Hof Arnhem-Leeuwarden, 03-02-2015, nr. 13/00748, nr. 13/00749, nr. 13/00750, nr. 13/00751, nr. 13/00752, nr. 13/00753, nr. 13/00754, nr. 13/00755, nr. 13/00756, nr. 13/00757, nr. 13/00758, nr. 13/00759, nr. 13/00760
ECLI:NL:GHARL:2015:645, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
03-02-2015
- Magistraten
Mrs. R.A.V. Boxem, J.P.M. Kooijmans, J. van de Merwe
- Zaaknummer
13/00748
13/00749
13/00750
13/00751
13/00752
13/00753
13/00754
13/00755
13/00756
13/00757
13/00758
13/00759
13/00760
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:645, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 03‑02‑2015; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1888, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3600, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3604, Niet ontvankelijk
Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑09‑2014
ECLI:NL:GHARL:2014:4911, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑06‑2014; (Tussenuitspraak bestuurlijke lus)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1888, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 8:31 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
V-N 2015/10.6 met annotatie van Redactie
JBP 2015/7 met annotatie van O. van Daalen
JBP 2015/63 met annotatie van R. Heijna, F. Leyendeckers
NTFR 2015/723 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
V-N 2014/47.3 met annotatie van Redactie
Uitspraak 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Inspecteur voldoet niet aan verplichting naam tipgever bekend te maken. Hof vernietigt daarom belastingaanslagen.
Mrs. R.A.V. Boxem, J.P.M. Kooijmans, J. van de Merwe
Partij(en)
uitspraakdatum: 3 februari 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden) en
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 juni 2013, nummers AWB 11/1635, 11/1636, 11/3379, 11/3382 t/m 11/3385, 11/3387, 11/3389, 11/3392 en 11/3394 t/m 11/3396, in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan [A] (hierna: erflater) zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd over de jaren 1997 en 1999 t/m 2007, een aanslag IB/PVV 2008, navorderingsaanslagen vermogensbelasting (hierna: VB) over de jaren 1998 en 2000, alsmede met betrekking tot deze (navorderings)aanslagen vergrijpboetes en beschikkingen heffingsrente. De dagtekening van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en VB 1998 is 31 december 2010. De dagtekening van de aanslag IB/PVV 2008 is 18 maart 2011. De dagtekening van de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 is 19 maart 2011. De dagtekening van de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 is 26 maart 2011. De dagtekening van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1999 tot en met 2005 en VB 2000 is 31 maart 2011.
1.2.
Erflater heeft bezwaar gemaakt tegen deze (navorderings)aanslagen, vergrijpboetes en beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur heeft de bezwaren gericht tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 niet-ontvankelijk verklaard en de overige bezwaren afgewezen.
1.3.
Erflater is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft, als rechtsopvolger van de rechtbank Arnhem, bij uitspraak van 6 juni 2013 de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2014 te Arnhem. Namens belanghebbenden is daar verschenen [B]. Namens de Inspecteur is verschenen [C], bijgestaan door [D], [E] en [F]. Tijdens deze zitting is bepaald dat de Inspecteur in de gelegenheid wordt gesteld ontbrekende stukken betreffende correspondentie met de Luxemburgse autoriteiten alsnog over te leggen. Bij brief van 3 maart 2014 heeft de Inspecteur deze correspondentie ingebracht bij het Hof en zich daarbij beroepen op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor het nemen van een beslissing over de vraag of beperkte kennisneming gerechtvaardigd is, heeft de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof de zaak verwezen naar de derde meervoudige belastingkamer. De tweede meervoudige belastingkamer heeft daarbij het gehele dossier ter beschikking gesteld aan de derde meervoudige belastingkamer.
1.7.
Bij brief van 9 mei 2014 heeft de Inspecteur de derde meervoudige belastingkamer een nader stuk doen toekomen, te weten een op 11 april 2012 opgemaakte ambtsedige verklaring. Ook met betrekking tot dit stuk heeft de Inspecteur zich beroepen op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. De mondelinge behandeling door de derde meervoudige belastingkamer heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014. Namens belanghebbenden is daar verschenen [B]. Namens de Inspecteur is verschenen [C], bijgestaan door [D], [E] en [G]. Op 17 juni 2014 heeft de derde meervoudige kamer van het Hof in een tussenuitspraak bepaald dat de beperkte kennisneming van de correspondentie met de Luxemburgse autoriteiten en de ambtsedige verklaring gerechtvaardigd is en het procesdossier (inclusief de geschoonde versies van de door de derde meervoudige belastingkamer beoordeelde stukken) ter beschikking gesteld aan de tweede meervoudige kamer van het Hof.
1.8.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2014. Namens belanghebbenden is daar verschenen [B], bijgestaan door [H]. Namens de Inspecteur is verschenen [C], bijgestaan door [E] en [H]. Als getuigen zijn gehoord [i], [j] en [F].
1.9.
De derde mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2015. Namens belanghebbenden is daar verschenen [B], bijgestaan door [H] en [K]. Namens de Inspecteur is verschenen [L], bijgestaan door [D], [E] en [G]. Als getuige is gehoord [M].
1.10.
Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal van de zitting van 13 januari 2015 is aan deze uitspraak gehecht. De processen-verbaal van de overige zittingen zijn reeds aan partijen toegezonden.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Erflater is overleden op 2 juli 2012. Erflater had twee kinderen: een dochter, [AA], en een inmiddels overleden zoon, [BB]. De overleden zoon was tot zijn overlijden gehuwd.
2.2.
De boetebeschikkingen zijn in verband met het overlijden van erflater door de Inspecteur op 18 september 2013 ambtshalve vernietigd.
2.3.
In januari 2009 heeft een tipgever zich gemeld bij de FIOD-ECD, die stelde over informatie te beschikken met betrekking tot Nederlandse belastingplichtigen die rekeningen aanhielden bij drie banken, te weten Rabobank Luxemburg, Generale Bank en Van Lanschot. Deze tipgever heeft informatie aan de Belastingdienst verstrekt in ruil voor een deel van de IB/PVV, VB en de heffingsrente die zou worden betaald op belastingaanslagen opgelegd met behulp van deze informatie. Een en ander is vastgelegd in een overeenkomst tussen de tipgever en de Belastingdienst, gesloten in september 2009. Daarbij heeft de Belastingdienst beloofd de identiteit van de tipgever niet bekend te maken.
2.4.
De in onderdeel 1.1. bedoelde (navorderings)aanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van informatie die is verkregen van de tipgever. Uit deze informatie zou kunnen blijken dat erflater bij de Rabobank Luxemburg een rekening had met nummer [001], met een saldo per 7 februari 1996 van ƒ 920.699 en een saldo per 7 juli 1996 van ƒ 1.030.000.
2.5.
De FIOD-ECD beschikte reeds over de informatie die de tipgever had over spaarders bij Generale Bank en Van Lanschot. De informatie van de tipgever met betrekking tot 76 rekeningen bij Rabobank Luxemburg is in een aantal gevallen, waaronder de beide kinderen van erflater, correct gebleken, terwijl in geen enkel geval is komen vast te staan dat informatie van de tipgever onjuist is geweest.
2.6.
Erflater heeft op 3 januari 2011 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en VB 1998. In dit bezwaar staat onder meer het volgende.
‘2.1
Op de Belastingdienst rust de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de heffing van de belasting. De correctie zou een gevolg zijn van het feit dat cliënt over een bankrekening bij Credit Agricole te Luxemburg zou beschikken of hebben beschikt die niet juist in zijn aangiften zou zijn verwerkt de afgelopen jaren.
2.2
De Belastingdienst in Nijmegen heeft tot op heden geen enkel overtuigend bewijs kunnen overleggen waaruit zou blijken dat [A] beschikt over een bankrekening bij Credit Agricole te Luxemburg. Belanghebbende bestrijdt dan ook de juistheid van de nagevorderde enkelvoudige belasting.’
Op 24 januari 2011 heeft erflater bij de Rechtbank een verzoek ingediend een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 22 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter beslist dat binnen drie weken na de uitspraak alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan erflater dienen te worden overgelegd. Op 14 april 2011 heeft erflater bezwaar gemaakt tegen de belastingaanslagen IB/PVV 1999 tot en met 2005, 2007 en 2008, alsmede tegen de navorderingsaanslag VB 2000. In dit bezwaar staat exact dezelfde passage als in het bezwaarschrift van 3 januari 2011, zoals hiervoor geciteerd. Op 19 april 2011 heeft erflater een tweede verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is door erflater ingetrokken tijdens de mondelinge behandeling van dit verzoek op 27 april 2011. Op 27 april 2011 heeft erflater beroep ingesteld in verband met het uitblijven van uitspraken op bezwaar.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Tussen partijen is nog slechts in geschil of de (navorderings)aanslagen en beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbenden stellen zich, kort en zakelijk weergegeven, onder meer op het standpunt dat de juistheid van de van de tipgever afkomstige informatie onvoldoende is komen vast te staan, dat die informatie onrechtmatig is verkregen en dat de Inspecteur het Europeesrechtelijk evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.
3.3.
De Inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.
3.4.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan op de zittingen is toegevoegd, is vermeld in de processen-verbaal van de zittingen.
3.5.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en de bijbehorende beschikkingen en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2008 en de bijbehorende beschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 en de bijbehorende beschikking heffingsrente heeft de Rechtbank geoordeeld dat het bezwaar hiertegen terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Tegen dit oordeel hebben belanghebbenden in hoger beroep gepersisteerd bij hetgeen hieromtrent bij de Rechtbank is aangevoerd. Dit komt er —kort gezegd— op neer dat het de Inspecteur had moeten begrijpen dat het ontbreken van het jaar 2006 in het bezwaarschrift van 14 april 2011 berustte op een kennelijke omissie, nu erflater zich in woord en geschrift had verzet tegen alle correcties die samenhingen met de vermeende bankrekening bij Credit Agricole in Luxemburg.
4.2.
Naar het oordeel van het Hof is de brief van 14 april 2011 aan te merken als een bezwaarschrift tegen (ook) de navorderingsaanslag IB/PVV 2006, ook al is deze navorderingsaanslag niet uitdrukkelijk vermeld. De in deze brief vermelde grieven gelden immers evenzeer deze, kort tevoren opgelegde navorderingsaanslag, zodat uit deze brief voldoende duidelijk blijkt dat de indiener het niet eens is met deze navorderingsaanslag en wenst dat deze wordt vernietigd.
Tipgever
4.3.
Bij beslissing van 7 februari 2012 heeft de rechtbank Arnhem een beslissing (ECLI:NL:RBARN:2012:BV2902) genomen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. In deze beslissing is onder meer het volgende overwogen.
- ‘16.
Met betrekking tot het belang van privacy voor de tipgever overweegt de rechtbank als volgt. De enkele stelling dat een aanmerkelijke kans (…) bestaat dat zich bedreigingen en represailles voor zullen doen tegen de tipgever en/of gezins- en familieleden is onvoldoende om reeds daarom een belang bij beperkte kennisneming op die grond aanwezig te achten. Vereist is dat voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de mogelijkheid van bedreiging en represailles in dit concrete geval aanwezig is. Verweerder heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt zodat deze stelling hem niet kan baten.
- 17.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de identiteit van de tipgever niet relevant is aangezien het niet gaat om de betrouwbaarheid van de tipgever maar om de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie. Dit standpunt gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat een onlosmakelijk verband tussen de persoon van de tipgever en de door hem verstrekte informatie. Naast de betrouwbaarheid van de informatie heeft eiser er immers belang bij ook zelfstandig de betrouwbaar[heid] van de tipgever te kunnen toetsen. Het standpunt van verweerder dient derhalve te worden verworpen en de naam van de tipgever dient aan eiser bekend te worden gemaakt.
(…)
- 19.
Voor wat betreft de inhoud van de overeenkomst overweegt de rechtbank als volgt. De Staat der Nederlanden heeft welbewust en weloverwogen de beslissing genomen een overeenkomst aan te gaan met een tipgever en deze in ruil voor verstrekte informatie een financiële vergoeding in het vooruitzicht te stellen. Verweerder heeft vervolgens de informatie die op deze wijze is verkregen gebruikt voor het opleggen van belastingaanslagen en vergrijpboetes aan (kennelijk onder meer) eiser. Dit leidt ertoe dat de gehele inhoud van de overeenkomst voor eiser relevant is voor een inhoudelijke beoordeling van de opgelegde belastingaanslagen en boetes. In de overeenkomst kunnen immers aspecten voorkomen die voor deze beoordeling van belang kunnen zijn. Dit leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank de door verweerder aangevoerde redenen niet aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van eiser, zodat geen sprake is van een gerechtvaardigd belang van verweerder bij geheimhouding van de inhoud van de overeenkomst.
(…)
- 26.
Voor het proces-verbaal betreffende de vaststelling van de identiteit van de tipgever verwijst de rechtbank naar de onderdelen 16. en 17. van deze beslissing. Hieruit volgt dat de naam van de tipgever en het onderzoek naar zijn identiteit aan eiser bekend dient te worden gemaakt.’
4.4.
De Inspecteur heeft desondanks geweigerd de naam van de tipgever bekend te maken. De Rechtbank heeft aan deze weigering in de einduitspraak geen gevolgen verbonden, omdat belanghebbenden naar haar oordeel niet in hun procesbelangen zijn geschaad.
4.5.
