Vergelijk de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee voor HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2917 en zie voorts HR 14 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8125, NJ 2006,165, HR 28 augustus 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5629, NJ 2008,96, HR 14 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BU4206, HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087, NJ 2013, 544 en HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:895.
HR, 13-10-2015, nr. 13/05704
ECLI:NL:HR:2015:3051, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-10-2015
- Zaaknummer
13/05704
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3051, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑10‑2015
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:821, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:821, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3051, Contrair
Uitspraak 13‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak had het Hof in zijn arrest bewezenverklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, welk feit is gekwalificeerd als ‘van het plegen van witwassen een gewoonte maken’. Bij zijn arrest van heden heeft de HR het arrest van het Hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Hof teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen. Het Hof heeft geoordeeld dat betrokkene uit “het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten” wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het Hof heeft het verkregen wederrechtelijk voordeel geschat op (het aan betrokkene toegerekende deel van) de winst. Aan ’s Hofs oordeel ligt kennelijk de opvatting ten grondslag dat de (volledige) winst als voorwerp van (gewoonte)witwassen reeds daardoor w.v.v. vormt. Die opvatting is niet juist. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat betrokkene uit het in de strafzaak bewezenverklaarde ‘gewoontewitwassen’ het door het Hof geschatte bedrag daadwerkelijk aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. V.zv. het Hof mocht hebben geoordeeld dat betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten dan het bewezenverklaarde feit, is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BY5217). Conclusie AG: anders.
Partij(en)
13 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 13/05704 P
MD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 september 2013, nummer 24/001223-10, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat de (volledige) winst over de jaren 2002-2007 van het bedrijf [A] als wederrechtelijk verkregen voordeel (van de betrokkene en zijn partner) kan worden aangemerkt.
2.2.1.
In de bestreden uitspraak is overwogen, voor zover hier van belang:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 20 september 2013 (parketnummer 24-000945-10) terzake van "Van het plegen van witwassen een gewoonte maken"
veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
Door [verbalisant 1], accountant in dienst van het Korps landelijke politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Operationele Expertise, tevens buiten gewoon opsporingsambtenaar, is op 18 juni 2008 een financieel rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakt. Op pagina 21 van dat rapport staat dat de winst van [A] (voor correctie) in de jaren 2002 tot en met 2007 € 287.173,- bedroeg. Zoals aangegeven in de hoofdzaak is het hof van oordeel dat veroordeelde dit bedrag wederrechtelijk heeft verkregen. Van dit geld heeft ook zijn partner geprofiteerd. Het hof zal derhalve het voordeel delen door twee.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 143.586,-."
2.2.2.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is door het Hof ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
"1. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt rapport - als bijlage gevoegd bij rapportnummer 2008012310554952, ordner met opschrift "ECU - Rapportage" SFO map 1" (blz. 001 e.v.) - gesloten op 18 juni 2008, door [verbalisant 1], accountant en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, houdende - zakelijk weergegeven - het relaas van verbalisant:
De winstbedragen volgens de jaarrekeningen van [A] bedroegen:
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | Totaal | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
€ | € | € | € | € | € | € | |
Winst [A] | 27.381 | 34.052 | 44.784 | 73.210 | 41.466 | 66.280 | 287.173 |
2. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij proces-verbaalnummer 2007056793, ordner met opschrift "ECU - Persoonsdossiers (PD.01 - blz. 022 e.v.) - proces-verbaalnummer 2007121115155329, gesloten op 11 december 2007, door [verbalisant 1], inspecteur van politie, en [verbalisant 2], buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [betrokkene]:
Ik leef met [medebetrokkene] (het hof begrijpt: [medebetrokkene]) en we hebben drie kinderen. We zijn, denk ik, 20 jaar bij elkaar.
Mijn inkomsten over de afgelopen jaren zijn uit [A]. [A] is eerst van [medebetrokkene] geweest en daarna heb ik het gedaan. Dat kan in 2002 zijn maar het kan ook 2003 zijn.
