Ministeriële regeling van 4 juli 1997, Stcrt. 1997, 129. Deze ministeriële regeling vervangt de Regeling wapens en munitie van 6 december 1996, Stcrt. 1996, 245 die niet bij de Europese commissie was genotificeerd. De nieuwe regeling is identiek aan deze oude regeling en voor de toelichting bij de nieuwe regeling dient de toelichting bij de oude regeling te worden geraadpleegd.
HR, 19-11-2013, nr. 12/00723
ECLI:NL:HR:2013:1352, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-11-2013
- Zaaknummer
12/00723
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1352, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑11‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1308, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:1308, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1352, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑07‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2014/39 met annotatie van M.J. Borgers
EeR 2014, afl. 1, p. 29
SR-Updates.nl 2013-0449
EeR 2014, afl. 1, p. 30
Uitspraak 19‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Voorwerp i.d.z.v. art. 2.1 categorie I sub 7 WWM? Het op het tot bewijs gebezigde p-v van bevindingen van de hoofdagent en taakaccenthouder WWM gebaseerde oordeel van het Hof dat het in de tll vermelde (luchtdruk)geweer een voorwerp is i.d.z.v. cat. I sub 7 WWM is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit het p-v ttz. niet blijkt dat aldaar door of namens verdachte de deskundigheid van genoemde verbalisant is betwist. Op het bij de cassatieschriftuur gevoegde rapport kan niet voor het eerst in cassatie een beroep worden gedaan, nu de beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard vergt.
Partij(en)
19 november 2013
Strafkamer
nr. S 12/00723
DAZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 4 november 2011, nummer 21/003387-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.F. Roelink, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 9 december 2009 te Amsterdam en/of te Schiphol (Haarlemmermeer), een wapen van categorie I onder 7°, te weten een (luchtdruk)geweer (merk Benjamin Marauder), zijnde een voorwerp die voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (kogelgeweer), heeft doen binnenkomen vanuit de Verenigde Staten (USA)."
2.2.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar bij de BelastingdienstDouane Nederland, kantoor Schiphol Cargo, opgemaakt proces-verbaal van bevinding, genummerd 201000966, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant, zakelijk weergegeven:
BelastingdienstDouane Nederland
Kantoor Schiphol Cargo
Op 9 december 2009 te Amsterdam controleerde ik een postpakket dat was geadresseerd aan: [betrokkene], [a-straat 1] te [plaats].
Pakketnummer/kenmerk: [0001]. De zending was verstuurd vanuit: Verenigde Staten. Ik legde het postpakket op de aanvoerband van het röntgenapparaat en zag, tijdens het scannen, op het beeldscherm van het apparaat contouren van, vermoedelijk, een wapen. Na het openen van de buitenverpakking zag ik dat de inhoud van dit postpakket bestond uit 1 stuk Benjamin Marauder, .22.
Het postpakket met gehele inhoud is in beslag genomen.
2. Een document genaamd 'Overdrachtsformulier wapens categorieën 1/2/3/4 Wet wapens & munitie scip/imu Amsterdam', zijnde een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339 onder 5e van het Wetboek van Strafvordering, onder meer inhoudende:
Omschrijving goed/wapen: 1 stuks Benjamin Marauder .22
Merken/nummers: [0001]
Datum en tijdstip van overdracht: 3 februari 2010
Naam Politie/Kmar-ambtenaar belast met ontvangst van de overdracht: [verbalisant 2]
3. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2], hoofdagent, taakaccenthouder Wet Wapens en Munitie, opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen, genummerd 2010029645-3, gedateerd 3 februari 2010, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Bij het Sorteer Centrum Internationale Pakketten (SCIP) Douane West te Amsterdam werd op 3 februari 2010 een voorwerp in beslag genomen dat een nabootsing is van een geweer dat voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen.
Het in beslag genomen voorwerp is een hogedruk luchtdrukwapen met luchtvoorraad cilinder.
Merk: Benjamin
Het luchtdrukgeweer heeft een laadspangreep welke zeer gelijkend is op die van een grendelarm van een grendel van een kogelgeweer.
Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie 1 onder 7 van de WWM.
Het luchtdrukgeweer vertoont, wat betreft zijn afmetingen en vorm en zijn laadspangreep een sprekende gelijkenis met een bestaand soort vuurwapen. Het luchtdrukgeweer heeft een laadspangreep welke zeer gelijkend is op die van een grendelarm van een grendel van een bolt action .22 kogelgeweer.
Het luchtdrukgeweer heeft een sprekende gelijkenis met en het uiterlijk van een klein kaliber sportgeweer, bolt action, kaliber. 22LR.
Gelet op deze overeenkomst is dit luchtdrukgeweer voor bedreiging en/of afdreiging geschikt.
Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I onder 7 van de WWM.
4. De verklaring van verdachte, afgelegd op 21 oktober 2011 tijdens de zitting van het gerechtshof Arnhem, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Het klopt dat ik een luchtdrukgeweer, een Benjamin Marauder, in de Verenigde Staten heb besteld en dat ik daarbij als afleveradres het adres van mijn schoonmoeder in Nederland heb opgegeven. Het geweer is op Schiphol in beslag genomen."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van het verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, samengevat weergegeven, dat nu het wapen in kwestie niet voldoet aan door de politie opgestelde criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of een voorwerp valt onder categorie I sub 7 van artikel 2 lid 1 van de Wet wapens en munitie, het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van dit verweer overweegt het hof als volgt.
Het dossier bevat onder meer een proces-verbaal 'onderzoek wapen', opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], hoofdagent en taakaccenthouder Wet Wapens en Munitie D2 van het Team Havens West. Voornoemde verbalisant heeft het wapen in kwestie, nadat het in beslag was genomen, onderzocht. Uit het proces-verbaal blijkt dat het inbeslaggenomen voorwerp een hogedruk luchtdrukwapen betreft met een luchtvoorraad cilinder. De bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] naar aanleiding van zijn onderzoek naar de uiterlijke verschijningsvorm van het wapen luiden als volgt:
'Het luchtdrukgeweer vertoont, wat betreft zijn afmetingen en vorm en zijn laadspangreep een sprekende gelijkenis met een bestaand soort vuurwapen. Het luchtdrukgeweer heeft een laadspangreep welke zeer gelijkend is op die van een grendelarm van een grendel van een bolt action .22 kogelgeweer.
Het luchtdrukgeweer heeft een sprekende gelijkenis met en het uiterlijk van een klein kaliber sportgeweer, bolt action, kaliber .22LR. Gelet op deze overeenkomst is dit luchtdrukgeweer voor bedreiging en/of afdreiging geschikt.'
Ten aanzien van het voorgaande merkt het hof op dat sprake is van een oordeel dat is opgesteld naar aanleiding van een onderzoek dat is verricht door een daartoe bevoegd verbalisant, deskundig op het terrein van de Wet Wapens en Munitie.
In hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding de conclusie van genoemde verbalisant omtrent het wapen in twijfel te trekken.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van een voorwerp van categorie I sub 7 van de Wet Wapens en Munitie dat een ernstige bedreiging kan vormen van personen dan wel dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, nu dit voorwerp voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen.
Het hof verwerpt het verweer."
3 Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat het hier gaat om een wapen behorende tot categorie I sub 7° van art. 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM).
3.2.
Het hier toepasselijk wettelijk kader is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5.
3.3.
Het Hof heeft zijn oordeel dat het in de tenlastelegging vermelde (luchtdruk)geweer een voorwerp is in de zin van categorie I sub 7° van art. 2, eerste lid, WWM doen steunen op het als bewijsmiddel 3 tot bewijs gebezigde proces-verbaal van [verbalisant 2], hoofdagent en taakaccenthouder Wet wapens en munitie, voor zover inhoudende diens bij zijn onderzoek aan het onderhavige voorwerp gedane bevindingen. Anders dan het middel betoogt, is dit oordeel niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat aldaar door of namens de verdachte de deskundigheid van genoemde verbalisant is betwist.
3.4.
Dat voormeld wapen volgens het bij de schriftuur gevoegde rapport van de gerechtelijk deskundige J. van Driel van 8 juli 2012 niet valt onder categorie I sub 7° maar onder categorie IV van art. 2, eerste lid, WWM leidt niet tot een ander oordeel nu niet blijkt dat dit rapport aan het Hof is overgelegd en een beroep op dat rapport niet voor het eerst in cassatie kan worden gedaan, aangezien de beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard vergt, waarvoor in cassatie geen plaats is.