Ter zitting van 11 februari 2014 is aan de Inspecteur gevraagd of hij wenste dat het Hof op de voet van artikel 8:29 van de Awb in hoger beroep opnieuw zou beoordelen of er gewichtige redenen zijn slechts geschoonde stukken over te leggen waarin de naam van de tipgever is verwijderd en aldus de naam van de tipgever niet bekend te maken. Na een schorsing van de zitting, teneinde de Inspecteur gelegenheid te geven voor beraad, heeft de Inspecteur verklaard dat de uitspraak van de geheimhoudingskamer van de rechtbank Arnhem van 7 februari 2012 in hoger beroep niet wordt aangevochten en dat wordt berust in dit oordeel. Daarmee staat voor dit geding vast dat de Inspecteur stukken moet overleggen met daarin vermeld de naam van de tipgever en dat de Inspecteur aldus de identiteit van de tipgever bekend moet maken. Het Hof is van oordeel dat een goede procesorde zich verzet tegen latere weren van de Inspecteur waarbij dit oordeel van de geheimhoudingskamer alsnog wordt aangevochten (vergelijk Hoge Raad 14 augustus 2009, nr. 08/00066, ECLI:NL:HR:2009:BJ5125), nu belanghebbenden niet hebben verklaard ermee in te stemmen dat deze weren worden toegelaten (vergelijk Hoge Raad 4 oktober 2013, nr. 11/03207, ECLI:NL:HR:2013:781, r.o. 3.2.4). Bijzondere omstandigheden die tot een andere conclusie nopen zijn gesteld noch aannemelijk geworden.
4.6.
Het bovenstaande brengt mee dat met betrekking tot de onderhavige zaken definitief vaststaat dat geen gewichtige redenen bestaan om de naam van de tipgever geheim te houden. Immers, in rechte staat vast dat de Inspecteur stukken moet inbrengen waarin de naam van de tipgever is vermeld en dat de Inspecteur aldus de naam van de tipgever bekend dient te maken. Hetgeen de Inspecteur met betrekking tot de gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb heeft aangevoerd, moet om deze reden buiten beschouwing worden gelaten. Desondanks heeft de Inspecteur geweigerd de identiteit van de tipgever prijs te geven. Met deze weigering is echter niet de op de Inspecteur rustende verplichting vervallen deze identiteit aan belanghebbenden bekend te maken, nu de situatie bedoeld in het vierde lid van artikel 8:29 van de Awb zich niet voordoet. De weigering om te voldoen aan deze wettelijke verplichting is naar het oordeel van het Hof onrechtmatig. De omstandigheid dat artikel 8:31 van de Awb voorziet in de mogelijke gevolgen van een dergelijke weigering doet aan de onrechtmatigheid van die weigering niet af. Ook het feit dat het bekendmaken van (stukken waaruit) de identiteit van de tipgever (blijkt) wellicht civielrechtelijk onrechtmatig is jegens de tipgever maakt zulks niet anders. Op de voet van artikel 8:31 zal het Hof uit deze onrechtmatige weigering om te voldoen aan een wettelijk voorschrift de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
4.7.
Deze gevolgtrekkingen houden in het onderhavige geval in, dat het Hof, de in geding zijnde navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente zal vernietigen en de aanslag en de daarbij behorende beschikking heffingsrente voor het jaar 2008 zal verminderen. Het Hof betrekt bij dit oordeel het volgende.
4.8.
Het Hof is —anders dan de Rechtbank— van oordeel dat belanghebbenden door de weigering van de Inspecteur de naam van de tipgever bekend te maken, in hun procesbelang zijn geschaad. Het oordeel dat belanghebbenden niet in hun procesbelang zijn geschaad kan in ieder geval niet worden gedragen door het oordeel dat de stellingen van de Inspecteur op andere gronden aannemelijk moeten worden geacht (zie 4.9 tot en met 4.11 hierna) en dat op voorhand reeds vaststaat dat verklaringen van de tipgever daarin geen verandering kunnen brengen (zie 4.12 tot en met 4.14 hierna).
4.9.
Anders dan de Inspecteur stelt, is het Hof van oordeel dat niet vaststaat dat de informatie die de tipgever heeft gegeven ook in het geval van erflater betrouwbaar moet worden geacht. Het feit dat een aantal van de 76 personen over wie informatie is gegeven, heeft meegewerkt, rechtvaardigt deze conclusie niet. De conclusie wordt ook niet gerechtvaardigd door het feit dat de aan 71 van deze personen opgelegde (navorderings)aanslagen inmiddels onherroepelijk vaststaan, hetgeen overigens, anders dan de Inspecteur meent, op zichzelf niet betekent dat de informatie waarop die aanslagen zijn gebaseerd dus juist is. De omstandigheid dat de tipgever correcte informatie heeft gegeven, sluit immers niet uit dat tussen deze correcte informatie zich ook incorrecte informatie bevindt. De vraag of de informatie van de tipgever in het onderhavige geval juist is, kan naar het oordeel van het Hof niet los worden gezien van de vraag wie de tipgever is en of hij ook in het geval van erflater betrouwbaar moet worden geacht, dan wel, zo de Inspecteur wil, of ook de van de tipgever verkregen informatie met betrekking tot erflater betrouwbaar is. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de informatie, gelet op de wijze waarop deze is aangeleverd, in feite niets meer is dan een verklaring van de tipgever. De informatie is kennelijk niet rechtstreeks afkomstig uit de administratie van de desbetreffende bank, maar bestaat uit door menselijke tussenkomst vervaardigde overzichten.
4.10.
Het Hof betrekt bij dit oordeel voorts de omstandigheid dat het door de Belastingdienst gevoerde beleid inzake tipgevers die betaald willen worden kennelijk, gelet op uitlatingen van staatssecretaris De Jager tegenover de vaste commissie voor Financiën, mede omvat een verplichting voor de Belastingdienst om te onderzoeken hoe de tipgever de informatie heeft verkregen.
‘We hadden wat interne richtlijnen en daar hebben we ons in deze situatie uiteraard aan gehouden. (…) Bij de vraag of het moreel te billijken is om gebruik te maken van tips, die wellicht onrechtmatig zijn verkregen, wil ik vooropstellen dat fraudebestrijding en vooral de aanpak van zwartspaarders een van de speerpunten van mijn beleid is. (…) Als iemand er wel geld voor vraagt, is er altijd de afweging om er wel of niet in mee te gaan. (…) De wijze waarop de informatie door de tipgever is verkregen, maakt ook deel uit van die zorgvuldige afweging.’
(vaste commissie voor Financiën 26 november 2009, 31 066, nr. 81)
Namens de Inspecteur is ter zitting verklaard dat de Belastingdienst een dergelijk onderzoek niet heeft uitgevoerd en dat de Belastingdienst vaak zelfs niet de middelen of mogelijkheid heeft een dergelijk onderzoek uit te voeren. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat de Belastingdienst een dergelijk onderzoek, in weerwil van hetgeen hierboven is geciteerd, niet heeft uitgevoerd. Deze conclusie wordt ondersteund door de getuige [i], die verklaard heeft dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de wijze waarop de tipgever aan de informatie is gekomen, dat hij niet heeft getoetst of en in welke mate sprake is van onrechtmatigheid of onoorbaarheid en dat hij niet weet of de tipgever na het eerste contact met de Belastingdienst nog toegang had tot gelijksoortige informatie. Getuige [j] heeft verklaard dat geen onderzoek is gedaan naar de wijze waarop de tipgever aan informatie is gekomen en dat evenmin is onderzocht of die verkrijging onrechtmatig of maatschappelijk onoorbaar was. Getuige [M] heeft verklaard dat hij niet weet of de tipgever na het eerste contact met de Belastingdienst nog toegang had tot soortgelijke informatie. Gelet hierop hebben belanghebbenden er ontegenzeggelijk belang bij een dergelijk onderzoek zelf uit te voeren. De naam van de tipgever is bij een dergelijk onderzoek naar het oordeel van het Hof onontbeerlijk.
4.11.
De vraag of de Inspecteur bij het opleggen van aanslagen gebruik mag maken van informatie die tegen betaling van een tipgever is verkregen, beantwoordt dit Hof in beginsel bevestigend. Maar anders dan de Inspecteur meent, staat daarmee de rechtmatigheid van het gebruik van dergelijke informatie in dit geval niet vast, omdat dit gebruik om andere redenen zozeer kan indruisen tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit moet leiden tot bewijsuitsluiting.
4.12.
Belanghebbenden hebben gesteld dat het gebruik door de Inspecteur van de informatie van de tipgever, die tegen een in het vooruitzicht gestelde vergoeding is verkregen, zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit moet leiden tot bewijsuitsluiting, vernietiging van de navorderingsaanslagen en vermindering van de aanslag 2008. Naar het oordeel van het Hof kan niet worden uitgesloten dat belanghebbenden deze stelling nader hadden kunnen onderbouwen indien de identiteit van de tipgever bekend was gemaakt en deze als getuige had kunnen worden gehoord. Immers, de Inspecteur heeft geen enkel inzicht kunnen of willen verschaffen in de wijze waarop de tipgever aan de informatie is gekomen dan wel tegenover de FIOD-ECD heeft gesteld te zijn gekomen, terwijl de tipgever bij uitstek de bron is die daaromtrent uitsluitsel had kunnen geven. Nu aan belanghebbenden door de Inspecteur ten onrechte de kans is ontnomen bewijs bij te brengen voor deze door hen ingenomen stelling, dient naar het oordeel van het Hof de omstandigheid dat deze stelling niet aannemelijk is geworden voor rekening en risico van de Inspecteur te komen. Deze gevolgtrekking is op zichzelf reeds voldoende om te concluderen tot hetgeen is vermeld in overweging 4.7.
4.13.
Belanghebbenden hebben verder gesteld dat de Inspecteur het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel heeft geschonden omdat —kort gezegd— een deel van de navorderingsaanslagen buiten de reguliere navorderingstermijn van vijf jaar is opgelegd en bij het opleggen van die aanslagen niet voortvarend is gehandeld. Bij de beantwoording van de vraag of de Inspecteur het Europeesrechtelijk evenredigheidsbeginsel heeft geschonden is het tijdstip van belang waarop de tipgever de informatie die heeft geleid tot de onderwerpelijke navorderingsaanslagen heeft aangeboden aan de bevoegde autoriteiten. De tipgever is de bron die bij uitstek deze vraag kan beantwoorden. Nu aan belanghebbenden door de Inspecteur op onrechtmatige wijze de kans is ontnomen bewijs bij te brengen voor deze door hen ingenomen stelling, dient naar het oordeel van het Hof de omstandigheid dat deze stelling niet aannemelijk is geworden voor rekening en risico van de Inspecteur te komen. Het Hof betrekt daarbij de omstandigheid dat in beroep door de Inspecteur is gesteld —en door de Rechtbank zelfs als feit is vastgesteld— dat de tipgever zich had gemeld in maart 2009, terwijl uit de verklaringen van de getuige [i] de conclusie moet worden getrokken dat de tipgever in ieder geval reeds in januari 2009 bekend was bij de tot de Belastingdienst behorende FIOD-ECD.
4.14.
Ten slotte is het Hof van oordeel dat de Inspecteur de rechtsorde ernstig heeft geschonden en dat dit oordeel op zichzelf reeds rechtvaardigt dat het Hof daaruit de gevolgtrekking maakt zoals omschreven in onderdeel 4.7. De Inspecteur heeft in de beroepsfase geweigerd informatie te geven —door ongeschoonde stukken in te brengen dan wel anderszins— hoewel de Rechtbank had geoordeeld dat voor die weigering geen gewichtige redenen bestonden. Hoewel deze weigering ook op dat moment onrechtmatig was, stond het de Inspecteur in beginsel vrij het Hof in hoger beroep opnieuw de vraag voor te leggen of beperkte kennisneming gerechtvaardigd was, teneinde deze weigering (alsnog) van de door artikel 8:29, vierde lid, van de Awb, geboden rechtmatige wettelijke grondslag te voorzien. Op de zitting van het Hof van 11 februari 2014 heeft de Inspecteur zich echter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud neergelegd bij het oordeel van de Rechtbank. Niettemin heeft hij volhard in zijn weigering de verlangde informatie te verstrekken.
4.15.
De Inspecteur heeft zich bereid verklaard te bevorderen dat de tipgever als getuige kan worden gehoord zonder dat belanghebbenden zijn identiteit kunnen vaststellen. Het Hof zal daarvan geen gebruik maken. Vaststaat dat de Inspecteur de naam van de tipgever aan belanghebbenden bekend dient te maken, dan wel stukken dient over te leggen waarin zijn naam is genoemd, zodat deze hem als getuige kunnen oproepen. Belanghebbenden hebben aangegeven aan dit recht vast te houden en geen gebruik te maken van de mogelijkheid de tipgever als getuige te horen onder de door de Inspecteur gestelde voorwaarden, zodat aanhouding om deze reden niet in de rede ligt.
4.16.
De Inspecteur heeft het Hof nog verzocht belanghebbenden op de voet van artikel 8:44 van de Awb op te roepen om in persoon te worden gehoord of inlichtingen te geven. Op deze wijze verwacht de Inspecteur steun te vinden voor zijn stelling dat erflater een rekening aanhield bij de Rabobank Luxemburg. Het Hof ziet echter geen aanleiding gebruik te maken van deze aan hem toekomende bevoegdheid, aangezien de beslissing niet anders zal luiden als deze stelling van de Inspecteur aannemelijk wordt.
Getuigen
4.17.
