Hof 's-Hertogenbosch, 21-11-2007, nr. 06/00209
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC3162, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
21-11-2007
- Zaaknummer
06/00209
- LJN
BC3162
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC3162, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 21‑11‑2007; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BJ5125, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Op het onderhavige geval, waarin iemand gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende Lid-Staten uitoefent, is van toepassing artikel 14 quater, aanhef en onderdeel b, juncto bijlage VII van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich verplaatsen. Volgens deze bepaling is in dit geval zowel de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden in loondienst zijn uitgeoefend (Nederland) van toepassing als de wetgeving van de lidstaat waar de werkzaamheden anders dan in loondienst zijn uitgeoefend (België). 4.7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat belanghebbende in de onderhavige jaren in Nederland verzekerd was voor de volksverzekeringen en derhalve te dier zake ook terecht in de heffing van premie is betrokken. Dit brengt mee dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en de uitspraak van de Rechtbank in stand moet blijven.
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Kenmerk: 06/00209
Uitspraak van de derde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
X wonende te Y (Indonesië),
hierna te noemen: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 mei 2006, nummer 05/3262, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Z,
hierna te noemen: de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen en een premie-inkomen van f 102.941,-, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot één naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van f 72.941,-.
1.1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen en een premie-inkomen van f 135.462-, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot één naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van f 90.598,-.
1.1.3. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een premie-inkomen van € 63.075,-, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot één naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en premie-inkomen van € 54.529,-.
1.1.4. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een premie-inkomen van f 84.000,-, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.1.5. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een premie-inkomen van € 38.118,-, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de hiervoor genoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Bij de thans bestreden uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 105,-. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk, gedagtekend 26 april 2007, ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoort tot de stukken van het geding.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 mei 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.6. De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota met bijlage toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota met bijlage tot de stukken van het geding.
1.7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. Belanghebbende, geboren in 1949, is - of althans was tot 2004 - tandarts van beroep. Hij is in 1988 naar België verhuisd.
Belanghebbende is enig aandeelhouder van A B.V., welke vennootschap is gevestigd te B. A B.V. hield tot 2 april 2004 alle aandelen in Tandartspraktijk C B.V.. Laatstgenoemde vennootschap drijft een tandartspraktijk in B. In de onderhavige jaren was belanghebbende directeur van A B.V. en gaf leiding aan de tandartspraktijk te B.
2.2. In België exploiteerde belanghebbende onder meer gedurende de onderhavige jaren in de vorm van een eenmanszaak een andere tandartspraktijk. Te dier zake werd hij in België als zelfstandige betrokken in de sociale verzekeringswetgeving.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft, naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, uitsluitend nog het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht is aangeslagen in de premie volksverzekeringen ter zake van zijn inkomsten uit A B.V.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag in ontkennende zin. De Inspecteur is een tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun stellingen in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, samengevat weergegeven, toegevoegd:
3.2.1 Belanghebbende:
Ik ga ermee akkoord dat deze zaak gelijktijdig wordt behandeld met de procedure van mijn echtgenote, nr. 06/00210. Ik heb de pleitnota met bijlage van de Inspecteur ontvangen en heb kennis genomen van de inhoud daarvan. Ik ga ermee akkoord dat die pleitnota geacht wordt te zijn voorgedragen ter zitting en dat die pleitnota en de bijlage tot de stukken worden gerekend.
In 1988 zijn mijn echtgenote en ik naar België verhuisd. Aldaar ben ik ook een tandartspraktijk begonnen in de vorm van een eenmanszaak. In de onderhavige jaren bestond die eenmanszaak nog en was ik in het kader van die eenmanszaak in België werkzaam en verwierf ik daaruit inkomsten. In België was ik ook als zelfstandige onderworpen aan de sociale-zekerheidswetgeving. Ik was in 1999 en 2000, en ook nog in een deel van 2001 overspannen. Voor A B.V. verrichtte ik in die periode niet of nauwelijks tandartswerkzaamheden. Ik gaf leiding aan de praktijk, zij het dat ik daar in de periode dat ik overspannen was weinig inhoud aan kon geven. Het was zogeregeld dat ik tegen een management-fee door A B.V. werd uitgeleend aan Tandartspraktijk C B.V.
Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank met nummer 05/3262. Ik heb niet bedoeld in hoger beroep te komen tegen de bij de stukken gevoegde uitspraak van de Rechtbank met nummer 06/2404. Ik trek mijn grieven betreffende renteaftrek, heffingsrente en invorderingsrente in. Ik ga ermee akkoord dat het geschil beperkt wordt tot de vraag of ik terecht in de premieheffing volksverzekeringen ben betrokken.
Mij moet van het hart dat de belastingdienst in B zeer slordig is geweest bij het opleggen van aanslagen en het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dat steekt te meer omdat ik wel gehouden wordt aan een termijn van 6 weken voor het instellen van bezwaar en beroep.
3.2.2. De Inspecteur:
Ik ga ermee akkoord dat deze zaak gelijktijdig wordt behandeld met de procedure van de echtgenote van belanghebbende, nr. 06/00210. Ik heb de brief van belanghebbende gedagtekend 26 april 2007 ontvangen en heb kennis genomen van de inhoud daarvan. Ik ga ermee akkoord dat die brief tot de stukken worden gerekend. Ik ga er ook mee akkoord dat mijn pleitnota geacht wordt ter zitting te zijn voorgedragen.