3.5.
Het middel faalt.
4. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte strafbaar is verklaard doch geen straf is opgelegd, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2013.
Conclusie 24‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Voorwerp i.d.z.v. art. 2.1 categorie I sub 7 WWM? Het op het tot bewijs gebezigde p-v van bevindingen van de hoofdagent en taakaccenthouder WWM gebaseerde oordeel van het Hof dat het in de tll vermelde (luchtdruk)geweer een voorwerp is i.d.z.v. cat. I sub 7 WWM is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit het p-v ttz. niet blijkt dat aldaar door of namens verdachte de deskundigheid van genoemde verbalisant is betwist. Op het bij de cassatieschriftuur gevoegde rapport kan niet voor het eerst in cassatie een beroep worden gedaan, nu de beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard vergt.
Nr. 12/00723
Mr. Machielse
Zitting 24 september 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft verdachte op 4 november 2011 schuldig verklaart aan: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, maar bepaald dat geen straf of (andere) maatregel wordt opgelegd dan de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen wapen.
2. Mr.W.F. Roelink, advocaat te Hoofddorp, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het lijkt mij zinvol voorafgaand aan de bespreking van de klachten de bewezenverklaring en bewijsconstructie weer te geven, benevens de relevante overwegingen van het hof en de inhoud van de relevante wetgeving.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat
"hij op 9 december 2009 te Amsterdam en/of te Schiphol (Haarlemmermeer), een wapen van categorie I onder 7°, te weten een (luchtdruk)geweer (merk Benjamin Marauder), zijnde een voorwerp die voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (kogelgeweer), heeft doen binnenkomen vanuit de Verenigde Staten (USA)."
Het hof heeft het bewijs doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar bij de BelastingdienstDouane Nederland, kantoor Schiphol Cargo, opgemaakt proces-verbaal van bevinding, genummerd 201000966, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant, zakelijk weergegeven:
BelastingdienstDouane Nederland
Kantoor Schiphol Cargo
Op 9 december 2009 te Amsterdam controleerde ik een postpakket dat was geadresseerd aan: [betrokkene], [a-straat 1] te [plaats]. Pakketnummer/kenmerk: [0001]. De zending was verstuurd vanuit: Verenigde Staten. Ik legde het postpakket op de aanvoerband van het röntgenapparaat en zag, tijdens het scannen, op het beeldscherm van het apparaat contouren van, vermoedelijk, een wapen. Na het openen van de buitenverpakking zag dat ik dat de inhoud van dit postpakket bestond uit 1 stuk Benjamin Marauder, .22.
Het postpakket met gehele inhoud is in beslag genomen.
2. Een document genaamd 'Overdrachtsformulier wapens categorieën 1/2/3/4 Wet wapens & munitie scip/imu Amsterdam', zijnde een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339 onder 5e van het Wetboek van Strafvordering, onder meer inhoudende:
Omschrijving goed/wapen: 1 stuks Benjamin Marauder .22
Merken/nummers: [0001]
Datum en tijdstip van overdracht: 3 februari 2010
Naam Politie/Kmar-ambtenaar belast met ontvangst van de overdracht: [verbalisant 2]
3. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2], hoofdagent, taakaccenthouder Wet Wapens en Munitie, opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen, genummerd 2010029645-3, gedateerd 3 februari 2010, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Bij het Sorteer Centrum Internationale Pakketten (SCIP) Douane West te Amsterdam werd op 3 februari 2010 een voorwerp in beslag genomen dat een nabootsing is van een geweer dat voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen.
Het in beslag genomen voorwerp is een hogedruk luchtdrukwapen met luchtvoorraad cilinder.
Merk : Benjamin
Het luchtdrukgeweer heeft een laadspangreep welke zeer gelijkend is op die van een grendelarm van een grendel van een kogelgeweer.
Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie 1 onder 7 van de WWM.
Het luchtdrukgeweer vertoont, wat betreft zijn afmetingen en vorm en zijn laadspangreep een sprekende gelijkenis met een bestaand soort vuurwapen. Het luchtdrukgeweer heeft een laadspangreep welke zeer gelijkend is op die van een grendelarm van een grendel van een bolt action .22 kogelgeweer.
Het luchtdrukgeweer heeft een sprekende gelijkenis met en het uiterlijk van een klein kaliber sportgeweer, bolt action, kaliber. 22LR.
Gelet op deze overeenkomst is dit luchtdrukgeweer voor bedreiging en/of afdreiging geschikt.
Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I onder 7 van de WWM.
4. De verklaring van verdachte, afgelegd op 21 oktober 2011 tijdens de zitting van het gerechtshof Arnhem, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Het klopt dat ik een luchtdrukgeweer, een Benjamin Marauder, in de Verenigde Staten heb besteld en dat ik daarbij als afleveradres het adres van mijn schoonmoeder in Nederland heb opgegeven. Het geweer is op Schiphol in beslag genomen."
3.3. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geeft aan dat de advocaat van verdachte het volgende verweer heeft gevoerd:
" De raadsman voert het woord tot verdediging - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik verzoek vrijspraak van het tenlastegelegde. Het geweer waar het hier om gaat wordt alleen gebruikt voor sportschieten. Daarbij wordt gebruik gemaakt van speciale wapens en een fieldtarget; je kunt punten halen. Het gaat hier dus om een commercieel sportschietwapen.
In verband met deze zaak heb ik nog contact opgenomen met een deskundige maar die wilde er helaas niets mee te maken hebben. Ik heb ook iemand horen zeggen dat het maar eens afgelopen moet zijn met de verkoop van wapens. Maar ik vind wel dat er duidelijke criteria moeten zijn en dat die criteria kenbaar moeten zijn. Anders staat één en ander op gespannen voet met artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Momenteel is het niet goed geregeld.
Vroeger bestond er een lijst A en een lijst B. Daarbij werd rekening gehouden met de bevindingen die afkomstig waren uit de wereld van politie en de wapenhandelaren. Zij zorgden ervoor dat wapens die op een vuurwapen leken op die lijsten kwamen te staan. Daarbij werd onder meer aandacht besteed aan de kleur van een wapen. Echter op een zeker moment bleek dat criminelen wapens zwart spoten. Thans bestaat de regeling zoals opgenomen in de wet. Er is nu een ruimere mogelijkheid om te vervolgen, ook als het object op een vuurwapen lijkt. Het criterium in de rechtspraak is dat een veroordeling volgt als sprake is van iets dat sterk lijkt op een vuurwapen. De regeling was echter oorspronkelijk bedoeld voor de zogenaamde 'softwarewapens'. Er gelden nu ruimere regels en de politie moet zelf maar een oordeel geven. Het wapen waar het hier om gaat wordt notabene in Hilversum gewoon verkocht. In dit geval zegt deze politie dat het niet mag. Maar mijns inziens voldoet dit wapen helemaal niet aan de criteria van een wapen van categorie I onder 7 van artikel 2 van de Wet wapens en munitie.
De politie stelt dat je naar een aantal kenmerken moet kijken. Bijvoorbeeld of er een doosvormig vast of afneembaar magazijn onder zit. Ook moet worden bekeken of er een uitwerpopening is anders dan voor het plaatsen van een kogeltje. Dat is hier niet het geval. Verder wordt bekeken of bij het wapen sprake is van een niet functionele slede, een geperforeerde loopmantel - in dit geval is daar geen sprake van - en of sprake is van een niet roterend decoratief element. Daarnaast wordt ook nog gekeken naar het merk, het type, de kaliberkenmerken en of er sprake is van vingergrepen. Dat is hier niet aan de orde. Kortom, niet één van de kenmerken, die de politie ter beoordeling zelf heeft opgesteld, is hier aan de orde."
3.4. Het hof heeft in het verkort arrest de volgende overwegingen opgenomen:
"Ten aanzien van het verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, samengevat weergegeven, dat nu het wapen in kwestie niet voldoet aan door de politie opgestelde criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of een voorwerp valt onder categorie I sub 7 van artikel 2 lid 1 van de Wet wapens en munitie, het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van dit verweer overweegt het hof als volgt.
