Het uittreksel justitiële documentatie betreffende de betrokkene van 27 juli 2016 houdt in dat het strafvonnis op 24 november 2012 onherroepelijk is geworden.
HR, 26-09-2017, nr. 16/05545 P
ECLI:NL:HR:2017:2500
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-09-2017
- Zaaknummer
16/05545 P
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2500, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑09‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:973, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:973, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2500, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0391
Uitspraak 26‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Profijtontneming en witwassen. W.v.v. vastgesteld o.b.v. geldbedragen die in bewezenverklaarde periode zijn overgeboekt na veroordeling t.z.v. medeplegen van gewoontewitwassen. Toereikend gemotiveerd vastgesteld dat betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen uit de door hem en zijn broers verrichte “money-transfers”? Hof heeft geoordeeld dat dit witwassen tot het door betrokkene wederrechtelijk verkrijgen van vermogen heeft geleid. ’s Hofs oordeel berust kennelijk op de opvatting dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen nu zij voorwerp van het bewezenverklaarde medeplegen van gewoontewitwassen waren, reeds daardoor w.v.v. vormen. Die opvatting is niet juist (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BY5217). Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezenverklaarde medeplegen van gewoontewitwassen. Samenhang met 16/05546 P en 16/05547 P.
Partij(en)
26 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/05545 P
AJ/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 september 2016, nummer 22/003035-15, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen "uit" het in de strafzaak bewezenverklaarde 'medeplegen van gewoontewitwassen' ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in:
"Het eerder genoemde door de rechtbank Rotterdam (...) gewezen vonnis is inmiddels onherroepelijk. Ook in hoger beroep wordt er derhalve van uitgegaan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen zoals door de rechtbank bewezenverklaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de veroordeelde uit het onder 1 bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het hof - evenals de advocaat-generaal - uit van de onder feit 1, onderdeel A en B, bewezenverklaarde transacties. De transacties die door de veroordeelde zelf zijn verzonden en ontvangen (genoemd onder A in de bewezenverklaring) rekent het hof geheel aan de veroordeelde toe, met dien verstande, dat in geval van spiegeltransacties (de transacties waar hetzij de opdrachtgever, hetzij de begunstigde een voor die transactie medeveroordeelde broer betreft) de helft van het bedrag aan de veroordeelde wordt toegerekend.
Ter zake van de transacties waarbij de veroordeelde anderen geldbedragen heeft laten verzenden en ontvangen (genoemd onder B in de bewezenverklaring) overweegt het hof, dat nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de veroordeelde daadwerkelijk zelf heeft beschikt over bedoelde geldbedragen, het hof het naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk acht dat de veroordeelde per transactie een bedrag van € 75,- heeft ontvangen.
Datum transactie | Begunstigde | Bedrag | |
---|---|---|---|
22 juni 2004 | […] | € | 5.350,- |
29 juli 2005 | […] | € | 4.000,- |
19 oktober 2005 | [medebetrokkene 3] | € | 1.460,- |
27 januari 2006 | [medebetrokkene 3] | € | 1.941,75 |
15 maart 2006 | […] | € | 4.286,- |
12 december 2006 | [medebetrokkene 2] | € | 2.500,- |
10 april 2007 | […] | € | 3.883,- |
2 april 2008 | […] | € | 4.700,- |
Afzender | |||
2 januari 2003 | […] | € | 4.628,- |
8 juni 2005 | [medebetrokkene 3] | € | 1.500,- |
8 december 2005 | […] | € | 4.500,- |
3 mei 2006 | […] | € | 3.500,- |
20 maart 2007 | […] | € | 3.883,50 |
10 september 2007 | […] | € | 3.398,06 |
Totaal: | € | 49.530,31 |
Datum transactie | Afzender en begunstigde | Bedrag | |||
---|---|---|---|---|---|
14 juli 2009 | van […] | aan | € | 75,- | |
[…] | |||||
29 augustus 2009 | van […] | aan | € | 75,- | |
[…] | |||||
31 augustus 2009 | van […] | aan | € | 75,- | |
[…] | |||||
31 augustus 2009 | van […] | € | 75,- | ||
aan […] | |||||
31 augustus 2009 | van […] | aan | € | 75,- | |
[…] | |||||
7 september 2009 | van […] | € | 75,- | ||
aan […] | |||||
19 november 2009 | van […] | aan | € | 75,- | |
[…] | |||||
Totaal: | € | 525,- |
Gelet op bovenstaande is het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel € 49.530,31 + € 525,- = € 50.055,31. Het hof stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een
— afgerond — bedrag van € 50.000,-.’