Ik ga ervan uit dat belanghebbende in Nederland heeft gewerkt voor A B.V. Hij is tandarts van beroep en door middel van A B.V. wordt een tandartspraktijk gedreven. Het is onwaarschijnlijk dat belanghebbende niet in de praktijk te B heeft gewerkt. Ook als hij alleen leiding heeft gegeven aan die praktijk moet hij zijn werkzaamheden in Nederland hebben uitgevoerd. Je kunt nu eenmaal niet leiding geven aan een in Nederland gevestigde tandartspraktijk zonder daar ook aanwezig te zijn. Ik hoor belanghebbende zeggen dat hij in België ook een tandartspraktijk dreef. In dat geval is artikel 14quater van de Verordening van toepassing en mag Nederland premie heffen over de in Nederland verworven inkomsten.
Als de uitslag in de onderhavige procedure aanleiding geeft tot een vermindering van de aanslagen en de heffingsrente, zal ik ambtshalve de heffingsrente over de onderhavige jaren en 2002 overeenkomstig aanpassen.
Ik ga ermee akkoord dat het geschil beperkt wordt tot de vraag of belanghebbende terecht in de premieheffing volksverzekeringen is betrokken.
3.3. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Belanghebbende concludeert, naar het hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de aanslagen premie-volksverzekeringen over 1999, 2000 en 2001, tot handhaving van de aanslagen in de inkomstenbelasting over 1999, 2000 en 2001 en tot handhaving van de aanslagen premie wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen over 2000 en 2001.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het geschil is beperkt tot de vraag of belanghebbende terecht is aangeslagen voor de premie volksverzekeringen.
4.2. De Inspecteur voert als primair verweer dat belanghebbende de thans in geschil zijnde vraag eerst in zijn brief van 26 april 2007 aan de orde heeft gesteld, en dat dit te laat is. Dit verweer faalt. Het staat een partij in hoger beroep in beginsel vrij om in elk stadium van het geding nieuwe standpunten in te nemen en aldus nieuwe geschilpunten te creëren. Wel mogen daarbij de processuele belangen van de wederpartij niet in het gedrang komen, maar gesteld noch gebleken is dat in dit geval de Inspecteur in zijn verdediging is geschaad door de handelwijze van belanghebbende.
4.3. Van belang voor inhoudelijke de beoordeling van de in geschil zijnde vraag is dat belanghebbende in de onderhavige jaren in loondienst van A B.V. leiding gaf aan de praktijk van Tandartsencentrum C B.V. in B (Nederland). Het Hof acht aannemelijk de stelling van de Inspecteur dat de leidinggevende werkzaamheden vrijwel uitsluitend in Nederland zijn verricht. In het algemeen zal immers degene die leiding geeft aan een onderneming zoals de tandartspraktijk van Tandartsencentrum C B.V. regelmatig ter plaatse aanwezig moeten zijn om aanwijzingen te geven, toezicht te houden, het functioneren van medewerkers te beoordelen en de externe contacten te onderhouden. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken zijn niet komen vast te staan. De omstandigheid dat in de praktijk geen kantoorruimte aanwezig was, acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. Voorts doet aan voormeld oordeel niet af dat belanghebbende door ziekte geruime tijd niet of nauwelijks in staat was zijn taken te voeren. Van belang is namelijk waar de werkzaamheden zouden zijn verricht als belanghebbende wel tot werken in staat was. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat belanghebbende in de onderhavige jaren werkzaamheden in loondienst uitoefende op het grondgebied van Nederland.
4.4. Belanghebbende dreef in de onderhavige jaren voorts in de vorm van een eenmanszaak een tandartspraktijk in België, waaruit hij inkomen genoot. Belanghebbende werd voorts voor de socialezekerheidswetgeving van België als zelfstandige aangemerkt. Hieruit vloeit voort dat belanghebbende in de onderhavige jaren werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefende op het grondgebied van België, het land waar hij woonachtig was.
4.5. Op grond van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene ouderdomswet (AOW) zijn verzekerd de niet-ingezetenen die ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting zijn onderworpen. Naar het oordeel van het Hof volgt uit hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen dat het loon van belanghebbende uit de in dienstbetrekking bij A BV aan loonbelasting is onderworpen. Derhalve was belanghebbende in Nederland verzekerd voor de AOW. Hetzelfde heeft te gelden voor de overige volksverzekeringen.
4.6. Op het onderhavige geval, waarin iemand gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende Lid-Staten uitoefent, is van toepassing artikel 14 quater, aanhef en onderdeel b, juncto bijlage VII van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich verplaatsen. Volgens deze bepaling is in dit geval zowel de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden in loondienst zijn uitgeoefend (Nederland) van toepassing als de wetgeving van de lidstaat waar de werkzaamheden anders dan in loondienst zijn uitgeoefend (België).
4.7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat belanghebbende in de onderhavige jaren in Nederland verzekerd was voor de volksverzekeringen en derhalve te dier zake ook terecht in de heffing van premie is betrokken. Dit brengt mee dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en de uitspraak van de Rechtbank in stand moet blijven.
5. Proceskosten
Nu het beroep ongegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus vastgesteld op: 21 november 2007 door R.J. Koopman, voorzitter, A.J. van Soest en P. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier.
De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep
in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.