Vorig jaar, 2006, was de winst tussen de € 40.000,- en € 45.000,- en het jaar ervoor, 2005, was het ongeveer € 75.000,-.
3. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij proces-verbaalnummer 2007056793, ordner met opschrift "ECU - Persoonsdossiers (PD.01 - blz. 026 e.v.) - proces-verbaalnummer 2007121209275329, gesloten op 12 december 2007, door [verbalisant 1], inspecteur van politie, en [verbalisant 2], buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [betrokkene]:
[A] is in 2001 gestart. [medebetrokkene] heeft het samen met een kennis van mij opgestart. Ik was toen vaak aanwezig en hielp wel eens wat mee.
De activiteiten van [A] zijn de verkoop van kweekmateriaal. Ik verkoop aan particulieren.
4. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij proces-verbaalnummer 2007056793, ordner met opschrift "ECU - Persoonsdossiers (PD.02 - blz. 019 e.v.) - proces-verbaalnummer 2007121009065329, gesloten op 10 december 2007, door [verbalisant 1], inspecteur van politie, en [verbalisant 2], buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [medebetrokkene]:
Ik woon samen en mijn partner is [betrokkene]. Wij hebben drie kinderen.
U vraagt mij naar het bedrijf [A]. Dat heb ik in het begin gedaan.
U vraagt mij welke inkomsten mijn partner de afgelopen jaren had. [betrokkene] is voor zichzelf, wat de inkomsten zijn weet ik niet. [betrokkene] heeft [A] en hij heeft onroerend goed en daar heeft hij inkomsten uit. U vraagt of dit inkomen ons gezamenlijk inkomen is. Ja, daar leven wij van."
2.3.
In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak had het Hof in zijn arrest van 20 september 2013 bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, welk feit is gekwalificeerd als 'van het plegen van witwassen een gewoonte maken'. Bij zijn arrest van heden heeft de Hoge Raad het arrest van het Hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Hof teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen.
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat de betrokkene uit "het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten" wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het Hof heeft het verkregen wederrechtelijk voordeel geschat op (het aan de betrokkene toegerekende deel van) de winst die [A] heeft behaald over de jaren 2002 tot en met 2007 met de verkoop van kweekbenodigheden, die in totaal € 287.173,- heeft bedragen. Aan het oordeel van het Hof dat de in [A] behaalde winst wederrechtelijk verkregen voordeel heeft opgeleverd, ligt kennelijk de opvatting ten gronslag dat de (volledige) winst van [A] als voorwerp van (gewoonte)witwassen reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormt. Die opvatting is niet juist (Vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013/293). Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de betrokkene uit het in de strafzaak bewezenverklaarde 'gewoontewitwassen' het door het Hof geschatte bedrag daadwerkelijk aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Voor zover het Hof mocht hebben geoordeeld dat de betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten dan het bewezenverklaarde feit, is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft, en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2015.
Conclusie 24‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak had het Hof in zijn arrest bewezenverklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, welk feit is gekwalificeerd als ‘van het plegen van witwassen een gewoonte maken’. Bij zijn arrest van heden heeft de HR het arrest van het Hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Hof teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen. Het Hof heeft geoordeeld dat betrokkene uit “het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten” wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het Hof heeft het verkregen wederrechtelijk voordeel geschat op (het aan betrokkene toegerekende deel van) de winst. Aan ’s Hofs oordeel ligt kennelijk de opvatting ten grondslag dat de (volledige) winst als voorwerp van (gewoonte)witwassen reeds daardoor w.v.v. vormt. Die opvatting is niet juist. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat betrokkene uit het in de strafzaak bewezenverklaarde ‘gewoontewitwassen’ het door het Hof geschatte bedrag daadwerkelijk aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. V.zv. het Hof mocht hebben geoordeeld dat betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten dan het bewezenverklaarde feit, is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BY5217). Conclusie AG: anders.
