van het feit dat de inspecteur tijdens de zitting stelde ‘dat de onderwerpelijke apparaten daar [de ITA] niet onder vallen, omdat zij niet zijn bestemd voor computers’. Namens belanghebbenden zou deze opmerking onvoldoende zijn weersproken.
118.
Wij verwijzen nogmaals naar de namens belanghebbenden ingediende stukken, waaronder een uitgebreide motivering waarom de [APPARATEN] onder de ITA vallen. De opmerking van de inspecteur gedurende de zitting stelt hier volstrekt onvoldoende tegenover.
Conclusie ten aanzien van cassatiemiddel 4
119.
Belanghebbenden concluderen dat de motivering van het Hof zoals die is opgenomen in onderdeel 7 van de bestreden uitspraken de beslissing zoals die blijkt uit onderdeel 9 niet kan dragen. De onderbouwing is deels tegenstrijdig en de stellingen van het Hof worden niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
VI. Conclusie
120.
Belanghebbenden concluderen op grond van het voorgaande tot vernietiging van de bestreden uitspraken van het Gerechtshof.
121.
Gelet op de bestaande duidelijkheid ten aanzien van litigieuze producten, met name hun samenstelling en de functionaliteiten, geven wij de Hoge Raad in overweging zelf te concluderen tot indeling van litigieuze [APPARATEN] in GN post 8471, te weten GN onderverdeling 8471 7050.
122.
Voor zover er twijfel mocht bestaan betreffende de interpretatie van de GN en de impact van de ITA bepalingen op onderhavige casus, geven wij de Hoge Raad in overweging duidelijkheid te verkrijgen door middel van het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ.
Hoogachtend,
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑09‑2014
Het betreft andere partijen, maar de grondslag van het geschil is identiek: de GN indeling van [APPARAAT].
De GS is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Wereld Douaneorganisatie en is ingevoerd bij het Internationaal Verdrag van Brussel van 14 juni 1983 dat, samen met het daarbij behorende protocol van wijziging van 24 juni 1986, namens de Gemeenschap is goedgekeurd bij Besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (Publicatieblad L 198).
In het geval van de [APPARAAT] kunnen eventueel databestanden worden ontvangen van een cablebox of bepaalde andere apparaten.
Van de website: http://www.vergelijk.nl/info/product_harddisk_algemeen/
Op dit aspect komen wij later in de toelichting nog terug. Zoals bepaald door de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli jl., zaak 12/00153, in navolging van de Rechtbank Haarlem en het Finanzgericht Hamburg, is de optie om gegevensbestanden van een computer naar een intern geheugen te kopiëren niet aan te merken als ‘opnamemogelijkheid’. Bovendien kwalificeert het kopiëren van gegevensbestanden niet als opnemen omdat opnemen het omzetten van beelden in gegevensbestanden veronderstelt.
Opgenomen in hoofdstuk A van de eerste titel van de GN.
HvJ, 19 februari 2009, Kamino International Logistics, C-376/07.
Gevoegde zaken C-288/09 en C-289/09,14 april 2011 (British Sky).
Rechtbank Haarlem, 9 januari 2012, LJN BV 3894.
Rechtsoverweging 5.5.
Finanzgericht Hamburg, Duitsland, 19 april 2011, (nr. 4 K 289/09), ro. 25.
HvJ, 19 februari 2009, Kamino International Logistics, C-376/07
[APPARATEN] Pro HD Multimedia Drive — HDD 3.5 Drive Desktop [APPARATEN] PRO HD Multimedia.
Op dit aspect komen wij in cassatiemiddel 4 nog terug.
Gevoegde zaken C-288/09 en C-289/09, 14 april 2011 (British Sky). Onderstreping toegevoegd.
Zoals ten aanzien van cassatiemiddel 1 reeds is toegelicht weerspreken wij dat sprake is van een weergavefunctie zoals bedoeld in post 8521.
Punt 44, arrest Hof van Justitie in Hof van Justitie in de zaken C-362/07 en C-363/07 d.d. 11 december 2008.
Zie voor een onderbouwing de toelichting op cassatiemiddel 1.
Punten 48 en 49, arrest Hof van Justitie in Hof van Justitie in de zaken C-362/07 en C-363/07 d.d. 11 december 2008.
Hierbij is een vergelijking gemaakt met de MiniMax harde opslageenheid.
Conclusie 26‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Belanghebbenden hebben in de jaren 2007 en 2008 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van [apparaten] (hierna ook: de apparaten of de toestellen). [apparaten] zijn toestellen die van de computer afkomstige bestanden, waaronder video-, muziek- en fotobestanden, kunnen opslaan op hun harde schijf en (zonder aangesloten te zijn op een computer) kunnen doen weergeven op een televisie- of videomonitor. Primair is in geschil de vraag of de [apparaten] moeten worden ingedeeld als geheugeneenheden voor harde schijven als bedoeld in tariefpostonderverdeling 8471 70 50 (0%) van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN), dan wel dat het apparaten zijn waarmee beelden kunnen worden opgenomen en/of weergegeven (tariefpostonderverdeling 8521 90 00 van de GN, 13,9%). Subsidiair is in geschil de vraag of [apparaten] op grond van de Overeenkomst inzake Informatietechnologie (hierna: de ITA) vrij van douanerechten in de Europese Unie (hierna: EU) kunnen worden ingevoerd. Rechtbank Haarlem (hierna: de Rechtbank) en Hof Amsterdam (hierna: het Hof) zijn van oordeel dat de apparaten voor videoweergave zijn die onder tariefpost 8521 van de GN moeten worden ingedeeld. Voorts zijn de Rechtbank en het Hof van oordeel dat belanghebbenden niet met succes een beroep kunnen doen op de ITA. A-G Van Hilten bespreekt in deze conclusie de in deze procedure relevante indelingsregels, afdeling, hoofdstukken en tariefpost(onderverdelingen)en van het Geharmoniseerd Systeem (GS) c.q. de GN. De daarbij behorende aantekeningen en toelichtingen komen eveneens aan de orde. Met betrekking tot de postonderverdeling 8471 70 50 van de GN merkt de A-G allereerst op dat met de in die postonderverdeling gehanteerde term ‘eenheden voor harde schijven’ - na vergelijking met andere taalversies - ‘hardeschijfeenheden’ bedoeld moet zijn. Vervolgens valt volgens de A-G uit aantekening 5C op hoofdstuk 84 af te leiden dat onder tariefpost 8471 van de GN ook schijvengeheugeneenheden kunnen worden gebracht, die niet uitsluitend of hoofdzakelijk worden gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem (de computer). Voorwaarde is dan wel dat deze schijvengeheugeneenheden op de centrale verwerkingseenheid kunnen worden aangesloten en in staat zijn om gegevens te ontvangen of te leveren in een vorm die bruikbaar is voor het systeem. Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie (hierna: HvJ) lijkt de A-G op het eerste gezicht de conclusie gerechtvaardigd dat een toestel met een harde schijf zoals de [apparaten], waarvan vaststaat dat zij een harde schijf hebben, onder tariefpost 8471 van de GN valt. Aantekening 5E op hoofdstuk 84, welke aantekening bij de uitlegging van aantekening 5C in acht moet worden genomen, en de daarbij behorende GS-toelichtingen, schrijven echter voor dat apparaten met een automatische gegevensverwerkende machine of die daarmee in samenhang worden gebruikt en die een eigen functie hebben (anders dan automatische gegevensverwerking) buiten het bereik van tariefpost 8471 van de GN vallen. Voorts is het vaste rechtspraak van het HvJ dat aantekening 5E beoogt te verhinderen dat apparaten met een andere functie dan gegevensverwerking, worden ingedeeld in tariefpost 8471, enkel omdat zij in samenhang met een automatische gegevensverwerkende machine worden gebruikt. De A-G geeft aan dat de indeling van de [apparaten] in post 8471 van de GN staat of valt met het antwoord op de vraag of de apparaten - naast gegevensverwerking - een eigen functie hebben. Zij meent dat dit het geval is. Het komt de A-G voor dat de [apparaten] de functie hebben van een apparaat als bedoeld in tariefpost 8521 van de GN. Ten aanzien van tariefpost 8521 van de GN, merkt de A-G op dat de in deze post bedoelde producten niet alleen apparaten omvat die kunnen opnemen én weergeven, maar dat zowel apparaten die kunnen opnemen als apparaten die kunnen weergeven (als apparaten die beide kunnen) onder deze tariefpost vallen. Voor toepasbaarheid van de post is haars inziens niet vereist dat een apparaat zowel opneemt als weergeeft. Zij leidt dit af uit de jurisprudentie van het HvJ, andere taalversies en de van toepassing zijnde GS-toelichtingen. Aangezien het in de onderhavige gevallen vaststaat dat de [apparaten] de objectieve eigenschappen en kenmerken hebben van een toestel waarmee beelden kunnen worden weergegeven, hebben de toestellen haars inziens buiten twijfel een eigen functie, andere dan gegevensverwerking. Hieruit vloeit volgens de A-G voort dat de [apparaten] - op grond van aantekening 5E bij hoofdstuk 84 - niet onder tariefpost 8471 van de GN (kunnen) vallen. Aan toepassing van aantekening 3 op afdeling XVI komt de A-G - anders dan het Hof - niet toe. Het eerste middel faalt. Het tweede en vierde middel waarin wordt geklaagd over ’s Hofs oordeel omtrent de hoofdfunctie van de [apparaten] behoeven geen behandeling. Vervolgens bespreekt de A-G de ITA. De ITA behoort tot de overeenkomsten die in het kader van de World Trade Organization (hierna: WTO) door de EU zijn ondertekend. Bij de ITA verbonden de overeenkomstsluitende partijen zich om de douanerechten en andere rechten en heffingen op informatietechnologieproducten tegen het jaar 2000 af te schaffen. Bij de bespreking van de toepasbaarheid van de ITA spelen volgens de A-G twee aspecten een rol: in de eerste plaats is het de vraag of marktdeelnemers als belanghebbenden rechtstreeks een beroep op de ITA kunnen doen, en in de tweede plaats rijst de vraag of de [apparaten] onder het bereik van de ITA vallen en daarom vrij van rechten moeten (kunnen) worden ingevoerd. Het is vaste rechtspraak van het HvJ dat een ‘gemeenschapshandeling’ alleen aan WTO-overeenkomsten - waaronder de ITA - wordt getoetst wanneer de EU uitvoering heeft willen geven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting of indien de gemeenschapshandeling uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen van WTO-overeenkomsten verwijst. Dat lijkt de A-G het geval waar het gaat om de in de ITA neergelegde afspraken omtrent het tot nihil terugbrengen van douanerechten op de onder de ITA vallende producten. Daarmee is volgens de A-G nog niet gezegd dat een particulier voor een rechterlijke instantie de ongeldigheid van een gemeenschapshandeling wegens strijdigheid met WTO-overeenkomsten kan inroepen. Een rechtstreeks beroep lijkt de A-G namelijk, gezien ook de rechtspraak van het HvJ, niet mogelijk. Dat neemt volgens haar echter niet weg dat het HvJ wel degelijk rekening houdt met WTO-overeenkomsten bij de uitlegging van Europees, afgeleid recht. Het lijkt de A-G dat de op verordeningen gebaseerde Europese regelgeving zoveel mogelijk conform de voorschriften van de ITA moet worden uitgelegd, ook waar het gaat om de onderhavige [apparaten]. Aangezien de [apparaten] volgens de A-G niet zijn in te delen in tariefpost 8471 van de GN betekent dat dat zij in ieder geval niet met (overeenkomstige toepassing van) bijlage A bij de ITA vrij van rechten zijn. Ook vallen de [apparaten] haars inziens niet onder bijlage B van de ITA. Gelet namelijk op de gedingstukken en hetgeen partijen hebben aangevoerd, acht de A-G het niet onbegrijpelijk, - en overigens verweven met vaststellingen van feitelijke aard -, dat het Hof en de Rechtbank hebben geoordeeld dat belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat de [apparaten] onder bijlage B van de ITA kunnen worden gebracht. Het derde middel en voor zover het daarop betrekking heeft, het vierde middel, falen. A-G Van Hilten adviseert de beroepen in cassatie van belanghebbenden ongegrond te verklaren.