In een brief gedateerd 25 mei 2012 aan de Rechtbank schrijft de gemachtigde van erflater het volgende.
‘In bovengenoemde procedure is een mondelinge behandeling gepland voor 30 augustus aanstaande.
(…)
In uw brieven maakt u melding van het feit dat uiterlijk zeven dagen voor de zitting opgave gedaan moet worden van eventuele getuigen en deskundigen die worden opgeroepen. Daar wringt in deze de schoen. Door de handelwijze van de Belastingdienst wordt eiser niet in staat gesteld zijn verdedigingsrechten naar behoren uit te oefenen. De essentiële getuige waar het hier om gaat, wordt angstvallig geheim gehouden. De consequentie daarvan is dat eiser niets anders kan dan trachten op andere wijze de waarheid boven tafel te krijgen. Dat zal met andere getuigen moeten gebeuren. Eiser heeft bijvoorbeeld de wens om verbalisanten te horen over de gang van zaken. De geheimhoudingskamer heeft beslist dat de naam en de identiteit van de verbalisanten niet openbaar gemaakt hoeven te worden maar dat de verdediging wel in staat gesteld moet worden om deze te horen. Recent heeft ondergetekende in een andere zaak voor uw rechtbank kunnen constateren dat de Belastingdienst weinig coöperatief is in het oproepen en of mede brengen van getuigen die werkzaam zijn bij de Belastingdienst.
(…)
Om een dergelijke gang van zaken in deze procedure te voorkomen, meent eiser dat de zitting van 30 augustus aanstaande meer het karakter zal moeten krijgen van een regiezitting zoals dat in strafzaken gebruikelijk is.’
Op 5 juni 2012 schrijft de Rechtbank het volgende aan de gemachtigde van erflater.
‘Naar aanleiding van uw brief van 25 mei 2012 deel ik u mede dat de rechtbank geen aanleiding ziet om een regiezitting te houden.
Indien u op de zitting van 30 augustus 2012 getuigen wilt horen dient u dat tijdig aan de rechtbank te laten weten.’
Op 17 augustus 2012 schrijft de gemachtigde van belanghebbenden aan de Rechtbank het volgende.
‘In bovengenoemde procedures is een mondelinge behandeling gepland voor 30 augustus aanstaande. Al eerder is uw Rechtbank medegedeeld dat bij eiser de uitdrukkelijke wens bestaat, getuigen te horen. In dat verband vraag ik uw aandacht voor het volgende.
Op het verzoek van eiser tot openbaarmaking van de namen van de betrokken belastingambtenaren, overweegt uw Rechtbank in haar beslissing van 7 februari 2012 als volgt:
- ‘11.
Voor de onder b. vermelde reden is de rechtbank van oordeel dat het belang van de privacy van de in onderhavige stukken genoemde en bij de Belastingdienst werkzame personen om anoniem te blijven prevaleert boven dat van eiser. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de medewerkers van de Belastingdienst in de stukken op een zodanige individualiseerbare wijze zijn aangeduid (met de letters NN en een cijfer) dat zij met deze aanduiding kunnen worden aangewezen, bijvoorbeeld om als getuige te worden gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van eiser daarmee voldoende gewaarborgd.’
En ten aanzien van de betrokken FIOD-ambtenaren overweegt uw Rechtbank:
- ‘15.
Voor het belang van privacy van de betrokken ambtenaar van de FIOD-ECD verwijst de rechtbank naar onderdeel 11. van deze beslissing. De naam van de ambtenaar hoeft derhalve niet te worden bekend gemaakt. Hierbij wijst de rechtbank er op dat de naam van de betrokken ambtenaar uit de wel voor eiser beschikbare onderdelen uit de overeenkomst, voldoende bepaalbaar is.’
Eiser wenst alle genoemde in de door de Inspecteur overgelegde maar anoniem gemaakte ambtenaren, van zowel de Belastingdienst als de FIOD, te horen. Eiser heeft dat recht ook gelet op hun grote betrokkenheid bij overeenkomst met de anonieme tipgever. Het is voor eiser echter onmogelijk deze getuigen op te roepen. De gegevens zijn wel bij uw Rechtbank respectievelijk de Inspecteur bekend.
Met verwijzing naar artikel 8:33 Awb jo. artikel 8:46 Awb verzoek ik uw Rechtbank derhalve om genoemde anonieme getuigen op te roepen.’
Op 21 augustus 2012 schrijft de Rechtbank het volgende aan de gemachtigde van belanghebbenden.
‘Naar aanleiding van uw brief van 17 augustus 2012 deel ik u mee dat de rechtbank vooralsnog geen aanleiding ziet de door u genoemde getuigen op te roepen.
Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.’
Op 24 augustus 2012 schrijft de gemachtigde van belanghebbenden aan de Rechtbank het volgende.
‘(…) Met enige verbazing heb ik kennisgenomen van de korte inhoud van uw brief.
Uw rechtbank schrijft vooralsnog geen aanleiding te zien de door mij genoemde getuigen op te roepen. Enige toelichting daarop ontbreekt.
(…)
Ik kan uw Rechtbank nu reeds mededelen dat eiser persisteert en zal persisteren in het horen van genoemde getuigen.
(…)’
Op 27 augustus 2012 schrijft de Rechtbank het volgende aan de gemachtigde van belanghebbenden.
‘Zoals reeds gemeld in onze brief van 5 juni 2012 zullen de beroepen op de zitting van 30 augustus 2012 inhoudelijk worden behandeld. Uw brief geeft de rechtbank geen aanleiding daarop terug te komen.’
Een afschrift van alle genoemde correspondentie is door de Rechtbank onmiddellijk aan de Inspecteur ter beschikking gesteld. De Inspecteur heeft de namen van de getuigen niet bekend gemaakt aan de gemachtigde van belanghebbenden en heeft de getuigen ook niet meegenomen naar de zitting van de Rechtbank. Door de Rechtbank is geen enkele getuige gehoord.
4.18.
Op vragen van het Hof heeft de Inspecteur ter zitting van 11 februari 2014 aangeboden om bewijs bij te brengen voor door hem ingenomen stellingen. Hij heeft daarbij aangeboden de betrokken ambtenaren werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD-ECD als getuigen te horen. Op vragen van het Hof waarom belanghebbenden bij de Rechtbank niet in staat zijn gesteld deze ambtenaren als getuigen te horen, heeft de Inspecteur gesteld dat ‘de gemachtigde niet om opgave van de namen heeft verzocht, anders had hij die gekregen.’ Namens de Inspecteur is op die zitting verder het volgende gesteld: ‘[D] merkt op dat de Belastingdienst altijd heeft gezegd ruiterlijk mee te werken aan verhoor van getuigen, ook van de ambtenaren die de stukken hebben opgemaakt. Een dergelijk verzoek van de gemachtigde heeft de Belastingdienst niet op zodanige wijze bereikt.’
4.19.
Naar het oordeel van het Hof had uiteindelijk de Rechtbank, mede gelet op de beslissing van 7 februari 2012, belanghebbenden in staat moeten stellen de door hen gewenste getuigen te horen, door de Inspecteur op te dragen de betrokken ambtenaren mee te nemen naar de zitting van de Rechtbank. Dit laat echter onverlet dat de Inspecteur in redelijkheid niet kon menen dat hij de, op de voet van artikel 8:39 van de Awb aan hem in afschrift ter beschikking gestelde, brieven van de gemachtigde van belanghebbende(n) niet zelfstandig behoefde aan te merken als een verzoek belanghebbende(n) in staat te stellen de betreffende ambtenaren als getuige te horen. Door niet op dat verzoek in te gaan, maar vervolgens, ter zitting van 11 februari 2014, deze ambtenaren als getuigen aan te bieden op het moment dat hijzelf meende in bewijsnood te komen, heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden. Immers, daar waar beide partijen belang hebben bij het horen van getuigen, kan het niet zo zijn dat de Inspecteur deze getuigen kan oproepen of meebrengen, terwijl aan de andere partij deze mogelijkheid door de Inspecteur wordt onthouden. Het Hof verbindt daaraan evenwel geen gevolgen.
Verschoningsrecht
Ten overvloede overweegt het Hof het volgende (4.20 tot en met 4.25).
4.20.
Tijdens de zitting van 9 september 2014 heeft het Hof de getuigen [i] en [j] medegedeeld dat hen geen verschoningsrecht toekomt met betrekking tot een vraag over de identiteit van de tipgever. Beide getuigen hebben zich beroepen op artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), dat, in samenhang met artikel 8:33, derde lid, van de Awb en artikel 165, tweede lid, onderdeel b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een verschoningsrecht kan opleveren. Een andere grond voor verschoning hebben zij niet gegeven.
4.21.
Het Hof stelt voorop dat op getuigen die de eed of belofte hebben afgelegd in beginsel de verplichting rust vragen te beantwoorden. Daarbij maakt het geen verschil of de getuigen door het Hof zijn opgeroepen dan wel door partijen zijn opgeroepen of meegebracht. Het Hof leidt dit af uit het feit dat ook met betrekking tot door partijen opgeroepen of meegebrachte getuigen kan worden bepaald dat zij niet zullen worden gehoord dan na het afleggen van de eed of de belofte en dat op deze getuigen daarna de verplichting rust ‘de gehele waarheid en niets dan de waarheid’ te zeggen (artikel 8:33, vierde lid, van de Awb). Een uitleg van de wet die ervan uitgaat dat door partijen meegebrachte getuigen ook na het afleggen van de eed of belofte vrijelijk zelf kunnen bepalen op welke vraag zij wel of geen antwoord geven, kan naar het oordeel van het Hof nimmer een juiste zijn, aangezien een dergelijke uitleg op gespannen voet staat met het doel van het onder ede horen van getuigen, te weten waarheidsvinding.
4.22.
Uit artikel 67 van de AWR volgt, voor zover in casu van belang voor de vraag of aan de getuigen een verschoningsrecht toekomt, dat zij de identiteit van de tipgever niet verder bekend mogen maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet. Verder geldt de geheimhoudingsplicht niet indien enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht.
4.23.
Vooropgesteld moet worden dat een belastingambtenaar niet een algemeen verschoningsrecht heeft, doch dat per gestelde vraag moet worden bezien of een verschoningsrecht bestaat alsmede of het aan redelijke twijfel onderhevig is of de beantwoording van de vraag naar waarheid zou kunnen geschieden zonder dat door de getuige geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven (vgl. HR 7 juni 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9067, NJ 1986, 174, en artikel 165, tweede lid, onderdeel b, Rv).
4.24.
De getuigen hebben gesteld dat de naam van de tipgever verborgen dient te blijven, omdat hij gevaar loopt indien zijn identiteit bekend wordt. Deze stelling is echter op geen enkele wijze door hen onderbouwd. Voor zover is verwezen naar hetgeen is aangevoerd door de Inspecteur, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd en bijgebracht geen feiten of omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat met het beantwoorden van die vraag door de getuigen wordt geopenbaard wat verborgen dient te blijven, bijvoorbeeld omdat de tipgever in een dergelijk geval een reëel gevaar zou lopen of dat daarmee de Belastingdienst in feite de mogelijkheid ontnomen zou worden in de toekomst gebruik te maken van dergelijke tipgevers. Het Hof is daarom van oordeel dat de getuigen geen verschoningsrecht dat op die gronden is gebaseerd, toekomt.
4.25.
Hoewel de vraag of een getuige een verschoningsrecht toekomt formeel een andere vraag is dan de vraag of gewichtige redenen bestaan die maken dat de Inspecteur rechtmatig kan weigeren bepaalde informatie bekend te maken (8:29 van de Awb), kunnen naar het oordeel van het Hof deze vragen in casu niet los van elkaar worden gezien. Immers, van informatie waarvan, zoals in casu, vaststaat dat deze, op rechterlijk bevel, door het inbrengen van stukken of anderszins bekend moet worden gemaakt, kan niet worden gezegd dat deze verborgen dient te blijven. Verder verdient het opmerking dat artikel 67 van de AWR belastingambtenaren primair een verbod oplegt dat beoogt geheimhouding te waarborgen. Het verschoningsrecht dat een individuele ambtenaar vervolgens kan toekomen, is afgeleid van dit verbod, gaat niet verder dan dit verbod en dient ook geen ander belang dan het belang dat dit verbod beschermt. Het vorenstaande betekent dat, indien, zoals in casu, de Belastingdienst belang heeft bij geheimhouding van informatie, doch eveneens vaststaat dat deze informatie in beginsel bekend dient te worden gemaakt, op grond van artikel 8:29 van de Awb moet worden bepaald of de informatie geheim kan blijven. Naast dit beroep komt aan artikel 67 van de AWR geen zelfstandige betekenis meer toe. Met andere woorden, indien, zoals in casu, definitief vaststaat dat de Inspecteur geen gewichtige reden heeft voor een weigering informatie-te delen, dan kan hij zich niet meer met succes beroepen op een voor hem geldende geheimhoudingsplicht op basis van artikel 67 van de AWR Naar het oordeel van het Hof heeft op grond van het vorenstaande hetzelfde te gelden voor andere ambtenaren van de Belastingdienst die zich vervolgens als getuige beroepen op een verschoningsrecht afgeleid van diezelfde geheimhoudingsplicht.
4.26.