Nr. 13/05704 P Zitting: 24 maart 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [betrokkene] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 20 september 2013 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 129.000,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Namens de betrokkene is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. De zaak hangt samen met de strafzaak tegen de betrokkene (13/05694) en met de straf- en ontnemingszaak tegen zijn medeverdachte [medebetrokkene] (13/05703 en 13/05705 P), in welke zaken ik vandaag eveneens concludeer.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het oordeel dat de volledige winst van het bedrijf [A] over de jaren 2002 tot en met 2007 als wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden aangemerkt blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel onbegrijpelijk is.
4. Het gaat in deze zaak om het volgende. In de samenhangende strafzaak is de betrokkene veroordeeld wegens gewoontewitwassen. De betrokkene kocht en verkocht in het kader van de onderneming ‘ [A] ’ kweekbenodigdheden. Het gaat daarbij om producten die worden gebruikt in hennepkwekerijen. [medebetrokkene] , partner van de betrokkene en medeverdachte in deze zaak, heeft [A] in 2001 opgezet. Vanaf 2002 of 2003 heeft de verdachte de werkzaamheden overgenomen. Het inkomen uit [A] is aan te merken als gezamenlijk inkomen van de betrokkene en [medebetrokkene] . Het hof heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat de winst die de verdachte met [A] heeft behaald op de verkoop van kweekbenodigdheden van misdrijf afkomstig is. Met de verkoop van kweekbenodigdheden heeft de verdachte zich volgens het hof schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan (poging tot) het telen van hennep.
5. De bestreden uitspraak ligt in het verlengde van de hoofdzaak, waarin reeds was geconcludeerd dat de met [A] behaalde winst van misdrijf afkomstig was. De uitspraak houdt ten aanzien van de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
“De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 20 september 2013 (parketnummer 24-000945-10) terzake van “Van het plegen van witwassen een gewoonte maken”’ veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
Door [verbalisant 1] , accountant in dienst van het Korps landelijke politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Operationele Expertise, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, is op 18 juni 2008 een financieel rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakt. Op pagina 21 van dat rapport staat dat de winst van [A] in de jaren 2002 tot en met 2007 € 287.173,-- bedroeg. Zoals aangegeven in de hoofdzaak is het hof van oordeel dat veroordeelde dit bedrag wederrechtelijk heeft verkregen. Van dit geld heeft ook zijn partner geprofiteerd. Het hof zal derhalve het voordeel delen door twee.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van het voordeel op een bedrag van € 143.586.--”
6. Deze berekening heeft het hof ontleend aan de navolgende in de aanvulling op de uitspraak opgenomen bewijsmiddelen:
“1. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt rapport - als bijlage gevoegd bij rapportnummer 2008012310554952, ordner met opschrift "ECU - Rapportage SFO map 1" (blz. 001 e.v.) - gesloten op 18 juni 2008, door [verbalisant 1] , accountant en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, houdende - zakelijk weergegeven - het relaas van verbalisant:
De winstbedragen volgens de jaarrekeningen van [A] bedroegen:
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | Totaal | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
€ | € | € | € | € | € | € | |
Winst [A] | 27.381 | 34.052 | 44.784 | 73.210 | 41.466 | 66.280 | 287.173 |
2. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij proces-verbaalnummer 2007056793, ordner met opschrift "ECU - Persoonsdossiers (PD.01 - blz. 022 e.v.) - proces-verbaalnummer 2007121115155329, gesloten op 11 december 2007, door [verbalisant 1] , inspecteur van politie, en [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [betrokkene]:
Ik leef met [medebetrokkene] (het hof begrijpt: [medebetrokkene] ) en we hebben drie kinderen. We zijn, denk ik, 20 jaar bij elkaar. Mijn inkomsten over de afgelopen jaren zijn uit [A] . [A] is eerst van [medebetrokkene] geweest en daarna heb ik het gedaan. Dat kan in 2002 zijn maar het kan ook 2003 zijn. Vorig jaar, 2006, was de winst tussen de € 40.000,- en € 45.000,- en het jaar ervoor, 2005, was het ongeveer € 75.000,—.
3. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij proces-verbaalnummer 2007056793, ordner met opschrift "ECU - Persoonsdossiers (PD.01 - blz. 026 e.v.) - proces-verbaalnummer 2007121209275329, gesloten op 12 december 2007, door [verbalisant 1] , inspecteur van politie, en [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [betrokkene]:
[A] is in 2001 gestart. [medebetrokkene] heeft het samen met een kennis van mij opgestart. Ik was toen vaak aanwezig en ik hielp wel eens wat mee. De activiteiten van [A] zijn de verkoop van kweekmateriaal. Ik verkoop aan particulieren.
4. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij proces-verbaalnummer 2007056793, ordner met opschrift "ECU - Persoonsdossiers (PD.02 - blz. 019 e.v.) - proces-verbaalnummer 2007121009065329, gesloten op 10 december 2007, door [verbalisant 1] , inspecteur van politie, en [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [medebetrokkene]:
Ik woon samen en mijn partner is [betrokkene]. Wij hebben drie kinderen. U vraagt mij naar het bedrijf [A] . Dat heb ik in het begin gedaan. U vraagt mij welke inkomsten mijn partner de afgelopen jaren had. [betrokkene] is voor zichzelf, wat de inkomsten zijn weet ik niet. [betrokkene] heeft [A] en hij heeft onroerend goed en daar heeft hij inkomsten uit. U vraagt of dit inkomen ons gezamenlijk inkomen is. Ja, daar leven wij van.”
7. De toelichting op het middel houdt in dat het oordeel van het hof dat de volledige winst over de jaren 2002 t/m 2007 als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Uit de bewijsmiddelen zou niet blijken dat [A] slechts zaken deed met illegale henneptelers. Het hof had kenbaar moeten maken welk gedeelte van de winst afkomstig was van de verkoop aan illegale henneptelers, aldus de steller van het middel.
8. Krachtens art. 511f Sv kan de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Ingevolge art. 511e, eerste lid, Sv (in eerste aanleg) en art. 511g, tweede lid, Sv (in hoger beroep) is op de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel art. 359, derde lid, Sv van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat die uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden.1.
9. De betrokkene is in de hoofdzaak veroordeeld wegens gewoontewitwassen. Daaraan lag ten grondslag dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepteelt door benodigdheden te leveren aan hennepkwekerijen. In het arrest van het hof in de hoofdzaak ligt besloten dat de winst die is behaald met [A] volledig is aan te merken als wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarmee heeft het hof te kennen gegeven dat [A] niet heeft gefunctioneerd als een onderneming waarin (ook) legale handelsactiviteiten plaatsvinden.
10. De uitspraak in de onderhavige ontnemingszaak ligt aldus in het verlengde van het arrest in de hoofdzaak. Uitgaande van het oordeel van het hof dat de winst die de betrokkene heeft behaald afkomstig was uit misdrijven, te weten de medeplichtigheid aan (poging tot) de teelt van hennep, is het oordeel dat dat bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt niet onbegrijpelijk en, mede in het licht van hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
11. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
12. Het tweede middel behelst een klacht over de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. Nu op 1 oktober 2013 beroep in cassatie is ingesteld en de stukken op 20 juni 2014 ter griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen, is de inzendtermijn overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. Nu het cassatieberoep in de hoofdzaak gelijktijdig wordt behandeld, kan de compensatie worden toegepast in de hoofdzaak en kan in de onderhavige zaak met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden worden volstaan.
13. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Het tweede middel is terecht voorgesteld, maar hoeft niet tot cassatie te leiden. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑03‑2015