Partij(en)
Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
mr. M.E. van Hilten
Advocaat-Generaal
Conclusie van 26 september 2014 inzake:
HR nrs. 13/05844, 13/05846 en 13/05848 | [X2] B.V. |
Hof nrs. 12/00115 tot en met 12/00117 Rb nrs. AWB 11/1, 11/3858 en 11/3859 | [X3] S.A. [X1] B.V. |
Derde Kamer A | tegen |
Douanerechten 1 januari 2007 - 31 december 2008 | staatssecretaris van Financiën |
1. Inleiding
1.1
[apparaten]. Dat zijn toestellen die van de computer afkomstige bestanden, waaronder video-, muziek- en fotobestanden, kunnen opslaan op hun harde schijf en (zonder aangesloten te zijn op een computer) kunnen doen weergeven op een televisie- of videomonitor. In deze procedures staan deze [apparaten] centraal.
1.2
De vraag is primair of deze toestellen moeten worden ingedeeld als geheugeneenheden voor harde schijven als bedoeld in tariefpostonderverdeling 8471 70 50 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN), dan wel dat het apparaten zijn waarmee beelden kunnen worden opgenomen en/of weergegeven (tariefpostonderverdeling 8521 90 00 van de GN).
1.3
Daarnaast is onderwerp van geschil de vraag of de [apparaten] op grond van de Overeenkomst inzake Informatietechnologie (beter bekend als de Information Technology Agreement, hierna: ITA) vrij van douanerechten in de Europese Unie (hierna: EU) kunnen worden ingevoerd.
1.4
Rechtbank Haarlem (hierna: de Rechtbank) en Hof Amsterdam (hierna: het Hof) oordeelden dat de [apparaten] voor videoweergave zijn die onder tariefpost 8521 van de GN moeten worden ingedeeld. Voorts oordeelden de Rechtbank en het Hof dat belanghebbenden niet met succes een beroep kunnen doen op de ITA. In deze conclusie valt te lezen of ik de opvatting van Rechtbank en Hof deel.
1.5
Deze conclusie betreft drie procedures: één die is geïnitieerd namens [X2] B.V. (hierna: [X2]; HR nr. 13/05844), één ten name van [X3] S.A. (hierna: [X3]; HR nr. 13/05846) en één die namens [X1] B.V. (hierna: [X1]; HR nr. 13/05848) wordt gevoerd. Deze conclusie heeft te gelden als de in één geschrift vervatte conclusies in elk van de drie zaken. Ik meen met één geschrift te kunnen volstaan omdat (i) de geschilpunten in de drie procedures gelijk zijn, (ii) de uitnodigingen tot betaling (hierna: utb’s) die aan [X2] en [X1] zijn uitgereikt [apparaten] betreffen die zij in eigen naam en voor eigen rekening voor [X3] hebben ingevoerd, (iii) de tijdvakken van invoer in de drie procedures hetzelfde zijn, te weten 2007-2008, (iv) belanghebbenden vertegenwoordigd worden door dezelfde gemachtigde, waarbij (v) alle gedingstukken nagenoeg identiek zijn, terwijl (vi) de verschillende zaken bij de Rechtbank en bij het Hof gezamenlijk ter zitting zijn behandeld. Waar in het navolgende gewag wordt gemaakt van ‘belanghebbende’, wordt gedoeld op elk van de belanghebbenden in de respectievelijke drie procedures.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In de jaren 2007 en 2008 heeft belanghebbende aangiften gedaan1.voor het in het vrije verkeer brengen van [apparaten] (hierna ook: de apparaten of de toestellen). Het gaat – voor zover van belang – om [apparaten] met de volgende specificaties en omschrijvingen:2.
Technische specificatie | Omschrijving product |
[apparaten] + Multimedia Drive.pdf | HDD 3.5 Desktop [apparaten] Multimedia |
[apparaten] HD Multimedia Drive.pdf | HDD 3.5 Desktop [apparaten] HD Multimedia |
[apparaten] Pro Multimedia Drive.pdf | HDD 3.5 Desktop [apparaten] PRO Multimedia |
[apparaten] Pro HD Multimedia Drive.pdf | HDD 3.5 Drive Desktop [apparaten] PRO HD Multimedia |
2.2
Belanghebbende heeft de [apparaten] aangegeven onder tariefpostonderverdeling 8471 70 503.van de GN. Goederen van deze post zijn vrij van rechten (0%).
2.3
De [apparaten] zijn toestellen voor het opslaan op hun harde schijf van bestanden afkomstig van de computer, waaronder video-, muziek- en fotobestanden in diverse gangbare formaten. De opslag op de harde schijf van de apparaten geschiedt met behulp van de op de toestellen aanwezige firewire- of USB-aansluiting. De video-, muziek- en fotobestanden (multimediabestanden) kunnen zonder tussenkomst van een computer door middel van een door de apparaten gegenereerd menu op een televisie- of videomonitor worden weergegeven. Hierbij worden met behulp van in/op de apparaten aanwezige hard- en software de gecodeerde mediabestanden gedecodeerd en geconverteerd naar een (pal/ntsc) signaal, dat via één van de uitgangen van de apparaten, bijvoorbeeld composiet, S-VHS, component of scart, aan de overeenkomstige ingang van de televisie- of videomonitor wordt aangesloten. De [apparaten] zijn voorzien van een HDMI-aansluiting. Bij sommige toestellen behoort een afstandsbediening4..
2.4
Met toepassing van artikel 78, lid 2, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) is bij [X3] een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de in punt 2.1 bedoelde aangiften voor het vrije verkeer van [apparaten]. De bevindingen van de controle zijn opgenomen in een tot de gedingstukken behorend rapport van 21 april 2010 (hierna: het controlerapport)5..
2.5
In bijlage 2 bij het controlerapport wordt de door de controlerend ambtenaar voorgestane indeling van de [apparaten] als volgt gemotiveerd (vetgedrukte tekst conform origineel):
“Motivering indeling goederen onder de goederencode 8521 9000 90
(…)
Algemene toelichting:
De technische specificatie van alle 4 de apparaten is nagenoeg gelijk, alle 4 hebben ze een grote harde schijf, video ondersteuning in alle gangbare formaten, zoals MPEG-1, 2 en 4 DivX. Foto bestanden worden ook door alle 4 de apparaten ondersteund in de vorm van BMP, JPG en JPEG. Ook audio wordt ondersteund in diverse formaten zoals, Dolby, MP3 en WAV. Alle apparaten hebben (bij opname van gegevens van de computer) Windows of in 1 geval ook Macintosh) ondersteuning nodig. Alle apparaten hebben diverse video-uitgangen zoals S video, Composiet video-uitgangen, enkele hebben ook een scart aansluiting voor het overbrengen van videosignalen naar monitoren. De types met toevoeging HD hebben HDMI aansluitingen. Zelfs als de harde schijf nog niet ingebouwd is, omdat dit op een later tijdstip plaats zal vinden, ook dan is er al sprake van een niet compleet videoweergave apparaat. (…) In alle gevallen wordt het NTSC/PAL systeem ondersteund, hetgeen wil zeggen dat het video-opname- en weergave apparaten betreft. Dit alles lijdt6.er toe dat deze apparaten ingedeeld moeten worden als toestellen voor het weergeven van video.
(…)”
2.6
Voorts is in het controlerapport onder het kopje ‘motivering indeling onder GS-post 8521 in verslag van bespreking’ de volgende passage uit (de eerste bladzijde van) de handleiding van de [apparaten] opgenomen:
“Met de [X3] Multimedia-drive kunt u uw favoriete multimediabestanden op uw computer weergeven op uw tv. Kopieer gewoon films, foto’s en muziek van een pc of Mac-computer naar de [apparaten] Pro-drive via de USB- of FireWire-aansluiting. Daarna kunt u de films, diapresentaties van de foto’s en uw muziek op elk televisietoestel weergeven.”
(…)”
2.7
De bevindingen van de controle waren voor de Inspecteur7.aanleiding om de apparaten in te delen in tariefpostonderverdeling 8521 90 00 90 van de GN. Voor goederen van deze post geldt een tarief van 13,9%. Met dagtekening 17 februari 2010, 23 maart 2010 en 11 mei 2010 heeft de Inspecteur utb’s8.aan belanghebbende uitgereikt.
