HR 24 februari 2003, NJ 2004, 375 m.nt. Mevis; HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552 m.nt. Buruma; HR 29 september 2009, NJ 2010, 117 m.nt. Keijzer; HR 19 december 2006, LJN AZ1658.
HR, 04-12-2012, nr. 11/00840
ECLI:NL:PHR:2012:BY2800, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-12-2012
- Zaaknummer
11/00840
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BY2800
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BY2800, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑12‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY2800
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6080, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6080, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2012:BY2800, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 04‑12‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6080
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY2800
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6080
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑12‑2012
Inhoudsindicatie
HR: 81RO.
Partij(en)
4 december 2012
Strafkamer
nr. S 11/00840
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 november 2010, nummer 23/004571-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.W. Hermens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering van de hoogte daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer W.F. Groos als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 december 2012.
Conclusie 04‑12‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/00840
Mr. Vellinga
Zitting: 9 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1. "doodslag", 2. "diefstal" en 3. "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren. Voorts bevat het arrest enige bijkomende beslissingen, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. P.W. Hermens, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1. wat betreft het opzet niet naar behoren is gemotiveerd.
4.
Ten laste van verdachte is onder feit 1. bewezenverklaard:
"hij op 25 december 2007 in de gemeente Enkhuizen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer]
- -
meer keren met kracht met een schemer-lamp, althans een hard voorwerp, op het hoofd geslagen en
- -
samendrukkend geweld uitgeoefend op de hals van [slachtoffer] en
- -
[slachtoffer] op de buik gelegd en de handen van [slachtoffer] op diens rug vastgebonden waardoor [slachtoffer] zich niet vrijelijk kon bewegen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden"
5.
De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden voor zover hier van belang samengevat in:
- -
verdachte kreeg in de woning van het slachtoffer ruzie met het slachtoffer; daarbij heeft verdachte het slachtoffer bij de hals gepakt en hem meerdere malen met kracht met een lamp op het hoofd geslagen; ten gevolge daarvan kwam het slachtoffer te vallen; toen het slachtoffer weer opstond heeft verdachte het slachtoffer tegen de grond gewerkt (verklaring verdachte, bewijsmiddel 1)
- -
vervolgens heeft verdachte het slachtoffer op zijn buik gedraaid en zijn handen op zijn rug vastgebonden; daarna heeft verdachte in de woning gezocht naar autosleutels, heeft hij bij deze zoektocht de sleutels en ook een bankpas gevonden, heeft hij het huis verlaten en is met de auto van het slachtoffer weggereden (verklaring verdachte, bewijsmiddel 1)
- -
het slachtoffer is aangetroffen in de hal liggend op zijn buik met zijn gezicht op de drempel van de keuken, met op de rug vastgebonden handen, het slachtoffer was overleden (verklaring verbalisant, bewijsmiddel 6)
- -
het slachtoffer was waarschijnlijk al bewusteloos toen hij werd geboeid en was toen al stervende (verklaring getuige-deskundige, bewijsmiddel 8)
- -
er was sprake van herhaaldelijk stomp geweld op het hoofd van het slachtoffer en geweld op de hals van het slachtoffer (rapport Independent Forensic Services, bewijsmiddel 9)
- -
de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is zuurstofgebrek en stapeling van kooldioxide op basis van een verminderde ademhalingsfunctie op het niveau van de hersenen enerzijds en van de longen anderzijds, ten gevolgen van de druk uitgeoefend op de hals en stomp trauma op het hoofd (bewijsmiddel 9)
6.
Het Hof heeft de volgende bewijsoverweging gewijd aan het opzet:
"Het opzet
Het hof acht opzet - in voorwaardelijke zin - op de dood van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde
van de gedraging bewust heeft aanvaard (HR 25 mei 2003, LJN AE9049). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra indicaties - niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Het binden van het slachtoffer ten einde diens opstaan te verhinderen kan - naar het oordeel van het hof - in beginsel getuigen van een besluit van de verdachte te voorkomen dat het slachtoffer nog kan opstaan en niet zozeer van de uitvoering van een voorgenomen besluit om hem van het leven te beroven. Doch uit de verklaring van de deskundige Eikelenboom-Schieveld - ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2010 - volgt dat het slachtoffer op het moment van het vastbinden van de polsen waarschijnlijk al bewusteloos is geweest en reeds stervende was en zich, anders dan door de verdachte zelf is verklaard, niet heeft kunnen verzetten.