2.2.2.
In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is onder 1 bewezenverklaard dat de betrokkene zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan (A) het voorhanden hebben van geld door dit geld via money-transfers te verzenden of te ontvangen en (B) van geld de herkomst heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende op dat geld was door dat geld via money-transfers te laten verzenden en/of te laten ontvangen, van welk geld de betrokkene en zijn medeveroordeelden wisten dat dit afkomstig was uit enig misdrijf. Dat feit is gekwalificeerd als 'medeplegen van gewoontewitwassen'.
2.3.
In de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat dit witwassen tot het door de betrokkene wederrechtelijk verkrijgen van vermogen heeft geleid en dat voordeel geschat op € 50.211,40 en vervolgens afgerond op € 50.000,-. Het oordeel van het Hof berust kennelijk op de opvatting dat de in de bewezenverklaring onder (A) genoemde geldbedragen tot een bedrag van € 49.761,40, nu zij voorwerp van het bewezenverklaarde feit 'medeplegen van gewoontewitwassen' waren, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormen. Die opvatting is niet juist (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013/293). Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de betrokkene daadwerkelijk tot het bedrag van € 49.761,40 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezenverklaarde medeplegen van gewoontewitwassen.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2017.
Conclusie 27‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Profijtontneming en witwassen. W.v.v. vastgesteld o.b.v. geldbedragen die in bewezenverklaarde periode zijn overgeboekt na veroordeling t.z.v. medeplegen van gewoontewitwassen. Toereikend gemotiveerd vastgesteld dat betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen uit de door hem en zijn broers verrichte “money-transfers”? Hof heeft geoordeeld dat dit witwassen tot het door betrokkene wederrechtelijk verkrijgen van vermogen heeft geleid. ’s Hofs oordeel berust kennelijk op de opvatting dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen nu zij voorwerp van het bewezenverklaarde medeplegen van gewoontewitwassen waren, reeds daardoor w.v.v. vormen. Die opvatting is niet juist (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BY5217). Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezenverklaarde medeplegen van gewoontewitwassen. Samenhang met 16/05546 P en 16/05547 P.
Nr. 16/05545 P Zitting: 27 juni 2017 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [betrokkene] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 14 september 2016 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 50.000,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze ontnemingszaak hangt samen met de ontnemingszaken tegen de medeveroordeelden [medebetrokkene 1] (nr. 16/05546 P) en [medebetrokkene 2] (nr. 16/05547 P). In de zaak met nr. 16/05547 P concludeer ik eveneens vandaag, terwijl ik in de zaak met nr. 16/05546 P voornemens ben op 29 augustus 2017 te concluderen.
Namens de betrokkene is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel voor een bedrag van in totaal € 50.211,40 heeft verkregen uit het in de samenhangende strafzaak bewezen verklaarde “medeplegen van gewoontewitwassen”.
In de met de onderhavige ontnemingszaak samenhangende strafzaak heeft de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 9 november 2012 de betrokkene ter zake van “medeplegen van gewoontewitwassen” veroordeeld. Tegen dit strafvonnis is geen hoger beroep ingesteld.1.Daarin is ten laste van de betrokkene - kort gezegd - bewezen verklaard dat hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 februari 2010 tezamen en in vereniging met anderen enerzijds geld voorhanden heeft gehad door geldbedragen via “money-transfers” te verzenden en te ontvangen en anderzijds de herkomst van geldbedragen heeft verborgen en heeft verhuld wie de rechthebbende op dat geld was door geldbedragen via “money-transfers” te laten verzenden en te laten ontvangen, terwijl de betrokkene en zijn medeveroordeelden wisten dat die geldbedragen (onmiddellijk of middellijk) afkomstig waren uit enig misdrijf.
6. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en de op die terechtzitting overgelegde pleitnota, heeft de raadsman van de betrokkene primair bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene dient te worden geschat op een bedrag van € 38.380,47, aangezien alleen de bedragen die de betrokkene heeft ontvangen en de bedragen waarbij hij zelf betrokken is geweest meegerekend dienen te worden, waarbij rekening moet worden gehouden met dubbeltellingen en vergoedingen. Subsidiair heeft de raadsman zich aangesloten bij de berekening van de advocaat-generaal, inhoudende dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene € 66.176 bedraagt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat slechts de bewezen verklaarde “money-transfers”, waarvan vaststaat dat de betrokkene daarbij betrokken was, bij de berekening kunnen worden meegenomen.