2.8
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar9.heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen en de utb’s gehandhaafd.
3. Geding voor de Rechtbank en het Hof
3.1
De Rechtbank
3.1.1
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank.10.
3.1.2
Voor de Rechtbank was – voor zover in cassatie van belang – primair de indeling van de [apparaten] in de GN in geschil. Subsidiair was in geschil of de heffing en inning van douanerechten in strijd is met de ITA.
3.1.3
Ten aanzien van de indeling oordeelde de Rechtbank dat de hoofdfunctie van de [apparaten] moet worden gevonden in videoweergave en dat de [apparaten] dienovereenkomstig moeten worden ingedeeld (dat wil zeggen onder tariefpost 8521 van de GN). De Rechtbank overwoog daartoe:
“5.2.1. Gelet op de (…) objectieve kenmerken en eigenschappen van de producten kunnen deze worden aangesloten op een computer en kunnen er bestanden worden opgeslagen op de harde schijf van de producten. In zoverre zijn de producten eenheden voor harde schijven als bedoeld onder de GN-code 8471 70 50. Uit de objectieve kenmerken en eigenschappen blijkt tevens dat de producten video-, muziek- en fotobestanden in een voor een tv bestemd signaal (pal/ntsc) kunnen converteren en via de daarvoor geëigende aansluitingen aan een tv- of videomonitor voor weergave daarop, kunnen aanbieden. Hieruit volgt dat de producten ook videoweergaveapparaten zijn als bedoeld onder post 8521. Nu de producten combinaties van machines van verschillende soorten zijn, die bestemd zijn om gezamenlijk te functioneren en die één geheel vormen, dan wel machines met twee of meer verschillende (afwisselende of aanvullende) functies, moeten de producten gelet op aantekening 3 op afdeling XVI (die de hoofdstukken 84 en 85 omvat), worden ingedeeld naar de hoofdfunctie die kenmerkend is voor het complex. De rechtbank is van oordeel dat de hoofdfunctie die kenmerkend is voor het complex de functie van videoweergaveapparaat is. Dit blijkt uit de door eiseres niet bestreden weergave in het controlerapport van het geciteerde uit de handleiding van de producten. Blijkens dit citaat is het ondubbelzinnig de bedoeling van de producten dat deze worden gebruikt om de multimediabestanden op de harde schijf weer te geven op de tv. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit gebruik (als videoweergaveapparaat) de hoofdfunctie.
5.2.2.
De stelling van eiseres dat de producten in wezen “geavanceerde harde schijven” zijn, zowel als het gaat om hun functioneren als het gebruik, dan wel daarmee te vergelijken zijn en dat zij daarom moeten worden ingedeeld onder post 8471 70, volgt de rechtbank dan ook niet. Anders dan gewone losse harde schijven en opslageenheden als bedoeld onder post 8471 70 van de GS, beschikken de producten naast de harde schijf over hardware en software die de multimediabestanden decoderen en converteren naar een tv-signaal en beschikken zij over uitgebreide mogelijkheden voor aansluiting aan een tv- of videomonitor. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling geen productinformatie overgelegd, waaruit zou blijken dat de hoofdfunctie van de producten het gebruik als harde schijf zou zijn.”
3.1.4
De Rechtbank was voorts van oordeel dat een marktdeelnemer als belanghebbende geen beroep kan doen op de ITA, en dat bovendien heffing en inning van douanerechten in casu niet in strijd is met deze overeenkomst. Zij overwoog daartoe het volgende:
“5.4. (…) een marktdeelnemer [kan], gelet op de bijzondere kenmerken van het stelsel voor geschillenbeslechting binnen de WTO, dat een belangrijke plaats inruimt voor onderhandelingen tussen partijen, voor een rechterlijke instantie van een lidstaat niet (…) aanvoeren dat een regeling van de Unie onverenigbaar is met bepaalde WTO-regels (zie arrest van 1 maart 2005, Van Parys, C 377/02, Jurispr. blz. I 1465, punten 39 en 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De rechtbank is voorts van oordeel dat uitlegging van de GN zoveel mogelijk in overeenstemming met de ITA niet aan de orde is, omdat niet is gebleken dat de producten onder de werking van de ITA vallen. Eiseres heeft dit wel betoogd, maar niet aangetoond.”
3.1.5
Bij uitspraken van 22 december 2011, nr. AWB 11/111., ECLI:NL:RBHAA:2011:BV3711, nr. AWB 11/385812., ECLI:NL:RBHAA:2011:BV37108 en nr. AWB 11/385913., ECLI:NL:RBHAA:2011:BV37105, heeft de Rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
3.2
Het Hof
3.2.1
Belanghebbende heeft tegen de haar betreffende uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ook voor het Hof was primair in geschil de indeling van de [apparaten] in de GN, en subsidiair de toepasbaarheid van de ITA.14.
3.2.2
Evenals de Rechtbank kwam het Hof tot het oordeel dat de onderhavige apparaten onder tariefpost 8521 van de GN moeten worden ingedeeld. Het Hof overwoog als volgt:
“7.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderwerpelijke apparaten alle zijn uitgerust met een harde schijf waarop digitale bestanden kunnen worden opgeslagen van externe bronnen. De apparaten kunnen daarom in beginsel als hardeschijfeenheden worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 8471 7050. Het Hof merkt daarbij op dat voor “eenheden voor harde schijven” in de Nederlandse taalversie van genoemde postonderverdeling kennelijk dient te worden gelezen “hardeschijfeenheden”, dit gelet op de Engelse, Duitse en Franse taalversie van deze postonderverdeling (Hard disk drives, Festplattenspeichereinheiten, resp. Unités de mémoire à disques durs).
7.3.
Belanghebbende heeft ter zitting betoogd dat zij15.van origine fabrikant is van geheugeneenheden en dat zij, om zich te onderscheiden van andere fabrikanten, bepaalde geheugeneenheden heeft voorzien van de mogelijkheid bestanden te versturen naar, en daarmee zichtbaar te maken op, een extern scherm, ook zonder dat deze apparaten zijn aangesloten op een computer. Deze functie komt ook tot uitdrukking in de handelsbenaming ‘[apparaten]’.
7.4.
Naar ’s Hofs oordeel beschikken de apparaten daarmee over zodanige objectieve kenmerken en eigenschappen dat zij als videoweergaveapparaten vatbaar zijn voor indeling onder GN-post 8521 (Video-opname- en videoweergaveapparaten, ook indien met ingebouwde videotuner). In het midden kan daarom blijven of de apparaten tevens over een opnamefunctie beschikken.
7.5.
Ingevolge aantekening 3 op afdeling XVI worden machines met twee of meer verschillende (afwisselende of aanvullende) functies ingedeeld naar de hoofdfunctie die kenmerkend is voor het complex. Nagegaan moet dus worden of de dataopslag (post 8471) dan wel de videoweergave (post 8521) de hoofdfunctie is.
7.6.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 14 april 2011, C-288/09, British Sky, (r.o. 76 en 77) volgt dat voor het bepalen van de hoofd- en nevenfunctie als bedoeld in aantekening 3 op afdeling XVI acht dient te worden geslagen op de inherente bestemming van de goederen en dat daarbij rekening moet worden gehouden met wat voor de consument hoofd- en bijzaak is. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
7.7.
Blijkens de stukken van het geding worden de producten op de markt gebracht als mediaspelers, voor het afspelen van multimediabestanden op een televisie. Dat volgt ook uitdrukkelijk uit de onder de 2 geciteerde handleiding alsmede de door belanghebbende gebruikte handelsbenaming “[apparaten]”. Teneinde multimediabestanden te kunnen afspelen op een televisie, zonder verbinding met een computer, dienen de [apparaten] te beschikken over een geheugeneenheid voor de opslag van deze multimediabestanden. Deze geheugeneenheid kan ook worden gebruikt voor de opslag van andere data dan af te spelen multimediabestanden. Naar evenwel niet voor redelijke twijfel vatbaar is wordt een mediaspeler door de consument primair aangeschaft voor het afspelen van multimediabestanden en niet voor data-opslag. Voor data-opslag kan immers worden volstaan met de aanschaf van een (goedkopere) externe harde schijf.
7.8.
Uit het voorgaande concludeert het Hof dat de weergavefunctie voor de consument de hoofdfunctie is en de dataopslag een bijkomende functie vormt.”
3.2.3
Het Hof beantwoordde de vraag of de [apparaten] op grond van de ITA onbelast moeten blijven - net als de Rechtbank - ontkennend:
“7.9. Met betrekking tot het beroep op de ITA overeenkomst overweegt het Hof dat volgens vaste rechtspraak bepalingen van overeenkomsten als deze voor particulieren geen rechten in het leven roepen waarop zij zich krachtens het Unierecht rechtstreeks kunnen beroepen. Het bestaande Unierecht dient wel voor zover mogelijk overeenkomstig de ITA te worden uitgelegd. Evenals de rechtbank komt het Hof tot het oordeel dat een uitlegging van de GN overeenkomstig de bepalingen van de ITA niet aan de orde is, reeds omdat niet is gebleken dat de [apparaten] onder bijlage B van de ITA vallen.
De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat de onderwerpelijke apparaten daar niet onder vallen, omdat zij niet zijn bestemd voor computers. Belanghebbende heeft die stelling niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken en uit de stukken van het geding valt evenmin af te leiden dat sprake is van een bestemming voor computers.”
3.2.4
Bij uitspraken van 24 oktober 2013, nr. 12/0011516., niet gepubliceerd, nr. 12/0011617., ECLI:NL:GHAMS:2013:3905, DR 2014/4, en nr. 12/0011718., niet gepubliceerd, heeft het Hof de hoger beroepen van belanghebbenden ongegrond verklaard en de uitspraken van de Rechtbank bevestigd.
4. Het geding in cassatie
4.1
Belanghebbende heeft tijdig en op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld.19.Zij stelt vier cassatiemiddelen voor, waarin zij met rechts- en motiveringsklachten opkomt tegen (1) het oordeel van het Hof dat de [apparaten] moeten worden ingedeeld in tariefpost 8521 van de GN en (2) het oordeel van het Hof dat niet met succes een beroep op de ITA kan worden gedaan en de [apparaten] dientengevolge onderworpen zijn aan een douanerecht van 13,9%. De onderscheidenlijke cassatiemiddelen luiden als volgt.20.