Zoals hierboven door het hof is overwogen houdt het rapport van de deskundige Eikelenboom- Schieveld als conclusie in dat door de gewelddadige handelingen van de verdachte een dodelijke cascade in werking is getreden die onvermijdelijk tot de dood van het slachtoffer heeft geleid. Nadat de verdachte de woning heeft doorzocht, heeft hij de woning verlaten met achterlating van het slachtoffer in gebonden toestand in de hal.
Het hof is van oordeel dat voormelde gang van zaken in redelijkheid geen andere gevolgtrekking toelaat dan dat de verdachte, handelend als hiervoor omschreven, welbewust de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Door het slachtoffer vervolgens op deze wijze in hulpeloze toestand achter te laten, heeft hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer ook bewust aanvaard. (...) "
7.
In aanmerking genomen dat verdachte zoveel geweld op het slachtoffer heeft uitgeoefend dat het slachtoffer op het moment van het vastbinden van de polsen waarschijnlijk al bewusteloos is geweest en reeds stervende was geeft het oordeel van het Hof dat verdachte de door hem geschapen aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer ook welbewust heeft aanvaard1. geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is dat oordeel niet onbegrijpelijk en behoeft het geen nadere motivering. Zoals het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld heeft verdachte immers in de hem aan het slachtoffer toegebrachte ernstige verwondingen geen reden gezien een hulpdienst te waarschuwen doch heeft hij het op de grond liggende slachtoffer, kennelijk om te verzekeren dat het slachtoffer hem niet kon beletten te zoeken naar diens autosleutels, de handen op de rug gebonden en het slachtoffer zo achtergelaten.
8.
Het middel faalt.
9.
Het tweede middel klaagt dat het Hof de opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van vijftien jaren onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens de toelichting op het middel is de motivering van het Hof dat het zich bij de bepaling van de straf heeft georiënteerd op hetgeen gebruikelijk voor doodslag wordt opgelegd onbegrijpelijk, gelet op de uitkomst van verschillende onderzoeken naar de gemiddelde strafduur wegens doodslag. Voorts wordt geklaagd dat het Hof ongemotiveerd voorbij is gegaan aan een gevoerd strafmaatverweer.
10.
's Hofs arrest houdt ten aanzien van de opgelegde straf, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brute en laffe doodslag van de zestigjarige [slachtoffer] en vervolgens aan een diefstal van diens auto, autosleutels en pinpas. De verdachte heeft het slachtoffer in zijn woning meermalen met kracht met een lamp op het hoofd geslagen en samendrukkend geweld op de hals uitgeoefend. Daarna heeft hij het slachtoffer, die op dat moment waarschijnlijk buiten bewustzijn was en al stervende, op zijn buik gedraaid en zijn handen op de rug gebonden. Vooral de meedogenloosheid, de brutaliteit en de laffe manier waarop de verdachte het slachtoffer heeft gedood is zeer schokkend. De verdachte heeft op zeer agressieve wijze een mens het leven ontnomen.
Bovendien heeft de verdachte, nadat het slachtoffer dodelijk gewond in de woning lag, de woning doorzocht en deze verlaten met medeneming van diens autosleutels en pinpas. De verdachte is weggereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Hij heeft hem op de grond voor dood achtergelaten. Hij heeft zich de auto van het slachtoffer vervolgens toegeëigend en aannemelijk is geworden dat hij later die nacht heeft geprobeerd met de gestolen pinpas te pinnen. Uit zijn handelen na het plegen van de geweldshandelingen, spreekt een rustig en overwogen optreden dat, zeker gezien de relatief jonge leeftijd van de verdachte toentertijd, zorgwekkend is.