7. Het hof heeft het wederrechtelijk voordeel, dat de betrokkene uit medeplegen van gewoontewitwassen heeft verkregen, geschat op een bedrag van (afgerond) € 50.000,-.2.Ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof in de bestreden uitspraak onder “berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel” het volgende overwogen:
“Het eerder genoemde door de rechtbank Rotterdam op 2 juli 2015 [bedoeld is 9 november 2012; AG]3.gewezen vonnis is inmiddels onherroepelijk. Ook in hoger beroep wordt er derhalve van uitgegaan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen zoals door de rechtbank bewezenverklaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de veroordeelde uit het onder 1 bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het hof - evenals de advocaat-generaal - uit van de onder feit 1, onderdeel A en B, bewezenverklaarde transacties. De transacties die door de veroordeelde zelf zijn verzonden en ontvangen (genoemd onder A in de bewezenverklaring) rekent het hof geheel aan de veroordeelde toe, met dien verstande dat in geval van spiegeltransacties (de transacties waar hetzij de opdrachtgever, hetzij de begunstigde een voor die transactie medeveroordeelde broer betreft) de helft van het bedrag aan de veroordeelde wordt toegerekend.
Ter zake van de transacties waarbij de veroordeelde anderen geldbedragen heeft laten verzenden en ontvangen (genoemd onder B in de bewezenverklaring) overweegt het hof, dat nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de veroordeelde daadwerkelijk zelf heeft beschikt over bedoelde geldbedragen, het hof het naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk acht dat de veroordeelde per transactie een bedrag van € 75,- heeft ontvangen.
Datum transactie | Begunstigde | Bedrag | |
---|---|---|---|
12 augustus 2003 | [medebetrokkene 1] | € | 4.500,- |
8 juni 2005 | [medebetrokkene 1] | € | 1.500,- |
27 juni 2008 | [medebetrokkene 2] | € | 722,- |
26 augustus 2008 | […] | € | 572,- |
8 juni 2009 | […] | € | 381,- |
9 oktober 2009 | […] | € | 1.202,85 |
19 februari 2010 | […] | € | 1.165,- |
Afzender | |||
23 juni 2003 | [medebetrokkene 1] | € | 4.112,- |
11 juli 2003 | [medebetrokkene 2] | € | 4.621,- |
13 april 2004 | […] | € | 5.000,- |
14 juni 2004 | […] | € | 5.000,- |
29 oktober 2004 | […] | € | 2.000,- |
28 september 2005 | [medebetrokkene 2] | € | 3.500,- |
6 december 2005 | […] | € | 2.600,- |
29 januari 2006 | [medebetrokkene 2] | € | 1.941,75 |
14 juni 2006 | […] | € | 4.096,41 |
25 oktober 2006 | […] | € | 4.100,14 |
7 april 2007 | […] | € | 1.000,- |
23 oktober 2008 | [medebetrokkene 2] | € | 1.747,25 |
Totaal | € | 49.761,40 |
Datum transactie | Afzender en begunstigde | Bedrag | ||
---|---|---|---|---|
3 augustus 2009 | van […] aan […] | € | 75,- | |
21 augustus 2009 | van […] | aan | € | 75,- |
[…] | ||||
22 augustus 2009 | van […] | aan | € | 75,- |
[…] | ||||
9 oktober 2009 | van […] | aan | € | 75,- |
[…] | ||||
27 november 2009 | van […] | € | 75,- | |
aan […] | ||||
19 december 2009 | van […] | aan | € | 75,- |
[…] | ||||
Totaal | € | 450,- |
Gelet op bovenstaande is het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel € 49.761,40 + € 450,- = € 50.211,40. Het hof stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een — afgerond — bedrag van € 50.000,-.’
8. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene aan het volgende bewijsmiddel ontleend:(i) Het vonnis van de rechtbank van 9 november 2012, waarbij de betrokkene wegens medeplegen van gewoontewitwassen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 februari 2010 (feit 1) is veroordeeld en waarbij het blijkens de bewezenverklaring om de navolgende transacties gaat:
Datum transactie | Opdrachtgever | Begunstigde | Bedrag | |
---|---|---|---|---|
12 augustus 2003 | [betrokkene] | [medebetrokkene 1] | € | 4.500,- |
8 juni 2005 | [betrokkene] | [medebetrokkene 1] | € | 3.000,- |
27 juni 2008 | [betrokkene] | [medebetrokkene 2] | € | 722,- |
26 augustus 2008 | [betrokkene] | […] | € | 572,- |
8 juni 2009 | [betrokkene] | […] | € | 381,- |
9 oktober 2009 | [betrokkene] | […] | € | 1.202,85 |
19 februari 2010 | [betrokkene] | […] | € | 1.165,- |
Opdrachtgever | Begunstigde | |||
---|---|---|---|---|
23 juni 2003 | [medebetrokkene 1] | [betrokkene] | € | 4.112,- |
11 juli 2003 | [medebetrokkene 2] | [betrokkene] | € | 4.621,- |
13 april 2004 | […] | [betrokkene] | € | 5.000,- |
14 juni 2004 | […] | [betrokkene] | € | 5.000,- |
29 oktober 2004 […] | [betrokkene] | € | 2.000,- | |
28 september 2005 [medebetrokkene 2] | [betrokkene] | € | 3.500,- | |
6 december 2005 […] | [betrokkene] | € | 2.600,- | |
29 januari 2006 [medebetrokkene 2] | [betrokkene] | € | 1.941,75 | |
14 juni 2006 | […] | [betrokkene] | € | 4.096,41 |
25 oktober 2006 […] | [betrokkene] | € | 4.100,14 | |
7 april 2007 | […] | [betrokkene] | € | 1.000,- |
23 oktober 2008 [medebetrokkene 2] | [betrokkene] | € | 1.747,25 |
Datum transactie | Afzender en begunstigde |
---|---|
3 augustus 2009 | van […] aan […] |
21 augustus 2009 | van […] aan […] |
22 augustus 2009 | van […] aan […] |
9 oktober 2009 | van […] aan […] |
27 november 2009 | van […] aan […] |
19 december 2009 | van […] aan […]’ |
9. Voorts heeft het hof in de aanvulling met bewijsmiddelen onder “nadere overweging” nog het volgende overwogen:
“Ter terechtzitting heeft de raadsman, overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities (p. 3), bepleit dat de veroordeelde zelf ter zake van de transacties met betrekking tot feit 1 onder B, een bedrag van € 9.191,62 heeft verdiend.
In het voordeel van de veroordeelde stelt het hof, mede gelet op de verklaringen van afzenders en begunstigden en het onderzoek ter terechtzitting, de schatting van het door de veroordeelde gekregen geld per transactie vast op een bedrag van € 75,-.”
10. Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat de opvatting dat bedragen die voorwerp zijn van het bewezen verklaarde misdrijf witwassen reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormen, niet juist is. Wanneer het hof de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert op het bewezen verklaarde witwassen, dient het hof nader te motiveren waarom de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van dat feit. De enkele overweging dat die geldbedragen vermogensbestanddelen vormen die de betrokkene tot voordeel (kunnen) strekken, vormt nog niet een toereikende motivering.4.
11. In zijn hiervoor onder 7 weergegeven overwegingen heeft het hof geoordeeld dat de betrokkene uit het in de strafzaak bewezen verklaarde medeplegen van gewoontewitwassen daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
12. Dit oordeel berust kennelijk op de opvatting dat de in de bewezen verklaarde periode overgemaakte geldbedragen reeds wederrechtelijk verkregen voordeel vormden, aangezien deze bedragen voorwerp waren van het bewezen verklaarde “medeplegen van gewoontewitwassen”. In het licht van hetgeen hiervoor onder 10 is vooropgesteld, is die opvatting niet juist. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de betrokkene uit het in de strafzaak bewezen verklaarde gewoontewitwassen het door het hof geschatte bedrag daadwerkelijk aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Hieraan doet niet af dat de raadsman van de betrokkene in dit verband geen verweer heeft gevoerd.5.
13. Het middel slaagt.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑06‑2017
Het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt volgens het hof € 50.211,40, waarna het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld op een bedrag van € 50.000,-.
Het hof heeft deze “kennelijke verschrijving” in de aanvulling met bewijsmiddelen onderkend en verbeterd (zie noot 1 van bewijsmiddel 1).
Vgl. HR 29 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2718, rov. 3.3, HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1331, rov. 2.4, HR 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3485, rov. 2.3, HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3172, rov. 2.6, HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3071, rov. 3.3, HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3051, rov. 2.4, HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2648, rov. 2.4, HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1559, rov. 2.4 en HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013/293 m.nt. Reijntjes, rov. 2.3.
Vgl. HR 29 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2718, rov. 3 en HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3172, rov. 2.