4.1.1
Het eerste cassatiemiddel:
“Schending van het recht, te weten onjuiste toepassing en interpretatie van GN post 8521, met name als het gaat om het begrip “videoweergaveapparaten”, de toelichting op post 8521 en het “in het midden laten” of de [apparaten] over een opnamefunctie beschikken terwijl duidelijk is dat litigieuze producten niet kunnen opnemen.”
4.1.2
Het tweede cassatiemiddel:
“Schending van het recht, te weten onjuiste toepassing en interpretatie van aantekening 3 op afdeling XVI GN en jurisprudentie van het Hof van Justitie, met name wanneer het Gerechtshof Amsterdam concludeert dat vanwege het feit dat de [apparaten] door consumenten primair worden aangeschaft vanwege de weergavefunctie de [apparaten] worden ingedeeld in post 8521.”
4.1.3
Het derde cassatiemiddel:
“Schending van het recht, te weten onjuiste toepassing en interpretatie van het recht van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO”) en dan met name de ITA overeenkomst, in het bijzonder het niet of althans onvoldoende in beschouwing nemen van de ITA overeenkomst in het kader van de toepassing van het toepasselijke Europese recht, de conclusie dat de litigieuze producten niet onder de ITA vallen en het niet overnemen van de conclusie dat de heffing en inning van een douanerecht van 13,9% strijdig is met de ITA overeenkomst en de verplichtingen die de EU in dit verband is aangegaan.”
4.1.4
Het vierde cassatiemiddel:
“Verzuim van vormen, in het bijzonder een gebrek aan motivering, een gebrek aan een begrijpelijke onderbouwing, c.q. het ontbreken van een motivering die de uiteindelijke conclusies van het vonnis door het Gerechtshof Amsterdam kan dragen.”
4.2
De staatssecretaris van Financiën (hierna: Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
4.3
Belanghebbende heeft (in één gezamenlijk geschrift met beide andere belanghebbenden) een conclusie van repliek ingediend.
4.4
De Staatssecretaris heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid conclusies van dupliek in te dienen.21.
5. De theorie van de indeling(sregels)
5.1
In deze procedure gaat het primair om de vraag of [apparaten] (geheugen)eenheden voor harde schijven zijn als bedoeld in de tariefpostonderverdeling 8471 70 50 van de GN, dan wel dat de apparaten als toestellen voor video-opname en videoweergave (andere dan werkend met magneetbanden) in postonderverdeling 8521 90 00 van de GN moeten worden ingedeeld.
5.2
Bij de beantwoording van die vraag zijn in beginsel de bewoordingen van de tariefpost(onderverdeling)en, alsmede de aantekeningen op de afdeling – in casu afdeling XVI – en de hoofdstukken – in casu hoofdstukken 84 en 85 – doorslaggevend. Dit volgt uit de zogenoemde algemene indelingsregels 1 en 6.22.
5.3
Algemene indelingsregel 1 luidt, met mijn cursivering:
“1. De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en - voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen - de navolgende regels.”
Algemene indelingsregel 6 bepaalt mutatis mutandis hetzelfde, maar dan op het niveau van de tariefpostonderverdelingen.23.
5.4
Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie (hierna: HvJ) dat, bij de beantwoording van de vraag of een goed ‘onder de bewoordingen’ van een tariefpost of tariefpostonderverdeling valt, de objectieve kenmerken en eigenschappen van het desbetreffende goed doorslaggevend zijn. Zo overwoog het HvJ – om een recent voorbeeld te nemen – in het arrest van 17 juli 2014, Sysmex Europe, C-480/13 (met mijn cursivering):
“29. Volgens vaste rechtspraak moet het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle in de regel worden gevonden in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (zie met name arrest Roeckl Sporthandschuhe, C‑123/09, EU:C:2010:237, punt 27).”
5.5
Daarbij heeft te gelden dat ook een aan een product inherente bestemming een objectief indelingscriterium kan zijn (cursivering MvH):24.
“Voorts moet worden gepreciseerd dat de bestemming van het product een objectief indelingscriterium kan zijn wanneer die bestemming inherent is aan het product, waarbij de inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (…).”
5.6
Niet wettelijk bepalend, maar wel ‘belangrijke hulpmiddelen’ zijn de toelichtingen die op mondiaal niveau door de Werelddouaneorganisatie (hierna: WDO) worden gegeven op het Geharmoniseerd Systeem (GS) en op Europees niveau door de Europese Commissie (hierna: de Commissie) op de GN. Ook hiervoor kan verwezen worden naar een keur aan arresten van het HvJ. Ik citeer uit het arrest van het HvJ van 15 mei 2014, Data I/O, C-297/13 (met mijn cursivering):25.
“33. De toelichtingen van de Commissie op de GN en de toelichtingen van de WDO op het GS zijn, hoewel zij rechtens niet verbindend zijn, belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten (zie met name arrest Delphi Deutschland, C‑423/10, EU:C:2011:315, punt 24).”
5.7
Met deze gereedschappen kunnen vele goederen worden ingedeeld. Er zijn echter gevallen waarin indelingsregels 1 en 6 geen uitkomst bieden, bijvoorbeeld omdat een product onder (de bewoordingen van) twee tariefposten kan worden gerangschikt. Voor dergelijke gevallen geven algemene indelingsregels 2 tot en met 5 indelingsregels. Van deze regels zou in casu indelingsregel 3 een rol kunnen spelen. Deze regel ziet op goederen die ‘vatbaar zijn’ voor indeling onder twee of meer posten. Hij luidt als volgt:26.
“3. Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2 b) of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:
a) de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking.
Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld of op een gedeelte van de artikelen, in het geval van goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de andere posten daarvan een volledigere of nauwkeurigere omschrijving geeft;
b) mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3 a), worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald;
c) in de gevallen waarin de indeling aan de hand van het bepaalde onder 3 a) en 3 b) niet mogelijk is, wordt van de verschillende in aanmerking komende posten, de post toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.”
5.8
Met deze theorie kan, in onderdeel 6, de indeling van de [apparaten] te lijf worden gegaan.
6. Afdeling XVI, hoofdstukken 84 en 85 en tariefposten 8471 en 8521 van de GN
6.1
Zowel hoofdstuk 84 van de GN (waaronder de door belanghebbende voorgestane tariefpost 8471 valt) als hoofdstuk 85 (waaronder tariefpost 8521 valt), maken deel uit van afdeling XVI. Deze afdeling omvat blijkens haar opschrift “Machines, toestellen en elektrotechnisch materieel, alsmede delen daarvan; toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid, voor het opnemen of het weergeven van beelden en geluid voor televisie, alsmede delen en toebehoren van deze toestellen”.27.
6.2
Afdeling XVI is voorzien van (GS)-aantekeningen, waarvan aantekening 3 in casu van belang kan zijn bij de beantwoording van de vraag of de [apparaten] onder tariefpost 8471 dan wel onder tariefpost 8521 vallen. De aantekening luidt, met mijn cursivering:
“Voor zover niet anders is bepaald, worden combinaties van machines van verschillende soorten, die bestemd zijn om gezamenlijk te functioneren en die een geheel vormen, alsmede machines met twee of meer verschillende (afwisselende of aanvullende) functies, ingedeeld naar de hoofdfunctie die kenmerkend is voor het complex.”28.
6.3
Uit de GS-toelichting bij deze aantekening 3 op afdeling XVI kan vervolgens worden afgeleid dat aan een beroep op deze aantekening (in het Engels: ‘note’) niet wordt toegekomen wanneer het apparaat in kwestie onder een specifieke post valt. Ik citeer uit de authentieke Engelse tekst van de toelichting, waarbij de vette druk is overgenomen van het origineel:29.
“Note 3 to Section XVI need not be invoked when the composite machine is covered as such by a particular heading, for example, some types of air conditioning machines (heading 84.15).
(…)”
6.4
Ik leid hieruit af dat aan de vraag naar de hoofdfunctie van een (multifunctionele) machine alleen wordt toegekomen indien een machine in beginsel onder meer dan één tariefpost kan worden gebracht. Anders gezegd: indien voor een apparaat een ‘eigen’ post beschikbaar is, wordt niet toegekomen aan toetsing van de hoofdfunctie.
6.5
Ten aanzien van de [apparaten] moet derhalve eerst beoordeeld worden of zij onder één post indeelbaar zijn, dan wel of er twee posten in aanmerking (kunnen) komen. Dat brengt ons bij de in geding zijnde post(onderverdeling)en.
6.6
Tariefpost 8471 van de GN
6.6.1
Onder tariefpost 8471 van de GN, c.q. onderverdeling 8471 70 50 daarvan, waaronder de [apparaten] zijn aangegeven (zie punt 2.2 van deze conclusie) worden ingedeeld:30.
“8471 Automatische gegevensverwerkende machines en eenheden daarvoor; magnetische en optische lezers, machines voor het in gecodeerde vorm op dragers overzetten van gegevens en machines voor het verwerken van die gegevens, elders genoemd noch elders onder begrepen:
(…)
8471 70 - geheugeneenheden:
8471 70 20 -- geheugens van centrale eenheden
-- andere:
--- schijvengeheugeneenheden:
8471 70 30 ---- optische, magneto-optische daaronder begrepen
---- andere:
8471 70 50 ----- eenheden voor harde schijven
(…)”
6.6.2
De in postonderverdeling 8471 70 50 gehanteerde term ‘eenheden voor harde schijven’ kan de vraag oproepen of hiermee bedoeld zijn eenheden ten behoeve van harde schijven, of dat het gaat om de harde schijven zelf. Het Hof komt in punt 7.2 van zijn bestreden uitspraak aan de hand van een vergelijking van de Nederlandstalige postonderverdeling met die in andere taalversies tot de slotsom dat gedoeld moet zijn op ‘hardeschijfeenheden’, harde schijven dus. Ik deel die opvatting. Hoewel ik niet alle taalversies van de post heb gecheckt, laten de diverse taalversies waarnaar ik heb gekeken – Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans en Zweeds (‘hard disk drives’, ‘unités de mémoire à disques durs’, ‘Festplattenspeichereinheiten’, ‘unidades de memoria de disco duro’; ‘unità di memoria a dischi rigidi’; ‘hårddiskenheter’) mijns inziens geen andere lezing toe.31.