De Inspecteur heeft gesteld dat, wanneer de Belastingdienst een afweging maakt om bepaalde informatie niet te verstrekken, de rechter op grond van artikel 8:31 van de Awb daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen en dat deze bepaling niet omzeild kan worden door een getuige te dwingen die informatie te verstrekken. Naar het oordeel van het Hof is deze stelling niet juist en kan daarentegen de Inspecteur de wettelijke verplichting die op een getuige rust om vragen te beantwoorden niet omzeilen door te weigeren bepaalde informatie te verstrekken. Met andere woorden: het feit dat de Inspecteur ten onrechte weigert informatie te verstrekken, maakt niet dat getuigen die ook over deze informatie beschikken reeds om die reden, met succes een verschoningsrecht zouden kunnen inroepen. Dat artikel 8:31 van de Awb voor deze onrechtmatige weigering een sanctie formuleert, maakt dit niet anders, alleen al vanwege het feit dat het oordeel dat aan een getuige geen verschoningsrecht toekomt niet kan worden getypeerd als een sanctie. Uiteindelijk bepalen het recht en de rechter die het recht toepast of informatie dient te worden verstrekt en of aan een getuige een verschoningsrecht toekomt, niet de Inspecteur.
4.27.
Blijkens een mededeling aan het Hof van de griffier van de Hoge Raad hebben de getuigen [i] en [j] beroep in cassatie ingesteld tegen het proces-verbaal van de zitting van 9 september 2014. Het Hof heeft in deze uitspraak geen gevolgen verbonden aan de weigering van die getuigen te antwoorden op vragen naar de identiteit van de tipgever. Om deze reden ziet het Hof geen aanleiding de onderhavige zaak aan te houden totdat de Hoge Raad heeft beslist op het door de getuigen ingestelde beroep in cassatie.
Aanslag IB/PVV 2008
4.28.
Uit de stukken blijkt dat aan erflater voor het jaar 2008 een voorlopige aanslag (H80) is opgelegd tot een te betalen bedrag van € 11.227 na aftrek van de heffingskorting en verrekening van voorheffingen. Het hogere te betalen bedrag van de definitieve aanslag vloeit slechts voort uit de correctie in verband met de vermeende inkomsten uit de in 2.4 bedoelde bankrekening. Nu die correctie moet vervallen zal de definitieve aanslag voor 2008 worden verminderd tot nihil, na verrekening van voorheffingen en voorlopige aanslagen.
Conclusie
Het hoger beroep van belanghebbenden is gegrond.
5. Kosten
5.1
Naar het oordeel van het Hof stond vanaf 11 februari 2014 vast dat de weigering van de Inspecteur stukken over te leggen waaruit de naam van de tipgever blijkt, dan wel de naam van de tipgever anderszins bekend te maken, definitief onrechtmatig was. Niettemin heeft de Inspecteur volhard in die weigering. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur hiermee in vergaande mate onzorgvuldig gehandeld hetgeen een bijzondere omstandigheid oplevert als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit; vgl. Hoge Raad 4 februari 2011, 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Onafhankelijk hiervan is het Hof van oordeel dat een veroordeling van de Inspecteur in de door belanghebbenden gemaakte proceskosten in afwijking van het forfaitaire stelsel een gevolgtrekking is die het Hof geraden voorkomt als bedoeld in artikel 8:31, van de Awb.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur tot een bedrag van € 75.000 te veroordelen in de kosten die belanghebbenden voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep hebben moeten maken.
6. Beslissing
Het Hof:
- —
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- —
verklaart de beroepen gegrond;
- —
vernietigt de navorderingsaanslagen en de daarmee samenhangende beschikkingen heffingsrente;
- —
vermindert de aanslag IB/PVV 2008 tot een te betalen bedrag van nihil, na verrekening van voorheffingen en voorlopige aanslagen en vernietigt de met deze aanslag samenhangende beschikking heffingsrente;
- —
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 75.000;
- —
gelast de Inspecteur het griffierecht van € 200 (2 × € 41 bij de Rechtbank en € 118 bij het Hof) aan belanghebbenden te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. R.A.V. Boxem, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 3 februari 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
(A. Vellema)
De voorzitter,
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op [03 FEB 2015]
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1 —
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2 —
het beroepschrift moet ondertekehd zijn en ten minste het volgende vermelden;
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Uitspraak 09‑09‑2014
proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 9 september 2014 van de tweede meervoudige belastingkamer
Aanwezig:
mr. R.A.V. Boxem, voorzitter
mr. J.P.M. Kooijmans,
mr. J. van de Merwe,
mr. A. Vellema, griffier
[B], als gemachtigde van de erven [X] (hierna: de gemachtigde), bijgestaan door [H]
[C], landsadvocaat, namens de Inspecteur (hierna: de Inspecteur) bijgestaan door […]. Als belangstellenden van de zijde van de Inspecteur zijn aanwezig [E], […] en […].
Alle in dit proces-verbaal opgenomen verklaringen zijn zakelijk weergegeven.
De voorzitter vraagt partijen of zij voorafgaand aan het verhoor van de getuigen nog de gelegenheid willen krijgen om het woord te voeren.
De gemachtigde verklaart dat hij daar op dit moment geen behoefte aan heeft en dat hij de verhoren wil afwachten.
De Inspecteur merkt op dat aan het slot van de verhoren wellicht nog over de oproeping van [M] kan worden gesproken.
De voorzitter beaamt dat deze kwestie na de verhoren aan de orde kan komen.
De Inspecteur vraagt het Hof verder naar de volgorde van vragen stellen aan de getuigen.
De voorzitter merkt op dat de gemachtigde om het horen van deze getuigen heeft verzocht en dat het in beginsel in de rede ligt dat de gemachtigde als eerste in de gelegenheid wordt gesteld.
De Inspecteur stemt ermee in dat de gemachtigde als eerste vragen stelt. Zij vraagt of het Hof het wenselijk vindt dat alle vragen worden gesteld, of dat vragen die al eerder aan deze getuigen zijn gesteld, achterwege gelaten kunnen worden.
De voorzitter antwoordt dat hij het in beginsel aan de gemachtigde overlaat welke vragen hij wil stellen en ervan uitgaat dat de gemachtigde daarbij de redelijkheid in acht neemt.
De gemachtigde verklaart dat hij niet in herhaling gelooft en dat hij de eerdere verklaringen heeft gelezen. Hij verwijst naar zijn fax van 2 september 2014 en geeft nogmaals aan dat hij er de voorkeur aan geeft dat de getuigen onder ede worden gehoord.
De voorzitter verzoekt de bode de getuige [I] binnen te laten.
De getuige verklaart te zijn: [I], geboren, […] 1959 te […]. Hij verklaart geen familie te zijn van, noch in dienstbetrekking te staan tot (de erven) [X]. De getuige legt vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze de eed af.
Op vragen van de gemachtigde verklaart de getuige:
- —
Hij is werkzaam bij de FIOD als opsporingsmedewerker account opsporingsinformatie. Hij heeft rechten gestudeerd en heeft sinds 1985 ervaring in opsporingswerk. Ten tijde van het project Derde Categorie was hij in dezelfde functie werkzaam. Er zijn wel enige nuances; in 2009 was hij betrokken bij het coördinatiepunt witwassen.
- —
Op het verhoor van vandaag heeft hij zich voorbereid in die zin dat hij zijn bemoeienis met het project nog eens door zijn hoofd heeft laten gaan. Verder heeft hij zijn agenda van 2009 geraadpleegd. Gisteren heeft hij contact met [y] gehad over mogelijke reisafspraken. Hij heeft geen inhoudelijk contact gehad met [y], noch met andere ambtenaren, noch met de landsadvocaat. Voorafgaand aan het verhoor bij de rechtbank Zeeland/West Brabant heeft hij contact gehad met de landsadvocaat over de technische kant van het verhoor, maar niet inhoudelijk.
- —
Bij het team waar hij momenteel werkzaam is, houdt hij zich bezig met opsporingsaspecten in zowel belastingzaken als commune delicten zoals verduistering, oplichting etc. Hij is gewend een verdachte vóór verhoor de cautie te geven, mee te delen waar hij van verdacht wordt en te onderzoeken of de verdachte de taal meester is en of hij eventueel recht heeft op bijstand van een raadsman. Als hij tijdens het verhoor van een getuige een vermoeden van een strafbaar feit krijgt, geeft hij eveneens de cautie.
- —
Met de tipgever heeft hij in eerste instantie gesproken in de hoedanigheid van medewerker FIOD/belastingambtenaar, niet zozeer met een speciale status. De tipgever was toen ook niet meer dan een getuige. Van het eerste gesprek is geen proces-verbaal opgemaakt. Van latere gesprekken is wel een proces-verbaal of een ambtsedige verklaring opgemaakt. Het eerste gesprek was niet meer dan een gesprek, er gebeurde inhoudelijk niets ter opsporing. Toen de getuige aangaf anoniem te willen blijven, heeft hij de zaak direct overgedragen. Hij heeft toen contact opgenomen met de toenmalige coördinator van de CIE […] Zij is nu niet meer in dienst bij de FIOD of de Belastingdienst. In oktober is hij weer bij gesprekken met de tipgever betrokken. In de tussentijd was inmiddels een en ander gebeurd.
- —
Hij kent de naam van de tipgever, maar kan die niet meedelen omdat een afspraak met een getuige over geheimhouding onder zijn geheimhoudingsplicht valt.
De gemachtigde houdt de getuige voor dat het oordeel van de geheimhoudingskamer van de Rechtbank onherroepelijk vaststaat en dat op grond van artikel 67, tweede lid, letter a, van de AWR de geheimhoudingplicht daarmee is komen te vervallen.
De getuige verklaart dat hij de naam niet bekend maakt.
De gemachtigde merkt op dat de getuige op onrechtmatige gronden een beroep op geheimhouding doet.
De voorzitter houdt de getuige voor dat dit juist is en dat hij verplicht is te antwoorden.
De Inspecteur merkt op dat, wanneer de Belastingdienst een afweging maakt om bepaalde informatie niet te verstrekken, de rechter op grond van artikel 8:31 van de Awb daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen. Deze bepaling kan niet omzeild worden door een getuige te dwingen die informatie te verstrekken. Er spelen hier andere belangen en er heeft op hoge niveaus afstemming plaatsgevonden.
De voorzitter merkt op dat een getuige in beginsel verplicht is te antwoorden en dat in dit geval geen beroep kan worden gedaan op een verschoningsrecht. Dat de Inspecteur ervoor kiest om, hoewel daartoe gehouden, bepaalde stukken niet in te brengen maakt dat niet anders.
De Inspecteur verklaart dat in dit geval naar analogie van artikel 8:31 Awb moet worden gehandeld, omdat het gaat om gegevens die gevaar kunnen opleveren.
De voorzitter houdt de Inspecteur voor dat zij op de vorige zitting heeft verklaard zich neer te leggen bij het oordeel van de geheimhoudingskamer van de Rechtbank. De geheimhoudingskamer van de Rechtbank heeft geoordeeld dat de naam van de tipgever bekend dient te worden gemaakt.
De Inspecteur merkt op dat dat ging over het overleggen van stukken; dat is duidelijk een andere vraag.
De voorzitter houdt de getuige voor dat hij verplicht is te antwoorden.
De getuige verklaart dat hij erbij blijft dat niet te doen.
Op de vraag van de gemachtigde of hij meer weet van de persoonlijke omstandigheden van de tipgever, verklaart de getuige dat hij weet waar de tipgever woont, maar dat hij dat niet zegt omdat dat ook onder de geheimhouding valt.
De gemachtigde refereert aan de verklaring van de getuige voor de rechtbank Zeeland/West Brabant dat de documenten mogelijk van misdrijf afkomstig waren. Desgevraagd verklaart de getuige dat hij de tipgever tijdens het eerste gesprek niet de cautie heeft gegeven. Dat was ook niet nodig want hij heeft geen enkele handeling verricht. De tipgever wilde bij alles anonimiteit en hij kon die niet waarborgen. Verder heeft hij geen gesprek gevoerd en hij heeft ook geen enkele vraag gesteld om te verifiëren of er mogelijk gegevens van misdrijf afkomstig waren.
Op de vraag van de gemachtigde of hij naderhand de Officier van Justitie omtrent een vermoeden van misdrijf heeft geïnformeerd, verklaart de getuige dat hij dat niet heeft gedaan.
De Inspecteur merkt op dat de gemachtigde suggereert dat de getuige een vermoeden had van een strafbaar feit. In het verhoor bij de rechtbank Zeeland/West Brabant heeft hij echter slechts gesproken van documenten die mogelijk afkomstig waren van misdrijf.
Op vragen van de gemachtigde verklaart de getuige:
- —
Hij heeft de Officier van Justitie niet geïnformeerd over de mogelijkheid dat stukken van misdrijf afkomstig waren, omdat daarvoor geen concrete feiten en omstandigheden aanwezig waren.
- —
Zijn vermoeden van de mogelijke afkomst van misdrijf was gebaseerd op het gegeven dat stukken van velerlei herkomst kunnen zijn en op ervaring in eerdere zaken; hij wist echter niet of het in dit geval ook zo was. Hij heeft er verder niet op doorgevraagd, na de mededeling over de anonimiteit is het gesprek gestopt. In een later stadium heeft hij er evenmin op doorgevraagd, omdat hij geen redelijk vermoeden van een strafbaar feit kon construeren.
- —
Hij weet niet wanneer de tipgever om geldelijke compensatie heeft verzocht, hij heeft daar niet met hem over gesproken. Eerst nadat een overeenkomst met de tipgever was gesloten, heeft hij hem — op 1 oktober 2009 — weer gesproken. Uit hetgeen aan de orde is gekomen bij de Rechtbank Zeeland/West Brabant blijkt dat sprake is van een geldelijke beloning. Zelf weet hij daar niets van.
- —
Hij weet niet of de tipgever tijdens het gesprek in oktober 2009 bekend was met het beloningsbeleid van de overheid; er was toen al een civielrechtelijke overeenkomst gesloten.
- —
Hij is ermee bekend dat haar aanleiding van deze affaire Kamervragen zijn gesteld.
De gemachtigde merkt op dat de staatssecretaris in zijn antwoord op de Kamervragen ingaat op de voorwaarden voor betaling van tipgelden en aangeeft naar welke zaken onderzoek moet worden gedaan. Hij legt deze achtereenvolgens aan de getuige voor.
De getuige verklaart daarop:
- —
In de periode 13 januari 2009 tot 1 oktober 2009 heeft hij geen onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de informatie. Na 1 oktober 2009 is hij hier deels bij betrokken geweest.
- —
Hij heeft geen onderzoek gedaan naar de wijze waarop de tipgever aan de informatie is gekomen.
- —
Hij heeft niet getoetst of en in welke mate sprake is van onrechtmatigheid of onoorbaarheid.
- —
Hij heeft de betrouwbaarheid van de tipgever niet getoetst.
- —
Hij heeft het fiscale verleden en geweten van de tipgever niet onderzocht.
- —
Hij heeft geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om anderszins aan de gegevens te komen.
- —
Hij heeft geen onderzoek gedaan naar het risico voor de tipgever en de betrokken ambtenaren.
- —
Het fiscale belang van de door tipgever gegeven informatie heeft hij eerst ná 1 oktober 2009 voor een deel onderzocht Het betrof informatie over drie financiële instellingen. De namen van de andere twee instellingen wil hij niet verstrekken omdat dat onder zijn geheimhoudingsplicht valt en hij daarmee wellicht iets zou zeggen over zaken die betrekking hebben op andere belastingplichtigen. Hij heeft in z'n algemeenheid geen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van aanzienlijk fiscaal belang.
De getuige verklaart voorts op vragen van de gemachtigde:
- —
Het is hem bekend dat in de overeenkomst met de tipgever gesproken wordt van een voorschot, maar hij weet niet of dat daadwerkelijk is betaald. Hij weet evenmin of de tipgever nu of in de toekomst nog betaald wordt.
- —
Uit de getuigenverklaring van [y] voor de rechtbank Zeeland/West Brabant blijkt dat de DG/Belastingdienst — [DD] — namens het Ministerie van Financiën de overeenkomst met de tipgever heeft getekend. Hij weet niet of [DD] kennis heeft genomen van alle onderzoeksvragen die hem zojuist zijn voorgelegd.
- —
Het is hem bekend dat de CIE aan de regeling bijzondere opsporingsgelden is gebonden, maar hij weet niet of de CIE analyses op basis van dit beleid heeft gemaakt. Hij weet evenmin waarom de CIE niet met deze zaak is verder gegaan.
- —
Hij is niet betrokken geweest bij Tv-optredens van De Jager (in o.a. Pauw en Witteman en De Wereld Draait Door), hij weet ook niet wie daar wel bij betrokken zijn geweest.
De gemachtigde verklaart dat hij vooralsnog geen vragen meer heeft aan de getuige. Hij verzoekt de getuige niet met de andere getuigen over dit verhoor te spreken.
De getuige verklaart dat dat vanzelf spreekt.
De getuige verklaart vervolgens op vragen van de Inspecteur:
- —
Hij heeft geen enkele aanwijzing dat het initiatief voor contact met de tipgever van de Belastingdienst of de FIOD is uitgegaan.
- —
Hij weet niet of de tipgever na het eerste contact met de Belastingdienst nog toegang had tot gelijksoortige informatie; hij heeft geen enkele aanwijzing dat het zo is of dat het niet zo is.
- —
Hij weet niet of de staatssecretaris zelf contact heeft gehad met de tipgever maar hij acht dat niet waarschijnlijk.
- —
Hij heeft geen enkele aanwijzing dat onjuiste of verzonnen informatie is verstrekt of dat namen van rekeninghouders zijn toegevoegd.
De Inspecteur houdt de getuige een proces-verbaal voor van 1 oktober 2009 (codenummer AH4, bijlage B3 bij de brief van 4 maart 2014).
De getuige verklaart dat hij het stuk herkent en dat zijn handtekening er onder staat.
De Inspecteur houdt de getuige een ambtsedige verklaring voor van 1 oktober 2009 (codenummer G1-01, bijlage B4 bij de brief van 4 maart 2014).
De getuige verklaart dat hij het stuk herkent en dat hij aanneemt dat hij het heeft ondertekend.
De Inspecteur houdt de getuige een ambtsedige verklaring/gespreksverslag voor van 1 oktober 2009 (codenummer AH2, bijlage B6 bij de brief van 4 maart 2014).
De getuige verklaart dat hij de handtekening niet kan verifiëren, maar dat hij denkt dat hij het stuk heeft opgemaakt en ondertekend.
Op de vraag van de Inspecteur of er andere manieren zijn om aan de informatie te komen zoals de tipgever die over die periode aan de Belastingdienst heeft verstrekt, verklaart de getuige dat hij daar technisch gezien geen antwoord op kan geven. Hij verklaart voorts dat hij op geen enkele wijze is betrokken bij de behandeling van de zaak van de erven [X].
Op vragen van het Hof verklaart de getuige:
- —
Het gesprek in januari 2009 bij de tipgever thuis, vond plaats in Nederland.
- —
Hij weet niet of tussen de tipgever en de Officier van Justitie afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de overgelegde gegevens.
- —
Het is bij de FIOD gebruikelijk om zaken waarin om anonimiteit wordt verzocht aan de CIE over te dragen omdat de FIOD geen anonimiteit kan waarborgen. Op dat moment waren hem geen gegevens overhandigd. Wat er tot 1 oktober 2009 is gebeurd, is hem niet bekend.
De gemachtigde houdt de getuige voor dat hij op de hoogte was van de naam en het adres van de tipgever en dat in feite geen sprake was van anonimiteit.
De getuige verklaart dat hij in januari 2009 slechts bekend was met de door de tipgever opgegeven naam en adres. Hij heeft aangenomen dat de tipgever was wie hij zei. Er heeft geen identiteitsvaststelling plaatsgevonden.
Op de vraag van de gemachtigde of hij heel zeker weet dat geen namen zijn toegevoegd of dat op andere wijze falsificaties zijn aangebracht, verklaart de getuige dat hij dat niet weet.
De gemachtigde verklaart dat hij eerst later zal beslissen of hij afstand doet van de getuige.
De voorzitter deelt de getuige mee dat hij de zaal kan verlaten maar dat hij beschikbaar moet blijven en pas na bericht van het Hof mag vertrekken.
De getuige verlaat de zaal.
De voorzitter verzoekt de bode de getuige [y] te laten.
De getuige verklaart te zijn: [y], geboren […] 1962 te […] Hij verklaart geen familie te zijn van, noch in dienstbetrekking te staan tot (de erven) [X]. De getuige legt vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze de belofte af.
De getuige verklaart in antwoord op vragen van de gemachtigde:
- —
Hij is van beroep belastingambtenaar. Hij heeft de controleursopleiding van de Belastingdienst gevolgd en heeft fiscaal recht en strafrecht gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Hij werkt sinds 1980 bij de Belastingdienst en beschikt over een brede ervaring: opleidingen, research/development, internationaal werk en FlOD. Ten tijde van zijn rol bij het project Derde Categorie was hij werkzaam als medewerker account opsporingsinformatie bij de FIOD in Amsterdam.
- —
Ter voorbereiding op het verhoor van vandaag heeft hij de vragen van de verhoren bij de rechtbank Zeeland/West Brabant doorgenomen. De vragen van het verhoor van vandaag heeft hij vooraf niet gezien. Hij heeft geen contact gehad met andere ambtenaren, behalve met [I] over de mogelijkheid van een gezamenlijke treinreis. Met [C] heeft hij contact gehad over procedurele aspecten zoals waar de procedure over ging, wie de belastingplichtige was, welke onderwerpen er eventueel aan de orde zouden komen en de procedurele gang van zaken bij het Hof. Over het verschil tussen deze zaak en de zaken bij de rechtbank Zeeland/Noord Brabant is niet gesproken.
- —
Het FIOD team waar hij destijds voor werkte was belast met de intake van strafrechtelijke onderzoeken vanuit verschillende hoeken zoals DNB, AFM en de Belastingdienst. Hij nam deel aan het project Fundament over de aanpak van vastgoedproblematiek en verrichtte werkzaamheden voor een financieel expertisecentrum, een samenwerkingsverband en voor de OESO.
- —
De verhoren met de tipgever heeft hij afgenomen in de hoedanigheid van ambtenaar van de FIOD. Bij het verhoor van een verdachte deelt hij mee dat deze mag zwijgen, hij geeft de cautie. Als hij tijdens het verhoor van een getuige een redelijk vermoeden van een strafbaar feit krijgt, kan de getuige op dat moment verdachte worden. Hij stopt dan even met het verhoor en bekijkt of zij met hem verder kunnen als getuige of anderszins. In 2009 was hij nog geen opsporingsambtenaar.
- —
Met de tipgever heeft hij gesproken in diens hoedanigheid van informant Niet van alle gesprekken zijn processen-verbaal opgemaakt, alleen van inhoudelijke gesprekken met betrekking tot toelichting en achtergronden.
- —
Bij het eerste gesprek is kennis gemaakt, verder zijn de aard van de informatie en de kennis die de tipgever had aan de orde geweest. Daarna is de CIE vertrokken. Zij speelden geen rol meer in dit dossier omdat de tipgever niet als informant in het kader van de CIE-regeling kwalificeerde. De zaak is overgedragen aan de Belastingdienst.
- —
De informatie zag op drie financiële instellingen. Hij kan daar niets over zeggen omdat dat onder zijn geheimhoudingsplicht valt. Alles waarmee hij in zijn werk bekend raakt, valt daaronder. Hoe de tipgever aan de stukken is gekomen valt ook onder de geheimhoudingsplicht, omdat dat kan leiden tot identificatie van de tipgever.
De gemachtigde houdt de getuige voor dat het oordeel van de geheimhoudingskamer van de Rechtbank omtrent de identiteit van de tipgever onherroepelijk vaststaat en dat op grond van artikel 67, tweede lid, letter a, van de AWR de geheimhoudingplicht daarmee op dat punt is komen te vervallen. Hij vraagt de getuige de naam van de tipgever bekend te maken.
De getuige beroept zich nogmaals op zijn geheimhoudingsplicht.
De gemachtigde houdt de getuige voor dat de geheimhoudingsplicht in deze specifieke casus niet geldt.
De Inspecteur merkt op dat de uitspraak van de geheimhoudingskamer betrekking heeft op stukken.
De voorzitter houdt de Inspecteur voor dat zij niet het woord heeft.
De gemachtigde houdt de getuige voor dat hij tegenover het Hof staat.
De getuige verklaart dat naar zijn mening sprake is geheimhoudingsplicht. Hij kan er niets over zeggen, want het zou te veel tot onderzoek naar de persoon van de tipgever kunnen leiden.
Naar aanleiding van de opmerking van de gemachtigde dat onherroepelijk vaststaat dat met betrekking tot de identiteit van de tipgever de geheimhoudingsplicht geen rol meer speelt, verklaart de getuige dat hij van de Belastingdienst hierover geen mededeling mag doen. Het betreft een instructie van het Ministerie van Financiën, via [C].
De gemachtigde merkt op dat er enige spanning zit tussen deze verklaring en de beantwoording van zijn eerdere vraag welke contacten er voorafgaand aan het verhoor zijn geweest met andere betrokkenen.
De getuige verklaart dat alles wat tot de persoon van de tipgever leidt, valt onder hetgeen waarover hij geen mededeling mag doen.
De voorzitter houdt de getuige voor dat hij hier als getuige wordt gehoord, dat onherroepelijk vaststaat dat de naam van de tipgever vrijgegeven kan en moet worden en dat hem op grond van artikel 67 van de AWR geen verschoningsrecht toekomt.
De getuige verklaart dat de risico's enorm zijn.
De voorzitter houdt hem voor dat een getuige verplicht is tot antwoorden.
De getuige antwoordt niet.
De voorzitter vraagt de getuige waarom de tipgever niet voldeed aan de criteria van de CIE.
De getuige verklaart dat het dan om informatie moet gaan die alleen voor strafrechtelijk onderzoek gebruikt kan worden. Voor alle casus moet aan de richtlijnen worden voldaan, anders kunnen andere casus niet meer fiscaal worden gebruikt. Het is aan de CIE om dat te beoordelen. Door de CIE is daar geen toelichting op gegeven.
De voorzitter houdt de getuige voor dat het niet waarschijnlijk is dat de CIE alleen een rol kan spelen indien alle personen over wie de tipgever informatie heeft, voldoen aan de criteria voor strafrechtelijke vervolging.
De getuige verklaart dat hij niet weet waarom de CIE niet verder is gegaan met de tipgever.
De voorzitter houdt de getuige voor dat dat niet overeenkomt met hetgeen hij eerder heeft verklaard, namelijk dat de CIE niet verder ging met de tipgever omdat deze niet als informant in het kader van de CIE-regeling kwalificeerde en omdat niet voor alle casus werd voldaan aan de richtlijnen voor strafrechtelijke vervolging. Als de getuige iets niet weet, moet hij verklaren dat hij het niet weet en niet gaan gissen.
De getuige verklaart op vragen van de gemachtigde:
- —
Hij heeft nog steeds contact met de tipgever. Per vier maanden wordt met hem afgerekend en soms komen er via de projectleider nog vragen voor de tipgever. In voorkomende gevallen verstrekt de tipgever nog informatie, bijvoorbeeld een toelichting op bepaalde zaken. Gisteren heeft hij nog contact gehad met de tipgever over de laatste viermaandsafrekening. Hij heeft met de tipgever niet over het verhoor van vandaag gesproken, wel heeft hij hem gezegd dat de verhoren bij de rechtbank Zeeland/West Brabant op rechtspraak.nl zijn gepubliceerd.
- —
Hij wil geen informatie verstrekken over de persoonlijke omstandigheden of het arbeidsverleden van de tipgever. Dat valt onder de geheimhoudingsplicht.
- —
De vraag of de door de tipgever verstrekte stukken eventueel van misdrijf afkomstig waren, was geen onderwerp van gesprek. Het is nooit aan de orde geweest, er is ook niet naar gevraagd. De tipgever had de stukken al in zijn bezit. De Belastingdienst speelde geen enkele rol bij de verkrijging van die stukken.
- —
De tipgever heeft in het eerste gesprek met hem om een geldelijke beloning gevraagd. Van dat gesprek is geen proces-verbaal opgemaakt. Het was ook geen verhoor maar een gesprek over mogelijkheden en kansen. Een volledig verslag van wat is gebeurd, is vastgelegd in het rapport aan de DG Belastingdienst; dit is het ‘Memo tipgever’ dat tot de stukken behoort. Tijdens de gesprekken was hij bekend met de uitgangspunten van het tipgeversbeleid, zoals dat destijds met Tweede Kamer is gecommuniceerd.
- —
Er is onderzoek gedaan naar de informatie met betrekking tot belanghebbende. Uit hetgeen getoetst kon worden bleek dat die informatie betrouwbaar was.
- —
Er is geen onderzoek gedaan naar de wijze waarop de tipgever aan de informatie is gekomen. Evenmin is onderzocht of die verkrijging onrechtmatig of maatschappelijk onoorbaar was.
- —
Hij heeft beperkt — voor zover hij kon — onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de tipgever. Hij had geen toegang tot strafrechtelijke gegevens. Wel heeft hij onderzoek gedaan naar het fiscale verleden en geweten en naar de drijfveren van de tipgever. De drijfveren die de tipgever noemde waren onder andere het maatschappelijk fenomeen dat hij het naar vond dat niet iedereen belasting betaalde; verder was hij op zoek naar een beloning.
- —
De mogelijkheid om anderszins aan de betreffende informatie te komen is wel onderzocht, maar bleek niet te bestaan.
- —
Het risico voor de tipgever en de betrokken ambtenaren is besproken met de DG Belastingdienst en later ook met de landsadvocaat.
- —
Er is onderzoek gedaan naar het fiscale belang van de informatie. Aan de hand daarvan is vastgesteld dat het om een aanzienlijk fiscaal belang ging; er waren meerdere personen met aanzienlijke tegoeden bij betrokken.
- —
Hij heeft nog regelmatig contact met de tipgever over de financiële afwikkeling. Aanvankelijk kreeg de tipgever een voorschot. Nu en in de nabije toekomst krijgt hij nog geld.
- —
[DD] heeft de overeenkomst met de tipgever ondertekend. Daarbij heeft hij uiteraard rekening gehouden met alle onderzoeksvragen die zojuist aan de orde zijn gekomen. De rapportage gaat naar de medewerkers van [DD] die alle ins en outs bespreken; via hen wordt hij op de hoogte gehouden.
- —
De CIE is gebonden aan de regeling bijzondere opsporingsgelden. Hij weet niet of de CIE een analyse van het beleid heeft gemaakt.
- —
Hij is niet direct of indirect betrokken geweest bij de Tv-optredens van [M]. Wel is hij betrokken geweest bij de informatieverstrekking, via de DG, aan [M].
De gemachtigde verzoekt de getuige niet met de andere getuigen over de inhoud van het getuigenverhoor te spreken.
De getuige verklaart op vragen van de Inspecteur:
- —
Hij heeft geen aanwijzing dat het initiatief tot contact met de tipgever van de Belastdienst is uitgegaan.
- —
Hij kan met zekerheid zeggen dat de tipgever na het eerste contact met de Belastingdienst geen gelegenheid had om aan nieuwe of andere informatie te komen.
- —
Het is hem niet bekend dat de staatssecretaris zelf contact heeft gehad met de tipgever, in elk geval is dat niet via hem gegaan. Hij kan zich niet voorstellen dat de staatssecretaris zelf dat initiatief zou nemen.
- —
Hij heeft geen aanwijzing dat onjuiste of verzonnen informatie is verstrekt of dat de tipgever zelf informatie zou hebben toegevoegd; het zou zijn Waterloo zijn geweest Als hij er achter was gekomen zouden de gesprekken direct zijn afgekapt.
- —
De aantekening ‘hold mail’ op het openingsformulier van de rekening van één van de familieleden van [A], houdt een instructie in voor de bank om geen post naar een adres in Nederland te zenden, maar deze op de bank ter inzage te houden en te zijner tijd te vernietigen.
- —
Bij meer dan 30% van de op de Excel sheets vermelde namen wordt verwezen naar andere rekeningnummers. In alle gevallen bleek sprake van een keiharde relatie zoals ouder-kind of trust-beneficial owner.
De Inspecteur houdt de getuige de overeenkomst met de tipgever van 15/16 september 2009 voor (bijlage B2 bij de brief van 4 maart 2014).
De getuige verklaart dat de ondertekening gescheiden is verlopen. Het kantoor van de landsadvocaat stuurde twee versies toe. Hij heeft deze eerst op het Ministerie van Financiën door de DG laten tekenen. Een dag later kwam de tipgever naar het kantoor van de FIOD om de overeenkomst in aanwezigheid van [C] te tekenen.
De Inspecteur houdt de getuige een ambtsedige verklaring voor van 1 oktober 2009 (G1-01, bijlage B4 bij de brief van 4 maart 2014) en een verklaring van 1 oktober 2009 (bijlage B5 bij de brief van 4 maart 2014).
De getuige verklaart dat hij deze stukken herkent en bij de opstelling daarvan betrokken is geweest. Hij voegt daar desgevraagd aan toe dat hij de indruk had dat de tipgever de verklaring (BS) vrijwillig tekende. Ten tijde van de ondertekening heeft hij de tipgever er nog op gewezen dat hij het niet hoefde te doen en dat ze te allen tijde konden stoppen. Het was aan de tipgever om het wel of niet te doen.
De Inspecteur houdt de getuige een ambtsedige verklaring/gespreksverslag voor van 1 oktober 2009 (AH2, bijlage B6 bij de brief van 4 maart 2014) en vraagt of de tabel (kolom, uitleg) op blz. 6 van dit document behoort bij de bijlagen 6, 7 en 8 van haar brief van 25 augustus 2014.
De getuige verklaart dat hij de bijlagen 6, 7 en 8 — met de nummers D-21, D-22 en D-23 — herkent aan de stickers van de FIOD. De tabel was bedoeld om toe te lichten waar de kolommen in deze documenten voor staan.
Het in bijlage 7 genoemde percentage van 35 (het percentage dat maximaal in aandelen mag worden geïnvesteerd) is niet bij iedereen gelijk. Er komen zeker andere percentages voor, variërend van 0 tot 100%. Dit was afhankelijk van de mate van offensiviteit dan wel defensiviteit van de portefeuille.
De Inspecteur houdt de getuige een memo voor van 2 juli 2009 (bijlage B1 bij de brief van 4 maart 2014).
De getuige verklaart dat hij dat memo heeft opgesteld.
De vraag van de Inspecteur, of de opmerkingen en conclusies over rekeningnummers van personen die zijn ingekeerd (blz. 4 midden, blz. 5, 1e alinea en blz. 6) ook gelden voor rekeninghouders van de Rabobank, beantwoordt de getuige bevestigend. Hij voegt daaraan toe dat dit zou ook zijn gebleken als de naam van de bank in het kopje van het memo zichtbaar was gebleven.
De voorzitter vraagt de getuige of uit het memo volgt dat, ook met betrekking tot de Rabobank, al een deel van de informatie bij de Belastingdienst bekend was omdat mensen al eerder hadden ingekeerd.
De getuige verklaart dat dit juist is. Dit was één van de manieren om informatie van de tipgever, vóór de totstandkoming van de deal, op juistheid te toetsen. Bij de Rabobank waren twee inkeerders die het desbetreffende rekeningnummer en saldo al hadden gemeld.
Op de vraag van de voorzitter of er ook inkeerders waren die andere saldi hadden gemeld, verklaart de getuige dat er geen andere gevallen waren.
Op de vraag van de Inspecteur naar andere controlemethodes, verklaart de getuige dat die vraag lastig te beantwoorden is, omdat hij dan ook bij de twee andere bronnen uitkomt. Eén van de bronnen bleek uiteindelijk onder de normale renseigneringsregeling te vallen; de gegevens bleken te kloppen. De derde bron had geen toegevoegde waarde omdat de gegevens al uit andere bron bij de Belastingdienst bekend waren. Er zijn altijd mensen die zich bij de Belastingdienst melden en er is internationale uitwisseling van gegevens. Het zegt echter wel iets over de kwaliteit van de informatie. Met betrekking tot de Rabobank had hij geen andere manier om aan de informatie te komen.
De Inspecteur houdt de getuige voor dat hij heeft verklaard dat het eerste contact met de getuige plaatsvond in maart 2009. [I] heeft echter verklaard dat het eerste contact in januari 2009 plaatsvond.
De getuige verklaart dat hij daar niet van op de hoogte was. Voor hem was sprake van een nieuwe tipgever toen de CIE die aanbracht. Eerst later — na de zomer — begreep hij dat er al eerder contact met [I] was geweest. Om de kring van betrokken personen zo klein mogelijk te houden heeft hij juist [I] gevraagd om mee te werken aan het onderzoek.
De Inspecteur merkt op dat sprake was van een gentlemen's agreement met de tipgever en dat de informatie in gedeelten kwam. Zij vraagt de getuige waarom hij de indruk had, dat dat was omdat de tipgever een vertrouwensrelatie met de Belastingdienst wilde opbouwen.
De getuige verklaart dat de Belastingdienst vóór het sluiten van de overeenkomst alle stukken wilde zien en beoordelen. De tipgever levert zich daarmee in feite uit aan de Belastingdienst. Hij moet immers alle informatie verstrekken zonder enige garantie dat de Belastingdienst daarmee niet zonder betaling aan de slag gaat. Bovendien heeft de tipgever geen enkele controle op de fiscale behandeling en op de berekening van zijn beloning. Daarom moest de rust worden genomen om een vertrouwensrelatie op te bouwen.
Op de vraag van de Inspecteur of de Rabobank bij de opening van een rekening om een identiteitsbewijs vroeg, verklaart de getuige dat de tipgever heeft verklaard dat dit een keer aan de orde is geweest en dat om paspoorten werd gevraagd.
Op de vraag van het Hof hoe de tipgever dat kon weten, verklaart de getuige dat dat met zijn achtergrond, kennis en ervaring te maken zal hebben.
Op de vraag van de gemachtigde of hij daarover contact met de Rabobank heeft gehad, verklaart de getuige dat dat niet het geval is.
Op de vraag van de gemachtigde of hij alles van de tipgever heeft gehoord, verklaart de getuige dat de stukken die zij kregen een standaardindeling hebben die niet afwijkt van wat gebruikelijk is in die branche.
De vraag van de voorzitter of hij uit eigen ervaring wist dat de tipgever een goede uitleg/toelichting op de 35% gaf, beantwoordt de getuige bevestigend; er staan verschillende percentages en de tipgever heeft dat toegelicht.
Op vragen van het Hof verklaart de getuige:
- —
Met de tipgever zijn geen afspraken over een eventuele strafrechtelijke vervolging gemaakt. Er is geen vrijwaring gegeven. Hij weet niet of met de Officier van Justitie afspraken zijn gemaakt.
- —
Alle informatie die hij van de tipgever kreeg was heel oud. De papieren waren stoffig en er zaten koffievlekken op. Daaruit heeft hij de conclusie getrokken dat het geen zaken betrof waartoe de tipgever nog toegang had in kantoren of archieven.
- —
Als de tipgever informatie zou hebben gefingeerd of toegevoegd zou hij zichzelf in de vingers hebben gesneden.
De voorzitter houdt de getuige voor dat eventueel toegevoegde namen bij de gehanteerde controlemethode niet aan het licht kunnen komen. Iemand die eigenlijk geen geheime bankrekening in het buitenland aanhoudt, komt met betrekking tot die niet bestaande bankrekening immers niet tot inkeer. De gehanteerde controlemethode is derhalve naar zijn aard ongeschikt om bijvoorbeeld te controleren of de tipgever zelf namen heeft toegevoegd. De voorzitter vraagt of dit op een andere manier is gecontroleerd.
De getuige verklaart dat hij oude, stoffige stukken kreeg, vol vlekken, met roestige nietjes etc. Het waren geen kopieën of prints en het ging ook niet om digitale informatie. Aangebrachte wijzigingen zouden uit de documenten blijken. Als er al een fout in zou staan, dan zou dat een fout van de bank geweest zijn.