Het dossier bevat onder meer een proces-verbaal 'onderzoek wapen', opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], hoofdagent en taakaccenthouder Wet Wapens en Munitie D2 van het Team Havens West. Voornoemde verbalisant heeft het wapen in kwestie, nadat het in beslag was genomen, onderzocht. Uit het proces-verbaal blijkt dat het inbeslaggenomen voorwerp een hogedruk luchtdrukwapen betreft met een luchtvoorraad cilinder. De bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] naar aanleiding van zijn onderzoek naar de uiterlijke verschijningsvorm van het wapen luiden als volgt:
'Het luchtdrukgeweer vertoont, wat betreft zijn afmetingen en vorm en zijn laadspangreep een sprekende gelijkenis met een bestaand soort vuurwapen. Het luchtdrukgeweer heeft een laadspangreep welke zeer gelijkend is op die van een grendelarm van een grendel van een bolt action .22 kogelgeweer.
Het luchtdrukgeweer heeft een sprekende gelijkenis met en het uiterlijk van een klein kaliber sportgeweer, bolt action, kaliber .22LR. Gelet op deze overeenkomst is dit luchtdrukgeweer voor bedreiging en/ of afdreiging geschikt. '
Ten aanzien van het voorgaande merkt het hof op dat sprake is van een oordeel dat is opgesteld naar aanleiding van een onderzoek dat is verricht door een daartoe bevoegd verbalisant, deskundig op het terrein van de Wet Wapens en Munitie.
In hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding de conclusie van genoemde verbalisant omtrent het wapen in twijfel te trekken.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van een voorwerp van categorie I sub 7 van de Wet Wapens en Munitie dat een ernstige bedreiging kan vormen van personen dan wel dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, nu dit voorwerp voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen.
Het hof verwerpt het verweer."
3.5. Artikel 2 van de Wet wapens en munitie luidt, voorzover relevant aldus
"1. Wapens in de zin van deze wet zijn hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
(...)
7°. andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn."
(...)
Categorie IV
4°. (http://maxius.nl/wet-wapens-en-munitie/artikel2/lid1/onderdeel4)lucht-, gas- en veerdrukwapens, behoudens zulke door Onze Minister overeenkomstig categorie I, sub 7°, aangewezen die zodanig gelijken op een vuurwapen dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn;
(...)
4. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder categorie I, sub 7°, zijn geen wapens in de zin van deze wet voorwerpen die klaarblijkelijk zijn bestemd om als speelgoed te worden gebruikt en die redelijkerwijze niet geschikt kunnen worden geacht om daarmee personen ernstig lichamelijk letsel toe te brengen of om personen te bedreigen of af te dreigen."
Artikel 3 van de Regeling wapens en munitie1.luidt aldus:
"Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen."2.
3.6. Voor wapens van categorie I geldt een ander regime dan voor wapens van categorie IV. Artikel 13 van de Wet wapens en munitie (WWM) verbiedt het bijvoorbeeld om een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan. Artikel 27 van de wet verbiedt in het eerste lid ten aanzien van een wapen van categorie IV slechts het dragen. En het vierde lid van artikel 31 van de Wet verbiedt enkel het overdragen van een wapen van categorie IV aan een persoon die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt. Voor wapens van categorie IV geldt evenmin een verbod op het doen binnenkomen, in tegenstelling tot wapens van categorie I.
4. De schriftuur doet een uiteenzetting van de middelen voorafgaan door algemene beschouwingen met betrekking tot de vraag of de nadere invulling van wat allemaal onder wapens van categorie I onder 7 WWM valt niet op gespannen voet staat met artikel 1 Sr. Die nadere invulling laat toe dat de rechter afgaat op de indrukken van politieambtenaren, zonder dat voldoende is gewaarborgd dat dezen beschikken over de juiste deskundigheid. Het hof had moeten ingaan op de suggestie van de verdediging om een echte deskundige te horen.
5.1. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden, het (impliciete) beroep op artikel 7 EVRM heeft verworpen. Het onderscheid tussen verschillende categorieën wapens is in de Nederlandse wapenwetgeving onvoldoende duidelijk. Onduidelijk is welke luchtdrukwapens onder categorie I sub 7 vallen en welke onder categorie IV. Dat geeft aan individuele politieambtenaren te veel ruimte om de uitkomst van de strafzaak te bepalen.
5.2. Ik stel voorop dat het proces-verbaal van de terechtzitting in beginsel de enige kenbron voor de ter terechtzitting in acht genomen vormen is en bijvoorbeeld ook bepalend is voor het antwoord op de vraag of en zo ja welke verweren zijn gevoerd. Houdt, bij het ontbreken van een pleitnota, een proces-verbaal niet in dat een bepaald verweer is gevoerd, dan kan dus in cassatie niet worden geklaagd over het ontbreken in het vonnis van een beslissing op het gestelde verweer.3.De raadsman moet ervoor waken dat een verweer waarover hij een beslissing verlangt schriftelijk wordt vastgelegd.4.
De schriftuur vermeldt gegevens die in cassatie niet feitelijk vaststaan, bijvoorbeeld dat de verdediging aan het hof adressen heeft opgegeven van wapenhandels waar de Benjamin Marauder zonder beperking kan worden gekocht. Hetzelfde geldt voor de verwijzingen naar wat de gerechtelijk deskundige aanvoert in een rapport dat aan de schriftuur is gehecht maar niet in feitelijke aanleg is voorgelegd. Wel heeft de AG ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat dit wapen in Nederland vrij door een met name genoemde gerenommeerde wapenhandel te koop wordt aangeboden en heeft de verdediging beweerd dat het wapen "in Hilversum" gewoon verkocht wordt.
5.3. In het arrest van het hof ligt besloten dat de Crosman Benjamin Marauder valt onder de wapens die de Minister in artikel 3 van de Regeling wapens en munitie heeft aangewezen. Het hof heeft niet met zoveel woorden geantwoord op een beroep op artikel 7 EVRM of artikel 1 Sr. In het proces-verbaal lees ik evenwel niet dat de verdediging de stelling heeft betrokken dat artikel 13 WWM in deze zaak niet kan worden toegepast en dat verdachte daarom van rechtsvervolging moet worden ontslagen. De mening van de advocaat inhoudende dat er duidelijke criteria moeten zijn omdat er anders spanning bestaat met artikel 1 van het Wetboek van strafrecht en dat het momenteel niet goed is geregeld, kan ik niet als zo een verweer beschouwen. Voor zover immers bedoeld zou zijn dat onduidelijkheid bestaat over de reikwijdte van de wapenwetgeving met betrekking tot luchtdrukwapens is zo'n onduidelijkheid op zichzelf onvoldoende om die wapenwetgeving buiten toepassing te laten. Ik verwijs in dit verband naar EHRM 6 maart 2012, nr. 54468/09 (Huhtamäki vs. Finland). In die zaak werd ook geklaagd over schending van artikel 7 EVRM. Het EHRM stelde voorop dat artikel 7 een vooraanstaande plaats inneemt in het systeem van bescherming van de mensenrechten. Alleen de wet kan omschrijven wat strafbaar is en een straf bedreigen. Het EHRM vervolgt dan:
"1. Furthermore, the term “law” implies qualitative requirements, including those of accessibility and foreseeability (see, among other authorities, Cantoni v. France, 15 November 1996, § 29, Reports of Judgments and Decisions 1996‑V; Coëme and Others v. Belgium, cited above, § 145; and E.K. v. Turkey, no. 28496/95, § 51, 7 February 2002). These qualitative requirements must be satisfied as regards both the definition of an offence and the penalty the offence in question carries (see Achour v. France [GC], cited above, § 41). An individual must know from the wording of the relevant provision and, if need be, with the assistance of the courts’ interpretation of it, what acts and omissions will make him criminally liable and what penalty will be imposed for the act and/or omission committed (see, among other authorities, Cantoni v. France, cited above, § 29). Furthermore, a law may still satisfy the requirement of “foreseeability” where the person concerned has to take appropriate legal advice to assess, to a degree that is reasonable in the circumstances, the consequences which a given action may entail (see, among other authorities, Cantoni v. France, cited above, § 35; and Achour v. France [GC], cited above, § 54).
2. The Court has acknowledged in its case-law that however clearly drafted a legal provision may be, in any system of law, including criminal law, there is an inevitable element of judicial interpretation. There will always be a need for elucidation of doubtful points and for adaptation to changing circumstances. Again, whilst certainty is highly desirable, it may bring in its train excessive rigidity and the law must be able to keep pace with changing circumstances. Accordingly, many laws are inevitably couched in terms which, to a greater or lesser extent, are vague and whose interpretation and application are questions of practice (see, mutatis mutandis, The Sunday Times v. the United Kingdom (no. 1), cited above, § 49; and Kokkinakis v. Greece, cited above, § 40). The role of adjudication vested in the courts is precisely to dissipate such interpretational doubts as remain (see, mutatis mutandis, Cantoni v. France, cited above)."
Het enkele feit dat een rechtsregel uitleg behoeft, is dus onvoldoende om strijd op te leveren met artikel 7 EVRM. Van de justitiabele mag worden gevergd dat hij, wanneer hij in onzekerheid verkeert, nadere inlichtingen inwint. En wanneer hij er niet in slaagt zich afdoende te informeren, moet hij zijn vertrouwen stellen in de rechter die uiteindelijk de knoop moet doorhakken. En dat heeft het hof hier gedaan.
Het middel faalt.
6.1. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte het verzoek om getuigen te horen heeft genegeerd en enkel is gevaren op de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] omtrent het wapen. Als de deskundige Van Driel zou zijn gehoord, zou duidelijk zijn geworden dat de bevindingen van deze verbalisant niet juist zijn. Vervolgens etaleert de steller van het middel het grote verschil tussen het gewogen oordeel van de hoogopgeleide gerechtelijk deskundige en de bevinding van eenvoudige politieambtenaren die een uiterst magere cursus taakaccenthouder Wet wapens en munitie hebben gevolgd. Deze vergelijking laat ik volledig buiten beschouwing omdat zij geen enkele feitelijke basis heeft in de stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat het hof ten onrechte niet in zijn algemeenheid heeft gekeken naar het strafrechtelijke beslissingskader zoals vervat in (met name) artikel 350 Sv, omdat dit enkel een loze uitlating is zonder handen en voeten.
De vraag rijst wel of het hof een verzoek om een deskundige ter terechtzitting te horen heeft veronachtzaamd.
6.2. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat verklaard dat hij contact heeft opgenomen met een deskundige maar die wilde er helaas niets mee te maken hebben. Blijkens de woorden van de AG heeft de AG voorafgaand aan de zitting met de raadsman contact gehad over de noodzaak om al dan niet een deskundige op het gebied van vuurwapens in te schakelen. De advocaat noch de AG heeft blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting aan het hof - zo nodig voorwaardelijk - verzocht om zo een deskundige te horen. Bij de cassatieschriftuur zijn bijlagen gevoegd, waaruit valt op te maken dat de advocaat van verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep met de AG contact heeft opgenomen - overigens niet binnen de termijn die is voorgeschreven in artikel 263 Sv noch op de wijze zoals is voorgeschreven voor het indienen van een (appel)schriftuur - met het verzoek een met name genoemde deskundige te horen en dat de AG daarop niet is ingegaan, maar daar is het bij gebleven. Als het hof zelfs niet gehouden is te beslissen op een verzoek om getuigen of deskundigen te horen, vervat in een appelschriftuur, tenzij de verdediging ter terechtzitting een verzoek als bedoeld in artikel 287, lid 3 onder a Sv doet,5.is er zeker geen sprake van een verzuim om te beslissen op een verzoek om een deskundige aan te wijzen in de onderhavige omstandigheden.
Het middel faalt.
7.1. Het laatste cassatiemiddel bestrijdt dat het hier om een wapen zou gaan behorende tot de categorie I onder 7 WWM. Ter onderbouwing van standpunt dat het wapen dat verdachte heeft ingevoerd geen sprekende gelijkenis heeft met een vuurwapen, verwijst de steller van het middel uitvoerig naar de bevindingen van deskundige Van Driel, wiens rapport als bijlage is gehecht aan de cassatieschriftuur. Op dat rapport zal de Hoge Raad geen acht kunnen slaan omdat het dateert van 8 juli 2012, dus van na het instellen van het cassatieberoep.
Maar het middel geeft mij wel aanleiding om het volgende onder de aandacht van Uw Raad te brengen.
7.2. In zijn boek over de Wet wapens en munitie merkt Sackers over artikel 2 lid 4 van de Wet op dat met betrekking tot speelgoed de rechtspraak al snel de "sprekende gelijkenis" aanneemt. Verschillen in vorm, kleur of afmeting met het echte wapen spelen zijns inziens geen rol. Of sprake is van zo'n gelijkenis is niet afhankelijk van de nauwgezette beoordeling door de ervaren wapendeskundige, maar van de (geobjectiveerde) reactie van het slachtoffer die met dat speelgoed wordt geconfronteerd.6.Tenlasteleggingen met betrekking tot dit soort nepwapens richten zich meestal op de omschrijving van categorie I onder 7. Bewezen zal moeten worden dat een sprekende gelijkenis bestaat. Dat bewijs zal kunnen worden geleverd door een proces-verbaal waarin de gelijkenis is gerelateerd.7.
Over de dreigvoorwerpen van artikel 2, lid 1, aanhef en onder 7 WWM merkt Sackers op dat de vorm leidend is voor het bepalen van de gelijkenis. Verschillen in afmetingen doen er minder toe.8.
7.3. De kern van het betoog van de verdediging in hoger beroep was dat het betrekkelijke wapen niet viel onder categorie I sub 7. Daartoe is een aantal details aangewezen die luchtdrukwapens duidelijk onderscheiden van een vuurwapen. Het hof heeft zich aangesloten bij de bevindingen van de op het terrein van de WWM deskundige verbalisant en heeft overwogen dat hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd het hof geen aanleiding geeft de conclusie van verbalisant over het wapen in twijfel te trekken. Ik meen dat het hof hier wat te gemakkelijk over de bezwaren van de verdediging is heengestapt. De bevindingen van de deskundige verbalisant zijn gemotiveerd betwist en de AG heeft vrijspraak gevorderd en heeft erkend dat dergelijke wapens in de reguliere handel gewoon worden verhandeld. Ik meen dat onder deze omstandigheden het hof er blijk van had moeten geven zich een zelfstandig oordeel te hebben gevormd over de hoedanigheid van het wapen en daartoe zelf onderzoek had moeten doen. Het gaat hier immers om een normatieve conclusie, op basis van waarnemingen en vergelijkingen, dat het wapen zodanig qua vorm en afmetingen op een vuurwapen gelijkt dat het onder de omschrijving valt van artikel 3, aanhef en onder a van de Regeling wapens en munitie. Omdat de conclusie van verbalisant werd betwist, had het hof zich hiervan zelf moeten vergewissen. Daarna had het hof zich eventueel met de conclusie van verbalisant kunnen verenigen.
Daarom kan het arrest naar mijn oordeel niet in stand blijven.
8. Het eerste en tweede middel falen en kunnen naar mijn mening met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het derde middel put ook uit een verkeerde bron, maar geeft mij wel aanleiding de Hoge Raad voor te stellen het bestreden arrest te vernietigen op grond van de naar aanleiding van dat middel ontwikkelde gedachten. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑09‑2013
Tegenwoordig kent de Regeling ook een definitie voor zogenaamde airsoftapparatuur, waaronder artikel 1 onder h verstaat:' lucht-, gas-, of veerdrukwapen met een maximum schotkracht van 3,5 joules, welk wapen voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis toont met vuurwapens'.De artikelen 17a tot en met 17g van de Regeling voorzien in vrijstellingen van de verboden van artikel 13 WWM voor deze airsoftapparatuur. Deze uitzondering is ingevoerd bij wijziging van de regeling van 7 januari 2013, Stcrt. 2013, 610.
HR 22 november 2005, NJ 2006, 219 m.nt. Schalken.
HR 22 april 1997, NJ 1998, 52.
HR 11 oktober 2011, LJN BQ8019.
Prof. mr. H.J.B. Sackers, Wet wapens en munitie, Deventer 2012, p. 126.
Sackers a.w. p. 126/127.
Sackers a.w. p. 157.