6.6.3
Uit aantekening 5C op hoofdstuk 84 valt af te leiden dat onder tariefpost 8471 van de GN ook schijvengeheugeneenheden – waaronder ongetwijfeld hardeschijfeenheden vallen – kunnen worden gebracht, die niet uitsluitend of hoofdzakelijk worden gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem (de computer). Voorwaarde is dan wel dat deze schijvengeheugeneenheden op de centrale verwerkingseenheid kunnen worden aangesloten en in staat zijn om gegevens te ontvangen of te leveren in een vorm die bruikbaar is voor het systeem. Ik citeer de aantekening; de cursivering is van mijn hand:
“C. Met inachtneming van het bepaalde onder D32. en E33. hierna, wordt een eenheid als een deel van een compleet systeem aangemerkt, indien zij aan alle hierna omschreven voorwaarden voldoet, te weten:
1) zij moet van de soort zijn die uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem;
2) zij moet, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenschakeling van een of meer andere eenheden, op de centrale verwerkingseenheid kunnen worden aangesloten, en
3) zij moet in staat zijn gegevens te ontvangen of te leveren in een vorm - codes of signalen - die bruikbaar is voor het systeem.
Afzonderlijk aangeboden eenheden van een automatische gegevensverwerkende machine worden onder post 8471 ingedeeld.
Toetsenborden, invoertoestellen met X-Y-coördinaten en schijvengeheugeneenheden die voldoen aan het bepaalde in onderdeel C, onder 2) en 3), hiervoor, zijn evenwel in alle gevallen in te delen als eenheden bedoeld bij post 8471.”
6.6.4
Gezien het voorgaande en in aanmerking nemende het arrest van 20 mei 2010, Data I/O, C-370/08, inzake de uitlegging van de in punt 3 van vorengeciteerde aantekening 5C bedoelde ‘gegevenslevering, en -ontvangst,34.lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat een toestel met een harde schijf zoals de [apparaten], waarvan vaststaat dat zij een harde schijf hebben, onder tariefpost 8471 van de GN valt.
6.6.5
Lijkt gerechtvaardigd.
6.6.6
Aantekening 5E op hoofdstuk 84, welke aantekening bij de uitlegging van aantekening 5C in acht moet worden genomen, zou mijns inziens namelijk roet in het eten kunnen gooien. Die aantekening schrijft namelijk voor dat apparaten met een automatische gegevensverwerkende machine of die daarmee in samenhang worden gebruikt en die een eigen functie hebben (anders dan automatische gegevensverwerking)35.buiten het bereik van tariefpost 8471 van de GN vallen. Aantekening 5E luidt:
“E. Machines die een automatische gegevensverwerkende machine bevatten of daarmede in samenhang worden gebruikt en die een eigen functie, andere dan automatische gegevensverwerking, vervullen, worden ingedeeld onder de post die overeenkomstig hun functie in aanmerking komt of, bij ontbreken daarvan, onder een sluitpost.”
6.6.7
Aantekening 5E is voorzien van een GS-toelichting, waarin het bepaalde in de aantekening als volgt wordt geadstrueerd (vetgedrukte tekst conform origineel, cursivering van mijn hand):36.
“(E) MACHINES INCORPORATING OR WORKING IN CONJUCTION WITH AN AUTOMATIC DATA PROCESSING MACHINE AND PERFORMING A SPECIFIC FUNCTION
(…)
In accordance with the provisions of Note 5(e) to Chapter 84, the following classification principles should be applied in the case of a machine incorporating or working in conjunction with an automatic data processing machine, and performing a specific function:
(1) A machine incorporating an automatic data processing machine and performing a specific function other than data processing is classifiable in the heading corresponding to the function of that machine or, in the absence of a specific heading, in a residual heading, and not in heading 84.71.
(…)”
6.6.8
Hetzelfde vinden we in de GS-toelichting op tariefpost 8471. Ik citeer de relevante passages uit deze toelichting in de authentieke Engelse taalversie. De vette druk is afkomstig uit het origineel, de cursivering is van mijn hand:37.
“(I) AUTOMATIC DATA PROCESSING MACHINES AND UNITS THEREOF
(…)
This heading also covers separately presented constituent units of automatic data processing systems described above.
However, the heading excludes machines, instruments or apparatus incorporating or working in conjunction with an automatic data processing machine and performing a specific function. Such machines, instruments or apparatus are classified in the headings appropriate to their respective functions or, failing that, in residual headings (…).
(…)
(B) SEPARATELY PRESENTED UNITS
Subject to the provisions of Notes 5 (D) and (E) to this Chapter, this heading also covers separately presented constituent units of automatic data processing systems. (…) Constituent units are those defined in Part (A) above and in the following paragraphs, as being parts of a complete system.
An apparatus can only be classified in this heading as a unit of an automatic data processing system if it:
(a) Performs a data processing function;
(b) Meets the following criteria set out in Note 5 (C) to this Chapter:
(i) It is of a kind solely or principally used in an automatic data processing system;
(ii) It is connectable to the central processing unit either directly or through one or more units; and
(iii) It is able to accept or deliver data in a form (codes or signals) which can be used by the system.
(c) It is not excluded by the provisions of Notes 5 (D) and (E) to this Chapter.
In accordance with the last paragraph of Note 5 (C) to this Chapter, keyboards, X-Y co-ordinate input devices and disc storage units which satisfy the conditions of items (b) (ii) and (iii) above, are in all cases to be classified as constituent units of data processing systems.
If the unit performs a specific function other than data processing, it is to be classified in the heading appropriate to that function or, failing that, in a residual heading (see Note 5 (E) to this Chapter). If an apparatus does not meet the criteria set out in Note 5 (C) to this Chapter, or is not performing a data processing function, it is to be classified according to its characteristics by application of General Interpretative Rule 1, if necessary in combination with General Interpretative Rule 3 (a).
(…)”
6.6.9
In verschillende arresten overwoog het HvJ dat met aantekening 5E is beoogd te verhinderen dat apparaten met een andere functie dan gegevensverwerking, worden ingedeeld in tariefpost 8471, enkel omdat zij in samenhang met een automatische gegevensverwerkende machine worden gebruikt. Ik citeer uit het arrest van arrest van 19 februari 2009, Kamino International Logistics, C-376/07 (hierna: het arrest Kamino):
“38. Bovendien blijkt uit de algemene opzet en het doel van aantekening 5, E, op hoofdstuk 84 dat de daarin vermelde woorden “worden ingedeeld onder de post die overeenkomstig hun functie in aanmerking komt” er niet toe strekken, aan een functie van het in te delen apparaat voorrang te verlenen boven andere functies, die onder gegevensverwerking vallen, maar beogen te verhinderen dat apparaten met een andere functie dan gegevensverwerking worden ingedeeld onder post 8471 om de enkele reden dat zij een automatische gegevensverwerkende machine bevatten of in samenhang daarmee worden gebruikt (arrest van 11 december 2008, Kip Europe e.a., C‑362/07 en C‑363/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 33).”
6.6.10
Uit het voorgaande volgt dat de indeling van de [apparaten] in post 8471 van de GN staat of valt met het antwoord op de vraag of zij – naast gegevensverwerking – een eigen functie hebben. Ik meen dat dit het geval is. Het komt mij voor dat de [apparaten] de functie hebben van een apparaat als bedoeld in tariefpost 8521.
6.7
Tariefpost 8521 van de GN
6.7.1
Tariefpost 8521 van de GN c.q. onderverdeling 8521 90 00 daarvan betreft:
“8521 Video-opname- en videoweergaveapparaten, ook indien met ingebouwde videotuner:
8521 10 - werkend met magneetbanden:
(…)
8521 90 00 - andere”
6.7.2
Anders dan belanghebbende – als ik haar eerste middel goed lees – voorstaat, gaat het bij de hier bedoelde producten niet om apparaten die kunnen opnemen én weergeven, maar betreft de post zowel apparaten die kunnen opnemen als apparaten die kunnen weergeven (als apparaten die beide kunnen). Voor toepasbaarheid van de post is derhalve niet vereist dat een apparaat zowel opneemt als weergeeft.
6.7.3
Voor zover daarover twijfel mocht bestaan, wordt deze mijns inziens weggenomen door andere taalversies van de post. Ik citeer de Engelse, Franse en Duitse teksten: “video recording or reproducing apparatus”, “appareils d’enregistrement ou de reproduction vidéophoniques” en “Videogeräte zur Bild- und Tonaufzeichnung oder –wiedergabe”.38.Daarnaast valt te wijzen op de beschikking van het HvJ van 9 december 2010, KMB Europe, C-193/10, inzake de indeling van een MP3-speler:
“De tekst van GN-post 8521 verwijst naar video-opname‑ “of”39.videoweergaveapparaten. MP3-spelers als in het hoofdgeding kunnen dus niet worden geacht te zijn uitgesloten van de werkingssfeer van deze post alleen op grond dat zij video’s alleen kunnen weergeven en niet kunnen opnemen.”
6.7.4
Ook de GS-toelichting op hoofdstuk 85 - voor de onderhavige kwestie relevante aantekeningen zijn er niet - heeft het over ‘recorders or reproducers’:
“(4) Instruments and appliances for recording or reproducing sound; video recorders or reproducers; parts and accessories for such instruments and appliances (headings 85.19 to 85.22).”
6.7.5
De GS-toelichting op tariefpost 8521, ten slotte, kent een afzonderlijke paragraaf voor ‘reproducing apparatus’, dat ik hierna citeer (vetgedrukt origineel):
“(B) REPRODUCING APPARATUS
These apparatus are designed only to reproduce images and sound directly on a television receiver. The media to be used in these instruments are prerecorded mechanically, magnetically or optically on special recording equipment. The following are examples of such apparatus:
(1) Apparatus using discs in which the image and sound data are stored on the disc by various methods and picked up by a laser optical reading system, capacitive sensor, pressure sensor or magnetic head. Subject to Note 3 to Section XVI, apparatus which are capable of reproducing both video and audio recordings are to be classified in this heading.
