De procesovereenkomst
Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/4.8.1:4.8.1 Inleiding
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/4.8.1
4.8.1 Inleiding
Documentgegevens:
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS385931:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de vorige paragrafen is een beoordelingskader ontwikkeld, aan de hand waarvan bepaald kan worden in welke gevallen een procesovereenkomst geldig gesloten kan worden. Daarbij is echter tot uitgangspunt genomen dat op het geschil waarop de procesovereenkomst betrekking heeft, geen regels van dwingend recht van toepassing zijn (zie paragraaf 4.1). Dient de vraag naar de toelaatbaarheid van procesovereenkomsten anders beantwoord te worden, indien dit wel het geval is? Dit ligt op het eerste gezicht wel voor de hand. In paragraaf 4.5.2 is immers een verband gelegd tussen de bevoegdheid tot het sluiten van procesovereenkomsten en de vrijheid van partijen om te beschikken over hun subjectieve rechten. Aangezien partijen afstand kunnen doen van hun subjectieve rechten, zou het vreemd zijn indien zij in het geheel geen zeggenschap zouden hebben over de wijze waarop deze rechten afgedwongen kunnen worden. Dit lijkt mee te brengen dat op het moment dat partijen beperkt zijn in de mogelijkheid te beschikken over hun rechten, er ook minder ruimte is voor procesovereenkomsten.
In deze paragraaf zal nader worden ingegaan op de vraag, welke gevolgen de toepasselijkheid van dwingend privaatrecht op de rechtsverhouding van partijen heeft voor de mogelijkheid tot het sluiten van procesovereenkomsten. Daarbij wordt tot uitgangspunt genomen dat Nederlands privaatrecht op de zaak van toepassing is. Hierna zal eerst de opvatting van Wagner, die voor het Duitse recht uitgebreid op de gevolgen van de toepasselijkheid van dwingend privaatrecht is ingegaan, worden besproken.