Door aldus te handelen heeft de verdachte één van de meest ernstige strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht gepleegd, namelijk een levensdelict, waarop een maximumgevangenisstraf is gesteld van vijftien jaar. Verdachte heeft het slachtoffer van het leven beroofd en de nabestaanden, zijn twee zussen en andere familieleden, onnoemelijk en onherstelbaar veel verdriet berokkend. Het hof verwijst in dit verband naar de ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2010 door de zuster voorgelezen verklaring. Door een dergelijk misdrijf is de samenleving ernstig geschokt en worden gevoelens van onveiligheid versterkt.
Voor een dergelijk ernstig strafbaar feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur de enige passende bestraffing.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt het hof als volgt.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 2 september 2010 blijkt dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd al een fors strafblad heeft opgebouwd, bestaande onder meer uit vermogensdelicten en een aantal geweldsdelicten. Hij is daartoe onder meer veroordeeld tot jeugddetentie en onvoorwaardelijke gevangenisstraf en zijn eerste veroordeling wegens het plegen van misdrijven dateert uit 2001 toen hij slechts 13 jaren oud was. Al deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er niet toe gebracht zijn leven een meer positieve wending te geven, zodat deze recidive hem thans, in strafverzwarende zin wordt aangerekend.
Over de persoon van de verdachte is op 14 juli 2008 gerapporteerd door R.J.H. Winter, psychiater. Daarnaast is over hem een reclasseringsrapport uitgebracht op 23 juni 2008 door M.C. de Vries. In het rapport van de psychiater wordt geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig toerekenbaar kon worden geacht. In het rapport wordt overwogen dat gezien de ontkennende houding van de verdachte over een risico voor herhaling geen valide uitspraak mogelijk is. Het hof neemt van deze conclusie kennis en betrekt deze in zijn overwegingen.
Wat de duur van de op te leggen gevangenisstraf betreft heeft het hof zich georiënteerd op hetgeen gebruikelijk voor doodslag wordt opgelegd en op al het voorgaande. Dit brengt het hof ertoe een aanzienlijk hogere gevangenisstraf op te leggen dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman als strafmaatverweer in zijn pleitnotities is aangevoerd, zeker geen aanleiding om die passend geachte straf te verlagen.
Voor deze feiten, te weten de doodslag op het slachtoffer 1 en de diefstal van de auto, de pinpas en de autosleutels acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren een passende bestraffing."
11.
De eerste klacht gaat eraan voorbij dat het Hof zich bij de bepaling van de straf niet enkel heeft gebaseerd op hetgeen gebruikelijk voor doodslag wordt opgelegd, maar daarbij tevens "al het voorgaande" heeft betrokken. Reeds daarom faalt de klacht.
12.
De klacht dat het Hof niet duidelijk heeft gemaakt waarom het strafmaatverweer is gepasseerd, faalt eveneens. Het Hof heeft de bepaling van de straf van een uitgebreide motivering voorzien, waarbij is betrokken de "meedogenloosheid, de brutaliteit en de laffe manier waarop de verdachte het slachtoffer heeft gedood", voorts dat het rustige en overwogen optreden van verdachte na de geweldshandelingen zeker gezien verdachtes leeftijd destijds zorgwekkend is en dat de recidive hem in strafverzwarende zin wordt aangerekend. Met die motivering heeft het Hof voldoende inzichtelijk gemaakt waarom aan het strafmaatverweer - dat erop neerkomt dat, gelet op de opgelegde straffen in "soortgelijke" zaken, een gevangenisstraf voor de duur van minder dan twaalf jaar dient te worden opgelegd - voorbij is gegaan.2.
13.
Het middel faalt op beide onderdelen.
14.
Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden, nu tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van de stukken meer dan zes maanden zijn verstreken.
15.
Het cassatieberoep is ingesteld op 26 november 2010. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 16 februari 2012 bij de Hoge Raad binnengekomen. Blijkens de akte van cassatie zat verdachte ten tijde van het instellen van het cassatieberoep gedetineerd. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van zes maanden is overschreden. Voorts zal de Hoge Raad in deze zaak uitspraak doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
16.
Het eerste en het tweede middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
17.
Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
18.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑12‑2012
Vgl. HR 16 december 2008, LJN BF3302.