(2) Apparatus that decodes and converts into a video signal image data recorded on a light sensitive film (the sound being recorded by a magnetic process on the same film).
(…)”
6.8
Het staat vast (zie punt 2.3 van deze conclusie) dat de [apparaten] de objectieve eigenschappen en kenmerken hebben van een toestel waarmee beelden kunnen worden weergegeven. De vaststaande feiten laten mijns inziens daaromtrent geen onduidelijkheid bestaan. De video-, muziek- en fotobestanden kunnen op een televisie- of videomonitor worden weergegeven. Daarmee hebben de [apparaten] mijns inziens buiten twijfel een eigen functie, andere dan gegevensverwerking. Hieruit vloeit voort dat de [apparaten] - op grond van aantekening 5E bij hoofdstuk 84 niet onder tariefpost 8471 van de GN (kunnen) vallen.
6.9
Aan toepassing van aantekening 3 op afdeling XVI, geciteerd in punt 6.2 van deze conclusie, kom ik – anders dan het Hof – derhalve niet toe.
6.10
De slotsom is dan dat het eerste middel faalt, terwijl het tweede en vierde middel waarin wordt geklaagd over ’s Hofs oordeel omtrent de hoofdfunctie van de [apparaten] geen behandeling behoeven.
6.11
Resteert nog het derde middel dat de toepasbaarheid van de ITA aan de orde stelt en - voor zover het op dit middel betrekking heeft - het vierde middel.
7. ITA
7.1
Bij de bespreking van de toepasbaarheid van de ITA – Information Technology Agreement – spelen twee aspecten een rol: in de eerste plaats is het de vraag of een marktdeelnemer als belanghebbende rechtstreeks een beroep op de ITA kan doen, en in de tweede plaats rijst de vraag of apparaten als de onderhavige onder het bereik van de ITA vallen en daarom vrij van rechten moeten (kunnen) worden ingevoerd. De voorvraag is echter wat de ITA is.
7.2
De WTO en de ITA
7.2.1
De ITA behoort tot de overeenkomsten die in het kader van de World Trade Organization (hierna: WTO) door de EU zijn ondertekend. De WTO, sinds 1 januari 1995 de ‘opvolger’ van de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT), is een intergouvernementele organisatie die erop is gericht om de internationale handel te stimuleren, het verlagen of afschaffen van invoerrechten en andere heffingen, handelsbarrières op te heffen en handelsconflicten te beslechten.
7.2.2
De ITA bestaat uit de ministeriële verklaring inzake de handel in informatietechnologieproducten en de bijlagen en aanhangsels daarbij. Zij is op 13 december 1996 in Singapore vastgesteld40.op de eerste conferentie van de WTO. De overeenkomstsluitende partijen41., waaronder de EU en haar lidstaten (zie punt 7.2.5 hierna), verbonden zich bij de ITA om de douanerechten, en andere rechten en heffingen op informatietechnologieproducten tegen het jaar 2000 af te schaffen. Dit omwille van de liberalisering van de handel in informatietechnologieproducten. Aan voormelde ministeriële verklaring ontleen ik in dit verband het volgende:42.
“(…)
1. Each party’s trade regime should evolve in a manner that enhances market access opportunities for information technology products.
2. Pursuant to the modalities set forth in the Annex to this Declaration, each party shall bind and eliminate customs duties and other duties and charges of any kind, within the meaning of Article II:1(b) of the General Agreement on Tariffs and Trade 1994, with respect to the following:
(a) all products classified (or classifiable) with Harmonized System (1996) (“HS”) headings listed in Attachment A to the Annex to this Declaration; and
(b) all products specified in Attachment B to the Annex to this Declaration, whether or not they are included in Attachment A;
(…)”
7.2.3
In Attachment A, waarover in het hiervoor geciteerde onderdeel (a) wordt gesproken omvat een lijst van tariefposten van het GS (in de citaten hierna aangeduid als HS43.) c.q. goederen, die in het licht van de ITA als technologieproducten moeten worden aangemerkt en vrij van rechten zijn. Voor zover hier van belang zijn in deze lijst opgenomen (vetgedrukt conform origineel):
“HS 9644. | HS description | |
(…) | (…) | (…) |
8471 | Automatic data processing machines and units thereof; magnetic or optical readers, machines for transcribing data onto data media in coded form and machines for processing such data, not elsewhere specified or included: | |
8471 | 10 | Analogue or hybrid automatic data processing machines |
8471 | 30 | Portable digital automatic data processing machines, weighing no more than 10 kg, consisting of at least a central processing unit, a keyboard and a display |
8471 | 41 | Other digital automatic data processing machines comprising in the same housing at least a central processing unit and a input and output unit, whether or not combined |
8471 | 49 | Other digital automatic data processing machines presented in the form of systems |
8471 | 50 | Digital processing units other than those of subheading 8471 41 and 8471 49, whether or not in the same housing one or two of the following types of units: storage units, input units, output units |
8471 | 60 | Input or output units, whether or not containing storage units in the same housing |
8471 | 70 | Storage units, including central storage units, optical disk storage, hard disk drives and magnetic tape storage units |
8471 | 80 | Other units of automatic data processing machines |
8471 | 90 | Other |
(…) | (…) | (…)” |
7.2.4
Bijlage B bij de ITA bevat een lijst met producten ‘to be covered by this agreement [MvH: ITA] wherever they are classified in the HS’ waaronder, voor zover relevant (vetgedrukt origineel):
“(…)
Proprietary format storage devices including media therefore for automatic data processing machines, with or without removable media and whether magnetic, optical or other technology, including Bernoulli Box, Syquest, or Zipdrive cartridge storage units.
(…)”
7.2.5
Bij Besluit 97/359/EG van 24 maart 1997 betreffende afschaffing van de rechten op informatietechnologieproducten heeft de Raad de ITA namens de EU goedgekeurd.45.Overeenkomstig de ITA heeft de EU de rechten op informatietechnologieproducten gefaseerd afgeschaft, en wel op 1 juli 1997, 1 januari 1998, 1 januari 1999 en 1 januari 2000.46.
7.2.6
Het is vaste rechtspraak van het HvJ47.dat een ‘gemeenschapshandeling’ alleen aan WTO-overeenkomsten – waaronder de ITA – wordt getoetst wanneer de EU uitvoering heeft willen geven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting of indien de gemeenschapshandeling uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen van WTO-overeenkomsten verwijst.48.Ik citeer uit het arrest van het HvJ van 1 maart 2005, Léon van Parys, C-377/02 (hierna: het arrest Van Parys) (dat overigens niet handelde over technologieproducten, maar over bananen) en de daarin genoemde arresten (mijn cursivering):
“39. In dit verband is het vaste rechtspraak dat de WTO-overeenkomsten, gelet op de aard en de opzet ervan, in beginsel niet behoren tot de normen waaraan het Hof de wettigheid van de handelingen van de gemeenschapsinstellingen toetst (arrest van 23 november 1999, Portugal/Raad, C‑149/96, Jurispr. blz. I‑8395, punt 47; beschikking van 2 mei 2001, OGT Fruchthandelsgesellschaft, C‑307/99, Jurispr. blz. I ‑3159, punt 24; arresten van 12 maart 2002, Omega Air e.a., C‑27/00 en C‑122/00, Jurispr. blz. I‑2569, punt 93; 9 januari 2003, Petrotub en Republica/Raad, C‑76/00 P, Jurispr. blz. I‑79, punt 53, en 30 september 2003, Biret International/Raad, C‑93/02 P, Jurispr. blz. I‑10497, punt 52).
40. Slechts ingeval de Gemeenschap uitvoering heeft willen geven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting of indien de gemeenschapshandeling uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten verwijst, staat het aan het Hof de wettigheid van de betrokken gemeenschapshandeling aan de WTO-regels te toetsen (zie, wat de GATT 1947 betreft, arresten van 22 juni 1989, Fediol/Commissie, 70/87, Jurispr. blz. 1781, punten 19‑22, en 7 mei 1991, Nakajima/Raad, C‑69/89, Jurispr. blz. I‑2069, punt 31, en wat de WTO-overeenkomsten betreft, reeds aangehaalde arresten Portugal/Raad, punt 49, en Biret International/Raad, punt 53).”
7.2.7
Voor een recenter voorbeeld uit de rechtspraak van het HvJ zij nog gewezen op het arrest van 17 januari 2013, Hewlett-Packard, C-361/11 (hierna: arrest Hewlett-Packard) over de indeling van multifunctionele printers die zijn vervaardigd door samenvoeging van een laserprintmodule en een scanmodule. Het HvJ herhaalde daarin (met mijn cursivering):
“Volgens vaste rechtspraak van het Hof behoren de WTO‑overeenkomsten, gelet op hun aard en opzet, in beginsel niet tot de normen waaraan het Hof de wettigheid van handelingen van de instellingen van de Unie toetst. Slechts ingeval de Unie uitvoering heeft willen geven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting of indien de handeling van de Unie uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten verwijst, dient het Hof de betrokken handeling aan de WTO-regels te toetsen teneinde de wettigheid ervan na te gaan (…).”
7.2.8
In de zaak Hewlett-Packard deed dit laatste zich voor49.en was het HvJ van oordeel dat de EU uitvoering heeft willen geven aan de door het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO (het Dispute Settlement Body, hierna: DSB) aangenomen verslagen van het WTO-panel.50.Aan daadwerkelijke toetsing aan de WTO kwam het HvJ overigens niet toe omdat de termijn waarbinnen de EU haar recht in overeenstemming moest brengen met de aanbevelingen of de beslissingen van het DSB nog niet was verstreken ten tijde van het doen van de aangiften (zie punt 58 tot en met 60 van het arrest Hewlett-Packard).
