De hier cursief gedrukte zinsneden zijn op het originele exemplaar met de hand geschreven.
HR, 30-10-2012, nr. 11/05751
ECLI:NL:HR:2012:BX8093
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-10-2012
- Zaaknummer
11/05751
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BX8093
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BX8093, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑10‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX8093
ECLI:NL:PHR:2012:BX8093, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX8093
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0218
Uitspraak 30‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Beslag. Art. 94 Sv en art. 353.1 Sv. De bestreden uitspraak houdt in strijd met art. 353.1 Sv geen beslissing in t.a.v. een aantal met toepassing van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen. HR wijst de zaak terug naar het Hof opdat de zaak wat betreft bedoelde inbeslaggenomen voorwerpen op het bestaande h.b. opnieuw wordt berecht en afgedaan. HR vermindert zelf de opgelegde gevangenisstraf i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.
Partij(en)
30 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/05751
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 februari 2011, nummer 23/003806-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht, locatie Nieuwegein" te Nieuwegein.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover geen beslissing is genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen alsmede wat betreft de strafoplegging, tot strafvermindering en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft genomen ten aanzien van een inbeslaggenomen geldkist en een viertal huishoudelijke voorwerpen.
3.2.
Op de in de conclusie onder 16 weergegeven gronden moet worden aangenomen dat met toepassing van art. 94 Sv een geldkist en vier niet nader omschreven huishoudelijke voorwerpen, in de beslagstukken aangeduid met de nummers
- 38.
en 40, zijn inbeslaggenomen alsook dat ten aanzien daarvan nog geen last tot teruggave is gegeven.
3.3.
De bestreden uitspraak houdt in strijd met art. 353, eerste lid, Sv geen beslissing in ten aanzien van deze inbeslaggenomen voorwerpen. Het middel klaagt hierover terecht.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en elf maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarin geen beslissing is genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen geldkist en een viertal huishoudelijke voorwerpen (de beslagnummers 38 en 40), alsmede wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vier jaren en acht maanden beloopt;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak wat betreft de inbeslaggenomen geldkist en een viertal huishoudelijke voorwerpen (de beslagnummers 38 en 40) op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 30 oktober 2012.
Conclusie 04‑09‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 11/05751
Mr. Vegter
Zitting: 4 september 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 3 februari 2011 verdachte wegens 1. "medeplegen van diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, hetzij aan zichzelf en aan zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 2. "witwassen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 11 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de teruggave gelast van een in beslag genomen geldbedrag, als in het arrest omschreven.
2.
Deze zaak hangt samen met de zaken tegen [medeverdachte 1] (11/00798) en [medeverdachte 2] (11/00788), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3.
Namens de verdachte heeft mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 3 juli 2009 geen aantekening bevat van de in acht te nemen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting is voorgevallen. Uit het proces-verbaal van 3 juli 2009 blijkt niet dat de zaak is uitgeroepen, zodat op die datum geen onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden en het arrest dus niet mede naar aanleiding van dat onderzoek kan worden gewezen. Ook blijkt niet dat de behandeling in het openbaar heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan de behandeling en het bestreden arrest aan nietigheid lijden.
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 3 juli 2009 houdt het volgende in1.:
"Gerechtshof Amsterdam
50e
meervoudige kamer
Proces-verbaal ter terechtzitting (pro forma)
6.
Artikel 326, eerste lid, Sv luidt:
"De griffier houdt het proces-verbaal der terechtzitting, waarin achtereenvolgens aanteekening geschiedt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt."
7.
Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de zaak tegen de verdachte is uitgeroepen en evenmin of de behandeling ter terechtzitting in het openbaar heeft plaatsgevonden, hetgeen in strijd is met artikel 326, eerste lid, Sv.2. Hoewel het middel daarover op zich terecht klaagt kan het evenwel niet slagen. Uit het bestreden proces-verbaal blijkt namelijk dat tijdens de zitting niets inhoudelijks is voorgevallen3., hetgeen in cassatie overigens niet wordt betwist. De omstandigheid dat het arrest van het Hof mede naar aanleiding van die terechtzitting van 3 juli 2009 is gewezen, is daarom niet van betekenis geweest voor de in het arrest genomen beslissingen.4.
8.
Het middel faalt.
9.
Het tweede middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde witwassen en de verwerping van een daaromtrent gevoerd verweer.
10.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 13 februari 2008 te Amsterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 27.200 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
11.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"26.
Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname met nummer 2008039680 van 13 februari 2008, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina's 3105-3107). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevinding van de verbalisant:
Ik, verbalisant, verklaar dat op 13 februari 2008, omstreeks 7.00 uur, met gebruikmaking van een machtiging tot binnentreden ter doorzoeking toegang werd verleend door de hoofdbewoner van de woning [a-straat 1] te Amsterdam, [betrokkene 1].
(...)
De volgende goederen zijn in beslag genomen:
Benedenverdieping
Ruimte A1 (kamer [verdachte]) (het hof begrijpt: de kamer van [verdachte], de verdachte):
(...)
- B.
- Tasje Armani
(...)
- L.
- doos met geld
- M.
-Geld
Ruimte A2 (kamer [betrokkene 2])
(...)
- E.
- Kluis met inhoud
27.
Een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2008039680-33 van 18 februari 2008, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina's 3113-3114). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevinding van de verbalisant:
De voorwerpen zijn onder de verdachte in beslag genomen.
Ik, verbalisant, heb de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Volgnummer: 1
Categorie omschrijving: Geld
Object: Euro
Aantal: 8
Type: Euro 500
Volgnummer: 2
Categorie omschrijving : Collo/fust
Object : Doos
Volgnummer: 3
Categorie omschrijving : Geld
Object : Euro
Aantal : 15
Type : Euro 100
Bijzonderheden : totaal 1.500 euro
Volgnummer: 4
Categorie omschrijving : Geld
Object : Euro
Aantal : 374
Type : Euro 50
Bijzonderheden: totaal 18.700 euro
28.
Een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2008039680-36 van 13 februari 2008, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina's 3122-3123). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevinding van de verbalisant:
De voorwerpen zijn onder de verdachte in beslag genomen.
Ik, verbalisant, heb de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Volgnummer: 1
Categorie omschrijving : Geld
Object : Euro Diverse
Totaal : 3008 euro
Bijzonderheden : aangetroffen in tas (3285008)
Volgnummer: 2
Categorie omschrijving: Zak/tas/koffer (3285008)
Object: Tas (overige)
Merk/type: Armani
29.
Een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2008039680-59 van 14 februari 2008, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina's 3173-3174). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevinding van de verbalisant:
Volgnummer: 1
Categorie omschrijving: Brandkast/kluis/geldkist
Object: Kluis
Bijzonderheden: met inhoud
30.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2008039680-48 van 13 februari 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (dossierpagina's 3003 t/m 3005). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van verbalisanten of een van hen d.d. 13 februari 2008:
Na jouw aanhouding is er een doorzoeking geweest in jouw kamer. Hier is een tasje aangetroffen met daarin jouw legitimatiebewijs en ook een hoeveelheid geld. (...)
Bij jou in de kamer hebben wij (...) in een doos van een mobiele telefoon een zeer grote hoeveelheid geld aangetroffen."
12.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voor zover hier van belang voorts het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onder 2 ten laste gelegde geldbedrag (gedeeltelijk) afkomstig is van het onder 1 ten laste gelegde feit en dat voorts het bewijs ontbreekt dat het geldbedrag uit enig (ander) misdrijf afkomstig is. Subsidiair heeft zij met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2010 (LJN BM 4440) betoogd dat, als aangenomen wordt dat de geldbedragen van het onder 1 ten laste gelegde feit afkomstig zijn en deelneming van de verdachte aan dat feit bewezen geacht wordt, het enkel voorhanden hebben daarvan niet kan leiden tot bewezenverklaring van witwassen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De raadsvrouw heeft terecht gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat het onder 2 ten laste gelegde bedrag (gedeeltelijk) door middel van feit 1 verkregen is.
Met betrekking tot de herkomst van het geld heeft de verdediging het in eerste aanleg aangevoerde gehandhaafd. Dit komt op het volgende neer. Het geld behoort toe aan de broer van de verdachte, [betrokkene 2] (hierna te noemen: [betrokkene 2]). Deze heeft het geld door arbeid verkregen. Zodra zijn salaris was gestort, haalde [betrokkene 2] het geld van zijn rekening omdat er beslag op zijn rekening lag. In de periode van 1 januari 2006 tot en met 20 september 2008 heeft [betrokkene 2] bedragen tot een totaal van EUR 20.360,= van zijn Rabobankrekening opgenomen. Aangezien [betrokkene 2] bij zijn ouders woonde, had hij nauwelijks kosten van levensonderhoud en heeft hij de opgenomen geldbedragen grotendeels kunnen sparen. De verdediging heeft een handgeschreven verklaring ondertekend met de naam [betrokkene 2]
Aananouch en een aantal bankafschriften van deze rekening over de periode van januari 2006 tot en met december 2007 overgelegd om het verweer te onderbouwen.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat het onder de verdachte in beslag genomen geld aan zijn broer [betrokkene 2] toebehoort, gelet op het volgende.
