Einde inhoudsopgave
Burgerlijk ambtenarenreglement defensie
Artikel 32 De aanspraak op vakantie
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
30-09-2019, Stb. 2019, 313 (uitgifte: 10-10-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-10-2019, Stb. 2019, 385 (uitgifte: 06-11-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Ambtenarenrecht / Arbeidsvoorwaarden
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De ambtenaar heeft jaarlijks aanspraak op vakantie met behoud van zijn volle bezoldiging.
2.
De aanspraak op vakantie wordt uitgedrukt in hele uren. Zo nodig vindt afronding naar boven plaats.
3.
De omvang van de aanspraak op vakantie is afhankelijk van:
- a.
het salaris van de ambtenaar;
- b.
de leeftijd van de ambtenaar;
- c.
de arbeidsduur waarvoor de ambtenaar is aangesteld.
4.
Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur bedraagt de aanspraak op vakantie 184 uren per kalenderjaar indien het salaris op 1 januari van het desbetreffende jaar minder bedraagt dan het maximumsalaris van schaal 9 van bijlage A van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, en 192 uren per kalenderjaar indien het salaris op 1 januari van het desbetreffende jaar gelijk is aan of meer bedraagt dan vorenbedoeld maximumsalaris.
5.
De op grond van het vierde lid geldende aanspraak op vakantie wordt verhoogd:
- a.
volgens onderstaande tabel, afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar in het desbetreffende kalenderjaar bereikt;
leeftijd
verhoging
18 jaar en jonger
24 uren
19 jaar
16 uren
20 jaar
8 uren
van 30 tot en met 39 jaar
8 uren
van 40 tot en met 44 jaar
16 uren
van 45 tot en met 49 jaar
24 uren
van 50 tot en met 54 jaar
32 uren
van 55 tot en met 59 jaar
40 uren
60 jaar en ouder
48 uren
- b.
over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar in geheel of gedeeltelijk afwisselende dienst werkzaam is: met zoveel uren als hij op in dat kalenderjaar niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen als bedoeld in artikel 31g, tweede lid volgens rooster heeft gewerkt, hetzij volgens rooster vrij van arbeid is geweest, dan wel uit hoofde van ziekte of vakantie niet tot dienstverrichting was gehouden.
6.
Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van minder dan 38 uur, wordt de op basis van het vierde en vijfde lid geldende aanspraak op vakantie vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak van een ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur.
7.
Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar, wordt de aanspraak op vakantie vastgesteld naar evenredigheid van de vrij van arbeid[lees: arbeid], die de ambtenaar in dat jaar verricht heeft of zal verrichten.
8.
Indien de wekelijkse arbeidsduur waarvoor de ambtenaar is aangesteld wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op vakantie over een eventueel resterend gedeelte van het desbetreffende kalenderjaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe arbeidsduur. De tot aan de datum van ingang van de gewijzigde arbeidsduur verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd gehandhaafd.
9.
De vakantie waarop een ambtenaar aanspraak maakt wordt naar evenredigheid verminderd indien hij een aaneengesloten periode van langer dan een maand geheel of gedeeltelijk geen vrij van arbeid[lees: arbeid] verricht.
10.
Het negende lid is niet van toepassing, indien geheel of gedeeltelijk geen vrij van arbeid[lees: arbeid] wordt verricht wegens:
- a.
vakantie;
- b.
ziekte;
- c.
zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg;
- d.
verblijf in militaire dienst wegens herhalingsoefeningen.
11.
De vakantie waarop de ambtenaar aanspraak maakt:
- a.
wordt verminderd naar evenredigheid van de tijd gedurende welke hem langer durend zorgverlof als bedoeld in artikel 46e, of ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg, is verleend;
- b.
kan worden verminderd naar evenredigheid van de tijd gedurende welke hem buitengewoon verlof als bedoeld in artikel 12c, tweede lid, van de Wet ambtenaren defensie of artikel 45 van dit besluit, is verleend.
12.
De ambtenaar heeft geen aanspraak op vakantie, indien artikel 61a, tweede lid, onderdeel g, van toepassing is.