Beroepschrift 13‑07‑2012
Schriftuur van cassatie
Ex art. 437, 2e lid Sv
Hoge Raad der Nederlanden
Zaaknummer: S 12/00723
Schriftuur houdende drie middelen van cassatie
Van: Mr W.F. Roelink, advocaat te Hoofddorp
In de zaak van:
[requirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], woonachtig te ([postcode]) [woonplaats] aan [adres];
Requirant tot cassatie van het hem betreffende arrest van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 4 november 2011 (parketnummer gerechtshof: 21-003387-11) dient hierbij de navolgende cassatiemiddelen in.
Preliminaire opmerkingen van belang voor beoordeling van de cassatiemiddelen
1.
Bij gelegenheid kan het in cassatie van belang zijn dat door de verdediging een algemene context wordt geschetst binnen welke de cassatiemiddelen gelezen dienen te worden. Dat maakt het voor Uw Raad beter mogelijk om op de cassatieklachten te kunnen reageren.
In deze zaak gaat het om een kwestie welke het belang van de rechtsontwikkeling betreft; te weten het antwoord op de vraag in hoeverre regelgeving ruimte mag bieden voor interpretatie (‘naar believen’), door individuele politieambtenaren, over het al dan niet strafbaar zijn van een handeling, met als gevolg dat leden van het Openbaar Ministerie en — erger — rechters, hoe daarvoor menselijkerwijze gesproken wellicht ook begrip kan worden opgebracht, daarop ‘drijven’.
2.
Feitelijk treft deze zaak art. 1 van het Wetboek van Strafrecht in het hart.
Zij betreft, heel in het kort (en toegespitst op deze casus): het antwoord op de vraag of regelgeving voldoende ruimte moet bieden voor beoordeling van de strafbaarheid door (de) individuele politieambtenaren en de rechterlijke macht, òf dat het antwoord op de vraag naar de (als dan niet) strafbaarheid van zo'n handeling voor eenieder —op niet voor tweeërlei uitleg vatbare wijze—, (glas)helder, uit de regelgeving kenbaar moet zijn.
Om deze vraag gaat het in deze zaak. Dat is ook de voornaamste reden om welke mijn requirant haar aan de cassatierechter ter beantwoording voorlegt.
3.
Deze schriftuur wordt om deze reden voorafgegaan door zo'n beschouwing waarbij, hoewel ik mij er terdege rekenschap van geef dat Uw Raad geen feitenrechter is, het onvermijdelijk is de feiten voor zover relevant voor de beoordeling van de middelen, daarbij te betrekken. De feiten spreken overigens voldoende uit het proces-verbaal. De betekenis welke het Gerechtshof daaraan toekent, wordt toereikend weerlegd in de rapportage van Gerechtelijk deskundige Ing J. van Driel.
4.
Het gaat hierbij uitdrukkelijk niet om door Uw Raad een nieuw feitelijk oordeel te doen vellen, maar om de juiste context van de middelen aan te geven en de consequentie welke daaraan, in de optiek van mijn requirant, dient te worden gehecht.
Het zo-even gemelde omtrent het ‘nieuw feitelijk oordeel’ laat onverlet dat de feitelijke basis van het aangevallen arrest in de overtuiging van de opsteller van deze cassatiemiddelen onbegrijpelijk is.
Mede in dat verband wordt aan deze schriftuur gehecht een kopie van het zoeven gememoreerde rapport van de Gerechtelijk deskundige ing J. van Driel (zie hieronder sub 8). Daaruit blijkt de (volstrekte) onjuistheid van de feitelijke grondslag van het arrest.
Indien het Gerechtshof het bewijsaanbod —waarover eveneens stukken aan deze schriftuur worden gehecht— namens mijn requirant niet had gepasseerd, dan was naar mijn requirant vermoedt in elk geval, anders dan nu het geval is, een solide feitelijke basis aan het oordeel van het Gerechtshof aanwezig geweest; althans dan had het Gerechtshof over de (feitelijke) middelen beschikt om haar oordeel daarin te verankeren.
Artikel 1 Wetboek van Strafrecht.
5.
In deze strafzaak gaat het requirant om de zo-even genoemde juridische weging van de vrijheid welke de bestaande regelgeving voor zover deze betrekking heeft op luchtdrukwapens (Wet wapens en munitie Categorie I sub 7 dan wel Categorie IV) biedt, tegen het algemeen belang, dat art. 1 Sr inhoudt en dat kan worden omschreven als het belang dat eenieder heeft bij volstrekte helderheid over de strafbaarheid van het persoonlijk handelen.
6.
Daarbij hoort voorts dat eenieder recht heeft op onpartijdige en objectieve materiële waarheidsvinding door de strafvorderlijke overheid (het Openbaar Ministerie) maar evenzeer (en wellicht: bovendien) op een rechterlijk oordeel dat op aanwezigheid van alle relevante feiten en omstandigheden berust.
7.
Dit laatste is hier, evident, niet het geval: het Gerechtshof heeft haar oordeel op een zódanig magere basis, niet uit méér bestaand dan één, onjuist en volstrekt willekeurig oordeel van een politieambtenaar die op geen enkele wijze als deskundig kan worden aangemerkt, gebaseerd dat in wezen sprake is van een Arrest waaraan elke feitelijke grondslag ontbreekt.
Het Gerechtshof heeft daarbij, maar geheel ten onrechte, overwogen dat — daar komt het op neer — de enkele reden dat de politieambtenaar ([verbalisant 2]) die het luchtdrukwapen heeft onderzocht Taakaccenthouder Wet Wapens en Munitie is, voldoende waarborg is voor deskundigheid.
Vergelijkbaar met dat oordeel van het Hof — dat ook elke juridische basis ontbeert — zou de stelling (om een voorbeeld te noemen) zijn dat aanwezigheid van een diploma bij een getalenteerd MBO-opgeleide met Recht in het curriculum dat tot het diploma heeft geleid, voldoende waarborg is voor de aanname dat betrokkene geschikt is om de functie van Raadsheer bij het Hof (of wellicht: bij de Hoge Raad) te vervullen.
Requisitoir zowel als pleidooi strekken tot vrijspraak
8.
Mijn requirant meent dat het OM zich ter gelegenheid van de procedure bij het gerechtshof zeer van deze taak heeft gekweten — zie het requisitoir van de advocaat-generaal dat als bijlage 1 aan het arrest is gehecht — en dat heeft er dan ook, volkomen terecht, toe geleid dat het OM tot vrijspraak heeft gerequireerd.
Het is op geen enkele wijze te begrijpen dat het Gerechtshof aan het requisitoir zowel als aan het volledig in de lijn daarvan liggend pleidooi — beide strekkend tot vrijspraak — volstrekt voorbij is gegaan en zich uitsluitend heeft gebaseerd op het oordeel van een taakaccenthouder Wet wapens en munitie om de enkele reden dat het hier om een taakaccenthouder WWM gaat. Onbegrijpelijk — en bovendien onjuist — is voorts dat het Gerechtshof het bewijsaanbod namens van de verdediging zelfs heeft genegeerd. Het oordeel van de taakaccenthouder, die op geen enkele wijze als deskundige op dit terrein kan worden aangemerkt; de opleiding voorziet daar ook niet in, is volstrekt willekeurig, onbegrijpelijk en bovendien feitelijk onjuist is.
Deze feitelijke onjuistheid volgt glashelder uit de conclusie welke de Gerechtelijk deskundige ing. J. van Driel op 8 juni 2012 over het betreffende luchtdrukgeweer heeft gegeven. Reeds om die reden is het oordeel van het Hof omtrent de feiten voorts volstrekt onbegrijpelijk.
Het genegeerde bewijsaanbod
Opsteller dezes kom op dat rapport nog terug. Over het bewijsaanbod merkt mijn requirant nog het volgende op.
9.
Aan de Advocaat-generaal is door de opsteller van deze middelen verzocht de heer ing. J. van Driel als getuigendeskundige voor de zitting op te roepen, maar omdat het OM tot vrijspraak requireerde leek dat niet nodig. Als bijlagen 3(a, b en c) worden overgelegd de e-mailberichten van donderdag 20 oktober tussen de Advocaat-generaal en de opsteller van deze cassatieschriftuur. Uit het bericht van die datum te 09.31 uur van de Advocaat-generaal (dat de volledige kamer van het Hof welke deze zaak zal behandelen eveneens (‘cc’) heeft bereikt) blijkt dat de Advocaat-generaal van mening is dat deskundigenverhoor voor de beoordeling van de strafzaak niet noodzakelijk is op grond van de door hem daarboven gebezigde overwegingen, terwijl uit het e-mailbericht van 12.28 uur van die datum (bijlage 3a) dat de leden van de behandelende kamer eveneens heeft bereikt volgt dat de verdediging ter zitting om aanhouding zal verzoeken teneinde de deskundige op te roepen.
Onder 3 van het e-mailbericht wijst de verdediging erop dat het naar het oordeel van de verdediging ‘absoluut noodzakelijk is dat hier een deskundige optreedt’.
10.
De opsteller dezes heeft het Hof ter zitting op de e-mailberichten gewezen met de opmerking dat indien het Hof niet voornemens is het standpunt van het OM en de verdediging over te nemen, de zaak dient te worden aangehouden teneinde de verdediging de gelegenheid te geven door middel van het doen horen van (een) getuigendeskundige(n) haar stellingen op deze wijze te onderbouwen. Het is onjuist dat daarvan in het proces-verbaal van de zitting (blijkbaar) geen aantekening is gemaakt maar dat neemt niet weg dat het onjuist is dat het bewijsaanbod is gedaan en dat het Gerechtshof daar volledig aan voorbij is gegaan, terwijl er gelet op de inhoudelijke betwisting van de feitelijke constateringen/conclusies van de taakaccenthouder over de ‘indeling’ van het onderhavige luchtdrukgeweer (categorie I sub 7 of 4) meer dan alle aanleiding was om de zaak voor het doen horen van een getuige-deskundige aan te houden; zelfs ambtshalve.
Het is onbegrijpelijk dat het Hof aldus (niet) met het verweer en het bewijsaanbod is omgegaan. Reeds om deze reden komt het arrest in de optiek van de verdediging al voor vernietiging in aanmerking.
Volstrekte willekeur
11.
De volledig willekeurige oordeelsvorming van de politie over het onderhavige luchtdrukwapen (dat naar het oordeel van de politie en — op grond daarvan — naar het oordeel van het Hof tot Categorie I sub 7 behoort) berust op de aan het begin van deze cassatieschriftuur gememoreerde niet toereikende regelgeving. Op grond van de vaststelling dat de regelgeving niet toereikend is en daardoor onwenselijk ruimte voor ‘vrije interpretatie’ biedt, heeft de politierechter te Amsterdam op 31 mei 2010 in een zaak als de onderhavige de verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen en teruggave van het betreffende luchtdrukwapen gelast (zaak Evers/OM).
Minder dan een jaar komt een andere politierechter van diezelfde rechtbank in een vergelijkbare zaak tot een veroordeling —appel ingesteld—
12.
Het leidt voor requirant geen twijfel dat het Hof de dupe is geworden van de overtuiging welke, blijkbaar (maar volledig ten onrechte), van de bevindingen van politieambtenaar [verbalisant 2] uitgaat. Gelet op het aantal andere zaken in de praktijk van de opsteller van deze cassatiemiddelen (zo ‘lopen’ er vier beroepszaken in verband met vergelijkbare wapens bij het gerechtshof te Amsterdam: die zaken dienen op 9 augustus 2012) staat de zaak van mijn requirant niet op zichzelf.
Ook in andere zaken — zo blijkt uit de rechtspraak voor zover deze gepubliceerd is — vergelijkbaar met de onderhavige is dat het zeer veelvuldig het geval: OM (en meestal ook de betreffende rechterlijke instantie) ‘drijven’ op het oordeel over de al dan niet toelaatbaarheid van het betreffende luchtdrukwapen (dat wil zeggen: Categorie IV — toelaatbaar — dan wel Categorie I sub 7 — niet toelaatbaar —) van de individuele politieambtenaren welke zich als ‘deskundig’
De opsteller van deze schriftuur merkt hierbij onmiddellijk op dat het tussen aanhalingtekens plaatsen van deskundig zelfs in aanleg niet de bedoeling heeft om zich in negatieve zin over de betreffende politieambtenaren uit te laten, maar of de betrokken politieambtenaren zich nu wel of niet zelfstandig een dergelijk predicaat hebben toegedicht: in alle gevallen waarin dat in de praktijk van de opsteller dezes het geval is gebleken, gaat het om taakaccenthouders Wet wapens en munitie die weliswaar over een ruime ervaring op dat terrein beschikken, maar zich daardoor niet de kwalificatie ‘deskundig’ zouden moeten (mogen) aanmeten.
Gerechtelijk deskundigen
13.
Het is niet voor niets dat om tot het register van Gerechtelijk deskundigen te worden toegelaten, de betreffende kandidaat dient te voldoen aan zware eisen welke terecht aan het zich verwerven van een dergelijke status verbonden worden. In dit verband merkt de opsteller dezes op dat er slechts één politieambtenaar in Nederland aanwezig is die daadwerkelijk als deskundige kan worden aangemerkt — de opsteller van de ‘Verona Bijbel’ — en het is dan ook niet voor niets dat die daadwerkelijk, naar objectieve maatstaven gemeten; materieel zeer deskundig politieambtenaar inmiddels is voorgedragen voor opname in het Gerechtelijk deskundigenregister.
Het zou overigens aardig zijn om te horen hoe deze evident deskundige politieambtenaar over de ‘deskundigheid van zijn collega's — en ook van zijn onderhavige collega: uitdrukkelijk zonder overigens ook iets ten nadele van hen te willen zeggen — oordeelt.
14.
Mijn requirant meent voorts dat er geen eerlijk proces in de zin van art. 6 heeft plaatsgehad. gehad. Zoals gezegd heeft hij verzocht — hetgeen door de e-mailberichten tussen het OM en de verdediging welke tevens het gerechtshof hebben bereikt — om een belangrijke getuige te laten horen: een getuige die essentiële informatie zou hebben gegeven over het onderhavige luchtdrukwapen met als conclusie dat het wapen niet tot Categorie I sub 7, maar tot Categorie IV behoort.
Juist tot het horen van deze getuige had het Hof de verdediging in staat moeten stellen om een gedegen oordeel te geven. Requirant meent dat het Hof zo een gedegen oordeel in het geheel niet voornemens was te geven en om die reden is men dan ook aan het bewijsaanbod (een Gerechtelijk deskundige nog wel!) voorbij gegaan. Het Hof heeft er zelfs geen enkele opmerking over gemaakt; laat staan dat het aanbod deugdelijk gemotiveerd is afgewezen.
Naar het oordeel van requirant kan een dergelijke gang van zaken cassatietechnisch de toets der kritiek niet doorstaan. Hij wenste op solide gronden de getuigendeskundige op de zitting te laten horen zoals het onmiddellijkheidsbeginsel ook met zich mee brengt. Het Hof had daar minstens op moeten beslissen in plaats van het verzoek tot het doen horen van de Gerechtelijk deskundige volledig te negeren.
15.
Het Hof heeft, in weerwil van het deugdelijk onderbouwd requisitoir van het OM en het gelijkluidende pleidooi strekkende tot vrijspraak van de verdediging, gemeend haar oordeel uitsluitend te kunnen baseren op volstrekt ondeugdelijk en volledig niet onderbouwd rapport van een politieambtenaar terwijl dat rapport onbegrijpelijk, geheel willekeurig en gebaseerd is op regelgeving welke het hem in staat stelt om dergelijke onbegrijpelijke, willekeurige en onjuiste conclusies te trekken.
16.
Hier is het Hof ter zitting, gemotiveerd, uitdrukkelijk op gewezen, maar het heeft, hetgeen evident onjuist is, niet tot het (alsnog) horen van de getuigendeskundige mogen leiden terwijl dat minstens geboden was.
Requirant merkt daarbij nog op dat er voorts alle aanleiding aanwezig zou zijn geweest om niet alleen de getuigendeskundige, maar ook de [verbalisant 2] ter zitting te doen horen.
Daartoe is ter zitting namens de verdediging ook de suggestie gedaan; mede in het licht van de criteria welke de politie een aantal jaren geleden heeft geprobeerd op te stellen teneinde helderheid te verkrijgen over welke wapens en welke luchtdrukwapens niet tot Categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie behoren. De raadsman van requirant heeft uit die —nimmer in werking getreden — criteria nog geciteerd en aangetoond dat het onderhavige luchtdrukwapen (ook) op basis van deze door de politie ontwikkelde criteria met geen mogelijkheid tot cat. I sub 7 kan worden gerekend.