7.2.9
Zie ik het goed, dan geldt als uitgangspunt dat getoetst moet worden aan het WTO-recht wanneer duidelijk is dat de EU uitvoering heeft willen geven aan een WTO-verplichting. Het lijkt mij dat dit het geval is waar het gaat om de in de ITA neergelegde afspraken omtrent het tot nihil terugbrengen van douanerechten op de onder de ITA vallende producten. Daarmee is overigens niet gezegd dat een particulier voor een rechterlijke instantie de ongeldigheid van een gemeenschapshandeling wegens strijdigheid met WTO-overeenkomsten kan inroepen. In zijn arrest van 10 november 2011, X en X BV, in de gevoegde zaken C‑319/10 en C-320/10 (bevroren en gezouten kippenvlees zonder been) overwoog het HvJ, na onder verwijzing naar het arrest Van Parys, te hebben herhaald dat hij alleen de wettigheid van een gemeenschapsregeling aan de WTO toetst indien de EU uitvoering heeft willen gegeven aan een in het kader van de WTO aangegane verplichting (punt 35 van het arrest) (met mijn cursivering):
“36. Het Hof heeft gepreciseerd dat een marktdeelnemer, gelet op de bijzondere kenmerken van het stelsel voor geschillenbeslechting binnen de WTO, dat een belangrijke plaats inruimt voor onderhandelingen tussen partijen, voor een rechterlijke instantie van een lidstaat niet kan aanvoeren dat een regeling van de Unie onverenigbaar is met bepaalde WTO-regels, ook al heeft het DSB verklaard dat deze regeling onverenigbaar is met deze regels en is de redelijke termijn verstreken die in het kader van het bij de WTO-overeenkomsten opgezette stelsel voor geschillenbeslechting aan de Unie is verleend om deze uitspraak na te leven (zie in die zin arrest Van Parys, reeds aangehaald, punt 54).
37. Een marktdeelnemer kan evenmin voor de Unierechter aanvoeren dat een regeling van de Unie onverenigbaar is met een uitspraak van het DSB. Er kan immers in beginsel geen fundamenteel onderscheid worden gemaakt tussen de aanbevelingen of uitspraken van het DSB waarbij wordt vastgesteld dat de regels van de WTO niet in acht zijn genomen, ongeacht de juridische draagwijdte ervan, en de materiële regels waarin uitdrukking wordt gegeven aan de door een lid in het kader van de WTO aangegane verplichtingen. Een aanbeveling of een uitspraak van het DSB waarbij is vastgesteld dat deze regels niet in acht zijn genomen, kan dus, althans buiten de in punt 35 van het onderhavige arrest bedoelde gevallen, evenmin als de materiële regels van de WTO-overeenkomsten voor de Unierechter worden aangevoerd om uit te maken of een regeling van de Unie onverenigbaar is met deze aanbeveling of uitspraak (zie naar analogie arrest van 9 september 2008, FIAMM e.a./Raad en Commissie, C‑120/06 P en C‑121/06 P, Jurispr. blz. I‑6513, punten 127‑129).”
7.2.10
Een rechtstreeks beroep lijkt derhalve niet mogelijk. Dat neemt niet weg dat het HvJ – in een tweetal arresten waarin juist de ITA centraal stond – wel degelijk rekening houdt met WTO-overeenkomsten bij de uitlegging van Europees, afgeleid recht. Ik doel hier op de arresten van het HvJ van 14 april 2011, British Sky Broadcasting en Pace, in de gevoegde zaken C-288/09 en C-289/0951.(hierna: arrest British Sky) en van 22 november 2012, Digitalnet OOD e.a., in de gevoegde zaken C-320/11, C-330/11, C-382/11 en C-383/11 (hierna: arrest Digitalnet).
7.2.10.1 In het arrest British Sky overwoog het HvJ in punt 83 (cursivering MvH):
“Voorts is het van belang eraan te herinneren dat volgens vaste rechtspraak, ook al roepen de bepalingen van een overeenkomst als ITA voor de particulieren geen rechten in het leven waarop zij zich krachtens het Unierecht rechtstreeks voor de rechter kunnen beroepen, wanneer een Unieregeling op een bepaald gebied bestaat, gebiedt de voorrang van door de Unie gesloten internationale overeenkomsten op teksten van afgeleid recht deze laatste voor zover mogelijk overeenkomstig deze overeenkomsten uit te leggen (zie in die zin arresten van 10 september 1996, Commissie/Duitsland, C‑61/94, Jurispr. blz. I‑3989, punt 52, en 6 juli 2010, Monsanto Technology, C‑428/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 72).”
7.2.10.2 In dezelfde zin punt 39 van het arrest Digitalnet (cursivering MvH):
“Volgens (…) vaste rechtspraak geldt dat de voorrang van door de Unie gesloten internationale overeenkomsten op teksten van afgeleid recht gebiedt dat deze teksten voor zover mogelijk conform deze overeenkomsten worden uitgelegd, ook al roepen de bepalingen van een overeenkomst als de ITA voor particulieren geen rechten in het leven waarop zij zich krachtens het Unierecht rechtstreeks voor de rechter kunnen beroepen, wanneer een Unieregeling op het betrokken gebied bestaat (…).”
7.2.11
Met het oog op het voorgaande lijkt het mij dat de - voor de onderhavige jaren op Verordeningen (EG) nr. 1549/2006 en Verordening (EG) nr. 1214/2007 gebaseerde indelingen en indelingsregels - gebaseerde Europese regelgeving zoveel mogelijk conform de voorschriften van de ITA moet worden uitgelegd, ook waar het gaat om de onderhavige [apparaten]. Daarmee is echter nog niet gezegd dat de [apparaten] vrij van rechten kunnen worden ingevoerd.
7.2.12
Naar ik betoogde in onderdeel 6 van deze conclusie, zijn de [apparaten] niet in te delen in tariefpost 8471. Dat betekent dat zij in ieder geval niet met (overeenkomstige toepassing van) bijlage A bij de ITA vrij van rechten zijn. Dan resteert nog de vraag of zij mogelijk onder bijlage B van de ITA kunnen worden gebracht. Van de in deze bijlage bedoelde goederen, die onder het bereik van de ITA vallen ongeacht hun indeling (zie punt 7.2.4 van deze conclusie) komt mogelijk in aanmerking de ‘Proprietary format storage devices (…) for automatic data processing machines’.
7.2.13
Rechtbank en Hof hebben geoordeeld dat de [apparaten] niet hieronder vallen omdat belanghebbende tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de [apparaten] bestemd zijn voor ‘automatic data processing machines’.
7.2.14
Gelet op de gedingstukken en hetgeen partijen hebben aangevoerd, acht ik het niet onbegrijpelijk, - en overigens verweven met vaststellingen van feitelijke aard -, dat het Hof en de Rechtbank hebben geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de [apparaten] onder bijlage B van de ITA kunnen worden gebracht. Het derde middel en voor zover het daarop betrekking heeft, het vierde middel, falen mijns inziens.
8. Recapitulatie van de cassatiemiddelen
8.1
Uit hetgeen ik in onderdeel 6 heb betoogd, volgt dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden. Het Hof heeft – wat er zij van de door hem gebezigde gronden – mijns inziens terecht geoordeeld dat de [apparaten] moeten worden ingedeeld onder tariefpost 8521 90 00 van de GN.
8.2
Het derde middel en het vierde middel - voor zover het vierde middel betrekking heeft op de ITA - falen, gelet op hetgeen ik in onderdeel 7 heb betoogd, eveneens.
8.3
Het tweede en het vierde middel - voorzover het laatstgenoemde middel betrekking heeft op de toepassing van aantekening 3 op afdeling XVI - kunnen evenmin tot cassatie leiden. Mijns inziens wordt – anders dan het Hof heeft aangenomen, – niet toegekomen aan aantekening 3 op afdeling XVI, waartegen deze middelen opkomen.
9. Conclusie
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑09‑2014
In de zaak [X3] (HR nr. 13/05846) via directe vertegenwoordiging, terwijl in de zaken [X2] (HR nr. 13/05844) en [X1] (HR nr. 13/05848) de figuur van indirecte vertegenwoordiging is gehanteerd, een en ander als bedoeld in artikel 5, lid 2, van het Communautair douanewetboek. Zie bijvoorbeeld punt 1 van de motivering van de beroepen in cassatie van elk van de belanghebbenden.
Overzicht ontleend aan blz. 4 van het nader te melden controlerapport.
Dit heeft het Hof in navolging van de Rechtbank vastgesteld. Zie punt 2.1.1 van de respectievelijke hofuitspraken. In het hierna nog te noemen controlerapport van 21 april 2010 (blz. 4) is vermeld dat de apparaten zijn aangegeven onder de tariefpostonderverdelingen 8471 70 20 90, 8471 70 30 90, 8471 70 50 90 en/of 8471 70 98 90. Voor goederen van al deze posten geldt een douanerecht van 0%.
De apparaten [apparaten] HD Multimedia Drive en [apparaten] Pro HD Multimedia Drive hebben een afstandsbediening.
Zie bijvoorbeeld bijlage 1 bij de aanvullende motivering van het beroepschrift van [X3].
Naar ik aanneem bedoelt de controlerend ambtenaar ‘leidt’.
De inspecteur van de Belastingdienst/[P].
Met dagtekening 17 februari 2010 en 23 maart 2010 zijn twee utb’s voor een bedrag van € 28.123,18 respectievelijk € 58.979.21 aan [X1] uitgereikt. Met dagtekening 11 mei 2010 zijn utb’s aan [X3] (€ 2.804.313,62) en [X2] (€ 1.145.810,65) uitgereikt.
Met dagtekening 23 december 2010 en 24 juni 2011.
De hierna opgenomen citaten (punten 3.1.2 tot en met 3.1.4) zijn ontleend aan de uitspraak van de Rechtbank met nr. AWB 11/1 (HR 13/05846). In de zaken met de nrs. AWB 11/3858 (HR 13/05848) en AWB 11/3859 (HR 13/05844) overweegt de Rechtbank in vrijwel in gelijke bewoordingen.
De uitspraak met nr. AWB 11/1 betreft het beroep van [X3] (HR nr. 13/05846).
De uitspraak met nr. AWB 11/3858 heeft betrekking op [X1] (HR nr. 13/05848).
De uitspraak met nr. AWB 11/3859 ziet op [X2] (HR nr. 13/05844).
