Vgl. HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716; HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1808; vgl. voor een zaak waarbij het oordeel van het hof nadere motivering behoefde nu het hof slechts in aanmerking had genomen dat de verdachte als bestuurder was opgetreden: HR 7 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:371.
HR, 03-04-2018, nr. 16/01514
ECLI:NL:HR:2018:499
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-04-2018
- Zaaknummer
16/01514
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:499, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:284
ECLI:NL:PHR:2018:284, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:499
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑07‑2017
- Vindplaatsen
NJ 2018/254 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2018-0165
Uitspraak 03‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijke brandstichting auto, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, art. 157.1 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. de grens tussen medeplegen en medeplichtigheid uit ECLI:NL:HR:2014: 3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316. Falende bewijsklacht medeplegen, gelet op ’s Hofs vaststellingen o.m. inhoudende dat (i) het plan om de auto in brand te steken in het bijzijn van verdachte aan de keukentafel door zijn vader en mededader is besproken, (ii) verdachte daarna het voertuig heeft geregeld, (iii) hij vervolgens als bestuurder van dat voertuig mededader heeft opgehaald en met hem naar de in brand te steken auto is gereden alsmede dat op het moment dat mededader instapte de aanmaakblokjes al in het voertuig aanwezig waren, (iv) verdachte degene was die wist op welk adres die auto gevonden kon worden, (v) hij die auto aan de mededader heeft aangewezen en (vi) hij, nadat mededader de brand had gesticht, weer met mededader is weggereden. Aan toereikend motivering Hof doet niet af dat Hof heeft vastgesteld dat mededader "de feitelijke brandstichtende handelingen heeft gepleegd".
Partij(en)
3 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/01514
JHO/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 maart 2016, nummer 20/001555-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 14 januari 2012 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht, door opzettelijk open vuur in aanraking te brengen met benzine en/of (een) aanmaakblokje(s), welke benzine en/of aanmaakblokje(s) zijn mededader over en/of op de motorkap van een personenauto (Opel Zafira, gekentekend [AA-00-AA] ) heeft gesprenkeld en/of gelegd, ten gevolge waarvan de voorzijde van genoemde personenauto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor naast die personenauto staande personenauto's en voor een heg te duchten was."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2012 (...), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1] :
Ik woon op het adres [a-straat 1] te Maastricht. Ik ben sinds 17 september 2011 eigenaar van de personenauto, merk Opel Zafira, kleur zwart en voorzien van het Nederlandse kenteken [AA-00-AA] . Ik heb deze auto toen gekocht bij [A] uit Apeldoorn. Al vanaf het begin hadden wij problemen met de auto. We hadden steeds meer mankementen aan de auto en uiteindelijk bleek er ook iets niet te kloppen met de kilometerstand. Sindsdien zijn we doende om de schade vergoed te krijgen van de verkoper [verdachte] . Dit lukte niet want de verkoper werkte niet mee.
Op 13 januari 2012 omstreeks 18:00 uur heeft mijn vrouw de auto geparkeerd aan de [a-straat] te Maastricht, in een parkeervak voor onze woning. De voorzijde van de auto stond in de richting van het pleintje. Mijn vrouw heeft de auto rondom afgesloten en onbeschadigd achtergelaten. Op 14 januari 2012 omstreeks 01:15 uur werden wij wakker gemaakt door gebonk op de voordeur van onze woning. Ik deed vervolgens de voordeur van onze woning open. Ik zag toen meteen dat een auto in de brand stond. Ik had niet meteen in de gaten dat het mijn auto was. Ik hoorde toen van buren dat zij kort voor de brand een witte Mercedes Vito hadden zien staan bij de geparkeerde auto's. Ook zou een buurman iets op de motorkap hebben zien liggen. Ik doe hierbij aangifte van brandstichting. Ik ben ervan overtuigd dat de verkoper achter deze brandstichting zit.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 januari 2012 (...), voor zover inhoudende als weergave van verhoor van getuige [getuige 1] :
Op 14 januari 2012 omstreeks 01:25 uur was ik in mijn woning aan de [a-straat 2] te Maastricht. Ik hoorde buiten een deur dichtklappen, dus [ik] deed het rolluik omhoog en keek naar buiten. Voor mijn woning ligt een strook parkeerplaatsen. Op het moment dat ik naar buiten keek zag ik wat kleine vlammen op de motorkap van de zwarte Opel Zafira met het kenteken [AA-00-AA] . Daarna zag ik weer vlammen, dit keer waren ze duidelijk groter. Ik zag dat er een rode jerrycan op de motorkap lag.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 januari 2012 (...), voor zover inhoudende als weergave van verhoor van getuige [getuige 2] :
Op 14 januari 2012 omstreeks 01:00 uur bevond ik mij op de [a-straat] alwaar ik woon. Ik zag in de [a-straat] een Mercedes Vito bus wit van kleur met opvallende velgen. Deze had zich vast gereden aangezien de [a-straat] een doodlopende weg is. Ik vond dit vreemd. Ik zag dat er een tomtom in de Vito bus zat. De bus draaide moeizaam en reed weer weg. Ik ben toen weg gegaan naar Nazareth. Aldaar heb ik een vriend van mij afgezet. Deze heeft het voornoemde ook gezien. Toen ik terug kwam ongeveer 10 minuten later zag ik deze witte bus wederom de [a-straat] in rijden. Toen ik terug thuis kwam op de [a-straat] zag ik een motorkap van een personenauto branden. Ik heb toen mijn vriend gebeld en die wist het kenteken van deze witte Vito bus nog. Dit kenteken heb ik toen aan de politie doorgegeven. Het kenteken was: [BB-00-BB] .
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2012 (...), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 14 januari 2012 omstreeks 00:50 uur hoorden, verbalisanten, dat een patrouille gestuurd werd naar de [a-straat] te Maastricht, dit in verband met een brandende auto.
Toen wij, verbalisanten, via de Azamonstraat de [a-straat] wilden inrijden zagen wij rechts in de [a-straat] de voorzijde van een auto in brand staan. Wij zagen dat deze personenauto, merk Opel Zafira, kleur zwart en voorzien van het Nederlandse kenteken [AA-00-AA] , met de voorzijde in de richting van het grasveld stond. Zowel rechts als links naast deze auto stonden nog andere auto's geparkeerd.
Terwijl wij, verbalisanten, stonden te kijken werd ik, verbalisant [verbalisant 1] , aangesproken door een persoon, de later te noemen getuige [getuige 2] , die mij, verbalisant [verbalisant 1] , mededeelde dat hij net voordat hij de brand had ontdekt een witte Mercedes Vito had zien wegrijden. Hij deelde mij, verbalisant [verbalisant 1] , verder mee dat deze Mercedes Vito licht metalen velgen had in de vorm van vijfspaak. Ook gaf deze persoon aan dat hij gezien had dat een zogenaamde TOMTOM op de voorruit zat. Vervolgens werd ik, verbalisant [verbalisant 1] , aangesproken door een van de brandweermannen vanwege het feit dat hij tussen de brandende auto en de auto die links er naast stond een plastic zak had aangetroffen met daarin zogenaamde aanmaakblokjes.
Op dat moment kwam de eerder genoemde getuige [getuige 2] naar mij, verbalisant, [verbalisant 1] , toe en deelde mij, verbalisant [verbalisant 1] , mee dat hij op dat moment telefonisch contact had met een vriend, genaamd [betrokkene 2] , die het kenteken van de eerder genoemde Mercedes Vito had onthouden. Dit kenteken luidde als volgt: [BB-00-BB] . Vervolgens heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , de gegevens van aangever [betrokkene 1] en het kenteken van de Mercedes Vito doorgegeven aan de regionale meldkamer met het verzoek of de collega's van district Sittard op de A2 konden uitkijken naar voornoemde Mercedes Vito omdat de kans er in zat dat men via de A2 weer richting Apeldoorn zou rijden. Even later hoorden wij verbalisanten dat door de collega's van district Sittard de Mercedes Vito met het kenteken [BB-00-BB] was aangetroffen op de A2 en dat zij de twee inzittenden hadden aangehouden. Een van de twee inzittenden zou zijn geheten: " [verdachte] ".
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2012 (...), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 14 januari 2012, omstreeks 01:50 uur, werd verdachte [verdachte] , ter hoogte van de afslag Roosteren, op de Rijksweg A2 te Roosteren aangehouden ter zake brandstichting, gepleegd op de [a-straat] in Maastricht. Toen ik, verbalisant, het linkerportier, van de door verdachte [verdachte] bestuurde bestelbus, opende rook ik, verbalisant [verbalisant 3] , duidelijk een brandlucht afkomstig vanuit de cabine van de bestelbus. Ook nadat de achterklep van de betreffende bestelbus door mij, [verbalisant 3] , werd geopend rook ik een brandlucht komen afkomstig vanuit de laadruimte van de bestelbus. Tevens zag ik dat een navigatiesysteem, merk Tomtom, op de binnenkant van de voorruit van de bestelbus bevestigd was. Ik zag dat dit Tomtom navigatiesysteem in werking was.
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2012 (...), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 14 januari 2012 heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden. Op 14 januari 2012 werden twee inzittenden van een witte Mercedes Vito bus aangehouden ter zake brandstichting. Ten tijde van de aanhouding werd een TomTom navigatiesysteem in beslag genomen. Dit TomTom navigatiesysteem was bevestigd aan de binnenkant van het voorraam van de eerder genoemde bus. Op het moment van inbeslagname was de TomTom in werking. Ik bekeek op 14 januari 2012, omstreeks 20.00 uur, de inhoud van genoemde TomTom navigatie. Ik zag dat de voorlaatste gekozen bestemming de [a-straat 1] te Maastricht betrof.
7. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 26 januari 2012 (...), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op zaterdag 14 januari 2012 omstreeks 01.00 uur kreeg de politie een melding dat in de [a-straat] te Maastricht een Opel Zafira, kenteken [AA-00-AA] in brand stond. Deze auto werd overgebracht naar het bergingsbedrijf [B] aan de [b-straat 1] te Maastricht. Op maandag 16 januari 2012 werd door mij bij dit bergingsbedrijf een sporenonderzoek verricht.
Ik zag dat het voertuig op de motorkap, onder de voorruit verbrand was. Ik zag dat de ruit in het midden aan de onderzijde gesprongen was. Onder de motorkap was de motor aan de zijde van het schutbord het meest door het vuur aangetast. Aan de onderzijde van de motor was minder vuurbelasting geweest. De banden aan de voorzijde waren nagenoeg niet door het vuur aangetast. De beschermkappen in de wielkasten waren gesmolten en gedeeltelijk over de banden gelopen. De brand in het motorcompartiment heeft zich vanaf het schutbord in de richting van de voorzijde van de auto verplaatst. De binnenzijde van het voertuig was niet door het vuur aangetast.
8. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2012 (...), voorzover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op 25 januari 2012 heb ik gesproken met de vrouw van aangever [betrokkene 1] , wonende op de [a-straat 1] te Maastricht. Zij wees mij aan waar de auto op 14 januari 2012 geparkeerd had gestaan. Tevens verklaarde zij dat de neus van de auto in de richting van de struiken (het hof begrijpt, in aanmerking genomen de bijgevoegde foto's: die met elkaar een heg vormen) had gestaan.
9. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2012, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Naar aanleiding van een vraag van de officier van justitie te Maastricht, werd een vervolgonderzoek ingesteld betreffende de brand aan een auto op de [a-straat] op 14 januari 2012 in Maastricht.
Vraag: Is de heg of haag waartegen de auto geparkeerd stond inderdaad door het vuur, zoals op foto's in het proces-verbaal te zien is (het hof begrijpt met name de onderste foto op pg. 75), verbrand of verschroeid, althans aangetast?
[Antwoord] Naar alle waarschijnlijkheid is deze schade veroorzaakt door de brand. Nergens blijkt uit dat op dezelfde plek voor deze brand is geweest, nog een keer brand is geweest.
10. De verklaring van getuige [betrokkene 3] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 25 februari 2016, voor zover inhoudende:
Op 14 januari 2012 werd ik met verdachte [verdachte] aangetroffen in een witte Mercedes Vito. Het adres dat was ingevoerd in die TomTom, was op die avond zelf ingevoerd. We zijn in de auto gestapt en we zijn weggereden. We zijn in Maastricht geweest.
Het zou zo kunnen zijn dat we in de straat van [betrokkene 1] zijn geweest. Ik zat op de bijrijdersstoel.
Verdachte [verdachte] en ik gingen naar Maastricht om een auto in brand te steken. Er was iets met een conflict rond die auto en het was beter dat die auto weg ging. We zijn langs de betreffende auto gereden, toen ben ik uitgestapt en toen ben ik nadien weer in de auto gestapt. Het plan was afkomstig van de familie [verdachte] . De vader van verdachte [verdachte] heeft mij gevraagd om mee te gaan. We hadden brandbare dingen meegenomen: aanmaakblokjes en een fles benzine. Ik ben alleen uitgestapt om de brandstichting uit te voeren.
We zaten aan de keukentafel bij de vader van [verdachte] en toen kwam het ter sprake.
We zijn er met zijn tweeën heen gereden, verdachte [verdachte] en ik. Er zijn afspraken gemaakt over dat we er heen gingen.
[verdachte] wist precies wat we gingen doen, want vóór we op pad gingen, hebben we besproken wat we gingen doen. Toen de vader van [verdachte] mij heeft gevraagd, zat [verdachte] er bij. We wisten allemaal wat er zou gebeuren. De benzine heb ik uit de schuur gehaald, maar de aanmaakblokjes lagen al in de auto toen ik instapte.
We hadden van tevoren niet afgesproken wie er zou uitstappen. Dat gebeurde gewoon. Verdachte [verdachte] heeft laten zien om welke auto het ging. Ik wist niet om welk type auto het ging, wel dat het om een Opel ging. Ik heb dus die aanmaakblokjes en benzine op de motorkap gegooid en toen hebben we gezorgd dat we weg waren. Verdachte [verdachte] heeft gezegd in welke straat hij moest zijn.
Het was voor ons beiden duidelijk wat er zou gebeuren, want dat was tevoren besproken.
Ik heb het aangestoken. De auto stond honderden meters van de Mercedes Vito af toen ik het aanstak. Ik heb, toen ik instapte, gezegd: "hij brandt".
11. De verklaring van verdachte, afgelegde ter terechtzitting van dit hof op 25 februari 2016, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 14 januari 2012 ben aangehouden op de snelweg door de politie. Ik was toen in Maastricht geweest. Onderweg zat [betrokkene 3] een adres in te voeren in het navigatiesysteem. Dat heb ik gevolgd. [betrokkene 3] heeft kennelijk het adres [a-straat 1] , het adres van een zakenrelatie van het autobedrijf van mijn moeder, ingevoerd.
Ik heb de TomTom gevolgd. [betrokkene 3] is uitgestapt, hij moest even iets doen, zei hij. Even later sprong hij weer in de auto. Toen zijn we naar huis gereden en werd ik aangehouden.
Ik weet dat mijn vader en [betrokkene 3] iets hebben overlegd."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de raadsman - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat er geen bewijs is voor de rechtstreekse betrokkenheid van verdachte bij enige uitvoeringshandeling. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd. Van een nauwe en bewuste samenwerking is in de visie van de verdediging geen sprake.
(...)
Het hof overweegt het volgende.
(...)
De stelling van de raadsman dat verdachte niet betrokken was bij het ten laste gelegde feit, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Met betrekking tot het verweer dat geen sprake is van medeplegen, overweegt het hof in het bijzonder het navolgende.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Het plan om de (bij het bedrijf van de vader van verdachte door [betrokkene 1] aangekochte) auto in de brand te steken is afkomstig van de vader van verdachte. Dit plan is door verdachtes vader en medeverdachte [betrokkene 3] aan de keukentafel van de familie [verdachte] besproken in bijzijn van verdachte. Op een later moment is de afspraak gemaakt om naar de betreffende auto toe te gaan. Verdachte heeft het voertuig waarmee naar de betreffende auto zou worden gereden, geregeld. Toen [betrokkene 3] instapte in dat voertuig, dat verdachte bestuurde, lagen daar al aanmaakblokjes in. [betrokkene 3] heeft een fles benzine meegenomen. Verdachte wist het adres en [betrokkene 3] heeft dit ingevoerd in diens Tomtom. Verdachte is met [betrokkene 3] naar de straat van [betrokkene 1] in Maastricht gereden. Verdachte heeft de betreffende auto aangewezen, waarna [betrokkene 3] is uitgestapt en de feitelijke brandstichtende handelingen heeft uitgevoerd. Verdachte is op dat moment even weggereden en heeft [betrokkene 3] enkele minuten later weer opgehaald. Daarna heeft verdachte de auto in noordelijke richting, kennelijk huiswaarts, gestuurd.
Uit de verklaring van [betrokkene 3] leidt het hof af dat verdachte volledig op de hoogte was van het plan om de auto van [betrokkene 1] in brand te steken, dat hij zijn voertuig naar het adres van [betrokkene 1] heeft gereden, dat hij daar de medeverdachte heeft afgezet nadat hij het doelwit had aangewezen, en dat hij korte tijd later terug is gekomen om de medeverdachte op te halen. Deze verklaring vindt onder meer bevestiging in de verklaring van verdachte in hoger beroep, voor zover inhoudende dat hij en [betrokkene 3] naar het adres in Maastricht zijn gereden dat in de Tomtom was ingevoerd, terwijl uit onderzoek is gebleken dat dit het adres van [betrokkene 1] betreft.
De verklaring van verdachte dat hij samen met [betrokkene 3] op pad was om te gaan stappen in Maastricht, acht het hof niet aannemelijk.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij de omstandigheid dat [betrokkene 3] de feitelijke brandstichtende handelingen heeft gepleegd niet afdoet aan de gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De verweren van de raadsman worden verworpen."
2.3.1.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.3.2.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof onder meer vastgesteld dat (i) het plan om de auto in brand te steken in het bijzijn van de verdachte aan de keukentafel door zijn vader en de mededader is besproken, (ii) de verdachte daarna het voertuig heeft geregeld, (iii) hij vervolgens als bestuurder van dat voertuig de mededader heeft opgehaald en met hem naar de in brand te steken auto is gereden alsmede dat op het moment dat de mededader instapte de aanmaakblokjes al in het voertuig aanwezig waren, (iv) de verdachte degene was die wist op welk adres die auto gevonden kon worden, (v) hij die auto aan de mededader heeft aangewezen en (vi) hij, nadat de mededader de brand had gesticht, weer met de mededader is weggereden.
Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat de bijdrage van de verdachte aan het bewezenverklaarde medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, van voldoende gewicht is om de gedragingen van de verdachte als medeplegen van dit delict aan te merken, niet onbegrijpelijk. Dat het Hof heeft vastgesteld dat zijn mededader "de feitelijke brandstichtende handelingen heeft gepleegd" doet aan de toereikendheid van de motivering niet af.
2.3.3.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van elf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze tien maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2018.
Conclusie 13‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijke brandstichting auto, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, art. 157.1 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. de grens tussen medeplegen en medeplichtigheid uit ECLI:NL:HR:2014: 3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316. Falende bewijsklacht medeplegen, gelet op ’s Hofs vaststellingen o.m. inhoudende dat (i) het plan om de auto in brand te steken in het bijzijn van verdachte aan de keukentafel door zijn vader en mededader is besproken, (ii) verdachte daarna het voertuig heeft geregeld, (iii) hij vervolgens als bestuurder van dat voertuig mededader heeft opgehaald en met hem naar de in brand te steken auto is gereden alsmede dat op het moment dat mededader instapte de aanmaakblokjes al in het voertuig aanwezig waren, (iv) verdachte degene was die wist op welk adres die auto gevonden kon worden, (v) hij die auto aan de mededader heeft aangewezen en (vi) hij, nadat mededader de brand had gesticht, weer met mededader is weggereden. Aan toereikend motivering Hof doet niet af dat Hof heeft vastgesteld dat mededader "de feitelijke brandstichtende handelingen heeft gepleegd".
Nr. 16/01514 Zitting: 13 februari 2018 | Mr. J. Silvis Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 10 maart 2016 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is”, veroordeeld tot 11 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 14 juni 2012 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht, door opzettelijk open vuur in aanraking te brengen met benzine en/of (een) aanmaakblokje(s), welke benzine en/of aanmaakblokjes zijn mededader over en/of op de motorkap van een personenauto (Opel Zafira, gekentekend [AA-00-AA]) heeft gesprenkeld en/of gelegd, ten gevolge waarvan de voorzijde van genoemde personenauto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor naast die personenauto staande personenauto’s en voor een heg te duchten was.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
“1.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2012 (pg. 62-64), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1]:
Ik woon op het adres [a-straat 1] te Maastricht. Ik ben sinds 17 september 2011 eigenaar van de personenauto, merk Opel Zafira, kleur zwart en voorzien van het Nederlandse kenteken [AA-00-AA]. Ik heb deze auto toen gekocht bij [A] uit [plaats]. Al vanaf het begin hadden wij problemen met de auto. We hadden steeds meer mankementen aan de auto en uiteindelijk bleek er ook iets niet te kloppen met de kilometerstand. Sindsdien zijn we doende om de schade vergoed te krijgen van de verkoper [verdachte]. Dit lukte niet want de verkoper werkte niet mee.Op 13 januari 2012 omstreeks 18:00 uur heeft mijn vrouw de auto geparkeerd aan de [a-straat] te Maastricht, in een parkeervak voor onze woning. De voorzijde van de auto stond in de richting van het pleintje. Mijn vrouw heeft de auto rondom afgesloten en onbeschadigd achtergelaten. Op 14 januari 2012 omstreeks 01:15 uur werden wij wakker gemaakt door gebonk op de voordeur van onze woning. Ik deed vervolgens de voordeur van onze woning open. Ik zag toen meteen dat een auto in de brand stond. Ik had niet meteen in de gaten dat het mijn auto was. Ik hoorde toen van buren dat zij kort voor de brand een witte Mercedes Vito hadden zien staan bij de geparkeerde auto’s. Ook zou een buurman iets op de motorkap hebben zien liggen. Ik doe hierbij aangifte van brandstichting. Ik ben ervan overtuigd dat de verkoper achter deze brandstichting zit.Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 januari 2012 (pg. 65-66), voor zover inhoudende als weergave van verhoor van getuige [getuige 1]:
Op 14 januari 2012 omstreeks 01:25 uur was ik in mijn woning aan de [a-straat 2] te Maastricht. Ik hoorde buiten een deur dichtklappen, dus [ik] deed het rolluik omhoog en keek naar buiten. Voor mijn woning ligt een strook parkeerplaatsen. Op het moment dat ik naar buiten keek zag ik wat kleine vlammen op de motorkap van de zwarte Opel Zafira met het kenteken [AA-00-AA]. Daarna zag ik weer vlammen, dit keer waren ze duidelijk groter. Ik zag dat er een rode jerrycan op de motorkap lag.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 januari 2012 (pg. 67-68), voor zover inhoudende als weergave van verhoor van getuige [getuige 2]:
Op 14 januari 2012 omstreeks 01:00 uur bevond ik mij op de [a-straat] alwaar ik woon. Ik zag in de [a-straat] een Mercedes Vito bus wit van kleur met opvallende velgen. Deze had zich vast gereden aangezien de [a-straat] een doodlopende weg is. Ik vond dit vreemd. Ik zag dat er een tomtom in de Vito bus zat. De bus draaide moeizaam en reed weer weg. Ik ben toen weg gegaan naar Nazareth. Aldaar heb ik een vriend van mij afgezet. Deze heeft het voornoemde ook gezien. Toen ik terug kwam ongeveer 10 minuten later zag ik deze witte bus wederom de [a-straat] in rijden. Toen ik terug thuis kwam op de [a-straat] zag ik een motorkap van een personenauto branden. Ik heb toen mijn vriend gebeld en die wist het kenteken van deze witte Vito bus nog. Dit kenteken heb ik toen aan de politie doorgegeven. Het kenteken was: [BB-00-BB].
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2012 (pg. 72-73), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op 14 januari 2012 omstreeks 00:50 uur hoorden, verbalisanten, dat een patrouille gestuurd werd naar de [a-straat] te Maastricht, dit in verband met een brandende auto.Toen wij, verbalisanten, via de Azamonstraat de [a-straat] wilden inrijden zagen wij rechts in de [a-straat] de voorzijde van een auto in brand staan. Wij zagen dat deze personenauto, merk Opel Zafira, kleur zwart en voorzien van het Nederlandse kenteken [AA-00-AA], met de voorzijde in de richting van het grasveld stond. Zowel rechts als links naast deze auto stonden nog andere auto’s geparkeerd.Terwijl wij, verbalisanten, stonden te kijken werd ik, verbalisant [verbalisant 1], aangesproken door een persoon, de later te noemen getuige [getuige 2], die mij, verbalisant [verbalisant 1], mededeelde dat hij net voordat hij de brand had ontdekt een witte Mercedes Vito had zien wegrijden. Hij deelde mij, verbalisant [verbalisant 1], verder mee dat deze Mercedes Vito licht metalen velgen had in de vorm van vijfspaak. Ook gaf deze persoon aan dat hij gezien had dat een zogenaamde TOMTOM op de voorruit zat. Vervolgens werd ik, verbalisant [verbalisant 1], aangesproken door een van de brandweermannen vanwege het feit dat hij tussen de brandende auto en de auto die links er naast stond een plastic zak had aangetroffen met daarin zogenaamde aanmaakblokjes.Op dat moment kwam de eerder genoemde getuige [getuige 2] naar mij, verbalisant, [verbalisant 1], toe en deelde mij, verbalisant [verbalisant 1], mee dat hij op dat moment telefonisch contact had met een vriend, genaamd [betrokkene 2], die het kenteken van de eerder genoemde Mercedes Vito had onthouden. Dit kenteken luidde als volgt: [BB-00-BB]. Vervolgens heb ik, verbalisant [verbalisant 1], de gegevens van aangever [betrokkene 1] en het kenteken van de Mercedes Vito doorgegeven aan de regionale meldkamer met het verzoek of de collega’s van district Sittard op de A2 konden uitkijken naar voornoemde Mercedes Vito omdat de kans er in zat dat men via de A2 weer richting Apeldoorn zou rijden. Even later hoorden wij verbalisanten dat door de collega’s van district Sittard de Mercedes Vito met het kenteken [BB-00-BB] was aangetroffen op de A2 en dat zij de twee inzittenden hadden aangehouden. Een van de twee inzittenden zou zijn geheten: “[verdachte]”.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2012 (pg. 77), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
Op 14 januari 2012, omstreeks 01:50 uur, werd verdachte [verdachte], ter hoogte van de afslag Roosteren, op de Rijksweg A2 te Roosteren aangehouden ter zake brandstichting, gepleegd op de [a-straat] in Maastricht. Toen ik, verbalisant, het linkerportier, van de door verdachte [verdachte] bestuurde bestelbus, opende rook ik, verbalisant [verbalisant 3], duidelijk een brandlucht afkomstig vanuit de cabine van de bestelbus. Ook nadat de achterklep van de betreffende bestelbus door mij, [verbalisant 3], werd geopend rook ik een brandlucht komen afkomstig vanuit de laadruimte van de bestelbus. Tevens zag ik dat een navigatiesysteem, merk Tomtom, op de binnenkant van de voorruit van de bestelbus bevestigd was. Ik zag dat dit Tomtom navigatiesysteem in werking was.
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2012 (pg. 89), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4]:
Op 14 januari 2012 heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden. Op 14 januari 2012 werden twee inzittenden van een witte Mercedes Vito bus aangehouden ter zake brandstichting. Ten tijde van de aanhouding werd een TomTom navigatiesysteem in beslag genomen. Dit TomTom navigatiesysteem was bevestigd aan de binnenkant van het voorraam van de eerder genoemde bus. Op het moment van inbeslagname was de TomTom in werking. Ik bekeek op 14 januari 2012, omstreeks 20.00 uur, de inhoud van genoemde TomTom navigatie. Ik zag dat de voorlaatste gekozen bestemming de [a-straat 1] te Maastricht betrof.
7. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 26 januari 2012 (pg. 90-95), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5]:
Op zaterdag 14 januari 2012 omstreeks 01.00 uur kreeg de politie een melding dat in de [a-straat] te Maastricht een Opel Zafira, kenteken [AA-00-AA] in brand stond. Deze auto werd overgebracht naar het bergingsbedrijf Van Dongen aan de Watermolen 21 te Maastricht. Op maandag 16 januari 2012 werd door mij bij dit bergingsbedrijf een sporenonderzoek verricht.Ik zag dat het voertuig op de motorkap, onder de voorruit verbrand was. Ik zag dat de ruit in het midden aan de onderzijde gesprongen was. Onder de motorkap was de motor aan de zijde van het schutbord het meest door het vuur aangetast. Aan de onderzijde van de motor was minder vuurbelasting geweest. De banden aan de voorzijde waren nagenoeg niet door het vuur aangetast. De beschermkappen in de wielkasten waren gesmolten en gedeeltelijk over de banden gelopen. De brand in het motorcompartiment heeft zich vanaf het schutbord in de richting van de voorzijde van de auto verplaatst. De binnenzijde van het voertuig was niet door het vuur aangetast.
8. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2012 (pg. 74), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6]:
Op 25 januari 2012 heb ik gesproken met de vrouw van aangever [betrokkene 1], wonende op de [a-straat 1] te Maastricht. Zij wees mij aan waar de auto op 14 januari 2012 geparkeerd had gestaan. Tevens verklaarde zij dat de neus van de auto in de richting van de struiken (het hof begrijpt, in aanmerking genomen de bijgevoegde foto’s: die met elkaar een heg vormen) had gestaan.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2012, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7]:
Naar aanleiding van een vraag van de officier van justitie te Maastricht, werd een vervolgonderzoek ingesteld betreffende de brand aan een auto op de [a-straat] op 14 januari 2012 in Maastricht.Vraag: Is de heg of haag waartegen de auto geparkeerd stond inderdaad door het vuur, zoals op foto’s in het proces-verbaal te zien is (het hof begrijpt met name de onderste foto op pg. 75), verbrand of verschroeid, althans aangetast?[Antwoord] Naar alle waarschijnlijkheid is deze schade veroorzaakt door de brand. Nergens blijkt uit dat op dezelfde plek voor deze brand is geweest, nog een keer brand is geweest.
10. De verklaring van getuige [betrokkene 3] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 25 februari 2016, voor zover inhoudende:
Op 14 januari 2012 werd ik met verdachte [verdachte] aangetroffen in een witte Mercedes Vito. Het adres dat was ingevoerd in die TomTom, was op die avond zelf ingevoerd. We zijn in de auto gestapt en we zijn weggereden. We zijn in Maastricht geweest.Het zou zo kunnen zijn dat we in de straat van [betrokkene 1] zijn geweest. Ik zat op de bijrijdersstoel.Verdachte [verdachte] en ik gingen naar Maastricht om een auto in brand te steken. Er was iets met een conflict rond die auto en het was beter dat die auto weg ging. We zijn langs de betreffende auto gereden, toen ben ik uitgestapt en toen ben ik nadien weer in de auto gestapt. Het plan was afkomstig van de familie [verdachte].De vader van verdachte [verdachte] heeft mij gevraagd om mee te gaan. We hadden brandbare dingen meegenomen: aanmaakblokjes en een fles benzine. Ik ben alleen uitgestapt om de brandstichting uit te voeren.We zaten aan de keukentafel bij de vader van [verdachte] en toen kwam het ter sprake.We zijn er met zijn tweeën heen gereden, verdachte [verdachte] en ik. Er zijn afspraken gemaakt over dat we er heen gingen.wist precies wat we gingen doen, want vóór we op pad gingen, hebben we besproken wat we gingen doen. Toen de vader van [verdachte] mij heeft gevraagd, zat [verdachte] er bij. We wisten allemaal wat er zou gebeuren. De benzine heb ik uit de schuur gehaald, maar de aanmaakblokjes lagen al in de auto toen ik instapte.We hadden van tevoren niet afgesproken wie er zou uitstappen. Dat gebeurde gewoon.Verdachte [verdachte] heeft laten zien om welke auto het ging. Ik wist niet om welk type auto het ging, wel dat het om een Opel ging. Ik heb dus die aanmaakblokjes en benzine op de motorkap gegooid en toen hebben we gezorgd dat we weg waren. Verdachte [verdachte] heeft gezegd in welke straat hij moest zijn.Het was voor ons beiden duidelijk wat er zou gebeuren, want dat was tevoren besproken.Ik heb het aangestoken. De auto stond honderden meters van de Mercedes Vito af toen ik het aanstak. Ik heb, toen ik instapte, gezegd: “hij brandt”.
11. De verklaring van verdachte, afgelegde ter terechtzitting van dit hof op 25 februari 2016, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 14 januari 2012 ben aangehouden op de snelweg door de politie. Ik was toen in Maastricht geweest. Onderweg zat [betrokkene 3] een adres in te voeren in het navigatiesysteem. Dat heb ik gevolgd. [betrokkene 3] heeft kennelijk het adres [a-straat 1], het adres van een zakenrelatie van het autobedrijf van mijn moeder, ingevoerd.Ik heb de TomTom gevolgd. [betrokkene 3] is uitgestapt, hij moest even iets doen, zei hij. Even later sprong hij weer in de auto. Toen zijn we naar huis gereden en werd ik aangehouden.Ik weet dat mijn vader en [betrokkene 3] iets hebben overlegd.”
6. Het hof heeft daarnaast in zijn arrest omtrent het bewijs van medeplegen nog het volgende nader overwogen:
“De stelling van de raadsman dat verdachte niet betrokken was bij het ten laste gelegde feit, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Met betrekking tot het verweer dat geen sprake is van medeplegen, overweegt het hof in het bijzonder het navolgende.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.Het plan om de (bij het bedrijf van de vader van verdachte door [betrokkene 1] aangekochte) auto in de brand te steken is afkomstig van de vader van verdachte. Dit plan is door verdachtes vader en medeverdachte [betrokkene 3] aan de keukentafel van de familie [verdachte] besproken in bijzijn van verdachte. Op een later moment is de afspraak gemaakt om naar de betreffende auto toe te gaan. Verdachte heeft het voertuig waarmee naar de betreffende auto zou worden gereden, geregeld. Toen [betrokkene 3] instapte in dat voertuig, dat verdachte bestuurde, lagen daar al aanmaakblokjes in. [betrokkene 3] heeft een fles benzine ’ meegenomen. Verdachte wist het adres en [betrokkene 3] heeft dit ingevoerd in diens Tomtom. Verdachte is met [betrokkene 3] naar de straat van [betrokkene 1] in Maastricht gereden. Verdachte heeft de betreffende auto aangewezen, waarna [betrokkene 3] is uitgestapt en de feitelijke brandstichtende handelingen heeft uitgevoerd. Verdachte is op dat moment even weggereden en heeft [betrokkene 3] enkele minuten later weer opgehaald. Daarna heeft verdachte de auto in noordelijke richting, kennelijk huiswaarts, gestuurd.
Uit de verklaring van [betrokkene 3] leidt het hof af dat verdachte volledig op de hoogte was van het plan om de auto van [betrokkene 1] in brand te steken, dat hij zijn voertuig naar het adres van [betrokkene 1] heeft gereden, dat hij daar de medeverdachte heeft afgezet nadat hij het doelwit had aangewezen, en dat hij korte tijd later terug is gekomen om de medeverdachte op te halen. Deze verklaring vindt onder meer bevestiging in de verklaring van verdachte in hoger beroep, voor zover inhoudende dat hij en [betrokkene 3] naar het adres in Maastricht zijn gereden dat in de Tomtom was ingevoerd, terwijl uit onderzoek is gebleken dat dit het adres van [betrokkene 1] betreft.De verklaring van verdachte dat hij samen met [betrokkene 3] op pad was om te gaan stappen in Maastricht, acht het hof niet aannemelijk.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij de omstandigheid dat [betrokkene 3] de feitelijke brandstichtende handelingen heeft gepleegd niet afdoet aan de gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.”
7. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit deze overwegingen kan worden afgeleid dat verdachte zelf geen enkele uitvoeringshandeling heeft verricht; verdachte is als bestuurder opgetreden en heeft de medeverdachte in de straat waar de auto stond afgezet en hem even later weer opgepikt. Dit zijn gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht, aldus de steller van het middel. Hij merkt daarbij nog op dat het enkele feit dat verdachte “(klaarblijkelijk)” op de hoogte was van het plan en “(mogelijk ook)” van de afspraken die de vader van verdachte met de medeverdachte had gemaakt, niet toereikend is voor het oordeel dat verdachte als medepleger bij de brand betrokken is geweest.
8. Het hof heeft vastgesteld dat:- het plan om de auto in brand te steken afkomstig is van de vader van verdachte;- dat de vader en de medeverdachte dit plan in het bijzijn van verdachte hebben besproken aan de keukentafel van de familie [verdachte];- dat verdachte het voertuig heeft geregeld waarmee hij en de medeverdachte naar de in brand te steken auto zijn gereden;- toen de medeverdachte in dat voertuig stapte daar al aanmaakblokjes in lagen;- verdachte het adres wist in Maastricht en de medeverdachte dit in zijn Tomtom heeft ingevoerd;- verdachte naar de straat in Maastricht waar [betrokkene 1] woonde is gereden;- verdachte de betreffende auto heeft aangewezen aan de medeverdachte, waarna deze is uitgestapt en de feitelijke brandstichtende handelingen heeft uitgevoerd;- verdachte op dat moment even is weggereden en de medeverdachte enkele minuten later weer heeft opgehaald;- verdachte de auto daarna in noordelijke richting, kennelijk huiswaarts, heeft gestuurd.
9. Gelet op hetgeen door het hof is vastgesteld geeft het oordeel van het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij de omstandigheid dat de medeverdachte de feitelijke brandstichtende handelingen heeft gepleegd niet afdoet aan de gezamenlijke uitvoering, naar mijn oordeel geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting. Het is geenszins onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.1.
10. Met name blijkt uit hetgeen het hof op grond van de bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat de rol van verdachte aanzienlijk meer omvatte dan het door de steller van het middel genoemde optreden als bestuurder, het afzetten van zijn medeverdachte en het even later weer oppikken van de medeverdachte. Uit de bewijsmiddelen heeft het hof kunnen afleiden, zoals het ook gedaan heeft, dat verdachte aanwezig was bij de bespreking van het plan en dat hij volledig op de hoogte was van het plan. Verdachte heeft voorts de Mercedes bus geregeld, de medeverdachte opgehaald, en de aanmaakblokjes meegenomen. Hij wist het adres waar ze heen moesten in Maastricht en heeft ter plekke de auto die in brand gestoken moest worden aangewezen aan de medeverdachte. Vervolgens heeft hij de medeverdachte afgezet met de aanmaakblokjes en de benzine. Even later heeft hij hem weer opgepikt, waarbij de medeverdachte bij het instappen meldde: “hij brandt”. Daarna zijn ze samen weggereden naar huis.
11. Het middel faalt derhalve.
12. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, nu tussen het instellen van cassatie en het insturen van het dossier naar de griffie van de Hoge Raad te veel tijd is verstreken.
13. Het middel is terecht voorgesteld. Blijkens de akte cassatie is op 22 maart 2016 cassatieberoep ingesteld. De stukken zijn, blijkens een daarop geplaatst stempel, op 9 juni 2017 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen. De inzendtermijn bedroeg 14 maanden en 18 dagen. Dit betekent een overschrijding van 6 maanden en 18 dagen. Deze overschrijding kan niet meer gerepareerd worden door een voortvarende afdoening. De Hoge Raad kan de straf verminderen in de mate die hem goeddunkt.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑02‑2018
Beroepschrift 20‑07‑2017
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Namens verzoeker, [verzoeker], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1993, wonende te [woonplaats], draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen het arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch, uitgesproken op 10 maart 2016, onder parketnummer 20-001555-13, waarbij verzoeker wegens ‘medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) maanden, waarvan een gedeelte, groot 6 (zes) maanden voorwaardelijk (proeftijd 2 jaren):
Middel 1:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. De bewezenverklaring ten aanzien van het handelen ‘tezamen en in vereniging met een ander’ (hierna: het medeplegen) kan niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
Ten laste van verzoeker is door het hof bewezenverklaard dat:
‘hij op 14 januari 2012 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht, door opzettelijk open vuur in aanraking te brengen met benzine en / of aanmaakblokje(s), welke benzine en / of aanmaakblokje(s) zijn mededader over en / of op de motorkap van een personenauto (Opel Zafira, gekentekend [AA-00-AA]) heeft gesprenkeld en / of gelegd, ten gevolge waarvan de voorzijde van genoemde personenauto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor naast die personenauto staande personenauto's en voor een heg te duchten was.’
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verzoeker zelf geen uitvoeringshandelingen (met betrekking tot de brandstichting) heeft verricht.
In zijn arresten van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390), 24 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:716, NbSr 2015/99), 5 juli 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411) en 7 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:371, NbSr 2017/130), heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde — intellectuele en / of materiële — bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering — dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging — dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof oordeelde dat het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Het hof overwoog daartoe het volgende:
‘Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Het plan om de (bij het bedrijf van de vader van verdachte door [betrokkene 1] aangekochte) auto in de brand te steken is afkomstig van de vader van verdachte. Dit plan is door verdachtes vader en medeverdachte [betrokkene 3] aan de keukentafel van de familie [A] besproken in bijzijn van verdachte. Op een later moment is de afspraak gemaakt om naar de betreffende auto toe te gaan. Verdachte heeft het voertuig waarmee naar de betreffende auto zou worden gereden, geregeld. Toen [betrokkene 3] instapte in dat voertuig, dat verdachte bestuurde, lagen daar al aanmaakblokjes in. [betrokkene 3] heeft een fles benzine meegenomen. Verdachte wist het adres en [betrokkene 3] heeft dit ingevoerd in diens Tomtom. Verdachte is met [betrokkene 3] naar de straat van [betrokkene 1] in Maastricht gereden. Verdachte heeft de betreffende auto aangewezen, waarna [betrokkene 3] is uitgestapt en de feitelijke brandstichtende handelingen heeft uitgevoerd. Verdachte is op dat moment even weggereden en heeft [betrokkene 3] enkele minuten later weer opgehaald. Daarna heeft verdachte de auto in noordelijke richting, kennelijk huiswaarts, gestuurd.
Uit de verklaring van [betrokkene 3] leidt het hof af dat verdachte volledig op de hoogte was van het plan om de auto van [betrokkene 1] in brand te steken, dat hij zijn voertuig naar het adres van [betrokkene 1] heeft gereden, dat hij daar de medeverdachte heeft afgezet nadat hij het doelwit had aangewezen, en dat hij korte tijd later terug is gekomen om de medeverdachte op te halen. Deze verklaring vindt onder meer bevestiging in de verklaring van verdachte in hoger beroep, voor zover inhoudende dat hij en [betrokkene 3] naar het adres in Maastricht zijn gereden dat in de Tomtom was ingevoerd, terwijl uit onderzoek is gebleken dat dit het adres van [betrokkene 1] betreft.
De verklaring van verdachte dat hij samen met [betrokkene 3] op pad was om te gaan stappen in Maastricht, acht het hof niet aannemelijk.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewust samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij de omstandigheid dat [betrokkene 3] de feitelijke brandstichtende handelingen heeft gepleegd niet afdoet aan de gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.’
Uit de hierboven weergegeven overwegingen kan worden afgeleid dat verzoeker zelf geen enkele uitvoeringshandeling (m.b.t. de brandstichting) heeft verricht. Verzoeker is als bestuurder opgetreden van het voertuig waarmee de medeverdachte naar de straat in Maastricht waar de auto van de heer [betrokkene 1] stond, is gebracht. Hij heeft de medeverdachte daar afgezet en hem even later weer opgepikt. In aanmerking genomen dat deze gedragingen van verzoeker doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht, behoeft het oordeel van het hof de vereiste nauwkeurige motivering, in het bijzonder met betrekking tot het gewicht van de intellectuele of materiële bijdrage van verzoeker aan de brandstichting. Het enkele feit dat verzoeker (klaarblijkelijk) op de hoogte was van het plan en (mogelijk ook) van de afspraken die de vader van verzoeker met de medeverdachte had gemaakt, is niet toereikend voor het oordeel dat verzoeker als medepleger bij de brandstichting betrokken is geweest.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de motivering op dit punt tekortschiet. De bewijsmiddelen kunnen zonder een nadere motivering de bewezenverklaring niet dragen.
Middel 2:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. De redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 6 EVRM) is overschreden. Tussen het instellen van cassatie en het insturen van het dossier naar de griffie van de Hoge Raad is te veel tijd verstreken.
Uitgangspunt is een inzendingstermijn van maximaal 8 (acht) maanden.
Verzoeker heeft op 22 maart 2016 beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof van 10 maart 2016. De stukken van het geding zijn op 9 juni 2017 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dit betekent dat er op dat moment al bijna 15 (vijftien) maanden waren verstreken. Het is op dit moment nog niet bekend wanneer de zaak voor de eerste maal ter terechtzitting van de Hoge Raad zal worden behandeld en evenmin wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er door het tijdsverloop na de uitspraak van het Gerechtshof, jegens hem een inbreuk is gemaakt op het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op berechting binnen een redelijke termijn. Deze overschrijding van de redelijke termijn zal aanleiding moeten zijn voor een compensatie in de straftoemeting.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, kantoorhoudende te Leeuwarden, aan de Ossekop 11 (Postbus 324, 8901 BC), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Leeuwarden, 20-07-2017
mr. J. Boksem