Wat dat betreft berust (ook) de vaststelling onder ‘ten aanzien van het verweer’ van blad 2 van het arrest op een volledige misslag; de raadsman heeft nooit verklaard dat de politie criteria heeft opgesteld; slechts dat de politie geprobeerd heeft dat te doen. Omdat de verdediging over een kopie van het resultaat van die poging(en) beschikt, heeft hij enkele elementen daaruit — uitsluitend die welke relevant zijn voor deze zaak — onder de aandacht van het Hof gebracht. Blijkbaar is de portee daarvan aan het Hof (meer dan) volledig ontgaan.
17.
Deze bezwaren vormen het fundament van het cassatieberoep. Zij zullen dan ook, in afwijking van de volgorde voorzien in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering op deze aspecten zijn gericht.
Cassatiemiddel I
1.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder van art. 7 EVRM en de artt.1, 9a, 36b en 36c Sr alsmede de artt. 13 en 55 van de Wwm doordat het Hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden, het (impliciete) beroep op art. 7 heeft verworpen.
Toelichting
2.
Zoals in de preliminaire opmerkingen uiteengezet, is de regelgeving in de Wet wapens en munitie en/of de krachtens die Wet geldende regelgeving, voor zover deze betrekking heeft op het onderscheid tussen wapens behorend tot de categoriën I sub 7 en/of 4, onvoldoende duidelijk en al helemaal niet volledig. In normaal Nederlands: onvoldoende ‘dicht getimmerd’.
Dat leidt ertoe dat het mogelijk is dat het aan het oordeel van individuele politieambtenaren onderhevig is of een luchtdrukwapen onder Categorie IV (toegelaten luchtdrukwapens) dan wel onder Categorie I sub 7 (‘verboden’ luchtdrakwapens) dient te worden ingedeeld. Gevolg daarvan is dat in de ene politieregio, hetgeen ter gelegenheid van de terechtzitting uitvoerig aan de orde is gesteld, luchtdrukwapens vrij verkocht en voorhanden mogen worden gehouden omdat deze in de optiek van de betreffende politieregio tot Categorie IV behoren, terwijl dat zelfde wapen in een andere politieregio tot de Categorie ‘verboden luchtdrukwapens (Categorie I sub 7 derhalve) wordt gerangschikt.
En dat in weerwil van de toetsing welke daaraan voorafgaat door de verschillende taakaccenthouders WWM
3.
Een dergelijke situatie doet zich met de Marauder waarom het hier gaat voor. Ter zitting is uitvoerig besproken dat (en waar) dat luchtdrukwapen ‘gewoon’ in Nederland, vrij voor iedereen, kan worden verkregen. Namens de verdediging zijn in dat verband aan het Hof ook enkele adressen (van erkenninghouders) opgegeven (HES van Zweden te Arnhem en Krale Schietsport te Drachten bijvoorbeeld).
Op grond van art. 1 Sr is een handeling slechts strafbaar indien deze strafbaar is gesteld.
4.
Dat is in deze zaak als gevolg van de huidige regelgeving evident niet het geval. Voor eenieder is duidelijk (of kan dat zijn) dat men niet bevoegd is om vuurwapens voorhanden te hebben (even afgezien van de vrijstellingsbepaling ex. art. 18 Rwm) zonder daartoe gerechtigd te zijn op grond van een Verlof, jachtakte of op grond van een Ontheffing. Voorts was het, tot ergens in de jaren 60 van de vorige eeuw voor eenieder duidelijk dat men bevoegd is een luchtdrukwapen voorhanden te hebben zonder toestemming van de Overheid.
‘Lijst B’: deze voorzag (gedeeltelijk) in voorzienbaarheid van de strafbaarheid van het handelen
5.
In de onder 4 genoemde jaren is daarin een wijziging aangebracht. Ik verwijs Uw College in dit verband naar pagina 3 van het rapport van de Gerechtelijk deskundige. Door de lijst (nadien heeft deze zich ontwikkeld tot ‘lijst B’) wisten (of konden dat weten) burgers welke luchtdrukgeweren men niet voorhanden mocht hebben omdat deze in de optiek van de opstellers van de lijst een sprekende gelijkenis (daar gaat het om en daar gaat het Gerechtshof geheel aan voorbij) vertonen met vuurwapens.
6.
Doordat deze lijst niet meer wordt geactualiseerd is de (rechts)zekerheid welke door de lijst (in enigerlei mate) werd geschapen, volledig weggenomen. Het gevolg daarvan is dat men op geen enkele wijze meer kan nagaan welke luchtdrukwapens men wel en welke men niet voorhanden mag hebben.
De Gerechtelijk deskundige merkt in dit verband op dat de Benjamin Marauder lang nadat men opgehouden was met het bijhouden van lijst B, op de markt is gekomen.
7.
Men wordt dus volledig in het ongewisse gelaten over de vraag of een luchtdrukwapen (en nogmaals: de Benjamin Marauder is hier in Nederland op talloze plaatsen te koop) onder Categorie I sub 7 dan wel onder Categorie IV valt.
Dat levert een situatie op welke evident in strijd is met art. 7: op geen enkele wijze is op grond van de huidige Nederlandse regelgeving immers te voorzien of men zich aan een strafbaar feit schuldig maakt door de aanschaf van een bepaald luchtdrukwapen. Voor requirant was er geen twijfel mogelijk dat het luchtdrukwapen (dat overigensgeensprekende gelijkenis vertoont met en vuurwapen: het rapport van de Gerechtelijk deskundige is daarover volstrekt helder) niet onder Categorie I sub 7 valt: niet alleen omdat het wapen geen sprekende gelijkenis met een vuurwapen vertoont maar ook omdat de Benjamin Marauder hier in Nederland gewoon te verkrijgen is.
8.
Concluderend wordt opgemerkt dat de huidige Nederlandse regelgeving in strijd is met art. 7 waarin het foreseeability-beginsel overigens is erkend. Het arrest van het Hof is daarmee en voorts met art. 1 Sr onverenigbaar.
Cassatiemiddel II
9.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder van art. 6 EVRM en artt. 287, 288 en 415 Sv, doordat het Hof ten onrechte althans op onjuiste gronden het verzoek om getuigen te horen heeft genegeerd en zonder nadere motivering slechts gebruik heeft gemaakt van de bevindingen (waarover boven al het nodige is opgemerkt) van [verbalisant 2] waarvan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid gemotiveerd door requirant ter zitting is bestreden, waardoor requirant geen eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM heeft gehad.
Toelichting
2.
Zoals bij de inlichting op deze cassatieschriftuur reeds uiteengezet, heeft mijn requirant (bijlagen 3a tot en met 3c) op aanwezigheid ter zitting van een gerechtelijk getuigendeskundige aangedrongen. Uit blad 3b (het e-mailbericht van 20 oktober 2011 te 09.31 uur van de Advocaat-generaal aan de verdediging) blijkt dat dat verzoek al op 14 oktober 2011 is gedaan. Kopie van de brief wordt zekerheidshalve als bijlage 4/4a aan deze schriftuur gehecht. Die brief heeft het Hof (uiteraard) in kopie bereikt.
Dat blijkt uit het slot van de brief.
3.
Het hof heeft, hoewel de verdediging op het doen horen van de getuige ter zitting nog heeft aangedrongen — het verzoek, zoals gezegd, volledig genegeerd en zich uitsluitend bij haar oordeelsvorming laten leiden door ‘de bevindingen van [verbalisant 2] naar aanleiding van zijn onderzoek naar de uiterlijke verschijningsvorm van het wapen (arrest Hof pagina 2, midden) waar de verbalisant stelt:
‘Het luchtdrukgeweer vertoont, wat betreft zijn afmetingen en vorm en zijn laadspangreep een sprekende gelijkenis met een bestaand soort vuurwapen. Het luchtdrukgeweer heeft een laadspangreep welke zeer gelijkend is op die van een grendelarm van een grendel van een bolt action. 22 kogelgeweer.
Het luchtdrukgeweer heeft een sprekende gelijkenis met en het uiterlijk van een klein kaliber sportgeweer, bolt action, kaliber .22LR. Gelet op deze overeenkomst is dit luchtdrukgeweer voor bedreiging en/of afdreiging geschikt.’.
4.
Vervolgens komt het Hof tot de conclusie:
‘Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van een voorwerp van categorie I sub 7 van de Wet Wapens en Munitie dat een ernstige bedreiging kan vormen van personen dan wel dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, nu dit voorwerp wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen.’.
5.
Indien de getuigendeskundige Ing. Van Driel zou zijn gehoord, dan had mijn requirant kunnen aantonen dat de bevindingen van de [verbalisant 2], volledig onbegrijpelijk (en derhalve onjuist) zijn met als gevolg dat de aangevallen uitspraak van de politierechter te Amsterdam zou zijn vernietigd.
In een andere zaak heeft de opsteller dezes [verbalisant 2] naar de onderscheidende criteria gevraagd. De verbalisant kwam toen niet verder dan: ‘het grendeltje’ en ‘de kolf’. Dit voorbeeld heeft ondergetekende overigens ter zitting van het Gerechtshof genoemd.
6.
Het behoeft geen toelichting dat het gewicht dat aan het gewogen oordeel van een hoogopgeleide Gerechtelijk deskundige wordt toegekend, zeer aanzienlijk zwaarder weegt dan de bevindingen van een politieambtenaar (met overigens alle respect voor deze!) die een uiterst magere cursus taakaccenthouder Wet wapens en munitie (kent Uw College het curriculum?) heeft gevolgd (en naar de overtuiging van de opsteller van deze schriftuur slechts het persoonlijk oordeel van zijn superieuren op papier heeft gesteld).
Overigens heeft de heer [verbalisant 2] er recent, in een geheel andere ‘setting’ blijk van gegeven nu heel anders over dit onderscheid te denken.
7.
Concluderend: het Hof heeft bij de beoordeling van het verzoek tot het horen van tenminste de Gerechtelijk getuigendeskundige zelfs geen onjuiste maatstaf aangelegd door een dergelijk verzoek minstens op onjuiste gronden af te wijzen maar het verzoek zelfs, zonder enige motivering, genegeerd. Het is, mede in het licht van het bovenstaande, volledig onbegrijpelijk dat het Hof zonder nadere motivering slechts gebruik heeft gemaakt van de bevindingen van taakaccenthouder Wet wapens en munitie [verbalisant 2].
8.
Door deze gang van zaken is requirant zeer ernstig in zijn verdedigingsmogelijkheden geschaad. Daar komt nog bij dat het Hof ten onrechte niet in zijn algemeenheid heeft gekeken naar het strafrechtelijke beslissingskader zoals vervat in (met name) art. 350 Sv.
Cassatiemiddel II
9.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid meebrengt omdat het oordeel inhoudend dat het hier om een wapen behorende tot Categorie I sub 7 van art. 2 lid 1 Wwm gaat, volledig onbegrijpelijk is.
Toelichting
10.
Elk luchtdrukgeweer vertoont wat afmetingen en vorm betreft gelijkenis met een bestaand soort wapen waaraan het al dan niet aanwezig zijn van een ‘laadspangreep welke zeer gelijkend is op die van een grendelarm van een grendel van een bolt action .22 kogelgeweer’ niet afdoet.
11.
De bevindingen (bijlage 2) van Gerechtelijk deskundige Van Driel zijn volstrekt helder over de vraag of de Benjamin Marauder onder Categorie 1.7 van de Wet wapens en munitie valt, merkt de deskundige dan ook volkomen terecht (en daarnaast: begrijpelijk) op dat een luchtdrukgeweer ‘in principe altijd geschikt is voor be- of afdreiging’. Daaromtrent overweegt de deskundige dat het ‘per slot van rekening een projectielwapen’ is maar voorts dat de beslissende factor moet zijn of het luchtgeweer ‘zijn geschiktheid voor be- en afdreiging duidelijk meer dankt aan het feit dat het sprekend op een vuurwapen lijkt dan aan het feit dat het een luchtgeweer is.
12.
De deskundige merkt terecht op dat er nooit wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar het antwoord op de vraag ‘wanneer mensen een luchtdrukwapen voor een vuurwapen aanzien’. En ook dat nergens in de Wet of Regelgeving criteria worden aangegeven ‘aan de hand waarvan objectief bepaald kan worden wanneer een luchtdrukwapen op een vuurwapen lijkt. Er zijn geen objectieve criteria, alles berust op aannames en anekdotische overwegingen’.
13.
Sterker nog: ‘de criteria die aangelegd worden bij de beoordeling van dit soort wapens door de werkgroep advies Wet wapens en munitie worden niet openbaar gemaakt. Bij een Wob-aanvraag hierover waren de zinnen waarin het oordeel werd gerechtvaardigd onleesbaar gemaakt omdat het daarbij ‘een persoonlijke beleidsopvatting van een ambtenaar’zou betreffen’.
14.
Zoals ter zitting uiteengezet, merkt de deskundige terecht op dat een luchtgeweer ‘altijd iets weg (heeft) van een vuurwapen’. Per slot van rekening hebben beide ‘een kolf, een trekker en een loop’.
15.
Met betrekking tot de determinering (Categorie I sub 7 dan wel Categorie IV) wordt vaak gekeken naar details:
‘Zo wordt soms al snel gesteld dat een luchtdrukwapen een spanhendeltje heeft dat iets weg heeft van een grendel van een geweer, ook al is er verschil qua afmetingen en dat het dus op dat geweer lijkt’.
16.
De deskundige merkt terecht op dat gekeken moet worden naar de details welke juist de verschillen benadrukken. Juist daarbij dient te worden gedacht aan de spanhefboom (die je bij geen enkel vuurwapen tegenkomt), een duidelijk zichtbare drukfles etc.: allemaal onderdelen welke slechts ‘bij luchtdrukwapens voorkomen en zeker niet bij vuurwapens’.
Benjamin Marauder: categorie IV
17.
De slotsom van de Gerechtelijk deskundige is dat de Benjamin Marauder niet over onderdelen beschikt welke klaarblijkelijk bedoeld zijn om het op een vuurwapen te doen lijken en ten aanzien van de ‘spanhendel’: daarover zegt de deskundige dat ‘indien de constructie anders zou zijn geweest, dat weinig invloed zou hebben gehad op de uiterlijke verschijning van het wapen’.
18.
De deskundige merkt voorts terecht op dat de Benjamin Marauder verschillende details heeft welke deze juist van een vuurwapen onderscheidt. Daarbij wijst de deskundige op de (nog wel: ‘prominent’) aanwezige drukcilinder, de afwezigheid van een uitwerpopening (welke elk vuurwapen wel heeft) en de plaatsing van een magazijn welke op vuurwapens niet voorkomt.
Tot slot is het wapen voorzien van een manometer welke uiteraard eveneens op geen enkel vuurwapen voorkomt.
19.
Kortom: ‘geen sprekende gelijkenis … met een vuurwapen’. Daardoor is het wapen niet geschikt om met af te dreigen of te dreigen en voldoet het niet aan de criteria van art. 3a en 3b Rwm en valt het ook niet onder Categorie I sub 7 van de Wwm maar onder Categorie IV.
Samenvattend
Uit het voorgaande volgt dat requirant zich niet heeft schuldig gemaakt aan het door het Hof (op onbegrijpelijke gronden) strafbaar en bewezen verklaarde. Het Hof is voorts ten onrechte tot onttrekking aan het verkeer van het wapen gekomen nu er geen sprake van is (en ook wat dat betreft is het oordeel van het Hof volledig onbegrijpelijk) dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de Wet.
Dat requirant daarnaast op goede gronden meende volledig te goeder trouw te zijn blijkt alleen al uit het feit dat dergelijke wapens in Nederland op talloze plaatsen zonder enig probleem bij erkenninghouders kunnen worden betrokken waarover de Advocaat-generaal (blad 3 van het arrest) het Hof heeft medegedeeld dat (ook) aanschaf van een vergelijkbaar wapen in Nederland geen reden voor vervolging zou inhouden.
Deze cassatieschriftuur is ondertekend en ingediend door Mr W.F. Roelink, advocaat te Hoofddorp (Lexington Advocaten, De Fruittuinen 26 (2132NZ)), die verklaart tot deze ondertekening en indiening door requirant tot cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Hoofddorp, d.d. 13 juli 2012
Advocaat