Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/295
295 Oordeel
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691422:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, NJ 2017/9 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai en HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.9, NJ 2017/146, met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai. De Hoge Raad komt terug van zijn oordeel in r.o. 4.4 van HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4012, NJ 2013/40 (Van der Heijden/Dexia).
HR 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6627, NJ 2002/122 (Van Straaten/Brandts). De rechter dient voor iedere schadepost afzonderlijk te beoordelen of verrekening redelijk is.
HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808, NJ 2013/81 met nt. T. Hartlief en AV&S 2010/27 met nt. S.D. Lindenbergh, p. 215 e.v., AV&S 2011/8, p. 72 e.v. met nt. A.T. Bolt en TVP 2020/4 met nt. E.J. Wervelman onder 2 (Verhaeg/Jenniskens).
Bij overlijdensschade gaat het om de vraag of en in hoeverre een uitkering krachtens een sommenverzekering de behoefte van de nabestaanden vermindert (HR 4 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4719, NJ 2000/600 met nt. MMM). Zie ook Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX 2019/56.
Of een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) een schade- of sommenverzekering is, wordt bepaald door de rol die het inkomen van de verzekerde bij het aangaan en tijdens de looptijd van de verzekering speelt; in geval van inkomstenderving door arbeidsongeschiktheid wordt de AOV aangemerkt als een schadeverzekering.
T. Hartief in zijn noot bij HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808, NJ 2013/81.
Toerekening van uitkeringen uit een sommenverzekering (art. 7:964 BW) wordt in het algemeen niet redelijk geacht; subrogatie is hier niet aan de orde (een voordeel dat de aansprakelijke partij ‘niet aangaat’); de uitkering is bedoeld als een extraatje (A-G J.B.M.M. Wuisman randnr. 2.2.6 van zijn conclusie vóór HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808, NJ 2013/81 met nt. T. Hartlief) en het is onverschillig of en in hoeverre met de verzekerde uitkering schade wordt vergoed (Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX 2019/53 e.v.).
Wordt een beroep op zowel voordeelstoerekening als eigen schuld (art. 6:101 BW) gedaan, dan behoort eerst het beroep op voordeelstoerekening te worden beoordeeld en daarna het beroep op eigen schuld.1 Of is voldaan aan het element ‘redelijke toerekening’ berust op een rechterlijke waardering van de ingenomen standpunten.2 Het oordeel is verweven met de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval; in cassatie kan dit oordeel slechts in beperkte mate worden onderzocht.
In het arrest Verhaeg/Jenniskens geeft de Hoge Raad invulling aan de inhoudelijke redelijkheidstoets bij een voordeel dat bestaat uit een verzekeringsuitkering:3
De werknemer was in de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval met een versnipperaar overkomen. De werkgever, althans zijn verzekeraars, hebben de aansprakelijkheid voor dit bedrijfsongeval erkend. Naast de AVB-polis had de werkgever ten behoeve van zijn werknemers (onverplicht) een ongevallenverzekering afgesloten en daarvoor de premies betaald. Gelet op het feit dat sprake was van blijvende invaliditeit, is de ongevallenverzekering tot uitkering gekomen. De aansprakelijkheidsverzekeraars stelden zich op het standpunt dat de uitkering van de ongevallenverzekeraar ex art. 6:100 BW op de schadevergoeding in mindering moest worden gebracht. De werknemer stelde zich op het standpunt dat de uitkering van de ongevallenverzekering niet een voor verrekening vatbaar voordeel is, en zo dat wel het geval is, dat voordeelsverrekening niet redelijk is.
De door de Hoge Raad geformuleerde vuistregel ingeval van schadevergoeding bij overlijden4 en de zes gezichtspunten die bij letselschade in aanmerking moeten worden genomen, kunnen worden veralgemeniseerd en worden toegepast op elk verweer waarbij een beroep wordt gedaan op voordeelstoerekening.
Van belang is of de ongevallenverzekering een sommen- of een schadeverzekering betreft;5 daarbij komt het aan op uitleg van de verzekeringsovereenkomst en de specifieke polisvoorwaarden. Hartlief geeft in zijn noot onder het arrest Verhaeg/Jenniskens aan dat in bijna 90% van de gevallen sprake is van een schadeverzekering (art. 7:944 BW); dat betekent dat in de overgrote meerderheid van de gevallen voordeelstoerekening plaatsvindt.6 Een uitkering uit een schadeverzekering kan in de regel worden verrekend met de schade; verrekening wordt gecompenseerd met subrogatie (art. 7:962 BW), zodat de aansprakelijke partij er niet beter van wordt; het gaat hier om vergoeding van inkomensschade.7