HR, 14-08-2009, nr. 08/00066
ECLI:NL:HR:2009:BJ5125, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-08-2009
- Zaaknummer
08/00066
- LJN
BJ5125
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ5125, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑08‑2009; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2007:BC3162, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
V-N 2009/38.15 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/1793 met annotatie van Mr. P.T. van Arnhem
Uitspraak 14‑08‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 8:77 Awb. Grief niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.
nr. 08/00066
14 augustus 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, België, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 november 2007, nr. 06/00209, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1999, 2000 en 2001 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, en voor de jaren 2000 en 2001 aanslagen premie arbeidsongeschiktheidsverzekering opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn verminderd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 05/3262) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende is sinds 1988 woonachtig in België, waar hij onder meer een tandartspraktijk drijft in de vorm van een eenmanszaak. Verder is belanghebbende enig aandeelhouder van A B.V., welke vennootschap gevestigd is te Q. A B.V. hield tot 2 april 2004 alle aandelen in tandartspraktijk B B.V., welke vennootschap een tandartspraktijk in Q drijft. In de jaren waarop de aanslagen betrekking hebben was belanghebbende directeur van A B.V. en gaf hij leiding aan de tandartspraktijk te Q. Belanghebbende heeft op 3 juni 2002 ter zake van door hem gemaakte kosten in verband met een vennootschap onder firma genaamd V.o.f. D, een vaststellingsovereenkomst met de Inspecteur gesloten ter voorkoming van een mogelijke procedure.
3.2.1. Belanghebbende heeft voor het Hof aangevoerd dat 1) aan hem ten onrechte heffingsrente in rekening is gebracht, 2) aan hem ten onrechte invorderingsrente in rekening is gebracht, 3) de vaststellingsovereenkomst niet geldig tot stand is gekomen, en 4) hij ten onrechte is aangeslagen in de premie volksverzekeringen ter zake van zijn inkomsten uit A B.V.
3.2.2. Het Hof heeft in onderdeel 3.1 van zijn uitspraak geoordeeld dat het geschil, naar partijen ter zitting hebben verklaard, uitsluitend nog betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht is aangeslagen in de premie volksverzekeringen ter zake van zijn inkomsten uit A B.V. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.
3.3.1. Belanghebbende betoogt in cassatie onder meer dat hij ter zitting van het Hof akkoord is gegaan met het verzoek van het Hof om de vragen tijdens de mondelinge behandeling te beperken tot de problematiek betreffende de premieheffing volksverzekeringen, maar dat hij zijn bezwaren op de overige punten niet heeft laten vallen.
3.3.2. Volgens het proces-verbaal van de zitting heeft belanghebbende ter zitting onder meer het volgende verklaard:
"(...) Ik trek mijn grieven betreffende renteaftrek, heffingsrente en invorderingsrente in. Ik ga ermee akkoord dat het geschil beperkt wordt tot de vraag of ik terecht in de premieheffing volksverzekeringen ben betrokken.
(...)"
3.4. In verband met de mogelijkheid van misverstand of onberadenheid, en in verband met de regel dat een ingetrokken grief in beginsel niet wederom in hogere instantie mag worden opgevoerd, kan een grief slechts dan als ter zitting ingetrokken worden aangemerkt indien de belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaart die grief in te trekken (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 40770, LJN AV5026, BNB 2006/250).
3.5. Uit het hiervoor in 3.3.2 geciteerde proces-verbaal blijkt niet dat belanghebbende de grief inzake de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk heeft ingetrokken; deze grief wordt niet genoemd bij de opsomming van grieven
die hij intrekt. Het betoog onder 3.3.1 treft derhalve in zoverre doel.
3.6. Voor het overige kunnen de klachten van belanghebbende niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtontwikkeling.
3.7. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van de ten onrechte onbehandeld gebleven grief inzake de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 106.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2009.