De procesovereenkomst
Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/4.8.5:4.8.5 Vormvoorschriften
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/4.8.5
4.8.5 Vormvoorschriften
Documentgegevens:
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS391854:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Schiedermair 1935, p. 139-141.
Breedveld-De Voogd 2007, p. 95-96.
Zie ook Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-111*), p. 74, nr. 97, waarin wordt opgemerkt dat verdedigbaar is dat het antwoord op de vraag of het vormvoorschrift ook geldt voor een overeenkomst tot wijziging van de oorspronkelijke overeenkomst, afhangt van het belang van die wijziging. Indien slechts een nevenbeding dat van ondergeschikt belang is wordt gewijzigd, hoeft in deze opvatting dus niet aan het vormvoorschrift te worden voldaan.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de Duitse literatuur is de vraag aan de orde gekomen, of de vormvoorschriften van het privaatrecht ook gelden voor procesovereenkomsten. Indien een bepaalde overeenkomst slechts schriftelijk gesloten kan worden, dient een op die overeenkomst betrekking hebbende bewijsovereenkomst dan ook aan deze vorm te voldoen? Bij beantwoording van deze vraag wordt hierna tot uitgangspunt genomen, dat de rechtsverhouding van partijen door Nederlands privaatrecht wordt beheerst.
Met betrekking tot het Duitse recht heeft Schiedermair betoogd dat de vormvoorschriften van het privaatrecht niet gelden voor procesovereenkomsten. Volgens hem kunnen procesovereenkomsten in principe vormvrij gesloten worden. Enkel indien in de wet expliciet een vormvoorschrift is opgenomen, zoals in geval van de overeenkomst tot forumkeuze en tot arbitrage, is dit anders.1 Volgens Wagner daarentegen dienen procesovereenkomsten, die betrekking hebben op een rechtshandeling waarvoor een vormvoorschrift geldt, zelf ook aan dit vormvereiste te voldoen. Het is daarbij volgens hem zelfs zo, dat indien de vormvoorschriften die voor deze rechtshandeling gelden verdergaan dan de vormvoorschriften die in de ZPO met betrekking tot de procesovereenkomst zijn opgenomen, deze strengere voorschriften dienen te worden toegepast. Wagner onderbouwt dit standpunt als volgt. De bevoegdheid van partijen tot het sluiten van procesovereenkomsten berust op de vrijheid van partijen om hun privaatrechtelijke rechtsposities vorm te geven. Op het moment dat deze vrijheid van partijen is ingeperkt doordat er een vormvoorschrift van toepassing is, dient hetzelfde te gelden voor de mogelijkheid tot het sluiten van een procesovereenkomst. Bovendien kan een procesovereenkomst worden gezien als een nevenafspraak bij de overeenkomst van partijen. Ook voor materieelrechtelijke nevenafspraken geldt dat zij aan de vormvoorschriften moeten voldoen die voor de hoofdovereenkomst gelden.
Ook voor het Nederlandse recht kan worden aangenomen dat procesovereenkomsten op dezelfde manier moeten worden behandeld als andere nevenbedingen (zie ook paragraaf 10.7). Gekeken zal mijns inziens moeten worden naar de strekking van het betreffende vormvoorschrift. Een voorbeeld biedt artikel 7:2 lid 1, waarin is bepaald dat de koop van een woning schriftelijk dient te worden aangegaan. Volgens Breedveld-De Voogd brengt de strekking van deze bepaling mee dat niet alleen de essentialia, maar ook alle nevenbedingen schriftelijk overeengekomen moeten wor-den.2 Alle procesovereenkomsten die betrekking hebben op een dergelijke koopovereenkomst dienen dus schriftelijk gesloten te worden. Denkbaar is echter dat er ook vormvoorschriften zijn die niet een dergelijke ruime strekking hebben.3 Indien niet vereist is dat andere nevenbedingen aan het vormvereiste voldoen, zullen ook procesovereenkomsten vormvrij gesloten kunnen worden.