Op de vraag van het Hof of hij dat kan uitsluiten, verklaart de getuige dat het hem stug lijkt, omdat de informatie wordt gebruikt om portefeuilles van klanten te managen. Hij weet niet of de tipgever toegang had tot digitale informatiesystemen van de Rabobank.
Op vragen van de gemachtigde verklaart de getuige:
- —
Hij heeft geen onderzoek gedaan naar de authenticiteit — bijvoorbeeld de ouderdom — van de stukken. De ouderdom was met het blote oog zichtbaar. Dit is echter maar één element. Er moet ook naar het samenstel van het geheel gekeken worden, naar de juistheid van de gegevens van inkeerders en de match met gegevens die personen zelf hebben aangeleverd.
- —
Hij weet niet van wie het handschrift is op het handgeschreven lijstje (bijlage D-04). Dit was één van de vergeelde stukken die de tipgever in bezit had. Hij weet niet of de tipgever dit stuk ook zelf heeft samengesteld. De vraag of dit soort stukken tot de gebruikelijke informatie van de branche/een bank behoren, heeft hij niet gesteld. Zij zien regelmatig handgeschreven stukken in dossiers van instellingen. Dit zijn kennelijk aantekeningen van iemand.
De gemachtigde verklaart dat hij nog geen afstand doet van de getuige.
De getuige merkt op dat hij vanmiddag om 16.30 uur een afspraak heeft in Amsterdam.
De voorzitter deelt de getuige mee dat hij buiten de zaal moet wachten en dat hij zich bij de bode moet melden als hij wil vertrekken.
De getuige verlaat de zaal.
De voorzitter schorst het onderzoek ter zitting voor tien minuten.
Na heropening van het onderzoek, merkt de Inspecteur op dat de getuige [I] een afspraak heeft om 15.00 uur.
De voorzitter merkt op dat het Hof de hele dag heeft uitgetrokken voor deze zitting en dat deze planning aan partijen kenbaar is gemaakt.
De gemachtigde stelt voor om de vraag over afstand van de getuigen na het verhoor van de getuige [F] aan de orde te stellen.
De voorzitter verzoekt de bode de getuige binnen te laten. […] De getuige verklaart te zijn [F], geboren 1957 te […] Hij verklaart geen familie te zijn van, noch in dienstbetrekking te staan tot (de erven) [X]. De getuige legt vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze de belofte af.
De getuige verklaart in antwoord op vragen van de gemachtigde:
- —
Zijn beroep is ambtenaar bij de Belastingdienst. Hij heeft een studie tot registeraccountant gevolgd bij de Belastingdienst en het Nivra. Hij is in 1977 met die opleiding begonnen en had in 2009, ten tijde van het project Derde Categorie, 32 jaar ervaring. Bij aanvang van het project was hij deels werkzaam als klantencoördinator grote ondernemingen en deels als behandelaar van posten met buitenlands vermogen (inkeer, KBLux etc.).
- —
Ter inhoudelijke voorbereiding op het verhoor van vandaag heeft hij stukken doorgelezen zoals de ambtsedige verklaring. Hij heeft hierover geen contact gehad met andere ambtenaren van de Belastingdienst. De landsadvocaat heeft hem verzocht de ambtsedige verklaring nog eens door te nemen en waar nodig aan te vullen. Hij heeft geen inhoudelijk contact met de landsadvocaat gehad.
- —
Hij heeft inzage gehad in de door de tipgever verstrekte stukken. Deze stukken deden vermoeden dat zij uit de administratie van een bank afkomstig waren. In totaal ging het om drie banken. Hij heeft geen originele stukken gezien, maar alleen door de FIOD gekenmerkte afschriften. Het betrof geen digitale administratie.
De gemachtigde vraagt de getuige om welke drie financiële instellingen het ging.
De getuige vraagt of hij de namen moet noemen.
De voorzitter houdt de getuige voor dat hij een belastingambtenaar met een zeer ruime ervaring is en dat hij in eerste instantie zelf moet beoordelen of deze informatie valt onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67, van de AWR.
De Inspecteur maakt hier bezwaar tegen.
De gemachtigde herhaalt zijn vraag.
De getuige verklaart dat het ging om de Generale Bank, Van Lanschot en de Rabobank.
De getuige verklaart vervolgens op vragen van de gemachtigde:
- —
Bijlage nr. D-10 lijkt een print van een Excel sheet. Hij heeft geen idee wat de voettekst ‘EVKLANTI XLS’ betekent. Daar is geen onderzoek naar gedaan, in elk geval niet door hem. Het lijkt niet onlogisch dat met ‘7/02/96’ de datum 7 februari 1996 bedoeld wordt. Het is de normale manier om de datum te noteren. De Rabobank Luxemburg is een Nederlandse bank en hij heeft aangenomen dat de datum op de Nederlandse wijze is genoteerd en niet op de Angelsaksische wijze, waarbij de aanduiding voor dag en maand zijn omgewisseld. Hij heeft hier verder geen onderzoek naar gedaan.
- —
De telefoonnummers die voorkomen op het handgeschreven stuk, bijlage nr. D-04, heeft hij niet gebeld. Hij heeft er wel onderzoek naar gedaan. In een telefoongids kwam hij één van de drie [X] tegen met een nummer van vóór de omnummering. Als je dat omnummert kom je een hit tegen.
- —
De handmatige aantekening ‘1996’ op bijlage nr. D-01 is niet door hem aangebracht. Hij neemt aan dat dat is gedaan door degene die het stuk heeft vervaardigd.
- —
Het is juist dat hij eerst op 8 februari 2011 een ambtsedige verklaring heeft opgemaakt. Een dergelijke verklaring werd pas opgemaakt op als dat door de behandelend ambtenaar nodig werd geacht. Het gros van de aangeschreven belastingplichtigen erkenden en een ambtsedige verklaring werd alleen opgemaakt in geval van ontkenning en als de behandelend ambtenaar dat opportuun achtte. De gegevens waren ook na twee jaar vrij eenvoudig terug te vinden. Toen het nodig was kon het pad gemakkelijk worden teruggevonden.
- —
De tipgever kent hij niet. Hij heeft deze persoon nooit ontmoet. Alle informatie over de tipgever is altijd volstrekt bij hem weggehouden. Hij weet helemaal niets over hem of haar. Hij had dat ook niet nodig.
Op vragen van de Inspecteur verklaart de getuige:
- —
Hij heeft geen aanwijzing dat het initiatief tot contact met de tipgever van de Belastdienst is uitgegaan. Hij heeft alleen de gang van zaken in de memo's van [y] gelezen. Die neemt hij voor waar aan, andere aanwijzingen heeft hij niet.
- —
Hij heeft geen aanwijzing dat onjuiste of verzonnen informatie is verstrekt; dat is nooit gebleken. Hij heeft ook geen aanwijzing/informatie over toevoeging van niet-rekeninghouders.
- —
[EE] heeft hem gevraagd om projectleider van het project Derde Categorie te worden. Zij was werkzaam voor LTO (Landelijke Toezicht Organisatie) en had alles onder zich dat met buitenlands vermogen te maken had en BZN.
- —
De aantekening ‘hold mail’ op het openingsformulier van de dochter van [A] betekent waarschijnlijk-evenals ‘kein Versand’ bij Duitstalige banken — dat de bank niets aan de cliënt toestuurde maar alle post in Luxemburg achterhield. — Op de Excel sheets komen veelvuldig onderlinge kruisverwijzingen en onderlinge relaties voor. Omdat het een soort uittreksel is, is echter niet elke verwijzing precies terug te vinden. In één geval leidde dit naar vier personen binnen één familie die ieder een rekening bleken te hebben, verder naar een relatie schoonzoon-schoonvader en naar een relatie van twee broers met een gezamenlijke onderneming die de rekeningen voedden met geld uit die onderneming. In al die gevallen kwamen de verwijzingen precies overeen.
- —
De laatste pagina van bijlage 14 bij de brief van de Inspecteur van 29 augustus 2014 betreft een print van een pagina uit de omnummergids. Hiermee kon je zien welk nummer men vóór en ná de omnummering had. Dit is toegepast bij één van de nummers van [A] te […] die op het handgeschreven stuk vermeld staan.
- —
Bij identificatie bleek dat op de stukken die daaraan ten grondslag lagen, dezelfde adressen en telefoonnummers werden genoemd. Op die manier konden personen aan elkaar gelinkt worden. Personen bleken vrij eenvoudig en eenduidig te identificeren. — Ter voorbereiding op het verhoor van vandaag heeft hij de ambtsedige verklaring nog eens doorgelezen en gekeken of hij de bijbehorende gegevens nog had. Omdat hij niet meer beschikte over de prints uit het BVR systeem, heeft hij op 29 augustus 2014 een nieuwe uitdraai gemaakt. Het betreft echter exact dezelfde informatie, er is niets gewijzigd.
- —
In aanvulling op zijn ambtsedige verklaringen van 13 december 2013 verklaart hij dat van de 76 aangeschreven rekeninghouders er nog slechts vijf ontkennen. In alle andere gevallen is erkend. Dat heeft niet altijd tot correcties geleid, bijvoorbeeld omdat al was aangegeven of omdat niet meer kon worden nagevorderd. De informatie is echter juist gebleken. Inmiddels zijn 67 van de 76 posten volledig afgerond, bij een paar posten zijn nog wat losse eindjes en er zijn de vijf ontkenners.
- —
Hij is alleen als projectleider en niet anderszins bij deze zaak betrokken geweest.
Op vragen van de voorzitter verklaart de getuige dat op de Excel sheets geen gevallen voorkwamen waarin relaties niet gekoppeld waren, en dat ook niet is gebleken van onterechte koppelingen.
Op de vraag van de gemachtigde of hij zeker weet dat op de door de tipgever verstrekte stukken geen informatie is toegevoegd, verklaart de getuige dat dat niet het geval is. Hij heeft de stukken zo gekregen.
De gemachtigde verklaart afstand te doen van de getuige [F]
De getuige verlaat de zaal.
De gemachtigde verklaart dat twee van de ambtenaren zich ten onrechte beroepen op hun geheimhoudingsplicht. Hij heeft besloten niet te verzoeken deze getuigen te laten gijzelen. Hij weet als raadsman in strafzaken wat de impact daarvan is. Verder zit er enige spanning tussen de antwoorden van [y] met betrekking tot contacten voorafgaand aan het getuigenverhoor. Eerst verklaarde hij dat geen inhoudelijk contact heeft plaatsgevonden, later bleek er instructie te zijn geweest. Wellicht kan het Hof daar iets mee in het kader van artikel 162 van het Wetboek van strafvordering.
De voorzitter merkt op dat getuige zou moeten worden gevraagd of hij bij zijn verklaring blijft.
De gemachtigde merkt op dat na enige druk bleek dat de getuige in eerste instantie onjuist verklaarde.
De gemachtigde verklaart dat hij afstand doet van de getuigen [I] en [y] Hij verwacht niet dat een nader verhoor nog iets zal opleveren en dat ze nog iets zullen verklaren. Persoonlijk zal hij zich nog beraden. Er staan nu nog twee vragen open, namelijk of [M] moet worden gehoord en of de dochter en schoondochter [A] verschoningsrecht hebben.
De Inspecteur betwijfelt of het gelukkig is dat een proces-verbaal van de zitting wordt opgemaakt zonder dat [y] heeft kunnen verklaren of hij instemt met de weergave van het verhoor.
De voorzitter merkt op dat hij niet de indruk had dat [y] volhardde in zijn verklaring.
De voorzitter schorst het onderzoek ter zitting voor 45 minuten voor een lunchpauze.
Na heropening van het onderzoek, deelt de voorzitter mee dat de bode is verzocht het Hof te informeren wanneer zich personen voor deze zitting melden.
De voorzitter stelt de gemachtigde als eerste in de gelegenheid om te reageren.
De gemachtigde verklaart dat het voor partijen ondoenlijk is nu uitgebreid te pleiten. Bovendien heeft hij vandaag zaken gehoord die hij nog aan de hand van stukken wil verifiëren. Hij handhaaft zijn verzoek om [M] te horen. [M] zou een belangrijke verklaring kunnen afleggen over zijn beleid. Hij heeft destijds zelf de publiciteit gezocht en op televisie verklaard exact van de routing bij de CIE op de hoogte te zijn. Hij zou zelf kunnen verklaren of hij daar persoonlijk van op de hoogte was of via ambtenaren. De gemachtigde wil graag meer grip op een en ander krijgen. Partijen zouden na het verhoor van [M] een schriftelijke reactie op de getuigenverhoren kunnen geven. Van een nadere mondelinge behandeling kan daarna eventueel worden afgezien.
Het Hof merkt op dat partijen ook aansluitend aan het verhoor van [M] zouden kunnen pleiten.
De gemachtigde merkt op dat dat een optie zou kunnen zijn, maar dat hij niet weet wat [M] gaat verklaren.
Met betrekking tot de wens van de Inspecteur om de erven [X] te horen, merkt hij op dat het om familieleden gaat die zonder meer verschoningsrecht hebben en die naar zijn mening bovendien partij geworden zijn. Er is inmiddels een grote hoeveelheid stukken en gegevens gewisseld en hij heeft geen idee hoe de Inspecteur de eventueel door zijn cliënten af te leggen verklaringen in lopende procedures, waarin boetes zijn opgelegd, zal gebruiken. Het riekt naar de zaak ‘Shannon tegen het Verenigd Koninkrijk’. Dit alles is voor zijn cliënten buitengewoon belastend.