Belanghebbende stond indeling onder tariefpost 8471 van de GN voor. De Inspecteur verdedigde indeling onder tariefpost 8521 van de GN. De hierna opgenomen citaten (punten 3.2.2 en 3.2.3) zijn ontleend aan de uitspraak van het Hof met nr. 12/00117 (HR 13/05846). In de zaken met de Hof nrs. 12/00115 (HR 13/05848) en 12/00116 (HR 13/05844) overweegt het Hof in vrijwel in gelijke bewoordingen. Indien de overwegingen van het Hof in de laatstgenoemde zaken afwijken, maak ik middels een voetnoot daar melding van.
In de zaken met de Hof-nrs. 12/00115 (HR 13/05848) en 12/00116 (HR 13/05844) is in plaats van “zij” “[X3] International S.A.” vermeld.
De uitspraak met nr. 12/00115 is het hoger beroep van [X1] (HR nr. 13/05848, Rb nr. AWB 11/3858).
De uitspraak met nr. 12/00116 betreft het hoger beroep van [X2] (HR nr. 13/05844, Rb nr. AWB 11/3859).
De uitspraak met nr. 12/00117 ziet op het hoger beroep van [X3] (HR nr. 13/05846, Rb nr. AWB 11/1).
Dit is gebeurd bij één gezamenlijk geschrift voor de drie belanghebbenden.
De hierna opgenomen citaten van de cassatiemiddelen zijn ontleend onderdeel V van (de motivering van) het beroepschrift in cassatie. In onderdeel I daarvan zijn de middelen nagenoeg gelijk geformuleerd.
Zie zijn brief van 4 juni 2014.
Die voor de onderhavige jaren (2007 en 2008) zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 en Verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007.
Algemene indelingsregel 6 luidt als volgt: “Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede “mutatis mutandis” de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voor zover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.”.
Het citaat is ontleend aan het hiervoor in 5.4. vermelde arrest van 17 juli 2014, Sysmex Europe, C-480/13, punt 31. Er vallen echter vele (nagenoeg) gelijkluidende overwegingen in de rechtspraak van het HvJ te vinden. Te noemen vallen de arresten van 12 december 2013, HARK GmbH & Co Kamin- und Kachelofenbau, C-450/12, punt 33, van 12 juli 2012, TNT Freight, C-291/11, punt 33, van 18 juni 2009, Kloosterboer, C-173/08, punt 26 en van 15 februari 2007, RUMA, C-183/06, punt 36.
Zie bijvoorbeeld ook de arresten van het HvJ van 12 december 2013, Hark GmbH & Co KG Kamin- und Kachelofenbau, C-450/12, punt 32, van 15 november 2012, SIA Kurcums Metal, C-558/11, punt 30, van 12 juli 2012, TNT Freight Management, C-291/11, punt 32 en van 18 mei 2011, Delphi Deutschland, C-423/10, punt 24.
Zie Verordening 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 en Verordening 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007.
Deze tekst alsmede de hierna geciteerde tekst van de aantekeningen zijn te vinden in de Verordening 1549/2006, blz. 515 en 516 en Verordening 1214/2007, blz. 511 en 512.
Het in deze aantekening vermelde begrip ‘machines’ heeft eveneens betrekking op toestellen, apparaten, uitrustingen en werktuigen. Aantekening 5 IDR op afdeling XVI luidt namelijk: “Voor de toepassing van vorenstaande aantekeningen heeft het woord “machines” zowel betrekking op machines als op de verschillende toestellen, apparaten, uitrustingen en werktuigen, bedoeld bij hoofdstuk 84 en 85”.
Bron: World Customs Organization, Harmonized Commodity, Explanatory Notes, Fourth edition (2007).
De hierna geciteerde teksten van de post(onderverdeling), het hoofdstuk en de aantekening zijn ontleend aan Verordening 1549/2006 (voor het jaar 2007) en Verordening 1214/2007 (voor het jaar 2008).
In dit verband kan erop gewezen worden dat volgens vaste rechtspraak van het HvJ unierechtelijke bepalingen in het licht van alle talen van de EU moet worden bezien, en dat wanneer er verschillen zijn in taalversies, moet worden gelet op de algemene opzet en doelstelling van de desbetreffende regeling. Zie voor een recent voorbeeld in de sfeer van het douanerecht HvJ 9 april 2014, GSV, C-74/13, punt 27.
MvH: In aantekening 5D zijn toestellen vermeld die niet onder post 8471 worden ingedeeld indien zij afzonderlijk worden aangeboden, zelfs indien zij beantwoorden aan alle in aantekening 5, onder C, hiervoor vermelde voorwaarden.
MvH: op aantekening 5E ga ik hierna in.
Ik citeer de punten 33-35 van dit arrest: “33. Vastgesteld moet worden dat de GN geen aanwijzingen bevat over wat moet worden verstaan onder “in staat zijn gegevens te ontvangen of te leveren in een vorm - codes of signalen - die bruikbaar is voor het systeem”. 34. Met name uit hoofdstuk I, deel D, van de GS-toelichting op GN-post 8471 blijkt echter dat een goed volgens punt 1 van de achtste alinea van dat deel slechts als een eenheid van een automatische gegevensverwerkende machine kan worden aangemerkt en onder die post kan worden ingedeeld, indien het tevens “een gegevensverwerkende functie” vervult. 35. “Gegevensverwerking” houdt volgens de eerste alinea van het hiervoor genoemde hoofdstuk I de bewerking in van alle soorten informatie in tevoren, met het oog op een bepaald doel of bepaalde doeleinden, vastgestelde logische volgorde. Verder lijkt dit begrip, gelet op de algemene opzet van de genoemde toelichting en de context daarvan, aldus te moeten worden begrepen dat er in beginsel sprake moet zijn van de exploitatie van gegevens, zoals de registratie, wijziging, opslag, conversie of bewerking daarvan.”
Zie voor een geval waarin geen sprake was van een eigen functie, andere dan gegevensverwerking, HvJ 18 juli 2007, Olicom, C-142/06.
Bron: World Customs Organization, Harmonized Commodity, Explanatory Notes, Fourth edition (2007).
Bron: World Customs Organization, Harmonized Commodity, Explanatory Notes, Fourth edition (2007).
Zoals is vermeld in punt 5.3 van deze conclusie zijn op grond van indelingsregel 1 de bewoordingen van de tariefpost wettelijk bepalend. Zie in dit verband ook het al eerder aangehaalde arrest GSV, punt 27.
MvH: volledigheidshalve: de Nederlandse tekst bezigt de term ‘en’. In de procestaal van de beschikking – Duits – is hier ‘oder’ gebruikt. De tekst van de Nederlandse tariefpost 8521 verwijst naar ‘en’. Dit lijkt mij een vertaalfout. In de procestaal Duits is namelijk ‘oder’ vermeld.
De ‘Ministerial Declaration on Trade in Information Technology Products’ van 13 december 1996, WT/MIN(96)/16 is beschikbaar op de website van de Wereldhandelsorganisatie (www.wto.org). Zie ook het Besluit 97/359/EG van de Raad van 24 maart 1997 betreffende afschaffing van de rechten op informatietechnologieproducten, PB L 155, blz. 1.
Destijds 29 in getal en bestaande uit (de toenmalige 15 lidstaten van) de EU en de volgende landen of afzonderlijke douanegebieden: Australië, Canada, Hong Kong, IJsland, Indonesië, Japan, Korea, Noorwegen, Singapore, Taiwan (inclusief Penghu, Kinmen en Matsu), Turkije, Verenigde Staten en Zwitserland (namens de douane-unie Zwitserland en Liechtenstein). Inmiddels is het aantal deelnemers gegroeid naar 70.
Ten tijde van het ondertekenen van de ITA was nog niet bekend of de overeenkomst in werking kon treden. In de overeenkomst was namelijk bepaald dat het pas in werking kon treden indien de deelnemers die in totaal meer 90% van de handel in informatietechnologie producten vertegenwoordigde, de overeenkomst (uiterlijk 1 april 1997) hebben geaccepteerd. De 29 deelnemers vertegenwoordigden bij het ondertekenen slechts 83% van die handel. De 90% werd uiteindelijk gehaald omdat meer deelnemers de overeenkomst hebben geaccepteerd. Momenteel is 97% van de handel in informatietechnologie producten vertegenwoordigd.
MvH: ‘HS’ staat voor ‘Harmonized System’.
Het valt op dat nog steeds wordt uitgegaan van de HS van 1996. Gelet op de ontwikkeling van informatietechnologieproducten lijkt mij dit een (zeer) verouderde lijst.
PB L 155, blz. 1.
Zie vanaf 1 juli 1997 de Verordening (EG) nr. 1153/97 van de Commissie van 24 juni 1997, PB L 168, blz. 35, Vanaf 1 januari 1998 was Verordening (EG) nr. 2086/97 van de Commissie van 4 november 1997, PB L 312, blz. 1, van toepassing, die vanaf 1 januari 1999 is vervangen door Verordening (EG) nr. 2261/98 van de Commissie van 26 oktober 1998, PB L 292, blz. 1. Vanaf 1 januari 2000 gold Verordening (EG) nr. 2263/2000 van de Commissie van 13 oktober 2000, PB L 264, blz. 1.
Zie in dit verband ook de elfde overweging van de considerans van het Besluit van de Raad nr. 94/800/EG van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap (…) van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten, PbL 336, blz. 1: “Overwegende dat de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, met inbegrip van de bijlagen daarvan, niet van dien aard is dat men er zich rechtstreeks voor de rechterlijke instanties van de Gemeenschap of de Lid-Staten op kan beroepen (…)”. In de bijlagen was destijds (nog) niet de ITA vermeld.
Zie ook P.J.G. Kapteyn in Kapteyn & VerLoren van Themaat, The Law of the European Union and the European Communities, Kluwer Law International, 2008, blz. 519-523.
Rechtbank Haarlem had in haar verzoek om een prejudiciële beslissing overigens benadrukt dat Hewlett-Packard van mening is dat de ITA van toepassing was. Zie punt 33 van dat arrest.
MvH: Door middel van verordening (EU) nr. 620/2011 van de Commissie van 24 juni 2011, PB L 166, blz. 16. Zie punt 59 van het Hewlett-Packard arrest.
Opvalt dat dit arrest is gewezen vóór het eerder aangehaalde arrest X (kippenvlees).