Aan het verweer ligt de stelling ten grondslag dat [betrokkene 2] een groot bedrag heeft gespaard dat hij niet op zijn bankrekening kon of wilde laten staan, maar thuis bewaarde. Het hof is evenwel nergens uit gebleken dat er beslag is gelegd op de bankrekening van [betrokkene 2], hetgeen ook volgt uit de omstandigheid dat een dergelijk beslag aan de weg zou hebben gestaan aan ongelimiteerde geldopnamen als vermeld op de overgelegde bankafschriften. Wel blijkt uit het afschrift betreffende de periode van 27 juli 2007 tot 23 augustus 2007 dat op het moment van de storting door de werkgever op 20 augustus 2007 het loonbeslag was voldaan. Uit de hoogte van de overgemaakte bedragen met omschrijving "salaris" lijkt te volgen dat dit loonbeslag op enig moment heeft plaatsgevonden en heeft geduurd tot augustus 2007. De omstandigheid dat sprake was van loonbeslag doet echter niet af aan de constatering dat sprake is van opnamen van contant geld. Na augustus 2007 is er overigens geen opvallend verschil te zien in het patroon van opnamen bij geldautomaten voor wat betreft de periode tot en met december 2010. Het hof acht het opmerkelijk dat uit de processen-verbaal betreffende de inbeslagneming blijkt dat in de kamer van [betrokkene 2] een kluis is aangetroffen (proces-verbaal blz. 3106 en 3173), terwijl het onder de verdachte in beslag genomen geldsbedrag met hoge waarde is aangetroffen in een doos en een tas in de kamer van de verdachte (proces-verbaal blz. 3106, 3113-3114 en (3122-3123). Het hof acht het zeer onaannemelijk dat [betrokkene 2] grote geldsommen van zijn bankrekening heeft gehaald om die vervolgens niet in de kluis in zijn kamer te bewaren, maar in een doos en tas in de kamer van zijn broer. Tot slot acht het hof het onaannemelijk dat, ook als er van wordt uitgegaan dat [betrokkene 2] geen enkele bijdrage zou leveren aan de kost en inwoning bij zijn ouders, hij een dergelijk groot bedrag als aangetroffen, te weten ruim EUR 27.000,-, zou kunnen hebben gespaard van de contante opnamen, nu het immers een feit van algemene bekendheid is dat naast kost en inwoning een volwassene ook andere uitgaven ten behoeve van zijn levensonderhoud doet en zijn bankgegevens geen enkele indicatie geven van betalingsverkeer van dergelijke kosten. Die kosten zullen derhalve betaald moeten zijn uit de contante opnamen waardoor die opnamen niet steeds als spaargeld kunnen zijn bewaard. Immers, uit niets is gebleken dan wel aannemelijk geworden dat de broer van verdachte de beschikking had over een andere inkomens- dan wel vermogensbron op grond waarvan het aannemelijk is geworden dat hij in staat was bedragen als waarvan sprake is te sparen.
Het hof acht het te minder aannemelijk dat het geld afkomstig is van [betrokkene 2] nu de stelling dat het geld door hem is opgenomen bij een geldautomaat, minder goed verenigbaar is met de omstandigheid dat coupures van EUR 500,= zijn aangetroffen en dergelijke coupures ongebruikelijk zijn bij geldopnames op de gestelde wijze.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het onaannemelijk dat het in beslag genomen geld aan de broer van de verdachte toebehoort.
De vraag of het in beslag genomen geld middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig is wordt vervolgens door het hof bevestigend beantwoord.
Uit voormelde processen-verbaal blijkt dat het onder de verdachte in beslag genomen geld is aangetroffen in een doos en een tas in de kamer van de verdachte. De doos bevatte 8 biljetten van EUR 500,=, 15 biljetten van EUR 100,= en 374 biljetten van EUR 50,=. De tas bevatte EUR 3.008,=. Dit is een minder gebruikelijke wijze van voorhanden hebben van een dergelijk groot contant geldbedrag. Voorts zijn met name de coupures van EUR 500,- ongebruikelijk in het legale geldcircuit. Er zijn geen valide aanwijzingen voor een legale inkomens/vermogensbron van het geld. Voorts leidt het hof uit de hierboven weergegeven en door het hof als onaannemelijk van de hand gewezen uitleg van de verdachte af dat hij de herkomst van het geld heeft willen verhullen. Uit alle feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
Het hof acht derhalve ook feit 2 bewezen."