De Inspecteur verklaart kennis te hebben genomen van het verzoek om [M] te horen. Zij heeft daar in haar brief niets over gezegd omdat zij de gemachtigde die vrijdagochtend nog gesproken had over de volgorde van horen van de getuigen en hij heeft toen niets heeft gemeld over[M]. [M] blijkt ook eerst tegen het einde van de termijn te zijn opgeroepen. Hij is al druk met zijn nieuwe baan en had vandaag afspraken die hij niet kon verzetten. Hij heeft haar gevraagd waar het over zou gaan. Het is voor hem al lang geleden en als hij niets voorbereidt, zal hij weinig kunnen verklaren. [M] is bereid om mee te werken, maar de gemachtigde moet zeker op detailniveau geen hoge verwachtingen hebben.
Voor wat betreft het horen van de erven [X], merkt zij op dat deze beschikken over relevante informatie over deze heffing en dat schending van het nemo-tenetur-beginsel in de onderhavige procedure niet aan de orde is. Voor wat betreft andere procedures, waarin sprake is van een boete, zijn er duidelijke regels waar de fiscale rechter goed mee uit de voeten kan. De dochter [AA] de belangen van haar vader. Vader en dochter hadden ook hetzelfde adres. Het is wel degelijk relevant en, naar haar mening, ook logisch om de dochter te horen. Uiteraard zullen haar enige kritische vragen gesteld worden. Dat zal best belastend zijn, maar ze is ook stoer genoeg om twintig jaar een geheime bankrekening aan te houden. De erven [X] kunnen zowel in de hoedanigheid van partij als van getuige worden gehoord.
Op de vraag van de voorzitter of ze als partij of als getuige moeten worden gehoord, verklaart de Inspecteur dat er wettelijke beperkingen zijn voor wat betreft het horen als getuige en dat zij er daarom op heeft aangedrongen dat zij als partij worden gehoord.
Met betrekking tot het vervolg van de procedure merkt de Inspecteur op dat het lastig is om vandaag al inhoudelijk op het verhoor van de getuigen te reageren; partijen beschikken ook nog niet over het proces-verbaal. Zij denkt eerder aan nog een schriftelijke ronde.
Op de vraag van de voorzitter hoe hij dan het verzoek moet zien om de erven [X] op te roepen, verklaart de Inspecteur dat dat op een nadere zitting zou moeten, met aansluitend eventueel een mondelinge behandeling en/of een schriftelijke eindronde.
De voorzitter concludeert dat beide partijen nog personen willen horen. De gemachtigde wil [M] horen als getuige, de Inspecteur wil de erven [X] horen als partij. Verder vinden beide partijen het lastig om nu te pleiten.
Het Hof merkt op dat de Inspecteur de erven [X] partij wil horen maar dat het Hof eveneens is verzocht de erven [X] als getuigen op te roepen.
De Inspecteur verklaart dat de erven [X] hoewel zij partij zijn, ook als getuige kunnen worden gehoord. Zij wil ze bij voorkeur in beide hoedanigheden oproepen.
Het Hof houdt de Inspecteur voor dat in het belastingrecht een partij niet als getuige kan worden opgeroepen.
De Inspecteur verklaart dat zij ze dan als partij wil oproepen.
Het Hof houdt de Inspecteur voor dat een partij niet verplicht is te antwoorden.
De Inspecteur merkt op dat daaruit ook iets valt af te leiden.
Het Hof vraagt de Inspecteur of daar meer uit valt af te leiden dan uit het niet ter zitting verschijnen.
De Inspecteur antwoordt dat er gesprekken met de erven [X] zijn gevoerd en dat er informatie voorhanden is. Zij krijgt het idee dat de Belastingdienst in het verdachtenbankje zit in plaats van mensen die jarenlang bankrekeningen buiten de boeken hebben gehouden.
De voorzitter schorst het onderzoek ter zitting voor vijftien minuten.
Na heropening van het onderzoek deelt de voorzitter mee dat het Hof partijen in de gelegenheid wil stellen om schriftelijk op het proces-verbaal van de zitting te reageren. Het Hof zal de reacties van partijen aan de andere partij toesturen en een nadere zitting plannen op dinsdag 2 december 2014 of op dinsdag 13, 20 of 27 januari 2015. Partijen kunnen het Hof laten weten welke data ze verhinderd zijn.
De voorzitter deelt verder mee dat het Hof de erven [X] niet op de voet van artikel 8:44, van de Awb in persoon zal oproepen.
De Inspecteur vraagt wat het Hof heeft besloten met betrekking tot het horen van [M].
De voorzitter merkt op dat de Inspecteur heeft verklaard dat [M] zou komen als de gemachtigde hem oproept als getuige, mits overleg plaatsvindt over de datum en rekening wordt gehouden met zijn agenda.
De Inspecteur merkt op dat zij niet denkt dat [M] vragen over de routing bij de CIE kan beantwoorden. Ze wil voorkomen dat de gemachtigde gaat vragen wie daar wel iets over kan zeggen en weer nieuwe getuigen wil oproepen.
De voorzitter merkt op dat de voortgang van de procedure ook de aandacht van het Hof heeft en de goede procesorde —waaronder de voortgang van de zaak— een rol speelt bij eventuele nadere verzoeken. Wat [M] verklaren is echter niet bekend. Het Hof gaat ervan uit dat partijen terughoudend zullen zijn met verdere verzoeken om aanhouding.
De gemachtigde verklaart tot slot dat dat zijn oprechte intentie is.
De voorzitter schorst het onderzoek ter zitting. Partijen worden in de gelegenheid gesteld binnen een door het Hof te stellen termijn schriftelijk te reageren op dit proces-verbaal.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier,
(A. Vellema)
De voorzitter,
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn per post verzonden op: [23 SEP 2014]
Uitspraak 17‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak geheimhoudingskamer. Beperkte kennisneming stukken gerechtvaardigd? Correspondentie met Luxemburgse autoriteiten.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/0748 tot en met 13/00760
Uitspraakdatum: 17 juni 2014
Tussenuitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven van [X] (hierna: belanghebbenden),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 juni 2013, nummers AWB 11/1635, AWB 11/1636, AWB 11/3379, AWB 11/3382 tot en met AWB 11/3385, AWB 11/3387, AWB 11/3389, AWB 11/3392 en AWB 11/3394 tot en met AWB 11/3396, in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Nijmegen (hierna: de Inspecteur)
betreffende een verzoek om geheimhouding in de zin van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
De Inspecteur heeft aan [X] (hierna: erflater) (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) betreffende de jaren 1997 en 1999 tot en met 2009 en (navorderings-)aanslagen vermogensbelasting (hierna: VB) betreffende de jaren 1998 en 2000 opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de (navorderings)aanslagen heeft de Inspecteur bij beschikking vergrijpboetes opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikkingen verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.3
Erflater is in beroep gekomen wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 en VB 1998 en voorts tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de overige (navorderings-)aanslagen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 6 juni 2013 het beroep inzake het niet-tijdig beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 en VB 1998 niet-ontvankelijk verklaard en de overige beroepen ongegrond.
1.4
Belanghebbenden hebben bij brief van 10 juli 2013, ingekomen bij het Hof op11 juli 2013, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Met dagtekening 18 september 2013 heeft de Inspecteur in verband met het overlijden van erflaterde boetebeschikkingen verminderd tot nihil.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2014 te Arnhem door de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof. Belanghebbenden zijn daar vertegenwoordigd door mr. [A], advocaat te [L]. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [B], mr. [C] en [D]. De zaken met de nummers 13/00748 tot en met 13/00760 zijn gezamenlijk behandeld. De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting geschorst, bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat en de Inspecteur in de gelegenheid gesteld ontbrekende stukken betreffende correspondentie met de Luxemburgse autoriteiten alsnog over te leggen (hierna: de correspondentie met de Luxemburgse autoriteiten).
1.6
De Inspecteur heeft deze stukken in zogenoemde ongeschoonde vorm, in een gesloten envelop, bij brief van 3 maart 2013 ingebracht bij het Hof. In deze brief heeft de Inspecteur zich voor wat betreft deze stukken beroepen op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 Awb.
1.7
Voor het nemen van een beslissing over de vraag of geheimhouding gerechtvaardigd is, heeft de tweede meervoudige belastingkamer de behandeling van de zaak verwezen naar de derde meervoudige belastingkamer van het Hof (hierna: de Geheimhoudingskamer) en de voornoemde brief van 3 maart 2013 met de bijgevoegde gesloten envelop alsmede de procesdossiers aan de Geheimhoudingskamer ter beschikking gesteld.
1.8
Bij brief van 9 mei 2014 heeft de Inspecteur de Geheimhoudingskamer een nader stuk doen toekomen, zowel in geschoonde als in ongeschoonde vorm. Het betreft een op 11 april 2012 opgemaakte ambtsedige verklaring (hierna: de ambtsedige verklaring). Ook voor dit stuk heeft de Inspecteur zich beroepen op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 Awb. Het Hof heeft het geschoonde exemplaar doorgezonden naar de gemachtigde van belanghebbenden.
1.9
De mondelinge behandeling door de Geheimhoudingskamer heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014 te Arnhem. Belanghebbenden zijn daar vertegenwoordigd door mr. [A], advocaat te [L]. De Inspecteur is vertegenwoordigd doormr. [E], advocaat te [M], bijgestaan door mr. [B], drs. [F] en mr. [C]. De zaken met de nummers 13/00748 tot en met 13/00760 zijn gezamenlijk behandeld.
1.10
De gemachtigde van de Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.11
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Geschil
In geschil is of beperkte kennisneming van de door de Inspecteur overgelegde stukken gerechtvaardigd is.
3. Beoordeling van het verzoek
3.1
Het bepaalde in artikel 8:29 Awb biedt de Inspecteur de mogelijkheid op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Awb voor belanghebbenden (deels) geheim te houden indien daartoe gewichtige redenen bestaan. Daarvan is sprake indien de door de Inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
3.2
De Inspecteur heeft zich ter zake van een aantal passages in de correspondentie met de Luxemburgse autoriteiten en de ambtsedige verklaring beroepen op geheimhouding als bedoeld in art. 8:29 Awb.
3.3
De Inspecteur heeft als reden voor de geheimhouding het volgende aangevoerd:
“Het belang van de privacy van individuele ambtenaren
Op een aantal plaatsen in de op de zaak betrekking hebbende stukken staat informatie over individuele ambtenaren.
Om redenen van privacy zijn persoonsnamen en andere persoonlijke (identiteits-)gegevens, alsmede directe telefoonnummers en e-mailadressen van belastingambtenaren en hun counterpart in Luxemburg niet prijsgegeven. Afweging van het belang van de privacy van deze personen tegenover het belang van belanghebbende deze gegevens openbaar te maken heeft ertoe geleid het eerstgenoemde belang te laten prevaleren.
Conclusie:
De persoonlijke (identiteits-)gegevens van genoemde ambtenaren worden derhalve niet aan belanghebbende verstrekt.”
3.4
Ter zitting van de Geheimhoudingskamer heeft de Inspecteur toegezegd dat de Belastingdienst desgevraagd eraan zal meewerken de in de correspondentie met de Luxemburgse autoriteiten genoemde, bij de Belastingdienst werkzame ambtenaren (en dus uitdrukkelijk niet de Luxemburgse ambtenaren) tijdens de verdere behandeling van het hoger beroep als getuige te doen horen en voorts dat de Belastingdienst in dat kader opheldering zal verschaffen over de identiteit van de betrokken personen. Gehoord deze toezegging, heeft de gemachtigde van belanghebbenden ter zitting verklaard erin te berusten dat de Inspecteur de correspondentie met de Luxemburgse autoriteiten uitsluitend in geschoonde vorm in het geding heeft gebracht. Dit laatste heeft naar zijn mening evenzeer te gelden voor de ambtsedige verklaring, indien en voor zover moet worden geoordeeld dat die verklaring een op de zaak betrekking hebbend stuk is als bedoeld in artikel 8:42 Awb.
3.5
Tussen partijen is thans niet meer in geschil dat beperkte kennisneming van de door de Inspecteur overgelegde stukken gerechtvaardigd is. De Geheimhoudingskamer wijst de zaak ter verdere behandeling terug naar de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof en stelt het procesdossier, inclusief het geschoonde exemplaar van de correspondentie met de Luxemburgse autoriteiten, en het geschoonde exemplaar van de ambtsedige verklaring aan die kamer ter beschikking.
3.6
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
4. Proceskosten
Het Hof reserveert de beslissing omtrent de vergoeding van proceskosten tot de beslissing in de hoofdzaak.
5. Beslissing
De Geheimhoudingskamer:
- bepaalt dat beperkte kennisneming van de correspondentie met de Luxemburgse autoriteiten en de ambtsedige verklaring gerechtvaardigd is,
- verwijst de zaak terug naar de tweede meervoudige kamer en stelt het procesdossier, inclusief het geschoonde exemplaar van de correspondentie met de Luxemburgse autoriteiten, en het geschoonde exemplaar van de ambtsedige verklaring ter beschikking aan die kamer,
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan te Arnhem door mr. C.M. Ettema, voorzitter,mr. R.F.C. Spek en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2014.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 18 juni 2014
Tegen deze beslissing kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Zij kan slechts worden aangevochten samen met de beslissing in de hoofdzaak.