13.
Het volgende moet worden vooropgesteld. Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld "uit enig misdrijf afkomstig is", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.5.
14.
Het Hof is kennelijk en niet onbegrijpelijk van oordeel geweest dat enkele uit de bewijsmiddelen volgende omstandigheden - de grootte van het geldbedrag en de minder gebruikelijke wijze van het voorhanden hebben ervan - een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Ter weerlegging van dit vermoeden heeft de verdediging een verweer gevoerd dat erop neerkomt dat het onder de verdachte aangetroffen geld niet uit misdrijf afkomstig was, maar toebehoorde aan de broer van de verdachte. Door te overwegen dat zeer onaannemelijk wordt geacht dat de broer van verdachte grote geldsommen van zijn bankrekening heeft gehaald om die vervolgens niet in de kluis in zijn kamer te bewaren maar in een doos en tas in de kamer van verdachte, heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk tot uitdrukking willen brengen dat de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken herkomst van het geld heeft genoemd, zodat geen noodzaak bestond tot nader onderzoek.6. Daarmee heeft het Hof geen onjuist criterium aangelegd en evenmin heeft het Hof het onder 13 vooropgestelde miskend. 's Hofs oordeel dat de door de verdachte gegeven verklaring terzijde moet worden gesteld en dat het op grond van de feiten en omstandigheden die uit het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid, niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, is niet onbegrijpelijk en voorts toereikend gemotiveerd.
15.
Het middel faalt.
16.
Het derde middel klaagt dat het Hof in strijd met artikel 353, eerste lid, Sv heeft verzuimd een beslissing te nemen over de voorwerpen zoals genoemd op een ter zitting overgelegde uitdraai uit Compas onder 38 en 40, welke uitdraai door het Hof kennelijk als beslaglijst is opgevat. Daarover klaagt het middel terecht.7. Uit de genoemde uitdraai blijkt dat het gaat om een geldkist (beslagcode 3285759) en vier niet nader omschreven huishoudelijke voorwerpen (beslagcode A5.1 3285970), die op grond van art. 94 Sv in beslag zijn genomen. Nu niet blijkt van een zodanig verband tussen de inbeslaggenomen goederen en het bewezenverklaarde, dat verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer is aangewezen, geef ik uw Raad om doelmatigheidsredenen in overweging een beslissing als bedoeld in artikel 353, tweede lid, Sv te nemen.8.
17.
Het vierde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
18.
Namens de verdachte is op 10 februari 2011 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 8 december 2011 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Nu de hier toepasselijke inzendtermijn van zes maanden9. is overschreden met meer dan drie maanden, slaagt het middel. Voorts merk ik ambtshalve op dat de Hoge Raad in deze zaak uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het beroep in cassatie. Het bovenstaande brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering in de mate die de Hoge Raad juist voorkomt.
19.
Het derde en het vierde middel slagen. De eerste twee middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Andere gronden dan de hiervoor onder 18 genoemde grond waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
20.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover geen beslissing is genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen onder 38 en 40 op de genoemde uitdraai uit Compas alsmede wat betreft de strafoplegging, tot het gelasten van een beslissing als bedoeld in artikel 353, tweede lid, Sv , tot strafvermindering in de mate die de Hoge Raad juist voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der NederlandenAG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑09‑2012
Deze praktijk bij het Hof Amsterdam om van bepaalde pro forma zittingen slechts een voorgedrukt proces-verbaal op te maken - hetgeen kennelijk geschiedt uit doelmatigheidsoverwegingen of wegens proceseconomische redenen - is in cassatie al eerder aan de orde gesteld, zie o.m. HR 7 september 2010, NJB 2010/1758.
Vgl. Wöretshofer in T&C Sv, 9e druk, aant. 3 op art. 322 Sv en mijn ambtsgenoot Knigge in zijn conclusie voor HR 24 januari 2012, nr. 10/00611 (niet gepubliceerd), onder 4.8.
Vgl. HR 7 september 2010, NJB 2010/1758.
HR 13 juli 2010, LJN BM0787, NJ 2010/456, rov. 2.5.
HR 13 juli 2010, LJN BM2471, NJ 2010/460.
Uit telefonisch ingewonnen inlichtingen bij het ressortsparket te Amsterdam blijkt dat op de betreffende voorwerpen inderdaad nog beslag rust.
Vgl. HR 3 maart 2009, LJN BH2931, HR 8 september 2009, LJN BI4072.
De verdachte bevindt zich m.b.t. de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis.